[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een notaoverleg, gehouden op 26 november 2018, over de initiatiefnota van het lid Van Dam over “Ruimte voor > vertrouwen in > blauw op straat”

Initiatiefnota van het lid Van Dam over “Ruimte voor > vertrouwen in > blauw op straat”

Verslag van een notaoverleg

Nummer: 2018D58513, datum: 2018-12-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34928-6).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 34928 -6 Initiatiefnota van het lid Van Dam over “Ruimte voor > vertrouwen in > blauw op straat” .

Onderdeel van zaak 2018Z06563:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

34 928 Initiatiefnota van het lid Van Dam over «Ruimte voor > vertrouwen in > blauw op straat»

Nr. 6 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 6 december 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 26 november 2018 overleg gevoerd met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:

de initiatiefnota van het lid Van Dam over «Ruimte voor, vertrouwen in blauw op straat» (Kamerstuk 34 928);

het verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van het lid Van Dam over «Ruimte voor, vertrouwen in blauw op straat» (Kamerstuk 34 928, nr. 3).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie,
Van Meenen

De griffier van de commissie,
Hessing-Puts

Voorzitter: Futselaar

Griffier: Schoor

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bisschop, Den Boer, Buitenweg, Van Dam, Futselaar, Van der Graaf, Laan-Geselschap, Van Raak en Van Toorenburg,

en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.

Aanvang 15.34 uur.

De voorzitter:

Ik stel voor dat we beginnen met deze vergadering van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Het gaat hier om het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Van Dam, hier naast mij gezeten. Die heeft als titel: Ruimte voor vertrouwen in blauw op staat. Een notaoverleg wil zeggen dat we in twee rondes de vragen en het commentaar van de Kamerleden kunnen horen. In de tweede termijn kunnen eventueel ook moties worden ingediend. Voordat we beginnen met de eerste ronde wil ik kort het woord geven aan de heer Van Dam voor enige woorden ter inleiding.

De heer Van Dam (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Heel kort. Laat ik vooropstellen dat ik iedereen die hier is, wil danken. We hebben het de laatste tijd heel veel over de politie: vorige week bij de begroting, deze week bij het AO politie en binnenkort in het debat over de evaluatie van de Politiewet. Ik besef dat het dan op een niet-Kamerdag een hele inspanning is voor leden om hier toch te zijn. Dat waardeer ik zeer, ook met betrekking tot de Minister en ook met betrekking tot de ambtenaren, die de laatste tijd ook allerlei dingen op het vlak van de politie te doen hadden. Ik heb met deze notitie geprobeerd om onderwerpen bespreekbaar te maken die los van de evaluatie van de Politiewet toch altijd een soort eeuwigheidswaarde hebben en waarmee er al langer problemen zijn, met name op het vlak van bureaucratie en menselijkheid binnen de organisatie. Ik zie uit naar een goed notaoverleg.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dam. Ik wil de spreektijd per fractie op vier minuten stellen. Laat ik zeggen dat er maximaal twee interrupties zijn toegestaan, maar ik ga ervan uit dat we onderling niet enorm ruzie gaan maken. Maar misschien onderschat ik u daarin.

Ik geef het woord als eerste aan de heer Van Raak van de fractie van de SP.

De heer Van Raak (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ook mijn complimenten voor de heer Van Dam voor de nota Ruimte voor vertrouwen in blauw in straat. Ik heb zondagmiddag zitten kauwen op de titel, maar ik snap die niet helemaal. Misschien kan hij die straks dus nog toelichten, maar belangrijker is natuurlijk de inhoud. De heer Van Dam zegt terecht dat we de nationale politie binnenkort gaan evalueren. Ik vind het heel goed als een Kamerlid in een initiatiefnota een aftrap doet. In dat kader zie ik deze nota ook een beetje. We moeten constateren dat er aan het einde van deze kabinetsperiode veel minder agenten zijn dan nu. Daarmee bedoel ik agenten die niet in opleiding zijn maar die actief zijn. We moeten ook constateren – dat doet de heer Van Dam volgens mij ook – dat de politie heel veel extra taken krijgt en dat, waar anderen falen, de politie moet optreden. Dat kan niet. Er zijn nou eenmaal te weinig mensen. Dan moet je bijvoorbeeld nadenken over taken: wat kan de politie wel of niet doen? Ik zie deze nota ook in dat licht.

Een aantal punten vind ik heel goed. Een aantal punten worden eigenlijk ook door iedereen genoemd, zoals minder bureaucratie en een meer menselijke organisatie. Ik vraag me dan wel iets af. Het was ook met de nationale politie natuurlijk ooit de bedoeling om minder bureaucratie, een meer menselijke organisatie en een betere politiecultuur te krijgen. Die hebben we niet gekregen. De door de heer Van Dam genoemde voorstellen zijn volgens mij allemaal heel goed, maar volgens mij nog niet heel erg concreet.

Er zijn ook een aantal dingen waar ik wat meer vraagtekens bij heb. Een kortere opleiding vind ik voor een deel een goed idee, als dat kan. We hebben gewoon veel te weinig mensen. Er moeten in een heel korte tijd heel veel mensen worden opgeleid. Het vorige kabinet heeft ook heel veel bezuinigd, ook op de instroom van mensen en ook op de Politieacademie. Ik denk dat het heel goed is om te kijken bij welke mensen dit wel kan en bij welke mensen dit niet kan. Ik hoor in politiekringen ook weleens spreken van «een ophokplicht» als men naar de opleiding moet. Ik weet niet of dat wordt gezegd door mensen die zo goed zijn opgeleid dat ze die opleiding niet meer nodig hebben of door mensen die juist zo'n hele harde opleiding nodig hebben maar daar gewoon geen zin in hebben.

Dan een aantal punten waarover ik me gewoon zorgen maak en die ook straks in het debat terug zullen komen. Eén van de redenen waarom politiemensen nu ongelofelijk boos zijn op de Minister en op de politiek in het algemeen, is dat agenten jaar in, jaar uit alle gaten in de roosters hebben gevuld met opoffering van hun privéleven en soms ook hun gezondheid. Ze hebben van de Minister eerst te horen gekregen dat ze flexibeler moeten gaan werken. Ik zie dat er ook in deze nota toch wordt gesproken over flexibele arbeidscontracten, dus slechtere arbeidsvoorwaarden. Is het nou juist in het kader van het spreken over de politiecultuur wel goed om dit soort voorstellen te gaan doen? Je weet zeker dat je agenten daarmee ongelofelijk boos maakt. In ieder geval de SP heeft ook alle begrip voor die boosheid.

Ook minder afgaan op meldingen vind ik aan de ene kant een goed idee, maar aan de andere kant laat je burgers dan wel weer erg in de kou staan als ze de politiezorg nodig hebben. Ik zie dat de heer Van Dam heel erg inzet op meer private veiligheidszorg en het inhuren van particulieren. Dat vind ik wel een gevaar. We zien nu dat er te weinig politiecapaciteit is en dat gemeenten heel veel boa's, bijzondere opsporingsambtenaren, in dienst nemen. Dat is een wildgroei van mensen. We zien dat de reguliere politie daar een klein beetje ondersteuning van krijgt, maar er vooral heel veel werk aan kwijt is. We zien ook dat de reguliere politie de oren en de ogen in de buurt en op straat aan het verliezen is.

De voorzitter:

Uw laatste punt.

De heer Van Raak (SP):

Heel kort. Ik zou het heel slecht vinden als we nu ook nog particuliere politie gaan inhuren, omdat dat direct raakt aan het geweldsmonopolie.

Voorzitter, helemaal ten slotte: ik ben erg voor de inzet van burgers, maar die kan er ook toe leiden dat heel veel politieagenten heel veel tijd kwijt zijn aan appgroepen die, zoals ik zie, nog weleens uit de hand lopen en waarvan ik me afvraag in hoeverre dat een voordeel is voor het concrete werk van agenten.

Dank u wel voor uw geduld, voorzitter.

De voorzitter:

Dank, meneer Van Raak. Dat was een lange laatste zin. Dan is nu het woord aan mevrouw Laan-Geselschap van de VVD-fractie.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Dank u wel, voorzitter. De VVD kan kort zijn over deze initiatiefnota. Het doel is natuurlijk een zo efficiënt mogelijke inzet van onze politiemensen. Ik dank de heer Van Dam voor dit initiatiefvoorstel en voor al het onderzoek dat hij hieraan ten grondslag heeft gelegd.

Hoe zetten we onze politiemensen zo goed mogelijk in in Nederland? Ik denk dat wij allemaal in deze commissie in meer of mindere mate in de afgelopen weken en maanden gesprekken hebben gehad met mensen. We weten dat er heel veel mensen onder druk staan en dat de dingen misschien nog heel erg goed lopen dankzij heel veel politiemensen die met hart en ziel heel veel gaten dicht lopen. Mijn collega naast mij heeft daar al een aantal dingen over gezegd. Dus wij steunen de voorstellen die voorzien in het terugdringen van de bureaucratie. Dat zal u niet verbazen van een VVD'er.

Wij willen ook minder oneigenlijke taken voor de politie. Ga terug naar je kerntaken en als die kerntaken niet vervuld worden in de samenleving, zorg dan dat andere mensen dat werk gaan doen. Wij willen ook meer betrokkenheid bij en geestelijke verzorging voor politieagenten. Er bereiken ons de laatste tijd een aantal signalen over mensen die met PTSS rondlopen. Op de een of andere manier krijgt men daar in de organisatie niet goed de vinger achter en worden zij niet gesteund. Veel politieagenten lopen daartegenaan. Dat merken wij ook.

Wij willen ook meer samenwerking in de werving. Die loopt goed bij de marechaussee. Beter goed gejat dan slecht bedacht, zo zeggen wij in Rotterdam. Dus ook daarin steunen wij het voorstel van de heer Van Dam.

Wij hebben wel wat last en moeite met het aanstellen van een korpsmarinier. Ik kom uit Rotterdam en daar hebben wij voor alle onderwerpen een aantal stadsmariniers bedacht. In mijn ogen is dat toch vaak een tekortkoming van de staande organisatie, want dat zijn vaak mensen met doorzettingsmacht. Ik zou toch graag aan de indiener willen vragen hoe hij hiermee omgaat, hoe hij deze persoon plaatst en wat die persoon kan gaan doen wat de huidige organisatie in zijn ogen niet zou kunnen doen.

Wat voor ons ook een moeilijke vraag is, is de vraag naar de financiële onderbouwing. We hebben daar vragen over gesteld toen dat nog schriftelijk kon. Het antwoord daarop was eigenlijk: als we het ziekteverzuim goed oplossen, dan hebben we genoeg geld om een aantal van de zaken die hierin genoemd worden, goed aan te pakken. Wat ons betreft is dat geen dekkende lading voor beide onderwerpen. We zouden daar graag een meer geëxpliciteerd antwoord op willen hebben van de indiener.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van Toorenburg van de fractie van het CDA.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil allereerst mijn collega, de heer Van Dam, bedanken voor het feit dat hij met een initiatiefnota heeft geprobeerd om een aantal zaken hier vandaag op de agenda te zetten. Het zijn creatieve en doelgerichte oplossingen. We kunnen met elkaar kijken hoe we ze verder kunnen concretiseren.

De heer Van Dam signaleert dat er onnodig veel bureaucratie is. Daar voeren we al langer een gesprek over. De insteek die het verschil zou kunnen maken is: vertrouw de politie. Dat zeggen we ook in de zorg. Probeer een stap te maken door veel minder in een soort reflex dwang en controle te willen hebben. Heb meer vertrouwen in de eigenstandige politieman op straat. Natuurlijk weet ik dat daar waar mensen werken, ook dingen fout gaan. Dat gebeurt ook bij de politie, maar het is belangrijk dat ze het gevoel hebben dat ze niet de hele dag op hun vingers gekeken worden, ook al werken ze in deze rechtsstaat volgens regels. Daarom ben ik juist wél gecharmeerd van het voorstel van de heer Van Dam om te gaan werken met een korpsmarinier, een vrijgemaakt leidinggevende om de werkprocessen te vereenvoudigen.

Ik heb nog een vraag aan de Minister. Er is een ontluisterend WODC-onderzoek geweest, waarin we zien dat de teamchefs en de mensen op de werkvloer enorm veel druk en overbelasting ervaren en niet toekomen aan hun taken. Ik zou graag van de Minister weten welke zaken hij al heeft ondernomen om die bureaucratie het hoofd te kunnen bieden. Van de heer Van Dam wil ik natuurlijk een nadere duiding, maar dat is ook door de SP gevraagd. Hoe zou die korpsmarinier eruit kunnen zien?

We hebben een rondetafelgesprek gehad naar aanleiding van deze initiatiefnota. Daar is indringend gepleit voor een ombudsman. Natuurlijk is ook dat een andere functionaris, maar ik denk dat we een aantal personen moeten hebben die het gezicht gaan vormen van de oplossingsrichting die blijkens deze nota beslist nodig is. Hoe kunnen we nou stap voor stap de signalen, die we allemaal hebben, daadwerkelijk handen en voeten geven, zodat we kunnen gaan verbeteren? Kan de heer Van Dam iets duidelijker aangeven hoe hij daarnaar kijkt? Ik ben eigenlijk ook wel benieuwd naar de reactie van de Minister.

Voorzitter. Afgelopen vrijdag mochten mevrouw Buitenweg en ik de voorstelling Rauw bezoeken, die heel veel indruk op ons maakte. Een aantal zaken die daar naar voren kwamen, zien we ook hier terug, namelijk dat politieagenten het idee hebben dat de organisatie niet langer menselijk is. Dit zijn hele harde woorden. Toen ik het de eerste keer las, dacht ik: dat kan toch niet waar zijn? Maar als ik naar zo'n voorstelling kijk, dan denk ik dat het echt waar is. Zo ervaart men dat.

Wie is er nog voor mij? Die onveiligheid die de agenten voelen, is echt op een hele indringende manier aan ons gepresenteerd. Mensen die een nachtdienst draaien, verschrikkelijke dingen ontmoeten, nergens terechtkunnen, doordenderen, omdat ze denken: we moeten door, we moeten door. Wie luistert er nog naar ze? De grootte van de basisteams is daarbij ook een probleem. Ze kennen hun collega's en hun leidinggevende niet meer. Herkent de Minister het probleem van de omvang van de basisteams? Het ziekteverzuim ligt niet voor niets heel erg hoog. Als mensen het gevoel hebben dat ze niet meer als mensen worden behandeld, dan is dat een heel groot probleem. Als het buiten al zo onveilig is, kan het niet binnen ook zo zijn. Wat wil de Minister daaraan doen?

De heer Van Dam doet een aantal belangrijke suggesties. Werf eens anders, leid anders op. Afgelopen dinsdag is ook een motie aangenomen dat de diensten elkaar niet beconcurreren op nieuw personeel, maar juist samenwerking zoeken. Dat is al een eerste mijlpaal, maar er kan nog meer gedaan worden. De heer Van Dam geeft een mooie richting aan: meer samenwerken met de burgers. De SP heeft daar een vraag over. Misschien kan de heer Van Dam nader uitwerken hoe hij dat wil doen. Ik denk dat hij daar een hele goede visie op heeft en dat het goed is als hij die met de Kamer deelt.

De politie moet dichtbij de burgers georganiseerd worden. De vraag aan de Minister is dan hoe wij zorgen dat mensen de politie als dichtbij ervaren. Zijn de politiebureaus nu voldoende dichtbij de woonadressen van de mensen? Werkt het flexibel werken met het op locatie opnemen van aangiftes nu eindelijk? Ik zou landelijk de stap willen maken naar spreekuren van wijkagenten. In sommige wijken waar veel problemen zijn, zijn die spreekuren er wel, maar we hebben ze lang niet overal. Ik ken mijn eigen wijkagent, maar als enige in de wijk, denk ik weleens, behalve als de groeps-app komt en alle wijkagenten naar buiten gaan om zelf als burger problemen in hun eigen wijk op te lossen.

