Verslag van een schriftelijk overleg inzake verzoek PrisonLaw om beëindiging subsidierelatie (Kamerstuk 30010-40)
Gedetineerdenbegeleiding buitenland
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2018D57358, datum: 2018-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-30010-41).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: T.J.E. van Toor, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 30010 -41 Gedetineerdenbegeleiding buitenland.
Onderdeel van zaak 2018Z22542:
- Indiener: S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2018-12-05 14:40: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-12-13 12:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2019-02-13 15:30: Consulaire dienstverlening (Algemeen overleg), vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2019-02-20 13:15: Aansluitend aan de beëdiging: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland
Nr. 41 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 december 2018
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 8 oktober 2018 over het verzoek van PrisonLaw om beëindiging subsidierelatie (Kamerstuk 30 010, nr. 40).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 oktober 2018 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 29 november 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Pia Dijkstra
De griffier van de commissie,
Van Toor
I Inbreng van de fracties
Inbreng van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de brief van de regering en hebben geen verdere vragen.
Inbreng van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vinden het buitengewoon spijtig dat de relatie tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en PrisonLaw beeindigd wordt. Deze leden zijn van mening dat de inzet van PrisonLaw en mevrouw Imamkhan in het bijzonder van groot belang geweest is in de zaak van Romano van der Dussen, die 12 jaar onterecht in Spanje heeft vastgezeten. Het ministerie wist dit al jaren, maar door een zeer formalistische houding gebeurde er helemaal niets, totdat PrisonLaw zich met de zaak ging bemoeien. Formeel gezien stond het Ministerie van Buitenlandse Zaken misschien in zijn recht, maar de uiterst formalistische houding van het ministerie heeft de leden van de CDA-fractie destijds behoorlijk geschokt. Formeel was er geen rol, ook niet toen via een positieve DNA match vast was komen te staan dat de heer Van der Dussen niet schuldig was. Hoewel de leden van de CDA-fractie zowel via schriftelijke vragen als via het overleg met het ministerie aan de bel getrokken hebben, is het tot op heden onduidelijk gebleven wanneer het ministerie wist van de positieve DNA match met de dader, de her Dixie. Is de Minister bereid die opheldering alsnog te bieden of handhaaft het ministerie de mistbank die over vele vragen hierover is opgeworpen? Heel concreet is dus de vraag: wanneer wist het ministerie dat er een positieve DNA match was met DNA materiaal uit Engeland?
Hoe kijkt de Minister nu terug op deze zaak en welke lessen zijn er geleerd? Hoe worden die in de praktijk gebracht? En heeft het ministerie en/of de Minister ooit ook een keer dank uitgesproken richting PrisonLaw, bijvoorbeeld omdat mevrouw Imamkhan persoonlijk de bekentenis van de heer Dixie in de gevangenis van Durham heeft losgekregen? Zo ja, kan de Minister dan aangeven waar en wanneer?
PrisonLaw beweert dat er behoorlijke druk is uitgeoefend. Kan de Minister aangeven hoe vaak er vanuit het ministerie is gebeld, ge-appt en gemaild is met PrisonLaw in de afgelopen 12 maanden? Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie zeer precieze aantallen en een indicatie van het soort vragen dat gesteld werd aan PrisonLaw.
Verder beweert PrisonLaw dat het ministerie meerdere keren gevraagd heeft om een uitingen in de media te corrigeren of bij te stellen. Klopt dat, en hoe vaak en wanneer is dat gebeurd, vragen de leden van de CDA-fractie. Graag ontvangen zij een complete lijst van gevallen wanneer dit gebeurd is. Heeft PrisonLaw ooit feitelijke onjuistheden beweerd in de pers, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Indien dat het geval is, kan de Minister dan voorbeelden geven?
Ook zouden de leden van de CDA-fractie graag de brieven ontvangen die PrisonLaw aan het ministerie geschreven heeft en de antwoorden die daarop gegeven zijn in de afgelopen 12 maanden. Kunt u die overleggen? Hoe beoordeelt de Minister het feit dat er wel zeer frequent contact was en ook buiten kantoortijden?
In de zaak van de heer Jaitsen Singh zouden de leden van de CDA-fractie graag een overzicht ontvangen van de bijstand die hem de afgelopen drie jaar is verleend.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of het ministerie bereid is om samen met het bestuur van PrisonLaw een bemiddelaar aan te stellen om te bezien of de relatie hersteld kan worden.
