[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng van een schriftelijk overleg over de evaluatie wijziging Remigratiewet 2014 (Kamerstuk 33085-18)

Wijziging van de Remigratiewet (Heroverweging Remigratiewet)

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2018D57321, datum: 2018-11-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2018D57321).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2018Z20057:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2018D57321 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief inzake Evaluatie wijziging Remigratiewet 2014 (Kamerstuk 33 085, nr. 18).

De voorzitter van de commissie,
Rog

De adjunct-griffier van de commissie,
Sjerp

Inhoudsopgave blz.
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
II. Reactie van de Minister 6

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met daarin de reactie van de Minister van SZW op de Evaluatie van de wijziging Remigratiewet 2014. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de lijn van de Minister dat heroverweging van de uitfasering van de Remigratiewet per 2025 niet verstandig is. Zij erkennen dat de uitkeringsafhankelijkheid van Nederlanders met een migratieachtergrond te hoog is, en onderschrijven het standpunt van de Minister dat de oplossing voor dit probleem niet ligt in de (heroverweging van) de Remigratiewet 2014. Voornoemde leden zijn benieuwd wat bedoeld wordt met de in de evaluatie genoemde «groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is». Houdt dit in dat voor sommige mensen geldt dat zij geen enkele inspanning hoeven leveren om (weer) onderdeel te worden van de arbeidsmarkt, noch dat bijvoorbeeld gemeenten hier actief op inzetten? Wat kan en gaat de Minister er aan doen om de in de evaluatie bedoelde «groepen» te bereiken, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Voor wat betreft de in de evaluatie gestelde nieuwe remigratiebehoefte bij groepen die niet onder de doelgroep vallen doordat zij na 1 juli 2014 naar Nederland zijn gekomen, onderschrijven deze leden nogmaals het standpunt van de Minister dat dit geen reden geeft om de uitfasering van de wet te heroverwegen. Voornoemde leden vragen de Minister in dat kader te bevestigen dat indien vluchtelingen terug willen keren naar het land van herkomst, zij hierbij ondersteund kunnen worden door bijvoorbeeld de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) of een organisatie als de International Organization for Migration (IOM). De Minister stelt tevens dat vluchtelingen uit de migratiestroom van 2015 worden ondersteund in hun streven hier in Nederland hun leven verder vorm te geven. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister te bevestigen dat naast de inspanning die nieuwkomers moeten leveren om te integreren in onze samenleving, zij zich er tevens van bewust zijn dat zolang zij een tijdelijke verblijfsvergunning hebben, terugkeer naar het land van herkomst aan de orde kan zijn. Van definitieve vestiging in Nederland is voor wat betreft de vluchtelingeninstroom uit 2015 op dit moment geen sprake. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de overheid statushouders met een tijdelijke verblijfsstatus hier op voorbereidt, mede met het oog op nieuwe te verschijnen ambtsberichten voor Eritrea en Syrië. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister te bevestigen dat naast heldere communicatie over de verwachtingen met betrekking tot inburgering, tevens heldere signalen worden afgegeven over de gevolgen voor verblijf in Nederland wanneer bijvoorbeeld het land van herkomst weer veilig is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Evaluatie van de wijziging Remigratiewet. Genoemde leden hebben ook kennisgenomen van de conclusies die de Minister trekt op basis van de aanbevelingen uit de effectevaluatie. Zij hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen en opmerkingen.

De eerste aanbeveling uit de effectevaluatie betreft: «De wetswijziging alleen lijkt ontoereikend om het arbeidspotentieel van de groep die geen gebruik meer kan maken van de remigratievoorziening, te behouden en te benutten. De resultaten laten zien dat de uitkeringsafhankelijkheid van deze groep nog altijd hoog is. Zet in op vervolgonderzoek naar arbeidspotentieel van deze doelgroep, overweeg daarvoor specifiek arbeidsmarktbeleid te ontwikkelen, overweeg criteria remigratievoorziening aan te passen voor groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is». De leden van de D66-fractie onderschrijven de aanbevelingen uit de effectevaluatie en juichen de inspanningen van de Minister toe als het gaat om het Programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). Wat betreft dit laatste zijn de leden benieuwd hoe het programma VIA zich verhoudt tot de groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is.

De tweede aanbeveling uit de effectevaluatie betreft: «Heroverweeg een aantal maatregelen dat tot onbegrip/onvrede leidt bij een deel van de doelgroepen». De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de conclusies die de Minister trekt op basis van deze tweede aanbevelingen en hebben begrip voor de getrokken conclusies.

De derde aanbeveling uit de effectevaluatie betreft: «Heroverweeg de uitfasering van de wet per 2025». De leden van de D66-fractie plaatsen vraagtekens bij de uitfasering van de wet per 2025. Remigratie behoefte onder nieuwe groepen en fluctuaties in de omvang van de huidige doelgroep doet de leden van de D66-fractie afvragen in hoeverre hierin is voorzien. Zij zien graag een reactie van de Minister hierop tegemoet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Evaluatie van de wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet).