De voorzitter:

Kunt u afronden?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik zou graag op twee concrete punten een nadere duiding willen. Kan de heer Van Dam iets meer zeggen over die korpsmarinier en over de ombudsman? Graag een reflectie van de Minister daarop. Dan houd ik verder mijn mond en laat ik het aan mijn collega Van Dam.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Den Boer van de fractie van D66.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dank u, voorzitter. Dank aan de heer Van Dam voor zijn initiatiefnota. Hij legt enkele voorstellen voor ter verbetering van de politie. De fractie van D66 heeft daar ook al vaak aandacht aan besteed. De heer Van Dam maakt zich onder andere zorgen over de capaciteit van de politie en de uitstroom van politiemensen. De Minister heeft reeds een aantal maatregelen hiervoor aangekondigd, in afstemming met de nationale politie. Dan vraag ik aan de heer Van Dam: wat is de samenhang tussen de aanbevelingen die hij doet en de maatregelen die de Minister heeft genomen?

Tevens wil de heer Van Dam graag een politie die meer zichtbaar op straat aanwezig is. Met een regeerakkoord dat duidelijk investeert in de verhoging van het aantal agenten in de wijk, wordt deze aanwezigheid steeds benadrukt. De politie op straat functioneert als de ogen en de oren en kan de eerste signalen van criminaliteit en verkommering waarnemen en daarop acteren.

Het adagium van de nationale politie zelf is dat ze niet alleen in de wijk, maar ook in de wereld en op het web actief aanwezig wil zijn, en dat is niet onlogisch, gezien de enorme verandering in de criminaliteit. Cybercrime en internationale misdaad duiken steeds vaker en systematischer op. Daarom vraag ik aan de initiatiefnemer om te reflecteren op de verschuiving van de politiek van de fysieke wereld, de wijk, naar de virtuele wereld en hoe zijn initiatiefnota daarop aansluit.

Een van de voorstellen van de initiatiefnemer behelst de benoeming van een korpsmarinier op topniveau; een vrijgestelde leidinggevende met doorzettingsmacht. Mijn fractie begrijpt niet goed waarom een dergelijke korpsmarinier naast of samen met de korpschef kan functioneren. Sterker, een dergelijke figuur kan de kracht van de korpschef ondermijnen. Kan de initiatiefnemer toelichten hoe hij de governance en de verdeling van zeggenschap, autoriteit en bevoegdheden tussen een dergelijke marinier en de korpschef ziet? En tevens is mijn fractie benieuwd naar de visie van de Minister op dit voorstel.

Het is mijn fractie opgevallen dat de initiatiefnemer een aantal waardeoordelen uitspreekt over lopende processen en diensten van de politie. Hij laat zich bijvoorbeeld kritisch uit over de stuur- en weegploegen en over de bureaucratie bij de politie. Het is volgens mij fictie om te veronderstellen dat een organisatie zoals de politie zonder bureaucratie kan. Maar belangrijker is de vraag: kan de nationale politie als zelfstandige organisatie niet beter zelf de keuzes maken ten aanzien van werkprocessen, producten en dienstverlening? Deelt de Minister de visie van de initiatiefnemer dat bureaucratie en stuur- en weegploegen moeten worden aangepakt?

Voorzitter. De initiatiefnemer stelt dat hij veelvuldig met stakeholders heeft gesproken. Uiteraard is het een goed idee om de visies en de wensen van de werkvloer te betrekken bij de initiatiefnota. De vraag is echter wel in welke mate de nota representatief is voor de wensen die leven in het korps. Kan de initiatiefnemer toelichten hoe hij zijn initiatiefnota heeft gevalideerd?

De eerste zin van de initiatiefnota luidt: «De Nederlandse politie is een kwalitatief hoogwaardige politie.» Mijn fractie deelt die mening. Maar ik was verbaasd dat in de titel van een interview met de heer Van Dam stond dat er iets oppervlakkigs zit aan politiewerk. Dat was niet helemaal de titel, maar dat oppervlakkige kwam er wel heel sterk uit. Mijn fractie is het oneens met de stelling van de initiatiefnemer dat mbo-opgeleiden meer streetwise zijn dan hbo- en universitair opgeleiden. Dat is een tamelijk krasse bewering. Kan de initiatiefnemer uitleggen hoe hij tot deze observatie is gekomen? Ik krijg hierop ook graag een reactie van de Minister.

Tot slot, voorzitter. De initiatiefnemer stelt dat er geen kosten zijn gemoeid met zijn voorstellen, maar ik wil wel heel graag van hem horen welk rendement de maatregelen die hij voorstelt los van elkaar en bij elkaar opgeteld opleveren voor de politieorganisatie.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Buitenweg van de GroenLinksfractie.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik ben nog niet heel lang parlementariër. Dit is pas de tweede initiatiefnota die ik meemaak. Wat dat betreft weet ik ook niet helemaal wat precies de bedoeling is van zo'n initiatiefnota. In mijn ogen is het vooral bedoeld om iets te agenderen, maar ik vraag me af of dat hiermee voldoende gebeurt. Ik dank de initiatiefnemer heel erg voor het uit de doeken doen van zijn ideeën over het bestrijden van administratievelastendruk en over het werken vanuit vertrouwen, maar in mijn ogen zijn dit zaken die al op heel veel plekken aan de orde komen. Ze behelzen meer voorstellen van het CDA die ook op een andere wijze ingebracht hadden kunnen worden. Ik krijg dus graag een reflectie op waarom gekozen is voor een initiatiefnota, in plaats van voor bijvoorbeeld een motie bij de JenV-begroting over die marinier.

Maar de hartenkreet van de initiatiefnemer begrijp ik heel goed, evenals de wens om meer te werken vanuit vertrouwen en meer ruimte te geven aan de professional en om in die zin onnodige administratieve lasten te verminderen. Ik heb wel een flink aantal vragen over de voorstellen. Mijn collega had het al over het systeem van wegen en sturen. Punt H gaat over blended learning. In mijn ogen gebeurt dat al op de Academie. Kan de initiatiefnemer daarop reflecteren? Gebeurt dat nu voldoende?

Het voorstel bij punt I is: zorg dat de politie fit en geoefend blijft. Wat is nu precies het voorstel? Is dat een hartenkreet, of is het een concreet punt voor verbetering? Ik betwijfel of een aantal voorstellen, zoals dat over de maatschappelijke dienstplicht, gewenst wordt door de politie. Ik heb daar ook weleens met andere organisaties over gesproken. Het vergt natuurlijk een enorme investering in de begeleiding door de politie. Weet de initiatiefnemer of dit inderdaad een grote wens is?

Het plan is om veel vertrouwen uit te spreken in de politie, maar tegelijkertijd is er ook veel wantrouwen over een aantal processen die nu gaande zijn, bijvoorbeeld die externe commissie die nu bezig is met voorstellen om de administratievelastendruk aan te pakken. Ik begrijp dat dit in ieder geval niks gaat worden. Ik wil daar graag een reflectie op. Waarom gaat dat niks worden? Ik vind dat er soms ook sprake is van groot micromanagement, bijvoorbeeld door te zeggen dat de werving, selectie en keuring van herintreders maximaal drie weken mag duren. Dat gaat wel vrij ver en diep in op het proces.

Er zijn een aantal vragen die in mijn ogen groot en heel belangrijk zijn en die ook geagendeerd zijn door de initiatiefnemer, die wat mij betreft nog onvoldoende worden beantwoord, bijvoorbeeld over de teamchefs. Mevrouw Van Toorenburg had het al over de bijzondere voorstelling die wij samen hebben meegemaakt en die grote indruk op ons heeft gemaakt. Achteraf hebben we gesproken met teamchefs. De vraag is hoe je een team zo inricht dat er voldoende aandacht is. Sommige teams, zoals in Amersfoort, hebben 200 mensen. Wat is dan nu het concrete voorstel? Worden het kleinere eenheden? Die vraag had ik graag ook beantwoord willen zien. De initiatiefnemer heeft gezegd dat we bijvoorbeeld zouden kunnen kijken naar het flexibele personeelssysteem van Defensie. Daar is natuurlijk sprake van een heel andere situatie. In het geval van de politie zou het misschien mogelijk zijn om meer binnen de politie te wisselen van functie. Kan de initiatiefnemer daar meer naar kijken? Is het Defensiepersoneel tevreden? Die vraag heb ik daar ook nog wel bij als we een soort parallel trekken.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Tot slot. Laat ik dan nog kort iets zeggen over de teamchefs. Er worden nu vaak operationeel experts gebruikt om een deel van de teamchefs te ontlasten. Dat kunnen mensen zijn die daar speciaal voor gemandateerd zijn, maar we hebben begrepen dat er vaker operationeel experts zijn die niet officieel gemandateerd zijn om in de personeelsdossiers te kijken. Klopt dat? Dat is dan vooral een vraag aan de Minister.

Ik waardeer het overigens dat in de nota staat dat uiteindelijk de keuze voor wat gehandhaafd wordt, een kwestie is waar de burgemeester en de driehoek over gaan. Dat vond ik verhelderend in de discussies zoals die deze weken gevoerd worden.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Bisschop van de fractie van de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil allereerst collega Van Dam gelukwensen met deze initiatiefnota. Het is heel goed om op deze wijze de focus te richten op de werkzaamheden en de inrichting van de bezigheden van de politie. Ik vind het waardevol dat hij daar een voorzet voor gedaan heeft.

Toen we begin dit jaar kennisnamen van de nota waren we in eerste instantie enigszins teleurgesteld in de zin van: is dit het nou? Maar toen kwam de schriftelijke vragenronde en toen bleek de heer Van Dam over veel rijkere toepassingsmogelijkheden en een rijkere denkwereld te beschikken dan in eerste instantie uit de nota een beetje bleek. Die schriftelijke beantwoording, waarvoor hartelijk dank, heeft op een behoorlijk aantal punten de zaken verhelderd.

Ik ben het eens met de opmerking van de collega's over de bureaucratie, dus daar ga ik niet verder op in, ook ter wille van de tijd.

Een ander punt betreft de agenten die voor 80% in de eigen wijk moeten zijn. Destijds is dit door een SGP/SP/PvdA-amendement in de wet opgenomen. Maar wat vindt collega Van Dam ervan dat nog steeds niet elke gemeente per 5.000 inwoners een eigen wijkagent heeft, terwijl dit toch wel de harde wettelijke norm is? Dan hebben we het nog niet eens over die 80%-norm. Heeft de initiatiefnemer de indruk dat zijn voorstellen er echt aan gaan bijdragen dat die wijkagent in de haarvaten van de samenleving op deze wijze bevorderd wordt?

Een aandachtspunt is dat burgers gefrustreerd raken als de politie niets doet, terwijl de dader in beeld is. Dat kan natuurlijk niet waar zijn wat de SGP betreft. Hoe wordt concreet bereikt dat bekende daders daadwerkelijk opgepakt en aangepakt worden? Wat vindt de initiatiefnemer van een eerder voorstel van onze kant om juist naast de wijkagent te investeren in wijkrechercheurs die ook werk kunnen maken van dit soort zaken?

Het vakmanschap versterken, een mooi begrip, maar zou de indiener nog even willen toelichten wat dat nou precies betekent en welke consequenties dat heeft, bijvoorbeeld voor het werk van ons als Kamer? Betekent het bijvoorbeeld dat wij als Kamer kritisch naar onszelf moeten kijken en niet regelmatig nieuwe prioriteiten moeten stellen die dan weer afgevinkt, getoetst of afgedaan moeten worden?

Dan de korpsmarinier. Daar zijn de meningen nogal over verdeeld, hoor ik. Op zichzelf is een dergelijk concept heel goed. We hebben ook gezien hoe dat werkt in Rotterdam. Alleen, de vraag is of je dit moet willen voorschrijven of dat je het vooral aan de organisatie zelf overlaat of ze ervoor wil kiezen of niet.

Over de geestelijke verzorging bij de politie diende collega Van der Staaij eerder al een motie in. Wat staat de indiener nu precies voor ogen bij de invulling van dat thema geestelijke verzorging bij de politie?

Dan het tijdelijk dienstverband als voorstel. Misschien is het een goed middel, maar ik kan dat nog niet helemaal overzien. Ik snap de aantrekkelijkheid ervan, maar twee dingen. Het vergt wel een forse investering van het apparaat, van het politieapparaat. De vraag is of die de moeite waard is. En hoe borg je dan de kwaliteit nog die je van het politiewerk mag blijven verwachten?

Nog twee puntjes. Ons viel op dat we in de antwoorden op de vragen soms weer nieuwe voorstellen tegenkwamen, bijvoorbeeld de melding «toepassing van geweld in het systeem». Volgens de indiener gaat dat te ver, maar dan verwacht ik wel een voorstel om het af te schaffen, concreet in te richten of vorm te geven, hoe dan ook. Dat miste ik een beetje. Misschien kan de indiener daar nog op ingaan.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Bisschop (SGP):

Tot slot het ZSM-traject. De indiener zegt dat dit meer een aanzienlijke administratieve last is geworden dan een vereenvoudiging, zoals bedoeld. Mensen moeten namelijk langdurig worden vastgehouden. Betekent dit dat collega Van Dam «ZSM» als methode wil afschaffen? Heeft hij dan alternatieven waardoor politie en OM snel kunnen handelen?

De voorzitter:

Dank u wel. Dan tot slot het woord aan mevrouw Van der Graaf van de ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Ook ik sluit mij aan bij de complimenten van de collega's aan collega Van Dam voor zijn initiatiefnota. Ik feliciteer hem daar van harte mee. Het is een nota met heel veel klare taal, was mij opgevallen. In de antwoorden op de in de schriftelijke ronde gestelde vragen is ook wat meer uitwerking gekomen. Ik wil een aantal punten uit de nota aanstippen en de heer Van Dam dan wel de Minister, vandaag in diens hoedanigheid van adviseur van de vaste commissie van de Kamer, daar nog een aantal vragen over stellen.

Allereerst het punt van de uitstroom van agenten. Die zal eerst nog groter zijn dan de nieuwe instroom. De heer Van Dam schetst dat ook. Ik wil vragen of zijn nota nu voldoende concreet is om ook op dat punt in te gaan. Dat mis ik eerlijk gezegd. Ik krijg graag een toelichting van de heer Van Dam op hoe hij dat voor zich ziet.

Ik zie dat de heer Van Dam ook het punt van het Korps Mariniers aanstipt. Dat vond ik een vrij stellig voorstel. Tijdens het AO Politie van voor de zomer hebben wij allemaal aandacht gevraagd voor de grote verantwoordelijkheden en de belangrijke rol die de teamchef speelt. Daar ligt een grote nadruk op. Ik vraag de heer Van Dam om dit voorstel nader te duiden. En ik vraag de Minister graag naar zijn visie op dit concrete voorstel van de heer Van Dam.

In het plan van aanpak van het ziekteverzuim, dat we eerder in de Tweede Kamer met elkaar hebben besproken, hebben zowel de heer Van Dam als ik en andere collega's de zorg gedeeld dat het risico op de loer ligt dat we sturen op cijfers in plaats van op het welzijn van politiemannen of -vrouwen, terwijl dat centraal moet staan. De heer Van Dam doet daar een aantal voorstellen voor. De geestelijke verzorging kwam net al voorbij. We hebben gezien dat de Minister het besluit heeft genomen dat er vijftien fte's bij komen, zodat hier echt werk van wordt gemaakt. Dan kunnen we over het hele land verspreid mensen aanstellen op wie politiemensen een beroep kunnen doen. Zij kunnen hen begeleiden bij morele vraagstukken, morele dilemma's en ethische vraagstukken waar ze in hun werk mee te maken krijgen. Ik denk dat dit een heel belangrijke bijdrage zal zijn. Toch vraag ik mij af hoe de heer Van Dam zijn aanvullende voorstellen ziet voor het dichterbij organiseren van HRM en het positief benaderen van langdurige en chronische zieken door te bespreken wat zij wel kunnen bijdragen. Zijn dat nou de enige voorstellen die de heer Van Dam voor zich ziet om te voorkomen dat we bij de aanpak van ziekteverzuim sturen op cijfers in plaats van het welzijn van agenten echt centraal te stellen?

Ik heb nog een vraag over de voorstellen van de heer Van Dam voor het ontlasten van de politie. Hij stelt voor om te kijken of een aantal taken bij andere diensten, andere organisaties of burgers kunnen worden belegd en doet daar een aantal concrete voorstellen voor. Ik zou willen weten of de heer Van Dam kan reflecteren op de aanleiding voor zijn voorstellen. Als het gaat om het betekenen van vonnissen, het vervoer van arrestanten, het opruimen van drugsafval, waarbij ik me nog wel iets kan voorstellen...