Inbreng van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het bericht dat PrisonLaw heeft verzocht de subsidierelatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken te beëindigen. De aan het woord zijnde leden hebben in het verleden meerdere malen Kamervragen gesteld betreffende gedetineerden in het buitenland die werden bijgestaan door PrisonLaw, waaronder de heer Singh. Daar zij tevens over deze kwestie nog steeds vragen hebben en deze vragen ook de relatie tussen PrisonLaw en het Ministerie van Buitenlandse Zaken betreffen, zijn deze vragen betrokken in onderhavig schriftelijk overleg.
De leden van de D66-fractie lezen dat verschillende zaken van gedetineerden ten grondslag liggen aan het besluit van PrisonLaw om de subsidierelatie te beëindigen. Kan de Minister aangeven welke zaken dit zijn geweest? Wat is volgens PrisonLaw in deze zaken de aanleiding geweest dat het vertrouwen in de relatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geschaad? Hoe duidt de Minister deze visie? Graag een toelichting per zaak.
Hoe duidt de Minister het gegeven dat PrisonLaw niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen, omdat de organisatie onvoldoende vertrouwen heeft in de relatie met het ministerie om juridische bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland onafhankelijk te kunnen verlenen? Kan de Minister onderbouwen waarom hij zich niet herkent in de geschetste situatie? Op welke punten wijkt het beeld van het ministerie af van de weergave door PrisonLaw?
De leden van de D66-fractie lezen dat PrisonLaw constateert dat de consulaire bijstand van de Nederlandse overheid aan gedetineerden in het buitenland regelmatig tekortschiet. Hoe duidt de Minister deze constatering? Kan hij in het antwoord de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in de Resultaten Verantwoordingsonderzoek 2017 voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken betrekken, waarin kritiek werd geuit op het dalende aantal bezoeken aan gedetineerden en waarin knelpunten in de WETS en de WOTS werden aangegeven? Is het mogelijk dat hier een verband tussen zit? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen om de steun aan gedetineerden in het buitenland die met de beëindiging van de subsidierelatie tussen PrisonLaw en het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het nauw komt. Kan de Minister aangeven wat de directe gevolgen zijn van het besluit van PrisonLaw voor gedetineerden in het buitenland? Welke steun dreigt stop gezet te worden en op welke schaal? Is de Minister bereid de dienstverlening die door PrisonLaw wordt afgebouwd op te vangen? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Welke verzoeken zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw gedaan, waar de organisatie vanwege de vertrouwensrelatie met de cliënt en/of de geheimhoudingsplicht niet aan kon voldoen? Hoe is door het ministerie hiermee omgegaan?
De leden van de D66-fractie lezen dat er frictie is ontstaan tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en PrisonLaw in de berichtgeving naar buiten. Klopt het dat het ministerie PrisonLaw onder druk heeft gezet kritische publicitaire uitingen te rectificeren door te verwijzen naar de subsidierelatie? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verklaart de Minister de in de Volkskrant van 2 oktober getoonde citaten uit e-mails en appberichten van ambtenaren van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw?
De leden van de D66-fractie herinneren zich de vrijlating van de heer Van der Dussen in 2016, één van de cliënten van PrisonLaw. Ook deze zaak kwam naar voren in de berichtgeving rondom het stopzetten van de subsidierelatie. Kennelijk is ook rondom deze zaak frictie ontstaan tussen PrisonLaw en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hoe is dit gekomen? Kan de Minister de gang van zaken rondom deze zaak uiteen zetten, met name op het punt waar het mis is gegaan tussen de organisatie en het ministerie? Hoe is voorts door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd na de vrijlating van Van der Dussen?
De leden van de D66-fractie brengen de zaak rondom de heer Singh in herinnering. De heer Singh is nog steeds gedetineerd in de Verenigde Staten. Op welke wijze wordt hem momenteel bijstand verleend? Kan de Minister de consulaire bijstand aan de heer Singh uit het verleden concretiseren? Hoe vaak is Singh bezocht door medewerkers van de Nederlandse overheid, respectievelijk voor en na 2006? Wat bedoelde de Minister met het antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 449), waarin werd gesteld dat consulaire bijstand «niet enkel [bestaat] uit bezoeken aan de gedetineerde, maar omvat ook andere elementen»? Welke «andere elementen» van consulaire bijstand heeft de heer Singh specifiek ontvangen?