Genoemde leden maken zich zorgen, omdat de wetswijziging niet geleid heeft tot een bredere integratie en participatie en dat het er eerder op lijkt dat dit verslechterd is. Ook de afstand tot de arbeidsmarkt is niet kleiner geworden. Nader onderzoek is hier op zijn plaats, denken de leden van de SP-fractie, waarbij duidelijk moet worden wanneer arbeidsparticipatie geen realistische verwachting is en voor welke personen remigratie dus goed zou kunnen zijn. En daarnaast duidelijk te krijgen of het mogelijk is om specifiek arbeidsmarktbeleid voor deze doelgroep te ontwikkelen.

Genoemde leden maken zich ook zorgen om de groep mensen die door het instellen van de leeftijdsgrens op 18 jaar nu buiten de doelgroep valt. De aanname dat de 16- en 17- jarigen in Nederland gevormd zijn en volwassen zijn geworden gaat voorbij aan het feit dat er ook veel jonge migranten hier zijn gaan werken voordat ze 18 waren. Deze groep is mogelijk fysiek niet meer in staat om te werken. Deze leden zouden graag zien dat hierbij aangesloten wordt bij de gangbare definitie, waarbij personen met een migratieachtergrond die buiten Nederland zijn geboren tot de eerste generatie behoren en dus in aanmerking komen voor remigratievoorzieningen.

De leden van de SP-fractie constateren een ongelijkheid, omdat personen die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering nooit in staat zullen zijn om zich goed voor te bereiden op remigratie en te sparen voor de eerste kosten en opvang. Heeft het afschaffen van de basisvoorziening daarmee niet geleid tot kansrijken en kansarmen om te kunnen remigreren?

Genoemde leden vragen welke gevolgen het heeft als het criterium bestemmingsland toch verruimd wordt van geboorteland naar ook de landen daarom heen. Met name vluchtelingen wordt hiermee een kans ontnomen om terug te keren naar hun eigen land of regio met een grotere kans om weer in de buurt van de mensen te kunnen wonen die ze liefhebben.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister om in te gaan op de aanbeveling om uitstel van de uitfasering van de wet per 2025, omdat de verwachting is dat de behoefte aan een remigratievoorziening niet lager zal zijn dan direct na de wetswijziging. Hierbij vragen deze leden te overwegen of ook de groep die na 1 juli 2014 naar Nederland is gekomen, zoals vluchtelingen, kunnen passen binnen de doelstelling van de Remigratiewet en dus zou moeten leiden tot verruiming van de criteria voor de remigratievoorziening.

Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie en de reactie van de Minister hierop. Deze leden hebben een aantal vragen en opmerkingen over dit onderwerp, waaraan zij een groot belang hechten.

Kan de Minister berekenen hoeveel de belastingbetaler zou besparen, doordat veel uitkeringen alleen nog maar gedeeltelijk hoeven te worden uitgekeerd? Klopt het dat het gebruik van deze regeling met 40% is afgenomen? Hoe groot is het budgettaire verlies voor de Staat, in uitkeringen die anders niet hadden hoeven te worden betaald? Waarom houdt de Minister mensen tegen hun zin in Nederland, als zij (met een lagere uitkering) liever willen verblijven in hun herkomstland? Waarom heeft de Minister in plaats van een win-win situatie, een verlies-verlies situatie gecreëerd?

In het evaluatieonderzoek worden een aantal conclusies en aanbevelingen genoemd. Eén van deze aanbevelingen luidt: «Overweeg om de criteria voor de remigratievoorziening (zoals leeftijdsgrenzen en duur van uitkeringsgerechtigheid) aan te passen voor groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is (voor deze groep blijft het oorspronkelijk doel van de wet relevant)». Erkent de Minister dat voor deze groep, namelijk de groep waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is, het oorspronkelijke doel van de wet relevant blijft? Zo ja, is de Minister dan bereid conform de aanbeveling te handelen? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister bereid om de criteria voor de remigratievoorziening (zoals leeftijdsgrenzen en duur van uitkeringsgerechtigheid) aan te passen voor groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is? Zo nee, waarom niet?

Kan de Minister de omvang en kenmerken schetsen van de groep waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is in het kader van de (oorspronkelijke) doelgroep van de Remigratiewet?

Is het technisch uitvoerbaar om de criteria voor de remigratievoorziening (zoals leeftijdsgrenzen en duur van uitkeringsgerechtigheid) aan te passen voor groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister bereid om voor de groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is de leeftijdseis te verlagen? Zo nee, waarom niet?

Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn van het verlagen van de leeftijdseis voor de groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is?

Is de Minister bereid om voor de groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is de eis dat indien met tot de 1e generatie behoort men op of na hun 18e naar Nederland zijn geëmigreerd te laten vallen? Zo nee, waarom niet?

Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn van het laten vallen van de eis dat indien met tot de 1e generatie behoort men op of na hun 18e naar Nederland moet zijn geëmigreerd voor de groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch te laten vallen?

Is de Minister bereid om voor de groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is, de afschaffing van de basisvoorziening terug te draaien? Zo nee, waarom niet?

Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn van het voor de groepen waarbij toekomstige arbeidsparticipatie niet realistisch is, de afschaffing van de basisvoorziening terug te draaien?

In het evaluatierapport wordt voorts gesteld: «Het vertrek naar land van herkomst lijkt voor een deel van de doelgroep financieel moeilijk te realiseren, mede door de afschaffing van de basisvoorziening. ... Daarom doen we de aanbeveling om te onderzoeken in hoeverre de financiële positie een barrière vormt voor het realiseren van de remigratiewens en hoe deze eventuele barrière in die gevallen kan worden weggenomen». Is de Minister bereid, om conform de aanbeveling uit het rapport, te onderzoeken in hoeverre de financiële positie een barrière vormt voor het realiseren van de remigratiewens en hoe deze eventuele barrière in die gevallen kan worden weggenomen? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister bereid om op basis van maatwerk voor personen die vertrek financieel moeilijk kunnen realiseren een tegemoetkoming in te richten? Zo nee, waarom niet?

Deelt de Minister de conclusie uit het rapport dat onder andere door de afschaffing van de basisvoorziening het oorspronkelijke doel van de Remigratiewet om een voorziening te bieden voor hen die de remigratie niet zelf kunnen bekostigen, een groep (de groep die vertrek financieel moeilijk kan realiseren) mogelijk niet volledig bereikt wordt? Zo ja, wat gaat de Minister hieraan doen? Zo nee, waarom niet?

Voorts wordt in het rapport gesteld: «Uit het onderzoek komt naar voren dat met de wetswijziging de uitvoering van de remigratievoorziening is gewijzigd op een manier die op onderdelen moeilijk is uit te leggen en/of onbedoeld lijkt met het oog op het oorspronkelijke doel van de Remigratiewet». Onderschrijft de Minister deze conclusie? Zo nee, waarom niet?

Verder wordt in het rapport gesteld: «Overweeg of de definitie van eerste generatie kan aansluiten bij de algemeen geldende definitie waarbij personen die als minderjarige naar Nederland kwamen wel tot de eerste generatie worden gerekend en daarmee in aanmerking komen voor de remigratievoorziening». Deelt de Minister de mening dat de opmerking uit de brief, namelijk «Bij degenen onder de 18 jaar heeft de vorming en ontwikkeling tot volwassenheid in Nederland plaatsgevonden». gechargeerd is en dit moeilijk van toepassing kan zijn op mensen die bijvoorbeeld na hun 17e naar Nederland zijn gekomen en daardoor slechts enkele maanden in Nederland woonachtig zijn geweest voor hun 18elevensjaar?

Kan de Minister de opmerking «Daardoor is de verwachting dat bij de groep onder 18 jaar de oriëntatie op het herkomstland over het algemeen geringer zal zijn dan voor de groep van 18 jaar en ouder» uit de brief hard maken? Waar blijkt dit uit? Deelt de Minister de mening dat het op basis van verwachtingen beleid maken onvoldoende is?

De leden van de DENK-fractie hebben veel zorgen medegedeeld gekregen over de wijziging van de Remigratiewet. Erkent de Minister dat door de wijziging van de leeftijdseis een grote groep mensen die zich lang voorbereid hebben op vertrek buiten de boot vielen, met alle negatieve gevolgen voor deze mensen van dien? Is de Minister bereid om deze groep mensen tegemoet te komen door middel van maatwerk? Zo nee, waarom niet?

Verder wordt in het rapport gesteld: «Met betrekking tot de toekomst laat het onderzoek zien dat de omvang van de doelgroep voor de Remigratiewet, behoefte aan voorlichting en gebruik van de remigratievoorziening tot het moment van de beoogde uitfasering van de wet per 2025 naar verwachting nog toeneemt. De doelstelling van de Remigratiewet lijkt daarmee ook in 2025 onverminderd relevant». Kan de Minister toegeven dat de redenering van in de brief niet uitsluit dat er een groeiende groep mensen kan zijn die onder de doelgroep van de Remigratiewet kan vallen? Zo nee, waarom niet?

Ook wordt in het rapport gesteld: «Borg de voorlichting, kennis en kunde over remigratie, ook bij uitfasering van de wet. De algemene voorlichtende functie van het NMI over mogelijkheden van terugkeer naar het herkomstland (zonder remigratievoorziening) blijft nodig en van belang. Gezien het specialistische karakter lijkt het wenselijk dit centraal te (blijven) uitvoeren». Kan de Minister de opmerking uit de brief «vanuit de gedachte dat na 2025 de behoefte aan remigratievoorlichting veel minder zal zijn» hard maken, mede in het licht van de in het rapport gestelde groei van de doelgroep?

Tot slot, waarom schuift de Minister vrijwel alle aanbevelingen uit het rapport ter zijde?

Heeft het nog wel zin om evaluatieonderzoek te doen als de Minister er niets mee doet?

Is het de Minister in deze casus vooral te doen om het pesten van mensen met een migratieachtergrond? Zo nee, waarom niet?

II. Reactie van de Minister