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

... zou ik daar graag een reflectie op willen hebben van de heer Van Dam, maar ik zou ook de visie van de Minister hierop willen vernemen. Daar laat ik het in eerste instantie even bij, want ik proef dat ik aan de tijd zit.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik stel voor dat wij tien minuten schorsen voor de beantwoording.

De vergadering wordt van 16.05 uur tot 16.16 uur geschorst.

De voorzitter:

We komen nu bij de eerste termijn van de zijde van de initiatiefnemer. Daarna zal ik ook de Minister, in zijn hoedanigheid als adviseur van de Kamer, het woord geven. Maar in de eerste plaats is het woord aan de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter. Allereerst dank voor de overweldigende aanwezigheid. Dat heb ik aan het begin ook al gezegd, maar een aantal Kamerleden was er toen nog niet om dat te horen. Dank voor de interesse. Ik denk dat de politie ons allen na aan het hart ligt, of je nu wel of niet naar zo'n indrukwekkend toneelstuk gaat. Wij snappen allen het belang van een goed functionerende politie.

Voorzitter. Ik heb een initiatiefnota geschreven vanuit de overtuiging dat er heel veel goed gaat op het terrein van de politie. Dag in, dag uit, excelleert de politie bij al het werk dat deze organisatie op haar bord heeft liggen. Ondanks een zeer intensieve reorganisatie bleef de winkel open en hield de politie het vertrouwen van het publiek. Dat is knap, dat is het benoemen waard. Mijn complimenten gaan dan ook uit naar de korpschef en naar zijn mensen. Tegelijkertijd is er veel zorg over het functioneren van de politie. Ik hoef dat aan niemand in deze zaal uit te leggen. Het politiewerk is fantastisch, maar de politieorganisatie is een drama: dat is een uitspraak die ik niet alleen van veel politiemensen hoor, maar die ook naar voren kwam bij een rondetafelgesprek dat naar aanleiding van deze notitie werd georganiseerd. Er zijn een aantal dingen in het politiewerk en binnen onze nationale politie die losstaan van deze directe reorganisatie. Sommige hebben er wel mee te maken, maar er zijn ook dingen die, al stopten we er nog honderden politiemensen bij, al brachten we de ICT tot een ultiem hoog niveau of al gaven we iedere politieman zijn eigen dienstauto, dan nog aangepakt moeten worden.

De voorzitter:

Ik zie dat er een interruptie is van mevrouw Buitenweg, meneer Van Dam. Ik stel voor dat we ook in deze ronde het aantal interrupties beperken tot twee.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dat is jammer, omdat ik denk dat we best zorgvuldig moeten zijn. Er wordt een citaat aangehaald dat de politieorganisatie een drama is. Maar is dat dan ook wat u zegt? Want u brengt dat naar voren, maar u nuanceert dat niet. Dat vind ik best stevig. Er gaat van alles mis, we moeten daar enorm hard op tamboereren en daar moet van alles aan gedaan worden, maar is de stelling dat de politieorganisatie een drama is?

De heer Van Dam (CDA):

Ik denk dat zeker voor veel politiemensen geldt – dat doe ik met de quote die ik aanhaal – dat ze het werk an sich fantastisch vinden, maar dat zij de organisatie, het korps, de politieorganisatie verre van fantastisch vinden. Dat quote ik niet om het hier maar even neer te leggen en dat is het dan. Mijn hele initiatiefnota, maar daarbuiten ook mijn werk in de Kamer, staat voor een deel in het teken van verandering daarin aanbrengen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Dam (CDA):

In die initiatiefnota identificeer ik vier aandachtsgebieden waar ik aandacht aan besteed: het terugdringen van bureaucratie, het terugbrengen van de menselijke maat in de organisatie, een aantal dingen op het vlak van werving en opleiding, minder starheid en meer soepelheid, en vooral ook het zoeken van meer verbinding met andere diensten, ook met de burger, op het vlak van veiligheid. Een deel van die voorstellen is in de loop der tijd al werkelijkheid geworden of op andere plekken aan de orde geweest. Het voorstel om samen met de marechaussee en de douane te werven en op te leiden is bijvoorbeeld inmiddels in een motie vervat. Ik neem aan dat de Minister daarmee aan de slag is. Ook rond de geestelijke verzorging heb ik, samen met de collega van de ChristenUnie, mooie toezeggingen van de Minister losgekregen. En de Minister heeft zelf al actie ondernomen door de ombudsman van de regio Amsterdam in te huren om de bureaucratie te lijf te gaan.

Er zijn ook andere dingen. Bij de ronde tafel, naar aanleiding van mijn initiatiefnota, is het nodige gezegd over het loslaten van het lifetime employment bij de politie. Dat is één van mijn voorstellen. Terecht is daar de vraag opgeworpen of dit het moment is om dat tot werkelijkheid te brengen, net nu er zo veel wervingsinspanningen worden gedaan. Ik heb gehoord welke opmerkingen een aantal van mijn voorstellen uit de initiatiefnota hebben losgemaakt en ik ben zelf realistisch genoeg om op een andere manier naar een aantal van deze voorstellen te kijken. Maar ik zal zo dadelijk, bij de beantwoording van de vragen, aangeven wat voor mij nog overeind staat.

Tot slot nog een opmerking over micromanagement en de rol van de Kamer in dit soort dingen. Onze rol als Kamer is het controleren van de Minister op zijn beheersverantwoordelijkheid voor de politie. Er is geen organisatie in Nederland die aan meer touwtjes hangt dan de Nederlandse politie. Lokaal zit de politie in de driehoeken, waar de verantwoordelijkheid voor het gezag is en waar de keuzes worden gemaakt. Mevrouw Buitenweg attendeerde ons daar nog ten overvloede op. Wij zijn aan zet om de Minister te controleren op het beheer van de politie, of dat nou in zijn handen is of uitbesteed wordt aan de korpschef. In dat licht probeerde ik die opmerking te maken.

Eén van mijn ambities bij deze initiatiefnota was dat ik graag weg wil bij het incident. Als er in het verleden iets haperde in het plaatsbepalingssysteem van de politieauto's, dan stonden wij ons daarover bij de microfoon op te winden. Ik heb deze initiatiefnota ingediend om op dat vlak een aantal dingen bij elkaar te brengen. Ik besef heel wel dat het soms kan lijken op een vorm van micromanagement. Daar wil ik echter van wegblijven. Maar ik wil vooral wegblijven bij het incident. Dat is namelijk ook niet goed voor de politieorganisatie.

Dan ga ik nu over tot de beantwoording van de vragen. Ik begin bij collega Van Raak. Die vroeg uitleg over de titel van de initiatiefnota. Ik wil vooral uitstralen dat de oplossingen voor de problemen die er op het vlak van de politie zijn, niet zitten in meer regulering. Mevrouw Van Toorenburg gaf dat ook al aan. De oplossingen zitten niet in het bedenken van nog meer prestatie-indicatoren, waar de Minister dan over aan de Kamer moet rapporteren. Het is belangrijk om deze professionals de ruimte en het vertrouwen te geven om hun werk te doen. Ik heb de stille hoop dat er uiteindelijk, als wij die weg opgaan, daadwerkelijk meer capaciteit ontstaat om voor de operatie inzetbaar te zijn. Ik heb liever een diender die de straat op gaat dan een diender die nog achter zijn computer iets zit in te vullen, waar vervolgens heel weinig mee wordt gedaan.

Het tweede element is dat ik een soort karakterveranderingen zie ontstaan in onze politie. Dit punt zal ik zeker ook bij de evaluatie van de Politiewet naar voren brengen. Die karakterveranderingen komen niet alleen door een gebrek aan capaciteit of doordat ze veel moeten verantwoorden, maar ook door de intelligence gedreven politie. Dat de politie er steeds meer is op de momenten dat er een probleem of een verondersteld probleem is, is natuurlijk mooi. Als er veel inbraken plaatsvinden, is het mooi dat de politie er is. Maar de politie is er steeds minder op het moment dat er niets aan de hand is: gewoon surveillerend op de markt, aanspreekbaar voor u en mij. Dat baart mij zorgen, want daarmee verandert ook het karakter van de politie. De community politie die wij hadden, verandert in een meer reactieve politie. Dat baart mij zorgen. Het is in ieder geval iets waarover we na moeten denken. Ik ben dus zeer tevreden met de motie die collega Den Boer heeft ingediend bij de begrotingsbehandeling. Ik zou zelf nog een wat bredere invulling aan de motie willen geven. We moeten fundamenteel kijken naar het karakter van onze politie. Het is heel belangrijk dat we dit niet laten gebeuren. We moeten er bewust over nadenken.

De voorzitter:

Dat leidt tot een interruptie van de heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

Heel erg eens. Als we te weinig mensen hebben opgeleid en te weinig politiemensen hebben, dan kunnen ze ook minder taken uitvoeren. Ik zie dat de heer Van Dam in deze nota twaalf punten heeft. Die punten zijn nogal verschillend van orde en zwaarte. Sommige punten vind ik heel sympathiek. De punten over minder bureaucratie zijn bijvoorbeeld nog niet heel concreet, maar ze zijn wel heel sympathiek. Op sommige punten ben ik heel erg tegen, bijvoorbeeld tegen het laten uitvoeren van taken door particuliere, ingehuurde politie. Bij sommige punten, zoals bij flexibilisering, zegt de heer Van Dam dat hij er gaandeweg net iets anders over is gaan denken. Ik vroeg mij af wat straks het voorstel wordt: wat moet er worden gedaan met deze initiatiefnota? Bij de beslispunten staat nu dat wij de regering moeten voorstellen om de uitvoering van de voorstellen te bevorderen, maar ik heb over al die twaalf punten nog zo veel vragen dat ik mij afvraag of dit wel de juiste plek is om aan ons te vragen om hier onze goedkeuring aan te geven. Of moeten we dit gewoon beschouwen als de inbreng van de heer Van Dam in twaalf punten bij de evaluatie van de nationale politie?

De heer Van Dam (CDA):

Nou nee, want ik heb veel minder punten die de wet raken. Ik zal sowieso alle vragen langslopen die zijn gesteld. Dat zal u zonder de geringste twijfel wat meer zicht geven op wat ik met de concrete punten wil. Ik ben ook benieuwd naar de reactie van de Minister, naar wat hij wil. Ik ga er eigenlijk van uit dat hij alle punten van mij reikhalzend zal overnemen. Dan zullen we moeten kijken wat er vervolgens overblijft om op andere wijze te doen. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik eerst inhoudelijk de vragen zal beantwoorden.

De voorzitter:

Meneer Van Raak, uw tweede interruptie mag wel iets bondiger dan uw eerste, zeg ik erbij.

De heer Van Raak (SP):

Nogmaals, twaalf punten. Sommige vind ik heel sympathiek, met sommige ben ik het echt niet eens, bij sommige lijkt het erop alsof de heer Van Dam ook gewoon nog twijfelende is en misschien een andere opvatting heeft. Alle twaalf punten hebben volgens mij ook te maken met de evaluatie van de nationale politie. Kan de heer Van Dam anders aangeven welke daar niet mee te maken hebben? Dan zou ik het toch raar vinden om, terwijl we nog voor kerst de nationale politie gaan evalueren, er nu al twaalf punten uit te nemen en daar een besluit over te moeten nemen. Ik zou dat liever zien in de context van de hele evaluatie. Kan de heer Van Dam daarin meevoelen?

De heer Van Dam (CDA):

Nou in de kern van de zaak gaat de evaluatie van de politie over de wet, dus of we vinden of in de wet die naar ik meen in 2012 is aangenomen, veranderingen zouden moeten plaatsvinden. Daar blijf ik buiten in deze notitie. Ik heb het niet over de rol van de korpschef in relatie tot beheer en ik heb het niet over andere aspecten die in het rapport-Kuijken naar voren zijn gebracht over wat dan ook. Het gaat mij puur om de aspecten van bureaucratie – dat komt in de evaluatie van de Politiewet an sich helemaal niet naar voren – en van menselijkheid. Daar zitten wel aspecten aan die raken aan de inrichting van het korps, met name de vragen over teamchefs, maar er zitten gewoon ook dingen in waar de evaluatie van de Politiewet helemaal niet aan raakt. Ik heb zelfs mijn stinkende best gedaan om daarbij weg te blijven. U zei: is dit wel het juiste moment om hier antwoord op te geven? Ik zou u willen voorstellen om uw oordeel daarover op te schorten tot ik antwoord heb gegeven op alle vragen die zijn gesteld.

De voorzitter:

Gaat u verder met het beantwoorden van alle vragen die zijn gesteld.

De heer Van Dam (CDA):

Ja, dat zal ik doen.

Uitleg over de titel heb ik gegeven.

De heer Van Raak vroeg naar de kortere opleiding en de achterkant daarvan, ook in relatie tot het samen opleiden met de marechaussee. Laat ik het zo zeggen, er is met name in de rondetafel veel gesproken over de opleiding, over het blended learnen, om het zo te zeggen: meer leerstijlen tegelijkertijd inzetten om daardoor een opleiding te intensiveren. Er is ook veel zorg geuit in die rondetafel: gaat dat niet ten koste van de kwaliteit van de politieman die je wil hebben? Voor mij heeft altijd één ding vooropgestaan: onze Nederlandse politie is kwalitatief hoogwaardig en dat moeten we absoluut niet kwijt zien te raken, ook niet onder druk van deze omstandigheden. Onlangs ben ik zelf in Amsterdam geweest. De heer Van Raak had het over de ophokplicht. Ik vind dat een uitermate onsympathiek woord, maar ik denk wel dat er aan de achterkant van de opleiding relatief veel uitval is. Het is heel erg jammer als die tijd niet benut wordt. Ik zie mogelijkheden om in de praktijk eerder mensen op straat te krijgen. Dat gebeurt ook in Amsterdam. Daar is men bezig om de opleiding meer te verbinden met het werk op straat. Daar zijn veel mogelijkheden voor. Als dat een uitkomst zou zijn van de voorstellen die ik op dit vlak heb gedaan, denk ik dat ik daar heel erg tevreden mee zou zijn.

De heer Van Raak had ook een opmerking over de cultuur. Is het wel goed om zo nadrukkelijk naar voren te brengen dat die sfeer binnen de politie zo is? Ik zou het bijna willen uitleggen als: verstevig je daarmee niet eerder het beeld dat bestaat? Ik denk dat het heel nodig is dat wij daar juist openlijk over praten en dat wij ook als politici laten merken aan de politiemensen dat wij de problemen herkennen en dat wij hier niet alleen maar mooi weer spelen maar de problemen naar voren brengen en ook voorleggen aan de Minister.

De heer Van Raak had een opmerking over de cao, slechtere arbeidsvoorwaarden in relatie tot flexibel worden. Ik ben zo vrij om dat punt hier niet aan de orde te stellen. Ik heb uitdrukkelijk gepoogd om daarvan weg te blijven. Deze notitie is geschreven in de periode waarin die cao-onderhandelingen nog moesten aanvangen of nog bezig waren. Dat is een relatie tussen de Minister en de bonden en daar moet je als Kamerlid proberen uit te blijven. Ik kan mij wel voorstellen dat we daar in het AO Politie van komende donderdag anders mee omgaan, want de uitkomsten staan daar op de agenda.

Dan de particuliere inhuur. De heer Van Raak merkte op dat ik ervoor zou zijn dat er meer politietaken aan particuliere beveiligers worden gegeven, maar daar ben ik absoluut niet voor. Daar ben ik in het geheel niet voor. Maar dat kan wel onder de vlag van de politie. Ik zal een vrij veilig voorbeeld noemen dat nu ook is voorgesteld. Als het gaat om het bewaken van inbeslaggenomen vuurwerk, dan heb ik inderdaad liever dat daar een beveiliger bij staat te wachten totdat het vervoer komt dan een politieman. Maar de realiteit is dat als de politie minder beschikbaar is of langer nodig heeft om ergens te komen, bedrijven en burgers zelf meer particuliere beveiligers gaan inhuren. Kijk naar de situatie in Engeland, waar een particuliere bobby al door de straten van Londen loopt. Die is nauwelijks te onderscheiden van een officiële bobby. Maar hij is er alleen maar voor bepaalde adressen. Dat zou voor mij een schrikbeeld zijn. Ik denk dat ik dat met de heer Van Raak deel.