Wat bedoelde de Minister met het antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 449), waarin hij stelde dat «de bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33 jaar niet altijd constant is geweest»? Kan de Minister «niet constant» in deze concretiseren? Wat is concreet het gevolg van de beleidswijzigingen in consulaire bijstand geweest voor de bijstand aan de heer Singh? Hoe rijmt de Minister het antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 449), waarin werd gesteld dat wanneer Singh en PrisonLaw van mening zijn dat Nederlandse steun dienstig kan zijn wanneer nieuwe verzoeken (parole en herziening) voorliggen, deze verzoeken weer ondersteund worden door Buitenlandse Zaken, en het feit dat PrisonLaw de banden met Buitenlandse Zaken nu verbreekt? Hoeveel verzoeken tot ondersteuning heeft PrisonLaw gedaan en hoe heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarop gereageerd?
Kan de Minister zich het antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 449), waarin werd gesteld dat het in 2000 voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid «niet in de rede» lag om kennis te hebben van het bestaan van een vertrouwensrapport? Waarom lag dat destijds niet in de rede? Kan de Minister zich het antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 449), waarin werd geschreven dat het miniserie van Buitenlandse Zaken wat betreft WOTS-verzoeken een faciliterende rol vervult gelegen op het terrein van informatievoorziening aan gedetineerden, en in die hoedanigheid de heer Singh «een brochure toestuurde over de WOTS»? Acht de Minister dat adequate en afdoende informatievoorziening aan gedetineerden in het buitenland?
Ten slotte brengen de leden van de D66-fractie in herinnering dat de Minister van Buitenlandse Zaken eerder aangaf in gesprek te zijn met het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de knelpunten in de WETS en de WOTS aan te pakken. Hoe vorderen deze gesprekken?
Inbreng van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van de brief van de Minister en de antwoorden op de Kamervragen van de SP over het beëindigen van de subsidierelatie met de stichting PrisonLaw. Weliswaar is dit een voornemen van de stichting PrisonLaw zelf, maar dit kwam niet uit de lucht vallen en is – in ieder geval volgens PrisonLaw – te wijten aan de opstelling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, nu er sprake is van een vertrouwensbreuk. Kan de Minister reflecteren op de eigen rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft het ministerie op enigerlei wijze bijgedragen aan het voornemen van de stichting PrisonLaw om de subsidierelatie te beëindigen? Waarom heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken zo weinig gedaan om de vertrouwensbreuk met PrisonLaw te voorkomen? Wat is er, sinds het bekend worden van het voornemen van de stichting PrisonLaw om de subsidierelatie te beëindigen, gedaan om te proberen het vertrouwen met PrisonLaw te herstellen?
De leden van de SP-fractie lezen in de brief van de Minister dat het ministerie subsidiepartners kan wijzen op feitelijke onjuistheden en in overweging kan geven of voorgenomen acties, waaronder media-optredens, opportuun zijn en in het belang van de zaak. Wie bepaalt of een bepaalde actie opportuun is? Over welke gevallen gaat dit? Interessant is ook dat het er op lijkt dat het ministerie meer dan op slechts «de feitelijke onjuistheden» heeft gewezen. Was het niet vaak zo dat juist bij kritiek op de rol van het ministerie in het verleden (zoals bijvoorbeeld informatie over een bepaalde bezoekfrequentie aan een gedetineerde) geadviseerd werd dit anders te formuleren of van de publicatie af te zien?
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie om meer duidelijkheid hoe het goede werk van PrisonLaw voortgezet zal gaan worden. Het zal niet meevallen een vervanger te vinden voor het belangrijke werk dat de stichting heeft gedaan. Hoe gaat het ministerie dat doen? Hoe zal de overdracht plaats vinden? Wat gebeurt er met de huidige cliënten van de stichting PrisonLaw? Wat als er geen geschikte opvolger wordt gevonden, hoe wordt dan in juridische bijstand van de in het buitenland gedetineerde Nederlanders voorzien?