Tegelijkertijd denk ik dat de politie explicieter kan samenwerken met beveiligers. Kijk maar eens in de Grote Marktstraat in Den Haag. In bijna iedere winkel staan beveiligers. Zij kunnen de ogen en oren zijn van de politie. Daar zou veel meer winst uit te halen zijn. Dus heel concreet: de taken moeten niet worden overgedragen aan beveiligers om op die manier een beetje te bezuinigen, maar de samenwerking met beveiligers moet wel veel meer worden gezocht. In dat licht moet u ook de motie zien die ik bij de begroting heb ingediend over de samenwerking met burgers en de burgeropsporing. Ook daarvoor geldt dat dat een lust maar ook een enorme last kan zijn. Er zitten ook enorme gevaren aan burgers die een beetje op eigen houtje gaan opsporen. Dus werk samen maar reglementeer het.

De voorzitter:

Meneer Van Dam, ik zie dat er een interruptie is van mevrouw Laan-Geselschap.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Er is de laatste tijd gesproken over het feit dat politieagenten van straat worden gehaald omdat er bijvoorbeeld bij de receptie op het politiebureau niemand is. Zij moeten dat werk dan gaan doen, niet voor een dag maar bijvoorbeeld voor een maand. Ziet de heer Van Dam ook de mogelijkheid om voor dat soort functies andere mensen dan politiemensen in te zetten, zodat die laatsten ook daadwerkelijk op straat kunnen verblijven?

De heer Van Dam (CDA):

Ik zou daar twee dingen over willen zeggen. Volgens mij worden de mensen die van een lagere gekwalificeerde rang zijn dan de diender die op straat kan lopen, sowieso al voor dit werk ingehuurd. Ik ben daar erg voor. Het kabinet heeft onlangs tijdelijk extra geld vrijgemaakt om juist dit soort activiteiten weg te halen bij politiemensen die volledig inzetbaar of volledig opgeleid zijn, zodat we die op straat kunnen krijgen en zodat de taken op het bureau, de meldkamer of op andere plekken kunnen worden gedaan door anderen. Ik vind overigens wel dat alle informatie die door burgers bij een aangifte enzovoorts verstrekt wordt, met zich meebrengt dat je die niet zomaar aan een particuliere beveiliger kunt geven, zodat die jouw diepste geheimen tot zich kan nemen. Dat vereist dus wel het nodige.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

U suggereert zelf in uw puntje J: gescreende particuliere bedrijven. U heeft het over vonnissen, het vervoer van arrestanten en dergelijke. Daar valt dit toch ook onder? Dat is een beetje in conflict met het antwoord dat u net aan mijn collega Van Raak gaf, waarin u zei dat u juist heel terughoudend daarin wilde zijn.

De heer Van Dam (CDA):

Waar ik heel erg terughoudend in wil zijn, is tegen een particuliere beveiliger zeggen: als jij in de toekomst in deze straat toezicht houdt, dan doen wij dat als politie in die andere straten. Daar ben ik niet alleen terughoudend in; daar ben ik mordicus tegen. Het gezag over wat er gebeurt, en dus ook het toezicht op het werk van die particuliere beveiliger en de verantwoordelijkheid voor wat iemand doet, moet bij de politie blijven liggen. Maar binnen het politiewerk zijn er bepaalde klussen die vrij technisch van aard zijn, of het nou de bewaking is van het hoofdbureau of het vervoer van arrestanten. Ik ben er een warm voorstander van om daar particuliere beveiligers voor in te huren en om hen klussen te laten doen, onder het gezag van de politie. Maar ik probeerde in mijn antwoord de nuance te verwerken dat het natuurlijk wel heel erg uitmaakt of het gaat om een aangifteproces of om het vervoeren van een arrestant. Daar zie ik nog wel enorme verschillen in zitten.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog.

De heer Van Dam (CDA):

Ik ga door met de vragen van mevrouw Laan-Geselschap over de korpsmarinier. Het viel mij op dat mevrouw Laan-Geselschap, waarvan ik weet dat zij afkomstig is uit Rotterdam, toch wat reserves had bij het fenomeen marinier. Hoe plaats ik die persoon ten opzichte van de korpschef? Laat duidelijk zijn: de korpschef is de baas en een korpsmarinier functioneert ook direct onder het gezag en de aansturing van de korpschef. Maar de afgelopen jaren zijn er veel programma's geweest voor administratievelastenverlichting binnen de politie. Dat is een van de zaken die speelden in het programma Versterking prestaties strafrechtketen. Prachtige plannen. Ik meen dat Minister Opstelten de fte's al ingeboekt had die daar allemaal mee vrijkwamen. Zo zijn er in het verleden wel meer programma's geweest, van Lean Six Sigma tot weet ik wat niet allemaal, om daar processen slimmer en handiger te maken.

Feit blijft dat het Openbaar Ministerie nog steeds vijf kopieën van een proces-verbaal vraagt als er een zaak naar het OM toe moet. Daarvan denk ik dat de politie in dat opzicht iets meer zijn eigen erf zou mogen bewaken en zou mogen zeggen: jongens, tot hier en niet verder. Een heleboel bureaucratische regels zijn ook intern opgesteld. Dat geldt niet alleen voor de politie maar voor allerlei organisaties. Ik denk dat het heel erg welkom is om niet opnieuw te analyseren wat er anders kan, maar om te handelen naar de voorstellen die er al liggen. Daarom heb ik er een naam voor bedacht: de korpsmarinier, omdat ik bij de stadsmarinier in Rotterdam het idee had dat het iemand was die dwars door gebaande paden heen kan breken, onder het gezag van de burgemeester, ook in Rotterdam, dat kan niet anders. In dat opzicht zie ik hier niet een zelfstandig iemand die zich aan niemand iets gelegen hoeft te laten liggen. Uiteindelijk functioneert zo iemand onder leiding van de korpschef of van de korpsleiding.

De voorzitter:

Meneer Van Dam, voordat u verdergaat, een interruptie van mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik had ook nog enkele vragen over hoe die marinier gepositioneerd zou worden naast de korpschef; bevoegdheden, mandaat, et cetera. Als je de functie en de rol van de stadsmarinier in Rotterdam erbij zoekt, dan is dat juist een overkoepelende soort superambtenaar. Hoe ziet de heer Van Dam de positionering van zo'n marinier? Ik vind het een verschrikkelijk woord, moet ik zeggen. Hoe ziet hij de positie van zo'n functionaris naast de korpschef? Moet hij niet juist boven de politieorganisatie uitstijgen en contact houden met andere veiligheidsorganisaties en bestuurslagen?

De heer Van Dam (CDA):

Over de naam: als u een betere heeft, houd ik me zeer aanbevolen, maar ik verwijs vooral naar het functioneren van de stadsmarinier in Rotterdam, die juist binnen de organisatie van de gemeente zijn rol vervult, onder het gezag van de burgemeester, en die natuurlijk ook naar buiten toe acties onderneemt en de vrijpostigheid heeft om daar iets van te vinden. Zo zie ik het ook bij de politie. Om een voorbeeld te noemen; binnen de politie is er tegenwoordig het politiedienstencentrum. Ik hoor dat er banden geplakt moeten worden door een landelijk bedrijf dat ingehuurd wordt, terwijl de fietsenmaker om de hoek daar vroeger ook een hele wezenlijke rol in had, of soms hoor je van bestellingen die gedaan worden die meer leiden tot werk dan dat zij plezier opleveren. Daarvoor heb je soms iemand nodig die van de werkvloer dat verhaal oppikt, en zegt: «jongens, dit is gekkigheid» en die in zijn persoon de doorzettingsmacht, de contacten en de ervaring heeft om te zeggen: jongens, waar zijn we nou met z'n allen mee bezig en laten we dit anders doen. Dat is het beeld dat ik daarbij heb.

Mevrouw Den Boer (D66):

Maar dit is waarom de vraag van de heer Van Raak heel relevant is. De Politiewet 2012 legt juist heel veel mandaat en autoriteit bij de korpschef. Als daar zo'n marinier doorheen komt zeilen, dan ontkracht of ondermijnt dat de autoriteit van die korpschef. Uit het evaluatierapport-Kuijken blijkt dat de korpschef juist meer ruimte zou moeten krijgen. Hoe lost u dan die spanning op tussen uw model en de aanbeveling van het rapport-Kuijken?

De heer Van Dam (CDA):

Zoals ik net al gezegd heb, functioneert de korpsmarinier onder het gezag of de verantwoordelijkheid van de korpschef. Ik vind het echt tijd worden dat al die politiemensen die dingen meemaken in hun dagelijks werk, zoals click-call-face en allemaal van dat gedoe, ook een plek hebben waar zij naartoe kunnen en dat er ook stappen worden gezet, van alle plannen die er al liggen, om echt tegen bureaucratische onzin in het geweer te komen. Maar dat vindt gewoon plaats onder het gezag van de korpschef. Ik heb helemaal geen behoefte aan een soort Zorro die van buiten komt aanrijden en buiten alle hiërarchie om dingen doet.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw beantwoording.

De heer Van Dam (CDA):

De vraag van mevrouw Laan-Geselschap over financiële onderbouwing wil ik even parkeren naar het einde toe.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Van Toorenburg. Ik moet zeggen dat ik het zeer mooi vind hoe zij onder woorden bracht – dat had ik nog niet eerder gehoord, hoewel iedereen zou kunnen denken: dat hebben jullie met zijn tweeën zitten oefenen op de kamer – hoe die korpsmarinier en die ombudsman het gezicht gaan vormen van de problemen die op dit moment bestaan. Ik vind dat heel erg wezenlijk. Ik denk dat het heel erg belangrijk is dat er binnen het korps op dat punt mensen ontstaan die het gezicht willen zijn van een beweging, van een verandering, en die ook aanspreekbaar zijn, niet alleen voor de leiding maar juist ook voor de lagere echelons.

Ik zal nu de vragen van mevrouw Den Boer langslopen. Hoe kijk ik naar de uitstroom van politiemensen? Hoe ontwikkelt die zich in relatie tot de maatregelen van de Minister? Ik denk dat zij doelt op de extra investeringen door het kabinet, de 291 miljoen en daarna ook de gelden die zijn binnengekomen. Ik weet niet hoe de actuele stand van zaken is en of de uitstroom de komende tijd hoger is dan de instroom. Ik weet wel dat ik daar in de zomer van vorig jaar expliciete informatie over heb ontvangen. Ik vind het ook niet zo heel raar dat de uitstroom soms groter zal zijn dan de instroom, omdat het nu eenmaal drie jaar duurt voordat je een volledig opgeleide diender in het korps terug hebt. Dus hoe dat op dit moment precies loopt, weet ik niet. Ik weet wel dat wij als Kamer aan de Minister hebben gevraagd om erover te rapporteren en ons op de hoogte te houden, omdat ik grote zorgen heb, en ik niet alleen, over de operationele kracht van de politie binnen de basisteams.

Dan de aanwezigheid van de politie in de wijk. Die is toch al geregeld met het regeerakkoord? Ik verwijs hierbij naar mijn zorgen over het karakter van de politie, waar ik in mijn inleiding op inging. Ik denk dat dit echt iets is waar we serieus aandacht aan moeten besteden. Het gaat niet alleen over de beschikbare capaciteit, maar ook over concepten, over hoe er naar politiewerk wordt gekeken. Mijn oog viel bijvoorbeeld op de conclusie van de commissie-Kuijken, die vooral heeft gekeken of de veiligheid groter is geworden. Nogmaals, als je idee is dat de politie alle criminaliteitsproblemen moet oplossen, als je die verantwoordelijkheid neerlegt bij de politie, met het idee «gooi er een euro in, dan komt er twee euro veiligheid uit», dan krijg je een heel erg oplossingsgerichte politie. Maar wij willen juist een politie – dat zou mijn idee zijn – die verbinding heeft met de burger, die aanwezig is, ook op momenten dat er niets aan de orde is. Dat is een precair evenwicht, maar het issue van de aanwezigheid van de politie in de wijk staat voor mij ook voor het karakter van de politie. Ik moet de heer Van Raak nageven dat dit punt bij de evaluatie van de Politiewet uitdrukkelijk aan de orde moet komen.

Dan de verschuiving van de fysieke wereld naar de digitale wereld. Dat is absoluut een werkelijkheid. Ik weet dat er in Oost-Nederland een proef is met internetsurveillance, dus niet surveilleren in een autootje maar op een andere manier, om aanwezig te zijn tussen de mensen die zich op internet bevinden. Ik denk dat we daar met zijn allen nog meer beeld van moeten krijgen. Ik heb het vorige week in de Kamer ook al een beetje zuur gezegd, namelijk dat ik zeer geïnteresseerd ben in de strategische beelden die de politie daarbij heeft, in hoe ze wijk, web en wereld met elkaar gaat verbinden.

Ik heb al het nodige gezegd over de korpsmarinier. Dan over de waardeoordelen, bijvoorbeeld het waardeoordeel dat de politie zo verbureaucratiseerd is. Dat klopt. Ik heb daar waardeoordelen over. Het is niet anders. Ik denk dat wij allemaal, als wij in contact zijn met politiemensen en dingen horen, situaties waarderen, daar iets van vinden en daar ons politieke handelen op richten. Laat ik dit punt toespitsen op de titel van het interview dat ik heb gegeven in het tijdschrift voor de politie, over de oppervlakkigheid van het politiewerk. En laat ik dan een voorbeeld van mijzelf nemen, uit mijn eigen politieopleiding van jaren geleden. Daar kreeg ik training over hoe ik echtelijke twisten moest bestrijden. Het idee was dat het misschien heel veel rendement zou hebben als je er een uurtje in zou investeren als je bij moeilijkheden binnenkomt. Dan hoef je later niet meer terug te komen voor incidenten. Achteraf gezien was het wel een uitermate optimistische gedachte over hoe je ruzies tussen echtelieden die misschien al jaren bestonden, kon aanpakken. Inmiddels hebben we zoiets als Veilig Thuis en andere dingen, maar ik bespeur bij de Nederlandse politie wel een enorm verantwoordelijkheidsgevoel om allerlei maatschappelijke issues die fout gaan tot de hare te maken en daar op heel fundamentele wijze mee om te gaan. Een tijdje terug hoorde ik dat als je in Nederland een dronken zwerver in een park tegenkomt, je de politie belt maar dat je in Duitsland dan de huisarts of de ambulance belt. Er zijn dus verschillen. In dat interview bepleit ik dan ook dat de politie soms wel eens wat oppervlakkiger met problemen om zou mogen gaan en de problemen ook wat meer aan anderen zou mogen overlaten. Een mooi voorbeeld daarvan vind ik de aanpak van verwarde personen, waarbij ik de politie van harte ondersteun om niet zozeer de dienstauto van de politie ter beschikking te stellen om het vervoer te verrichten, maar wellicht de GGD met een ambulance daar iets in te laten doen.

Dan de vraag hoe de nota is gevalideerd binnen de politie. Ik ben met deze nota niet naar de korpsleiding gegaan met de vraag: zijn jullie het met mij eens? Het lijkt mij ook staatsrechtelijk buitengemeen ingewikkeld om dat te doen. Tegelijkertijd heb ik deze nota aan allerlei organisaties, zijnde niet alleen de vakbonden maar ook andere organisaties, voorgelegd. Ik heb ervaren dat een heleboel mensen zich herkennen in de dingen die ik naar voren heb gebracht.

Dan over de mbo-opleiding, meer streetwise. Ik denk dat we uit moeten kijken dat we de hele Nederlandse politie niet van hbo'ers voorzien, als ik het even mag chargeren. Het is absoluut waar dat bepaalde functies, anders dan vroeger, een hoger opleidingsniveau vereisen. Ik denk bijvoorbeeld aan de opsporing maar zeker ook aan wijkagentfuncties. Er zijn binnen de politie ook een heleboel functies waarvan ik denk: als we daar allemaal hbo'ers neerzetten, dan functioneren die daar twee of drie jaar en merken ze vervolgens bij zichzelf dat ze de behoefte hebben om op een andere manier een soort verdieping in het werk te zoeken. De noodhulp is super interessant maar de 25ste aanrijding is wel de 25ste aanrijding. Dat is de zorg die ik heb. Ik vind dat wij ervoor moeten staan om ook onze politie toegankelijk en beschikbaar te houden voor mbo'ers die naar mijn smaak inderdaad iets meer streetwise zijn. Dat is ook iets wat in ruime mate bevestigd werd in de rondetafel door de vertegenwoordiger van de mbo'ers maar ook door de mensen van de Politieacademie.