II Reactie van de Minister
Deze reactie gaat in op vier onderwerpen die door de fracties van CDA, D66 en SP zijn opgebracht:
– de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland
– dhr. R.v.d.D. voormalig gedetineerd in Spanje
– dhr. J.S. gedetineerd in de Verenigde Staten
– het verzoek van Stichting PrisonLAW om vroegtijdige beëindiging van de subsidie
Begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland
Over de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland is de Tweede Kamer eerder en bij herhaling schriftelijk geïnformeerd. Het per 2015 gewijzigde beleid is in brede zin toegelicht in de brieven aan de Tweede Kamer van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 30 010, nr. 21) en 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25). Meer specifiek over de verschillende elementen van de gedetineerdenbegeleiding en over aspecten betreffende de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Wets) is de Tweede Kamer recentelijk op 16 november 2018 geïnformeerd in antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma en Van Helvert (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650). Binnenkort ontvangt de Tweede Kamer «de Staat van het Consulaire», een alomvattende brief over de consulaire dienstverlening, die ook zal ingaan op de begeleiding van de Nederlandse gedetineerden in het buitenland als onderdeel van de consulaire dienstverlening.
De elementen van de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland («Gedetineerdenbegeleiding buitenland») zijn onderverdeeld in een basispakket en een aanvullend maatwerkpakket.
Basispakket
Het basispakket bestaat uit navolgende elementen: uitgebreide (schriftelijke) informatie over consulaire bijstand en over andere instanties betrokken bij de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland; één persoonlijk bezoek per detentie van een consulair medewerker van de ambassade of het consulaat-generaal alsmede zonodig telefonisch en/of schriftelijk contact; contact (telefonisch en/of schriftelijk) en informatieverstrekking door een consulair medewerker van het ministerie met een door de gedetineerde aangewezen contactpersoon in Nederland; contact met lokale autoriteiten over hun verantwoordelijkheid voor Nederlandse gedetineerden, in het bijzonder bij de verantwoordelijke lokale autoriteit om aandacht en maatregelen vragen bij duidelijke signalen dat een Nederlandse gevangene in precaire omstandigheden verkeert; diensten (waaronder ook bezoeken) op het gebied van resocialisatie en juridisch advies die door derde partijen worden geleverd op basis van subsidie; verstrekking van een periodiek (vier keer per jaar) tijdschrift waarin informatie wordt gegeven over consulaire bijstand, resocialisatie, juridische aspecten en sociale, maatschappelijke en geestelijke zorg (aangeboden door een derde partij op basis van subsidie)
Aanvullend maatwerkpakket
Het aanvullend maatwerkpakket bestaat bovenop het basispakket uit navolgende elementen: vervolgbezoeken door medewerkers van ambassades of consulaten-generaal (met een flexibele bezoekfrequentie van indicatief maximaal viermaal per jaar); een maandelijkse gift van dertig euro ter ondersteuning in de kosten voor levensonderhoud (of een gift in de vorm van noodzakelijke goederen ter ongeveer gelijke waarde); een budget voor noodzakelijke medische zorg voor zieke gedetineerden indien de lokale autoriteiten de medische zorg niet kunnen leveren en de gedetineerde zelf of zijn familie deze zorg niet kunnen betalen; sociale, maatschappelijke en geestelijke zorg (waaronder ook bezoeken) die door derde partijen wordt geleverd op basis van subsidie.
Ten aanzien van de vragen over de Wots/Wets verwijs ik u volledig naar mijn antwoorden, die zijn gebaseerd op informatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, van 16 november jl. (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650) op de schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma (D66) en Van Helvert (CDA).
Dhr. R.v.d.D. tot 2016 gedetineerd in Spanje
Over de situatie van dhr. R.v.d.D., die tot 11 februari 2016 was gedetineerd in Spanje, is de Tweede Kamer eerder schriftelijk geïnformeerd (20 juli 2015 Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2947, 28 augustus 2015 Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 3184, 7 oktober 2015 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 226, 11 september 2015 Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 3371, 18 november 2015 Kamerstuk 30 010, nr. 25, 17 februari 2016 Kamerstuk 30 010, nr. 26, 17 maart 2016 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1897, 31 maart 2016 Kamerstuk 30 010, nr. 27, 16 november 2018 Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650).