De voorzitter:

Dat leidt tot een interruptie van mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik denk dat meneer Van Dam het wel enigszins trivialiseert door de aanwezigheid van een hbo'er bij de politie terug te brengen tot een beetje noodhulp en achter boefjes aangaan. Nee, politiewerk is gewoon heel erg ingewikkeld. Het is ontzettend complex. Het vraagt een goed opgeleide politieman of -vrouw, die niet alleen in die wijk maar ook in web en wereld heel erg aanwezig is en die verbindingen kan aanbrengen, die boven de politie kan uitstijgen, die internationaal kan werken, die allerlei vaardigheden heeft. Doet de heer Van Dam daarmee niet de gemiddelde hbo'er bij de politie tekort? Overigens, we hebben het hier over een streefpercentage van ongeveer 20%. Volgens mij gaat de politie hiermee de goede kant op. Is de heer Van Dam het met mij eens dat een hbo'er wel degelijk heel streetwise kan zijn, niet alleen op straat maar ook in die andere werelden die zijn genoemd, en dat we die hbo'ers hard nodig hebben bij de politie?

De heer Van Dam (CDA):

Ik ondersteun van harte de ambitie om van die 20% van de instroom van personeel hbo'ers of universitair opgeleiden te maken. Dat is voor mij ook niet het punt van discussie. Ik zie ook wel de veranderingen in het werk die dat nodig maken. Wat volgens mij vooral een punt van discussie is – ik wil dat niet trivialiseren of uitvergroten – is dat ik vind dat er bij de politie ook in ruime mate voor mbo'ers werk is. Ik hoor u ook niet zeggen dat dit niet zo is, maar ik denk dat dit wel een beetje de discussie is die wij hier voeren. Ik heb er wel een beetje moeite mee dat door alle aandacht die aan de hbo'ers wordt gegeven, de mbo'ers een beetje in de schaduw komen te staan. Zeker bij de uitdaging die er komende jaren is om mensen te werven en op te leiden om het werk te doen, vind ik dat we daar heel expliciet in moeten zijn.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik heb zelf dertien jaar op de Politieacademie gewerkt en ik weet dat de werkelijkheid heel anders is en kan zijn. Bovendien zijn er nog wel andere tinten dan alleen het onderscheid tussen hbo en mbo. Het gaat ook over politieleiderschap en allerlei vaardigheden die de politie meekrijgt. Het sterke karakter van het politieonderwijs is nou juist dat mensen ook in het veld meelopen. De vraag die ik dus aan meneer Van Dam heb, is of hij inderdaad stelt dat hbo'ers minder streetwise zijn. Waar haalt hij deze bevinding vandaan?

De heer Van Dam (CDA):

Waar ik die vandaan haal? Ik zei zojuist al: uit de ervaringen van de vertegenwoordiger van het mbo die hier is geweest. Ik ben daar zelf ook geweest. Verder haal ik het uit ervaringen met de Politieacademie en sowieso uit mijn gesprekken met leidinggevenden van de politie. Weet u, op individueel niveau is dit een beetje een non-discussie. U en ik weten namelijk dat de ene hbo'er de andere niet is en dat de ene mbo'er ook de andere niet is. Als je in zijn algemeenheid kijkt waartoe een mbo-opleiding opleidt en waartoe een hbo-opleiding, dan denk ik dat een hbo'er met name in de noodhulp en in het blauwe werk van de politie, eerder dan een mbo'er denkt: jongens, het wordt tijd om iets anders te gaan doen. En ik heb er behoefte aan een zekere continuïteit in dat werk te hebben en te houden. Daar hebben allemaal behoefte aan, denk ik.

De voorzitter:

Gaat u verder met de beantwoording, alstublieft.

De heer Van Dam (CDA):

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Buitenweg. Wat is de bedoeling van de initiatiefnota? Is dit het middel? Hadden we niet met allerlei moties links en rechts of met verschillende moties dingen kunnen doen? Laat ik tegen mijn collega Buitenweg zeggen dat het voor mij ook een zoektocht is. Ik ben ook nog niet zo lang Kamerlid. Toch verwijs ik naar het begin van mijn inbreng. Ik zei dat ik vond dat we het vaak op basis van de voorkant van de krant over een aantal zaken hebben, gedreven door incidenten. En ik zei dat ik denk dat juist deze initiatiefnota de mogelijkheid met zich meebrengt om een aantal dingen met elkaar in perspectief en in verhouding tot elkaar naar voren te brengen en te bediscussiëren. Of dat inderdaad tot de puntigheid leidt die ook de heer Van Raak nastreeft, zal moeten blijken. Ik denk wel dat wij de politie rechtdoen door niet alleen rapportje a, rapportje b of cri de coeur c enzovoort te bespreken, maar ook door gewoon eens stil te staan bij alleen al de werving en de opleiding. Dat doen we dan niet alleen hier, maar ook in een rondetafelgesprek en bij de beantwoording van vragen. In zoverre hoop ik dat de nota bijdraagt aan de bespreking van het onderwerp. Zo kijk ik er maar naar. Ik bespreek ook graag nog een keer met u, bijvoorbeeld als we in een procedurevergadering terugblikken, of dit de weg is die we moeten gaan. Ik probeer ook maar mijn bijdrage te leveren.

Over een aantal concrete vragen naar aanleiding van het plan voor blended learning en in het bijzonder die of dat voldoende gebeurt, moet ik u zeggen dat de opmerkingen daarover van de zijde van de Politieacademie, maar ook van de Politieonderwijsraad... Hoe zal ik het zeggen? Als ik de notitie opnieuw zou schrijven, denk ik dat ik daar iets minder mijn begerige vingers naar uit zou strekken. Ik denk namelijk dat we moeten uitkijken dat we de goede dingen die gebeuren, niet kapotmaken vanwege de druk die er op dit moment is. Ik moet er wel bij zeggen wat ik net al in antwoord op andere vragen heb gezegd: ik heb stellig de indruk dat aan het einde van de opleiding de nodige leegloop optreedt, ook een beetje door het probleem van de hoeveelheid opleidingen en de hoeveelheid docenten die nodig zijn. Ook denk ik dat er in de praktijk veel eerder gebruikgemaakt kan worden van mensen die op de opleiding zitten.

Over de fitheid en de geoefendheid van de politie. Mijn pleidooi is vooral: beknibbel daar niet op! Als het gaat om de geweldsmiddelen moet je gewoon aan de eisen voldoen, anders mag je niet meer met je pistool de schietbaan af. Als het gaat om sporten, «ehbo'en» of allerlei andere trainingen, hecht ik er enorm aan dat politiemensen geoefend blijven en dat niet de druk van dit moment of het rooster bepalend is. Als we dat doen, hollen we de ervaring van onze politiemensen van binnen uit. Dat is het punt dat ik daarmee wilde maken.

Ik kom op de maatschappelijke dienstplicht en de vraag of de politie die wel wil. Het kan toch niet zijn dat een organisatie met 60.000 mensen, die midden in de maatschappij staan en waar dag in, dag uit contact is met jongeren, of ze nu wel of niet op het rechte pad zijn – ik denk dat een heleboel jongeren via de kromme weg uiteindelijk ook op het rechte pad komen – niet meedoet aan zoiets belangrijks als de maatschappelijke dienstplicht? Ik mag van harte hopen dat daar iets gaat gebeuren, ook als de politieleiding dat zelf geen goed plan vindt.

Dan de externe commissie die met de bureaucratie bezig is. Ik beleef het zo: er is een rapport geweest van de Nederlandse Politiebond over de toestand bij de recherche. Toen heeft de Minister gezegd met een commissie te komen. Het duurde even voordat – laat ik het vriendelijk beschrijven – die commissie er was. Toen de Kamer daar wat ongeduld over toonde, speelde ineens de Ombudsman van Amsterdam daar een rol in. Naar mijn beleving ziet dat toch vooral op de opsporing. Ik denk dat er een veel breder palet in het korps is, ook binnen het blauw en ook binnen de facilitaire kant, waar de bureaucratie verstikkend is en waar een korpsmarinier echt lucht zou kunnen brengen.

Dan vroeg mevrouw Buitenweg of in deze plannen de inrichting van de basisteams, de span of control van de teamchefs, wel voldoende is benadrukt. U hebt daar best een punt. Ik heb echter een beetje om dat punt heen geschreven omdat ik toen verwachtte dat dat in de evaluatie van de Politiewet heel nadrukkelijk naar voren zou komen. Dit is echt een punt dat tussen mijn initiatiefnota en de evaluatie van de Politiewet in hangt. Laat ik er duidelijk over zijn: ik vind het onbegrijpelijk dat in een organisatie die te maken heeft met onveiligheid buiten, je dag in, dag uit te maken hebt met een leidinggevende die niet alleen je goede werk ziet – de 99 keer dat je met een goede aanhouding binnenkomt – maar ook die ene keer dat het fout is gegaan en dat niet kan plaatsen tegen het decor van die 99. Dat vind ik buitengemeen ingewikkeld aan de huidige politieorganisatie. Als het buiten onveilig is, moet je binnen veiligheid organiseren. Dat doe je in eerste instantie door een directe chef te hebben. Misschien moet dat anders dan met de ploegbrigadier van vroeger, maar wat er nu is, is het ook niet. Maar ik denk dat dat zeker ook bij de evaluatie van de Politiewet terug zal komen.

Dan waren er nog opmerkingen over het wisselen van functie binnen de politie in relatie tot mijn voorstel om het loopbaansysteem zoals Defensie dat heeft, te introduceren bij de politie. Natuurlijk is dat mogelijk. Ik weet ook dat er veelvuldig van functie gewisseld wordt binnen de politie. Je kunt in een carrière werkelijk alle banen die je wilt hebben bedenken. Volgens mij loopt dat ook wel. Waar het mij om gaat, is dat het systeem van Defensie de mogelijkheid heeft om mensen niet aan het begin al helemaal op te leiden. Dat is toch een beetje het beeld dat ik nu heb: als je bij de politie gaat, dan krijg je de eerste drie jaar een zeer uitgebreide opleiding, inclusief alle verhoortechnieken die denkbaar zijn, vervolgens ga je in een relatief smalle functie beginnen en daarna is er weliswaar aanvullende opleiding, maar niet heel veel. Mijn idee is om dat anders te maken: maak aan het begin de opleiding smaller, kleiner, en doe in de loop van de tijd meer aan modules die je de mensen meegeeft. Dat gaat een dermate enorme wijziging van het opleidingssysteem met zich meebrengen, dat dat niet getrokken wordt. Niet door de politieorganisatie en niet door de Politieacademie. In dat opzicht denk ik dat mijn plannen geen werkelijkheid kunnen worden op dit moment.

De voorzitter:

Ik zie dat dit een reactie van mevrouw Buitenweg oproept.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u voor de eerlijke beantwoording, maar ik heb nog wel een vraag over de maatschappelijke diensttijd. Dat past bij wat de heer Van Dam zegt, namelijk dat hij aan het begin de opleiding smaller wil maken en dat hij dan wil kijken welke mensen geschikt zijn. Maar hij zegt ook dat het er waarschijnlijk niet van komt, omdat dit een veel te radicale visie is op dit moment. Hoe moeten we dan het voorstel zien van die aanstaande maatschappelijke diensttijd? Is dat op dit moment dus ook niet mogelijk? Of wil hij dat ook nu, juist in de context van hoe die trainingen op dit moment worden aangeboden?

De heer Van Dam (CDA):

Ik vind dat dit losstaat van de huidige plannen van de maatschappelijke dienstplicht. Ik vind de politie een uitgelezen organisatie om dat toe te passen, ook als je de opleiding aan de voorkant niet verandert.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dan rest nog een vraag. In uw beantwoording zei u dat het niet zo kan zijn dat de politie met 65.000 mensen juist niet meedoet. Dat is vanuit dat oogpunt bekeken. Maar dit staat bij het kopje «concrete voorstellen» om ervoor te zorgen dat meer mensen op een andere wijze geworven en opgeleid worden. Dan kun je de vraag stellen of het in het belang van de politie is om, in het kader van de werving en opleiding, juist zo'n nadruk op die maatschappelijk diensttijd te leggen?

De heer Van Dam (CDA):

Ik denk dat het om twee redenen van belang is voor de politie om ook betrokken te raken bij die maatschappelijke diensttijd, of dienstplicht – ik ben even de naam kwijt.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Diensttijd.

De heer Van Dam (CDA):

Diensttijd. In de eerste plaats is het van belang omdat je daarmee de mogelijkheid hebt om mensen die misschien in eerste instantie nog wat aarzelingen hadden, binnen het bereik van de werving te krijgen. In de tweede plaats vind ik het een ideale manier om op een positieve manier vorm te geven aan het contact tussen een heel specifieke groep burgers en de politie.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Dam (CDA):

De laatste vraag van mevrouw Buitenweg had betrekking op de rol van de operationeel experts, over wie zij zelf vorige week een motie heeft ingediend. Weet u, die operationeel experts waren inderdaad bedoeld om op straat meer leiding te geven aan het politiewerk. Ik weet dat het in de praktijk heel wisselend wordt ingevuld. Ik zou niet graag teamchef zijn, omdat ik dan de personele verantwoordelijkheid heb voor heel veel mensen; zelfs als ik dag en nacht zou werken, zou het me niet lukken om dat op een goede manier te doen. Ik vind het dus logisch dat de operationeel experts worden ingeschakeld om daar een rol in te vervullen. Maar volgens mij is het in formele zin niet geregeld en zijn het een soort hulpconstructies. Ik beloof u dat ik daar in ieder geval bij de evaluatie van de Politiewet heel uitdrukkelijk op terug zal komen en daar aandacht aan zal besteden. Want ook hierin zit de veiligheid van de individuele politieman.

Dan ga ik naar de vragen van de heer Bisschop. Ik ben blij dat ik met de beantwoording van de vragen dieper en rijker uit de bocht ben gekomen dan ik op voorhand de indruk wekte. You never get a second chance to make a first impression, maar hier is dat kennelijk toch gelukt.

De vragen gingen over de agenten in de wijk, over de 80% beschikbaarheid en over meer van dat soort dingen. Aan de wijkagent hangen twee normen: op elke 5.000 inwoners moet er een wijkagent zijn en die wijkagent moet 80% beschikbaar zijn in de wijk. Die eerste norm is nu zo geregeld dat die niet per gemeente geldt, maar meer in de eenheid. De burgemeester van Den Haag kan bijvoorbeeld in de eenheid Den Haag in de Schilderswijk iets meer wijkagenten neerzetten dan 1 op 5.000. En op het platteland van het Groene Hart zijn dat er misschien iets minder. Omdat de capaciteit zo beperkt is, gaat een aantal burgemeesters die regel overigens meer interpreteren als een recht. Die burgemeesters zeggen: «Hallo, ik heb recht op 1 op 5.000 wijkagenten» en die gaan daar meer naar zichzelf toerekenend mee om. Dat is best zorgelijk. Ik wil niet dat wij de norm van 1 op 5.000 hier in Den Haag keihard gaan vaststellen, want dan is alle speelruimte weg om binnen de eenheid maatwerk te leveren. Ik denk dat we daar juist behoefte aan hebben. Wat betreft de 80%-norm: ik denk dat die op dit moment op heel veel plekken niet wordt gehaald en daar maak ik mij veel zorgen over.

De voorzitter:

Dit leidt tot een interruptie van de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Met alle respect, volgens mij draait collega Van Dam de zaken precies om. Het is wettelijk nadrukkelijk de bedoeling dat die norm van 1 op 5.000 hard is. Het is geen gemiddelde binnen een eenheid, juist om te voorkomen dat het platteland voortdurend onderbedeeld blijft. Om dat te voorkomen is die norm hard in de wet vastgelegd. Ik weet dat de exegese van sommigen is dat het over het gemiddelde per eenheid gaat. Maar dat is nadrukkelijk niet de intentie geweest. Kan de opsteller van deze initiatiefnota daar nog eens kritisch naar kijken?

De heer Van Dam (CDA):

Ik denk dat het goed is om de Minister hierover te horen. Wat is de bedoeling geweest van deze norm? Ik leef zelf in de veronderstelling dat die norm van 1 op 5.000 een richtnorm is, op basis waarvan de eenheden zijn ingericht, en dat de regioburgemeester of het lokale gezag vormgeeft aan de feitelijke verdeling van de mensen binnen een eenheid. Ik stel voor dat we hierover nog eens gaan horen wat de Minister ervan vindt.