In mei 2015 kwam er in de zaak van dhr. R.v.d.D. zekerheid over de DNA-match. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met name de Nederlandse ambassade in Madrid, heeft zich toen ingezet voor spoedige afhandeling van het rechtshulpverzoek van Spanje aan het Verenigd Koninkrijk voor het verkrijgen van het DNA-materiaal en vervolgens, na ontvangst op 30 juli 2015, voor spoedige verificatie en vaststelling van de DNA-match door de Spaanse forensische politie. Hierdoor kon dit gegeven in september 2015 in de herzieningszaak worden ingebracht. De Spaanse rechter deed 10 februari 2016 uitspraak en dhr. R.v.d.D. kwam een dag later vrij.
De vrijspraak van dhr. R.v.d.D. in herziening door de Spaanse rechter voor één van drie strafdelicten is in zeer grote en – onder meer vanwege de door haar verkregen nieuwe getuigenverklaringen – waarschijnlijk beslissende mate te danken aan de inspanningen van mw. Rachel Imamkhan van Stichting PrisonLAW.
De zaak van R.v.d.D. toont het belang aan van de bijstand door een goede advocaat. Vanwege het belang van juridische bijstand heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 2017 het subsidiebudget voor juridische bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland verhoogd (Stcrt. 2016, nr. 42301).
Dhr. J.S. gedetineerd in de Verenigde Staten
Over de situatie van dhr. J.S., die sinds 1984 is gedetineerd in de Verenigde Staten, is de Tweede Kamer eerder schriftelijk geïnformeerd (o.a. 6 oktober 2015 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 208, 6 oktober 2015 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 209, 18 november 2015 Kamerstuk 30 010, nr. 25, 30 november 2015 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 716, 17 februari 2016 Kamerstuk 30 010, nr. 26, 23 maart 2016 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1975, 31 maart 2016 Kamerstuk 30 010, nr. 27, 17 november 2017 Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 448, 17 november 2017 Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 449, 16 november 2018 Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650).
De consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland staat beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 30 010, nr. 21). Dhr. J.S. ontvangt consulaire bijstand zoals die geldt voor Nederlandse gedetineerden in zogenoemde zorglanden en komt overeen met de bijstand aan andere Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Onderdeel van de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland zijn bezoeken. Ook dhr. J.S. is en wordt bezocht door een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Dhr. J.S. verkeert thans meer dan vierendertig jaar in detentie. Beleidsherzieningen in de loop van meer dan drie decennia leidden tot aanpassingen van de norm voor het aantal bezoeken per jaar aan gedetineerden. Zo leidden deze beleidswijzigingen er toe dat de bezoekfrequentie aan dhr. J.S. in de periode van vierendertig jaar niet steeds constant was. Onder meer gold in een periode dat gedetineerden werden bezocht al naar gelang de noodzaak of behoefte daaraan bestond. In de periode 2006–2014 gold een minimum bezoeknorm per gedetineerde van twee bezoeken per jaar. De recentste wijziging in de bezoeknorm dateert van 1 januari 2015. Voor de Verenigde Staten, behorend tot de categorie zorgland, geldt sinds 1 januari 2015 een bezoeknorm van indicatief maximaal vier bezoeken per jaar. Hoe dit concreet uitwerkte voor dhr. J.S. is opgenomen in het chronologisch overzicht van de bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting, dat de Tweede Kamer ontving met de brief van 31 maart 2016 (Kamerstuk 30 010, nr. 27). Daaruit blijkt opnieuw op welke wijze wel of niet is voldaan aan de bezoeknorm, zoals die door de loop van de tijd vorm kreeg. Sinds voornoemde datum is dhr. J.S. onverkort herhaaldelijk bezocht. In 2018 ontving dhr. J.S. tot op heden drie reguliere bezoeken van medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast werd dhr. J.S. in 2018 twee keer bezocht door een vrijwilliger van Stichting Epafras.
Naast de reguliere consulaire bijstand heeft Nederland in het geval van dhr. J.S. op humanitaire gronden (leeftijd en gezondheid) meerdere keren richting de Amerikaanse autoriteiten expliciete steun uitgesproken voor de verzoeken van de heer J.S. om vervroegde vrijlating. Zo heeft Nederland de parole verzoeken van dhr. J.S. in 2015 en 2018 ondersteund. Nederland zal dit ook in de toekomst blijven doen.
De mogelijkheid en bereidheid van het ministerie om in individuele gevallen op humanitaire gronden steun uit te spreken voor gratie en andere verzoeken staat volledig los van de subsidieverlening door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan organisaties die actief zijn op het gebied van gedetineerdenbegeleiding buitenland, zoals Stichting PrisonLAW.
Ten aanzien van de vraag over het Ministerie van Justitie en Veiligheid in relatie tot het in de zaak van dhr. J.S. uitgebrachte vertrouwensrapport in 2000 verwijs ik u naar mijn mijn antwoorden van 16 november jl. (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650) op de schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma (D66) en Van Helvert (CDA).
het verzoek van Stichting PrisonLAW om beëindiging van de subsidie
Met mijn brief van 8 oktober 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 40) informeerde ik de Tweede Kamer over het verzoek van Stichting PrisonLAW om vroegtijdige beëindiging van de subsidierelatie. Over dit onderwerp ontving de Tweede Kamer 16 november 2018 aanvullende informatie in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma en Van Helvert (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 650) en op 25 oktober 2018 in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 411).
Het ministerie werkt sinds 2012 op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland met Stichting PrisonLAW samen. Binnen de algemene subsidieregels en de voorwaarden van de subsidiebeschikking kunnen alle subsidieontvangers op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland, zo ook Stichting PrisonLAW, zelfstandig en onafhankelijk opereren. Voor de gesubsidieerde activiteiten op het terrein van Gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019 geldt onder meer het daarvoor vastgestelde subsidiekader (Stcrt. 2016, nr. 42301).
In algemene zin behoudt het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich steeds het recht voor om te reageren op feitelijke onjuistheden in berichtgeving op beleidsterreinen van het ministerie. Aldus kan het voorkomen dat het ministerie iemand attendeert op feitelijke onjuistheden, aangeeft hoe de feiten volgens het ministerie werkelijk zijn en iemand verzoekt de berichtgeving aan te passen. Ten aanzien van het laatste gaat het steeds uitdrukkelijk alleen om een verzoek.
Hetzelfde geldt voor het vragen van aandacht van en in de media. In individuele consulaire zaken werkt het ministerie bewust grotendeels achter de schermen. Zo kan het gebeuren dat het ministerie in voorkomende gevallen in overweging geeft op bepaalde momenten, in het belang van de individuele zaak en de gemeenschappelijke doelstelling daarin, bijvoorbeeld tijdens de inzet van stille diplomatie, publicitaire stilte in acht te nemen. Hierover is met Stichting PrisonLaw gecommuniceerd. Dat overleg had nimmer de intentie en het doel de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van Stichting PrisonLAW te beperken of daar op enigerlei wijze aan af te doen. Ik betreur dat die indruk wel is gewekt. De uiteindelijke afweging en beslissing ten aanzien van de timing en de opportuniteit van publiciteit zijn steeds aan de direct betrokken partijen.
Medio dit jaar heeft Stichting PrisonLAW aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken meegedeeld dat de stichting had besloten de subsidierelatie vroegtijdig per 1 juli 2019, oftewel zes maanden voor het verstrijken van de driejarige subsidieperiode, te beëindigen. Stichting PrisonLAW gaf daarbij aan dat het de subsidierelatie als een obstakel ervaart om voldoende onafhankelijk de belangen van de gedetineerden te kunnen behartigen. Zoals ik op 8 oktober jl. heb aangegeven, betreur ik het besluit van Stichting PrisonLaw, maar heb ik dat besluit te respecteren.
Sinds het besluit van Stichting PrisonLAW zijn de stichting en het Ministerie van Buitenlandse Zaken in constructief overleg over de modaliteiten van de beëindiging en de overdracht van de activiteiten naar een andere organisatie. Daarbij is vanuit het ministerie aangegeven dat het ministerie ook open staat voor een gesprek met Stichting PrisonLAW over onder meer de achtergrond bij het besluit om de subsidierelatie zes maanden eerder te beëindigen. Het ministerie heeft Stichting PrisonLAW verder verzocht om in ieder geval omstreeks het einde van de subsidieperiode (1 juli 2019) een evaluatiegesprek te hebben. Het ministerie hecht hieraan, om zo de samenwerking met subsidieontvangende organisaties te kunnen evalueren en lessen te trekken voor de ontwikkeling van een nieuw subsidiekader.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt thans aan een tijdelijke en naadloos voortgezette oplossing voor juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden tot en met 31 december 2019 en zal bij afronding daarvan de Kamer informeren. Medio 2019 zal het ministerie een regulier nieuw subsidiekader op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland publiceren en openstellen voor een meerjarige subsidieperiode vanaf 1 januari 2020.