De heer Bisschop (SGP):

Dat is prima. Ik ben ook heel benieuwd hoe de Minister hiertegen aankijkt. Maar juist om dit soort discussies te voorkomen binnen zo'n eenheid is die norm vrij hard gesteld en is de intentie duidelijk geweest dat het platteland niet onderbedeeld blijft. Dat gebeurde nogal eens en we horen het regelmatig weer. Maar dat is een alternatieve exegese, die enigszins heterodox is.

De heer Van Dam (CDA):

Wij vinden elkaar er totaal in dat het platteland niet onderbedeeld moet blijven. Wij gaan kijken hoe dat uitpakt.

Dan heeft collega Bisschop gevraagd naar de wijkrechercheurs. Hoe worden bekende daders meer aangepakt? Ook op dit punt voel ik met hem mee. Dit is een punt waarover niet zozeer naar aanleiding van deze initiatiefnota maar op een ander moment gesproken moet worden. Feit is dat er nauwelijks opsporing zit in de basisteams; eigenlijk alleen maar om de winkeldieven op te pakken, maar niet om meer fundamentele dingen te doen. Daar heeft naar ik meen de heer Terpstra een boeiend rapport over geschreven. Ikzelf heb dat niet beoogd te behandelen in deze initiatiefnota.

Over het bevorderen van het vakmanschap, minder regels en meer vertrouwen heb ik al een opmerking gemaakt. Dat geldt ook voor de korpsmarinier.

Ik ben zo vrij om de opmerking over de geestelijke verzorging te behandelen bij de collega van de ChristenUnie, daarmee ook recht doend aan de mede-indiener van een motie.

Dan het tijdelijk dienstverband. Ik meen dat ik daarover net al het nodige heb gezegd bij de beantwoording van de vraag van mevrouw Buitenweg.

Dan de geweldstoepassing en te veel bureaucratie. De heer Bisschop miste een concreet voorstel. Ik meen dat vorige week het wetsvoorstel naar de Kamer is gestuurd over dat nieuwe geweldsstelsel. Ik denk dat we onze opmerkingen moeten maken als dat aan de orde is. Waar ik mij bij dat voorstel erg ongemakkelijk bij voel is het volgende. Geweldstoepassing is iets wat alleen de politie mag. Tegelijkertijd is het een wezenlijk en een normaal onderdeel van het werk van de politieman. Als wij aan iedere geweldstoepassing, ieder geval waarin iemand wat daadkrachtig wordt vastgepakt en achter in een auto wordt gezet of waarin wordt gezegd «kijk uit, ik ga geweld gebruiken», meteen een administratieve verplichting hangen, zal het volgende gebeuren. Óf een aantal politiemensen zegt «laat ik het dan maar niet doen, want er zit zo veel werk aan», óf je organiseert een systeem waarin uiteindelijk wel de handeling wordt uitgevoerd maar de administratieve verplichting maar wordt gelaten voor wat-ie is. Dat wil je allebei niet. Ik vind dit een voorbeeld van het geven van vertrouwen aan onze politiemensen.

Tot slot de opmerking over ZSM: moeten we dat maar afschaffen? Als u mijn persoonlijke historie kent, weet u dat ik vind dat dat het allerlaatste is wat we moeten doen, want ik heb jaren zitten in ZSM als werkwijze. ZSM is ooit bedoeld om op een op maat gesneden manier met zaken om te gaan. Op de een of andere manier is het ongelooflijk moeilijk. Dat geldt niet alleen voor politiemensen. Het is net of dingen op een gegeven moment verharden. Je geeft mensen de ruimte om een persoonlijke afweging te maken, maar op de een of andere manier heeft iedereen ongelooflijk veel behoefte aan protocollen, werkwijzen en weet ik wat. De winkeldief die vroeger vermanend werd toegesproken aan het bureau en met een minitransactie de deur uitging, zit nu negen uur aan het bureau om te kijken welke sociaalmaatschappelijke problemen zich in zijn geval voordoen, «want zo doen we dat met iedere zaak». De ruimte aan de voorkant voor bijvoorbeeld een politieman of een hulpofficier om te zeggen «deze niet en die wel» is bijna helemaal weggeregeld, omdat we een prachtige andere methode hebben. Dat was niet de bedoeling. Juist in dat soort processen – dat is niet alleen maar om een mooi praatje te houden om het rond te maken – zie ik een korpsmarinier geluiden opsnuiven en daar eens induiken, zo van «hallo, waar zij wij met z'n allen mee bezig? Dit moet anders!»

Dan tot slot de vragen van collega Van der Graaf van de ChristenUnie. Uitstroom eerst nog hoger. Ik meen dat ik dat onderwerp ook al aan de orde heb gehad bij het beantwoorden van een andere vraag.

Ik hoop dat ik het voorstel over de korpsmarinier voldoende geduid heb in de beantwoording links en rechts.

Het ziekteverzuim: sturen op cijfers in plaats van op kwaliteit. Dat onderschrijf ik van harte. We moeten ervoor uitkijken dat een cijfertje bepalend wordt.

Het welzijn van agenten: zijn de plannen niet te vaag? Ja, ik denk dat ze te vaag zijn. Maar als ik dat concreter zou maken, ga ik inderdaad aan micromanagement doen. Ik vind het gewoon heel erg belangrijk, eigenlijk het allerbelangrijkste dat de basis wordt teruggebracht in het politiewerk. Net zei ik al dat ik een beetje op de wip zit of dat nou hier hoort of bij de evaluatie van de Politiewet. Dus het kleiner maken van de basisteams, in die zin dat mensen meer collega's hebben die ze kennen. Ik hoor wel geluiden van mensen die de noodhulp gaan rijden en zich aan het begin van de nachtdienst aan elkaar voorstellen, zo van «goh, wie ben jij nou?» Dat kan niet, dat kan echt niet in dit werk. Dat geldt ook voor een chef die je te weinig ziet. In zoverre is er nog veel te doen op dit vlak. Ik hoop met mijn initiatiefnota in ieder geval ook dit hele probleem meer in beeld te hebben.

Dan het ontlasten van de politie op het vlak van taken. Ik heb daar al het nodige over gezegd in de beantwoording van vragen van de heer Van Raak en ook met de opmerking dat politiewerk uiteindelijk een soort oppervlakkigheid in zich zou moeten hebben. Ik besef heel wel dat die opmerking heel veel duiding en context nodig heeft, omdat ik licht de indruk kan wekken dat ik het allemaal maar niks vindt. Het tegendeel daarvan is waar. Ik wijs er ook op dat het interview uiteindelijke diverse pagina's besloeg. Maar het is wel heel erg essentieel dat wij met z'n allen nadenken over welke klussen we op het bord van de politie leggen. Dat is volgens mij echt een van de meest essentiële dingen die wij de komende tijd moeten doen, want the sky is the limit als we dat allemaal aan de politie overlaten: er komt alleen maar bij en er gaat niks af. In zoverre denk ik dat dat voor de komende jaren een van de belangrijke taken is, ook in relatie tot wat anderen kunnen. Ik vind dat anderen heel veel kunnen. Ik vind dat burgers ook zelf veel kunnen. Volgens mij is het vandaag de Dag van de boa. Er is vandaag ook een congres over de bijzondere opsporingsambtenaren. Daar is ook veel winst te boeken, maar dan wel op een manier die we van tevoren met elkaar bedacht hebben en niet als iets wat ons tussen de handen door glijdt.

Dan de geestelijke verzorging. Daarover was er een vraag van de heer Bisschop. Ik denk dat de Minister op dat punt inmiddels hele goede toezeggingen heeft gedaan. Het enige punt is dat dit al jarenlang in de cao staat en dat het nu echt zaak is dat dit werkelijkheid wordt, maar ik denk dat we op dat punt, met in iedere regio een geestelijk verzorger, een heel eind gaan komen.

Ik veronderstel dat ik daarmee de meeste vragen beantwoord heb.

De voorzitter:

Volgens mij had u mevrouw Laan-Geselschap beloofd aan het einde op iets terug te komen.

De heer Van Dam (CDA):

Ja, over de kosten. Dat is natuurlijk een mooi punt. Je mag ook zeker van de VVD verwachten dat daarnaar gevraagd wordt. Er was nog iemand die daarnaar vroeg, maar ik haak even aan bij mevrouw Laan-Geselschap. Mijn hele plan is erop gericht om minder tijd kwijt te zijn aan bureaucratische handelingen. Ik ga toch een voorbeeld noemen. Iemand vertelde mij hoe je tegenwoordig een fietsband plakt bij de Nederlandse politie. Vroeger ging je met je fiets naar de fietsenmaker. Terwijl jij een kopje koffie dronk en nog een beetje kletste met mensen uit de buurt, die dachten «hé, ik spreek eens een politieagent», werd de fiets in de takels gehangen en werd de band gemaakt. Die fietsenmaker was daar blij mee, want die had de politie als klant; de politie als klant hebben is echt geen vervelende kwestie. Ik zie ook wel welke mogelijkheden er zijn dat dit weer negatieve gevoelens oproept, maar dat was de situatie. Tegenwoordig moet je een formulier invullen. Als je tijdig bent, komt er één keer in de veertien dagen een autootje ergens vandaan aanrijden met iemand die jouw band komt plakken. Dat betekent dat je fiets veertien dagen op de binnenplaats staat. Als je pech hebt, kan hij de band niet plakken en neemt hij de fiets mee. Dan is de fiets veertien dagen later terug. Dan ben je dus vier weken je fiets kwijt. Wat gebeurt er? Politiemensen nemen zelf van huis een bandenplakset mee en gaan zelf op de binnenplaats de band van de fiets plakken. Dat is wat er gebeurt. Zo zijn er nog tig voorbeelden van taarten bestellen of bloemen bestellen. Ik kan het hele scenario hier loslaten. Als we daar op een andere manier mee om weten te gaan, kan het niet anders zijn dan dat dat goud geld oplevert.

Hetzelfde geldt voor de menselijkheid in de organisatie. Ik ben in Amsterdam bij chronisch zieken geweest. Die mensen willen werken; die willen aan de slag. Dat kan dan misschien voor een paar uur in de week, maar nu is het gewoon te lastig voor een leidinggevende om dat voor elkaar te krijgen en is de inzet eigenlijk gericht op: blijf nou thuis; zorg dat je er niet bent. Daar zitten in dit verhaal gewoon de opbrengsten die je naar mijn smaak met relatief eenvoudige maatregelen kunt treffen. Dat kan ik niet kapitaliseren in de zin van een rekening die ik op een bierviltje schrijf. Dat is mijn antwoord op deze vraag.

De voorzitter:

Dat leidt nog tot een vervolgvraag van mevrouw Laan-Geselschap.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Ik heb hierover toch een vraag aan de heer Van Dam. Dit verhaal kwam destijds ook bij de hele reorganisatie iedere keer naar voren. U signaleert in uw verhaal juist heel veel kwesties die daarmee niet zijn opgelost. Mijn vraag is dus of u nog steeds gelooft dat in uw verhaal nog steeds de oplossing zit voor het opvangen van alle tekorten die u ook zelf signaleert. Is dat nog steeds uw heilige overtuiging? Sorry, dat woord moet ik niet gebruiken in uw context. Is dat nog steeds uw vaste overtuiging?

De heer Van Dam (CDA):

Ik begrijp wel wat u bedoelt met uw opmerking. Ik kijk daar toch wat anders tegen aan. Het punt bij de vorming van de nationale politie was dat ieder politiekorps zijn eigen auto's aanbesteedde, zijn eigen computersysteem kocht, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Op dat gebied zijn met het Politiedienstencentrum enorme winsten geboekt. Dat blijkt gewoon uit de stukken. Maar er zit ook een negatieve kant aan. Die negatieve kant is dat een heleboel dingen heel ver weg georganiseerd zijn, zeker voor individuele politiemensen als ze ergens behoefte aan hebben. Dan kan ik weer die voorbeelden noemen die ik net noemde. Ik ben het dus niet met u eens als u zegt dat die problemen er destijds bij de vorming van de nationale politie ook al waren. Het probleem is van karakter veranderd. We moeten niet de positieve dingen weggooien, maar we moeten wel kijken naar de schaduwkanten die er zijn. En die zijn er, in zo'n enorm grote organisatie met lange lijnen. Dat is ook heel begrijpelijk. Als je het banden plakken van al die politiemensen bij elkaar optelt, kom je vast wel boven de aanbestedingsnorm uit. Dan moet je dat gaan doen, maar uiteindelijk verlies je daarmee.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu aanvullend naar de Minister van Justitie en Veiligheid, die ik aan het begin van de vergadering verzuimd heb welkom te heten. Dus dat doe ik bij dezen alsnog. Ik geef hem ook gelijk het woord.

Minister Grapperhaus:

Dank, voorzitter. Ik heb mij desalniettemin vanaf het begin welkom gevoeld. Dat maakt misschien enigszins iets uit in het geheel.

Voorzitter. Ik heb een aantal vragen gekregen. Ik vind het echt de moeite waard om daar goed op in te gaan. Dan kom ik meteen op het volgende punt. Ik deel met mevrouw Buitenweg dat dit ook voor mij de eerste keer is dat dit aan de hand van een initiatiefnota gebeurt. Ik hoop dat ik de gebruiken op een voor uw Kamer herkenbare en juiste wijze volg.

Allereerst wil ik de heer Van Dam danken voor zijn initiatiefnota. Hij dateert van april 2018 – die nota, niet de heer Van Dam. Ik denk dat je mag zeggen dat die nota laat zien dat de heer Van Dam een warm hart heeft voor de politieorganisatie en de politiemedewerkers. Dat warme hart deel ik. Dat heb ik afgelopen donderdag nog eens hardop gezegd met het citaat van Ester Naomi Perquin. Ik zal u ook eerlijk zeggen dat de nota het afgelopen halfjaar op een aantal punten een heel interessant ijknotitie was bij ontwikkelingen die zich voordeden.

Ik herken echt veel van de punten die in de nota benoemd worden, ook uit de werkbezoeken die ik aan de politie heb gebracht en de gesprekken die ik heb gevoerd. Ik ben zo boud om te zeggen dat een behoorlijk aantal van de punten sinds het verschijnen van de nota echt zijn opgepakt, dankzij kritisch aanjaagwerk vanuit uw Kamer, met name door de Kamercommissie, maar volgens mij ook dankzij de cao-onderhandelingen en wat daaruit is gekomen. In de cao zijn een aantal afspraken gemaakt – ik kom daar zo nog wat verder op terug – bijvoorbeeld om de hrm-ondersteuning dichter bij de werkvloer te organiseren. Er zijn ook veel afspraken gemaakt over de werkdruk en de werklast.

Dan noem ik nog een ander voorbeeld van wat is opgepakt. Er zijn ondertussen ook dingen gebeurd in de Strategische Agenda Politieacademie. Ik kom daar straks nog wat concreter op terug naar aanleiding van de daarover gestelde vraag. Blended learning en het inrichten van onder andere slimme leerroutes zijn als een van de belangrijkste speerpunten genoemd. Verder heeft de politie de Ontwikkelagenda GGP ontwikkeld, waarmee ze de GGP steviger wil verankeren in wijk, web en wereld. Daar staan ook punten in over de grote basisteams en de menselijke maat. Daar kom ik meer gedetailleerd op terug naar aanleiding van de vragen van leden.

Voorzitter. Dat zo gezegd hebbende zou ik aandacht willen besteden aan de vragen die door de leden zijn gesteld. Ik wil dat zo voortvarend mogelijk doen, maar ik wil er toch echt aandacht aan besteden. Het is een erg belangrijk onderwerp. We spreken elkaar overigens donderdag ook nog in een algemeen overleg, dat zich vooral focust op het onderwerp politiepersoneel. Op 12 december hebben we ook een uitvoerig debat met elkaar over de beleidsreactie naar aanleiding van het rapport-Kuijken. Het is belangrijk genoeg om hier ook alvast een aantal dingen goed neer te zetten. Voorzitter. Ik begin bij mevrouw Van Toorenburg, die mij vroeg om toch nog eens stil te staan bij in de cao gemaakte afspraken en de werklast. Ik denk dat het geen geheim is – het is vaak genoeg in de verslagen van de media gekomen – dat het onderwerp werklast en belasting van politiepersoneel veel ter sprake is geweest en een ook een zwaar punt betrof in het onderhandelingstraject. We hebben een groot aantal afspraken gemaakt om te grote belasting van de medewerkers tegen te gaan. Ik noem er een paar. Zo komt er een sociaal maximum waarin de cumulatie van belastende diensten, zoals nachtdienst, piket en overwerk, wordt vervat. Dat sociaal maximum wordt door de leidinggevende gebruikt om de belastende diensten evenredig te kunnen verdelen. Ook komt er een optie voor ouderen om een samenstel van minder belastende werkzaamheden te creëren zodat oudere werknemers op een gezonde manier hun pensioenleeftijd kunnen halen. Bovendien komt er meer zeggenschap van medewerkers over de roosters, zodat er een betere balans tussen privé en werk kan worden gerealiseerd.

Dan kom ik op het punt van de menselijke maat dat door mevrouw Van Toorenburg, mevrouw Buitenweg en mevrouw Den Boer is aangestipt. Mevrouw Van Toorenburg vroeg of ik het herken dat de vorming van grote basisteams daar niet bepaald goed voor is geweest. Onderdeel van de ontwikkelagenda van de gebiedsgebonden politie, waar het korps op dit moment nog aan werkt, zal zijn dat er binnen de basisteams ruimte is voor kleinere groepsverbanden. Ik heb er met de korpsleiding uitvoerig over gesproken dat dit een heel belangrijk punt is. Binnen die kleinere verbanden kennen collega's elkaar beter en kunnen ze ook goed samenwerken. Het doel is om zo het gevoel van anonimiteit dat inderdaad is ontstaan en dat ook in het toneelstuk Rauw wordt gesignaleerd, te verkleinen en om meer ruimte te bieden voor onderlinge steun en zorg. Daarnaast wordt er geïnvesteerd in de leidinggevende omdat die een cruciale rol heeft in het begeleiden en steunen van medewerkers, of ze nu ziek of gezond zijn. Overigens is bij de ontwikkeling van het politievak de komende jaren een van de doelstellingen die vooropstaan, dat de menselijke maat in de organisatie wordt teruggebracht. Ik heb een paar keer hardop tot uitdrukking gebracht dat we de plussen van de nationale politie moeten meenemen en daarmee verder moeten gaan, maar dat we het ons – en dat geldt zeker voor mijzelf --moeten aantrekken dat het een groot proces is geweest dat veel van mensen heeft gevergd. Als er een ding is waar we ons nu op moeten richten, is dat om die menselijke maat weer terug te brengen.

Dan het punt van de korpsmarinier in het kader ook van de administratieve lasten. Dat is natuurlijk ook een van de punten die bij de politie tot veel ergernissen leiden. Ik wil daarover een paar zaken meegeven. De korpsmarinier kan eigenlijk worden gezien als een metafoor voor een permanente, gerichte zoektocht naar lastenreductie. Sinds een paar jaar is er een orgaan ter voorkoming van die administratieve lasten binnen de politie, te weten de Autoriteit administratievelastenverlichting van de directie Operatiën. Die heeft onlangs het rapport Effectiviteit van opsporing uitgebracht, waarin onder meer de tien grootste administratieve ergernissen zijn benoemd. Ik heb er een aantal opgeschreven. Dan heb je het inderdaad over protocollen op het gebied van opsporing, over op onhandige wijze verschoven taken, over het handmatig stempelen van dossiers, over de nog niet goed werkende audiovisuele registratie, over papierwerk voor basisteams en over de haperingen in de door mij – ik geef dat toe – overigens in veel AO» s geprezen MEOS-apparatuur. Zo zijn er nog een aantal, waaronder natuurlijk het administratieve werk en het in vijfvoud moeten printen van over te leggen stukken en de dingen daaromheen, die ik oversloeg. Daar bestaan grote ergernissen over. In de bijlage van het cao-akkoord zijn ook stappen genoemd om mee aan de slag te gaan, juist naar aanleiding van het rapport van de ALV-autoriteit. Het is echt de bedoeling dat de administratievelastendruk de komende tijd wordt verminderd door terugdringing van het hoge percentage aan herstelwerk en andere inzet. Een heel ander voorbeeld is dat er is afgesproken om meer te investeren in het verhogen van de start- en vakbekwaamheid en om, waar mogelijk, vrijgestelde hulpofficieren toe te voegen aan de basisteams. Die kunnen dan in het begin meer sturen op de kwaliteit van de processen-verbaal. Hiervoor en voor nog een aantal andere afspraken geldt overigens dat ik eens in de vier maanden met de korpsleiding en de bonden ga kijken naar de voortgang in de verwezenlijking van die afspraken, zoals ik vaker aan de Kamer heb gemeld.

De voorzitter:

Dit leidt tot een interruptie van mevrouw Buitenweg. Zij heeft nog een halve interruptie over, zeg ik erbij.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Mijn interruptie gaat wel over iets wat de Minister een tijdje terug zei. Hij is een expert in het niet naar beneden laten gaan van zijn stem, waardoor er een punt lijkt te ontstaan. Die truc ga ik nu overnemen, zeg ik maar vast. De Minister zegt eigenlijk dat een flink aantal zaken is geïnventariseerd als punten waar de heer Van Dam ook op wijst, waaronder administratieve lasten. Hij zegt ook dat de commissie daar oog voor heeft. Mijn vraag is dus of de Minister vindt dat de commissie voldoende op gang is en of de korpsleiding voldoende in staat is om daar iets aan te doen. Of vindt hij dat er een extra korpsmarinier zou moeten zijn?

Minister Grapperhaus:

Dit was het eerste punt waarmee ik kwam aanzetten. Daarbij moet ik toegeven dat ik in de zin zelf geen punt maakte. Het tweede is de Commissie administratieve lasten. Die moet gaan kijken naar de ontstane externe lasten en bezien hoe een en ander aanzienlijk kan worden verbeterd, zowel intern als met externe partners. In andere delen van de strafrechtketen speelt dit probleem namelijk ook. Ja, het is juist dat het even heeft geduurd voordat we de geschikte persoon hadden gevonden om dat traject te gaan trekken. Uiteindelijk hebben we de heer Zuurmond bereid gevonden om die aanpak vorm te geven. Ik wil duidelijk benadrukken dat dit boven op die ALV-autoriteit speelt. Die gaat door met dat tienergernissenplan, als ik het zo mag zeggen. Zuurmond gaat na hoe en waar we nog meer, boven de politieorganisatie hangend, in den grote aanzienlijke verbeteringen kunnen boeken op dit punt. Ik denk dat het idee om straks te kijken of je een functie zou kunnen instellen met een takenpakket zoals de heer Van Dam heeft aangegeven, wat we nu maar even aanduiden met de term korpsmarinier, vooral zou moeten worden beoordeeld als we ook weten waar de aanbevelingen van de commissie onder leiding van de heer Zuurmond op uit gaan komen. Ik denk dat dat wel verstandig is en ook om ondertussen te kijken of de eigen Autoriteit administratievelastenverlichting binnen de politie verder komt met die tien ergernissen.

Ik wil meteen iets zeggen over iets wat er enigszins los van staat, maar wel met de werklast te maken heeft: het punt van de geestelijke verzorging. Daar heeft mevrouw Van der Graaf mij flink op aangesproken, zij het binnen de grenzen van het parlementair betamelijke. Ere wie ere toekomt. De korpsleiding en ikzelf hebben ons de kritische zorg daarover aangetrokken. We hebben gezegd dat we de geestelijke verzorging structureel toegankelijk moeten maken. We hebben in de cao dan ook afgesproken dat de capaciteit wordt uitgebreid naar 15 fte. Er komt een uitvoerig voorstel voor hoe dat precies vorm gaat krijgen. Voor alle duidelijkheid: dat is afgesproken in de cao 2018–2020. Dat voorstel zal uiteraard voortvarend worden besproken met de centrale ondernemingsraad en de vakorganisatie, zodat het geïmplementeerd kan worden. Ik zeg u bij dezen toe dat ik de Kamer daarover dan verder zal inlichten. Het was overigens een vraag van mevrouw Laan, maar ik keek een beetje naar mevrouw Van der Graaf omdat zij mij daar ooit op heeft aangejaagd.

Dan is er gevraagd of het een goed idee zou zijn om een ombudsman aan te stellen bij de politie. Mevrouw Van Toorenburg zei dat je een betere mogelijkheid in de politieorganisatie zou moeten hebben aan de personele kant voor ongemakken en dingen die niet goed gaan. Dat moet een figuur zijn waar de politie zich gehoord voelt en die in de positie is om echt een verschil te maken. Als ik het even zo mag uitdrukken: het moet meer zijn dan alleen een vertrouwenspersoon. Ik kan hardop zeggen dat ik daarin mee wil gaan. Ik acht dat inderdaad van toegevoegde waarde. Ik weet nog niet of de term «ombudsman» daarvoor de juiste term is, want het moet in de organisatie echt laagdrempelig zijn. We moeten ook kijken naar de organisatieopbouw van de politie. Maar op dit punt rondom het plan van de heer Van Dam kom ik bij u terug. Ik wil met de korpschef goed bespreken hoe we dit op een nuttige manier kunnen inrichten. Ik zeg u toe erop terug te komen bij het debat over de evaluatie over twee weken, op 12 december aanstaande.

Mevrouw Van der Graaf vroeg of ik het ermee eens ben dat de hrm dichterbij moet worden georganiseerd. Ik ben het er geheel mee eens dat dat gebeurt. Dat gebeurt ook op dit moment dat wij met elkaar spreken. Het voorstel om dat echt te implementeren, zal in het eerste kwartaal van 2019 aan mij worden voorgelegd. Ik houd u daarvan op de hoogte. Ik wil daar nog over zeggen dat ik bij een paar van mijn werkbezoeken heb gemerkt, bijvoorbeeld bij PTSS'ers, dat wat ontbreekt, iemand is die heel direct in de omgeving de hr-functie kan oppakken. Dat is dus niet een teamleider die dat eigenlijk verkapt moet doen.

De heer Van Raak vroeg naar de flexibiliseringsagenda. De bedoeling was vooral om flexibeler te kunnen inspelen op veranderingen. Dat betekent dat de sterkte momenteel wordt uitgebreid met allerlei nieuwe kwaliteiten, kennis en vaardigheden en dat aspiranten niet meer worden ondergebracht in de sterkte van de eenheden, maar in een centrale pool. Politiechefs hebben dan een bandbreedte van 2% van de operationele formatieruimte om anders in te zetten en ze hebben de ruimte om structurele aanpassingen door te voeren in het personele budget. Daarmee is het mandaat van lokale chefs op beheersgebied dus ook uitgebreid. Ik moet er wel bij zeggen dat de term «flexibilisering» in het onderhandelingstraject een negatieve bijklank heeft gekregen. Daar zijn we met elkaar uitgekomen – dat heeft u gemerkt, want er is een cao gekomen – maar we spreken op dit onderwerp eigenlijk vooral over capaciteitsmanagement en inzetbaarheid. Dat is niet om het te verhullen, maar omdat we zeggen: daar gaat het om. Het gaat erom dat we beter met elkaar kijken naar waar de capaciteit nodig is en waar die goed en evenwichtig kan worden ingezet of weggehaald. Ik heb al een aantal dingen gezegd op dat punt, maar ik wil er nog even aan toevoegen wat we hierover in de cao hebben afgesproken. Zo wordt bijvoorbeeld de landelijke arbeidstijdenregeling afgeschaft. En om overbelasting van politiemedewerkers tegen te gaan, heb ik ook gesproken over het sociaal maximum dat we ontwikkelen en over de grotere zeggenschap over eigen roosters.

Dan een punt uit de nota van de heer Van Dam, waar mevrouw Laan terecht naar vroeg en wat ook de politie enorm zou kunnen verbeteren: het zoeken van verbinding met andere diensten of externe partijen. Ik sluit onmiddellijk bij de heer Van Dam aan dat er geen outsourcing – letterlijk: uitbronning in lelijk Nederlands – van kerntaken van de politie komt. Daar kan geen sprake van zijn. Maar de politie zoekt al een tijd verbinding met andere diensten of externe partijen. Zo werkt men al in pilotvorm samen met de Dienst Vervoer & Ondersteuning van de Dienst Justitiële Inrichtingen ten aanzien van het planbare arrestantenvervoer. Die pilot is zo succesvol dat we naar verwachting de stroom van arrestantenvervoer per januari 2019 landelijk kunnen implementeren en DV&O dat van de politie gaat overnemen. Ook wordt in sommige eenheden van de politie samenwerking gezocht met andere diensten, bijvoorbeeld op het punt van de arrestantenzorg. De arrestantenzorg van de politie-eenheid West-Brabant, Zeeland en Middelburg wordt al uitbesteed aan de DJI. Dat levert enorme efficiencyvoordelen op, zonder dat wordt ingebroken in de belangrijke kerntaken die we toch echt bij de politie willen houden. Ik wil u alvast verklappen dat we momenteel onderzoeken of er ook in andere eenheden samenwerking met de DJI kan worden gezocht en of dat tot oplossingen kan leiden. Het voorbeeld «vuurwerk» heeft de heer Van Dam zelf genoemd.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg zich af of de politie voldoende dichtbij is in de wijken, onder andere op gebied van spreekuren en onlinespreekuren. Werkt dat echt? We streven met de politie naar een aanwezigheid in de wijken op een eigentijdse manier. Aan de moderne nabijheid wordt invulling gegeven door het realiseren van zaken als pop-up-politiebureaus, wijktafels en een politiebus op uiteenlopende locaties. Daarnaast is het gewoon een gegeven dat wijkagenten steeds beter tijd- en plaatsonafhankelijk kunnen werken. Ik heb vorige week donderdag in de Kamer het voorbeeld genoemd van de wijkagent in Groningen op zijn racefiets, al dan niet met bandenplakset, met een Chromebook. Ik krijg positieve signalen van de initiatieven die op dit punt genomen worden, maar we zijn er nog niet. Dat benadruk ik zonder meer. Ik heb vorige week bij de begrotingsbehandeling nog eens benadrukt dat het zorgelijke beeld dat door een van de leden werd geschetst, namelijk dat er alleen maar bureaus worden gesloten, een behoorlijke nuancering behoeft, omdat er ondertussen ook heel veel bureaus nieuw geopend worden.

Dan even terug, maar nu vanuit het perspectief van mevrouw Buitenweg, naar de teamleiders op grote basisteams. Zijn die mensen daarvoor goed toegerust? De politie moet ingericht zijn op een heel goede omgang met zijn medewerkers. Dan kom je op het punt dat de mensen moeten beschikken over de kwaliteiten die nodig zijn om leidinggevende te zijn. Er wordt nog steeds heel veel training gegeven in het voeren van het juiste gesprek met medewerkers en het creëren van een veilige werkomgeving. Ook krijgen leidinggevenden voorlichting over het vroegtijdig signaleren van bijvoorbeeld psychosociale problematiek bij medewerkers. Ik heb daar bij diverse werkbezoeken heel goede dingen over gehoord. Laat ik het maar open zeggen, ik heb eind oktober in alle rust gepraat met alle mensen die betrokken waren bij dat verschrikkelijke ongeluk in Oss en met name ook doorgevraagd bij de wijkagent die leidend was gedurende de directe nasleep, om het zo te zeggen. Hij vertelde zelf over de psychosociale begeleiding die werd gestimuleerd en die hij zelf ook heeft opgezocht. Ik heb ook gesprekken gevoerd waardoor ik onthutst raakte omdat ik merkte dat het beter had gekund. Daar moet de politie dus nog aan werken en dat blijft een punt van constante zorg vanuit de korpsleiding. Ik eindig met de zin dat juist het dichterbij zetten van de hr hierin echt het verschil moet gaan maken.

De voorzitter:

Mevrouw Buitenweg, ik begrijp dat u iets wilt verduidelijken? Ik sta u niet toe om een vraag te stellen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik vind dit heel goed om te horen, maar de vraag was net een andere. Ik heb in verschillende rapporten gelezen dat er operationeel experts worden ingezet die formeel niet toegerust zijn en daarmee ook niet de toegang hebben tot bepaalde personeelsdossiers. Daar gaat het om. De Minister heeft het inmiddels gevonden, geloof ik.

Minister Grapperhaus:

Ik kwam hieraan toe, net nu. Mevrouw Buitenweg vroeg in het verlengde van haar andere vraag of het klopt dat er operationeel experts zijn die niet altijd gemandateerd zijn om in die dossiers te kijken. Dat is een heel terechte vraag. De operationeel experts zijn gemandateerd om in die P-dossiers te kijken. Ze voeren ook personeelsgesprekken, maar ze zijn niet bevoegd om besluiten te nemen. Ze zijn dus zeker ook gemandateerd om kennis te nemen van die dossiers.

Voorzitter. Ik eindig met de woorden over het toneelstuk dat mevrouw Buitenweg en mevrouw Van Toorenburg gezien hebben. Dat waardeer ik enorm. Dat betekent dat ik nog twee vrijkaarten over heb. Ik vind het zeer te waarderen dat we dat met z'n allen gaan bekijken. Het goed in positie brengen van leidinggevenden vind ik een belangrijk punt. Ik heb dat ook besproken naar aanleiding van dat vreselijke incident in Amersfoort, waarbij een jonge politieagente bijna werd gewurgd. Ik heb met haar gesproken. Dan blijkt dat het heel belangrijk is dat de hr-functie heel dichtbij zit, zodat dingen ter plekke goed kunnen worden opgepakt en zo nodig overgedragen.

Voorzitter, dit waren de punten bij werklast en sturing op het gebied van administratieve lasten in het geheel. Ik wil benadrukken dat de heer Zuurmond ook in den brede, dus niet alleen wat de opsporing betreft, gaat kijken hoe bureaucratie kan worden verminderd. Ik heb dat vorige week naar aanleiding van een vraag van het lid Helder nog gezegd.

Er was nog een punt van mevrouw Den Boer over sturing en weging. Mij is bekend dat de weegsystematiek in de praktijk heel verschillend wordt gewaardeerd. Daar zijn we nu ook mee aan het experimenteren, zodat we meer datagedreven wegings- en sturingsinstrumenten hebben. De inspectie doet onderzoek naar de selectie en toewijzing van zaken. We hebben dat waarschijnlijk voorjaar 2019 gereed. Ik wil suggereren en ook toezeggen, voor zover dat kan, om dan te spreken over die sturing en weging. Mevrouw Den Boer vroeg ook of ik vind dat mbo'ers meer streetwise denken in vergelijking met hbo'ers en wo'ers. Ik weet het niet. Ik ben zelf natuurlijk een hbo'er. Dan moet ik dus misschien eerst bij mezelf te rade gaan. Over welke capaciteiten een medewerker moet beschikken, is natuurlijk in de eerste plaats afhankelijk van de persoon en ook van de taken en werkzaamheden en van het opleidingsniveau. Daarmee heb je eigenlijk een mix van drie elementen. Ik zeg u eerlijk dat ik het zelf heel moeilijk vind om hier een algemene uitspraak over te doen. Ik wil wel zeggen dat de politie van oudsher overwegend een mbo-organisatie was en dat de Nederlandse politie er zeer prat op kan gaan dat ze wat mij betreft, kijkend naar de internationale onderzoeken in de afgelopen jaren, altijd ruimschoots heeft voldaan aan de door mevrouw Den Boer genoemde ingewikkelde taken op het gebied van professionaliteit. Bij professionaliteit van de politie hoort wat mij betreft ook streetwiseness, dus straatwijsheid hebben. Het verdient echt een compliment dat mensen, ongeacht het opleidingsniveau, daar gewoon zeer goed uit kwamen. Ik wil ook nog zeggen dat we vooral hierop natuurlijk goed gaan sturen in de doorontwikkeling van de GGP, de gebiedsgebonden politie, want we moeten dat goede professionalisme en die goede streetwiseness natuurlijk wel goed vasthouden.

Voorzitter. Voor de finale heb ik natuurlijk de vraag van de heer Bisschop over de norm van 1 op 5.000, want dat is iets tussen ons, waar we ons altijd goed mee bezighouden, maar ik wil eerst nog iets zeggen over de blended learning. Dat mag natuurlijk overal waar dat mogelijk is, maar ik wil ook zeggen dat de Politieacademie op dit moment ook werkt met leervormen waarmee dat bevorderd wordt. Ik wil hier ook alvast onthullen dat in 2019 in Amsterdam en Rotterdam een pilot leren op de werkplek start, waarbij ook wordt onderzocht of de inzetbaarheid van aspiranten gedurende de periode van opleiden kan worden verhoogd. Dat zou een enorme win-winsituatie kunnen betekenen voor de opleiding en ook voor de inzetbaarheid. We moeten dat natuurlijk doen zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het onderwijs en aan de veiligheid van het publiek en ook van de aspiranten zelf.

Dan is er de norm van 1 op de 5.000. Ik moet de heer Bisschop meegeven dat wij vorig jaar een discussie op het scherp van de snede hadden over wat nu precies de wetsgeschiedenis is. Landelijk en per eenheid hebben we die harde norm van 1 op de 5.000. Vervolgens maakt het gezag binnen de eenheid uit hoe die precies wordt ingezet. Ik heb vorige week natuurlijk ook al even met de heer Van Dam gedebatteerd over het punt dat mij, in ieder geval in het huidige stelsel, terughoudendheid past in hoe dit precies wordt ingezet. Ik denk dat we op 12 december uitvoerig met elkaar over dat stelsel kunnen spreken. Er zijn ongeveer 3.400 100%-wijkagenten. Nogmaals, de norm van 1 op de 5.000 is in Nederland, als je kijkt naar de landelijke situatie en naar de situatie per eenheid, in ieder geval gerealiseerd. Misschien kunnen we daar op 12 december aan de hand van de evaluatie en de beleidsreactie nog meer inhoudelijk naar kijken. Daar deins ik niet voor terug en de heer Bisschop kennende deinst ook hij daar niet voor terug.

Voorzitter, ik rond af.

De voorzitter:

Een moment, want de heer Bisschop wil graag nog reageren op dit punt.

De heer Bisschop (SGP):

Wij deinzen zeker niet terug voor een debat of een gedachtewisseling hierover. Moedig voorwaarts, zou ik zeggen. Ik begrijp dat de Minister de positie kiest dat het hier ook gaat om inrichting, bedrijfsvoering enzovoorts en dat enige terughoudendheid hem past. Ik begrijp die gedachtegang, maar de Kamer heeft niet voor niets heel bewust uitgesproken dat die 1 op de 5.000 vrij hard is, juist omdat er anders gebieden zijn die gemakkelijk een beetje een ondergeschoven kindje worden. Juist om dat te voorkomen is dat als kader gesteld. Het is wel aan de Minister om erop toe te zien dat de kaders gerespecteerd worden in de oorspronkelijke exegese en om niet allerlei bedrijfsmatig flexibelere interpretaties te accepteren. Daar wil ik bij de Minister op aandringen. We mogen daar wat mij betreft de volgende keer over doorpraten, daar heb ik geen enkele moeite mee. Ik blijf er gewoon op terugkomen totdat het goed geregeld is.

Minister Grapperhaus:

Ja, nou ja, Cato bleef er ook op terugkomen, en dat is volkomen terecht.

De heer Bisschop (SGP):

En het is hem gelukt.

Minister Grapperhaus:

Dat wilde ik net zeggen, maar u begrijpt dat we het bastion van 1 op 5.000 in gezamenlijkheid moeten bestormen. Ik denk dat we die discussie moeten voeren om te kijken hoe die bevoegdheden zijn neergelegd en om te kijken of dat goed is uitgewerkt. Net als de heer Bisschop heb ik in sommige delen van het landelijk gebied gezien dat het soms schraalhans is keukenmeester is. Laat ik het daarop houden. Wij spreken elkaar op 12 december.

Nog heel kort, twee punten die mij niet zijn gevraagd, geef ik toe, maar die ik toch wil opdringen aan de Kamer, als u dat niet erg vindt. In de eerste plaats de chronisch en langdurig zieken. Weet daarvan dat we in de cao afspraken hebben gemaakt over loopbaanperspectieven voor chronisch en langdurig zieken. Ik benadruk dat leidinggevenden een voortrekkersrol blijven houden bij de begeleiding en ondersteuning van de medewerker die chronisch en langdurig ziek is.

Op die uitstroomcijfers ga ik nu niet uitvoerig in, maar ook ongevraagd wou ik nog zeggen dat ik daarover op 2 juli 2018 een brief heb gestuurd. Ik attendeer u daarop, want daar staan de juiste uitstroomcijfers in. In de bijeenkomst van 13 september 2018 zijn wellicht door anderen, ongetwijfeld goedbedoeld, niet helemaal de goede cijfers gegeven. In de brief van 2 juli 2018 staan wat ons betreft de goede cijfers, zeg ik ter dienstverlening.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Den Boer heeft aangegeven dat zij eerder weg moet en de heer Van Raak laat zich ook verontschuldigen. Wij gaan over naar de tweede termijn. Voor mensen die niet vaak een initiatiefnotaoverleg hebben meegemaakt; in tweede termijn kunnen moties worden ingediend. Dat is ook de enige manier om een beslispunt uit een notitie te kunnen vaststellen. Omdat we een zeer lange eerste termijn hebben gehad, stel ik voor om de tweede termijn te beperken tot één minuut, waarbij ik het voorlezen van teksten van moties wat soepel zal behandelen, want dat moet wel gewoon kunnen gebeuren. Appreciatie van de moties zal gebeuren door de Minister, als ze aan het kabinet gericht zijn, en zo niet, dan aan de initiatiefnemer. Aan hem kunt u in die ene minuut ook nog iets vragen. Met die kanttekeningen geef ik graag het woord aan mevrouw Laan-Geselschap van de VVD.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Dan bedank ik.

De voorzitter:

In dat geval geef ik het woord aan mevrouw Van Toorenburg van het CDA.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dank, voorzitter. Ik heb de Minister goed beluisterd. Tegelijkertijd weet ik dat de heer Van Dam een aantal concrete punten heeft genoemd. Ik wil de Minister uitdagen om heel kort, voor het debat dat wij gaan voeren over Politiewet en alle wijzigingen daarvan, de Kamer toch even te bedienen met een appreciatie van die concrete punten. Ik hoor dat de leden vandaag mopperen dat het soms wat weinig concreet is. Ik nodig de Minister uit om dat alsnog te doen.

Ik heb twee moties. De eerste gaat over de ombudsman. Het is mij een lief ding waard als wij een ander woord vinden, maar dat is aan u allen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met de vorming van de nationale politie een van de grootste overheidsorganisaties is ontstaan, met ruim 60.000 medewerkers, aangestuurd door één landelijke korpsleiding;

constaterende dat in een grote organisatie – ondanks alle goede bedoelingen van de leiding – individuele medewerkers in de knel kunnen raken;

overwegende dat politiewerk werk in de frontlinie van de samenleving is, waarbij veel druk op individuele politiemensen maar ook druk op de organisatie als geheel kan ontstaan;

overwegende dat juist omdat politiemensen «buiten» dagelijks onveiligheid ervaren het «binnen» veilig moet zijn;

verzoekt de regering te bezien hoe een interne, onafhankelijke politie-ombudsman kan worden ingesteld, die signalen vanuit het korps oppikt en adresseert bij de korpsleiding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (34 928).

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

En dan heb ik er nog een over de korpsmarinier bureaucratie. Die mag ook alle namen hebben, als het maar gebeurt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat politiewerk bol staat van protocollen, papierwerk, notificaties en andere vormen van onnodige bureaucratisering;

constaterende dat door de jaren heen ter bestrijding van bureaucratie al heel veel projecten en programma's zijn ingesteld, zonder dat die wezenlijk tot verlichting hebben geleid;

overwegende dat een aanzienlijk deel van de bureaucratie door de politieorganisatie zelf in stand wordt gehouden en dat door hiërarchie, protocollering en druk van externe organisaties praktische oplossingen niet gerealiseerd worden;

verzoekt de regering te bezien hoe binnen het korps op topniveau een vrijgestelde leidinggevende met doorzettingsmacht («korpsmarinier bureaucratie») de bevoegdheid krijgt om direct (werk)processen te vereenvoudigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (34 928).

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Met deze twee personen willen we bereiken dat alle goede bedoelingen niet rechtstreeks weer de modder in gereden worden.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Bisschop van de SGP-fractie.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank. Ik heb geen moties maar nog wel een vraag. Hoe hechten we dit nu af? De initiatiefnota sluit af met twaalf voorstellen die geformuleerd zijn. De initiatiefnemer vraagt de Kamer haar steun uit te spreken voor deze voorstellen en de regering te verzoeken de uitvoering daarvan te bevorderen. De appreciatie van de verschillende voorstellen loopt wat uiteen. Er is lastig eenduidigheid in te vinden. Er moet een ordentelijk vervolg op komen maar misschien heeft de indiener er zelf ideeën over.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van der Graaf van de fractie van de ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ook ik dank de heer Van Dam en de Minister voor hun antwoorden. Ik sluit mij aan bij de vraag die de heer Bisschop zojuist opwierp. Andere collega's hebben ook gezegd dat een heel aantal punten aan de evaluatie van de Politiewet raken. Dus ik ben ook heel erg benieuwd hoe de heer Van Dam het vervolg van zijn nota precies voor zich ziet.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik allereerst het woord aan de initiatiefnemer ter beantwoording van de aan hem gestelde vragen.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter. Ik wil nog ingaan op de vragen van de heer Bisschop en mevrouw Van der Graaf. Ik vind dat heel terechte vragen. Ik denk dat met de vraag van mevrouw Van Toorenburg aan de Minister om een appreciatie te krijgen van de verschillende afzonderlijke voorstellen, waarbij mijn wens zou zijn dat die appreciatie door de Minister wordt gegeven voorafgaand aan het debat over de evaluatie van de Politiewet, de dingen bij elkaar kunnen komen en dat we vervolgens kunnen zien wat er concreet door de Minister wellicht wordt overgenomen en wat hij afwijst en waar ik, u of wie dan ook concreet voor kan gaan in het debat om datgene wat nog niet voldoende handen en voeten heeft gekregen, alsnog te realiseren.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de Minister.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik zeg toe dat de appreciatie van de twaalf punten – die was eigenlijk voor mij al in een zodanige vorm dat ik mij er nu al comfortabel bij voel maar ik vond die nog niet presentabel genoeg voor u – ruim op tijd, laten we zeggen op 6 december als we alle gedichten en dergelijke achter de rug hebben, bij u is.

Daarnaast zou ik willen vragen om de twee moties, inclusief de appreciatie ervan, aan te houden totdat we op 12 december ons grote debat hebben gehad. Want ik denk dat we dat toch even heel goed in relatie met elkaar moeten zien. Mevrouw Den Boer is nu weg maar zij heeft terecht iets geobserveerd over de positie van de korpschef. Dus ik hoop dat mevrouw Van Toorenburg bereid is tot aanhouding van de moties, inclusief de appreciatie, waarbij ik eigenlijk aansluit bij de heer Van Dam.

De voorzitter:

Ik maak even een punt van orde. Zoals het er nu staat, zullen de moties op 3 december in stemming worden gebracht.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Laat ik mij direct coöperatief opstellen en de moties aanhouden, zodat de Minister met zijn brief kan komen. Dan kan de Kamer daar vervolgens naar kijken.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Toorenburg stel ik voor haar moties (34 928, nrs. 4 en 5) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het leidt nog wel tot een vraag van mevrouw Laan-Geselschap.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Een punt van orde, voorzitter. Ik hoor de Minister een aantal keer verwijzen naar 12 december, maar daar weten wij verder niets van. Ik ben wel nieuwsgierig wat er op welk moment gaat plaatsvinden.

Minister Grapperhaus:

Ik weet dit zo goed, omdat mijn club die avond een wedstrijd speelt. Maar volgens de opgave ben ik dan in uw Kamer om een beleidsreactie te geven op de evaluatie van de Politiewet, van 16.00 uur tot 22.00 uur, afhankelijk van hoe voortvarend dat gaat.

De voorzitter:

Het komt vaker voor dat Ministers wordt verzocht om op een bepaalde tijd iets vrij te houden. Dat betekent niet dat de agenda ook absoluut zo wordt, want de wegen van de Kamer zijn soms ondoorgrondelijk in dezen. We krijgen het te horen als we het te horen krijgen.

Minister Grapperhaus:

Ja, ik bedoel: ik heb mij al afgemeld, dus ik ben erbij.

De voorzitter:

Dat was het einde van uw beantwoording?

Minister Grapperhaus:

Dit was mijn beantwoording, ja.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat we dit overleg hiermee beëindigen. Er zijn geen moties die volgende week in stemming moeten worden gebracht. Er zijn nog wel toezeggingen. Die lees ik op voordat iedereen vertrekt.

– De eerste toezegging van de Minister betrof een brief, maar wij hebben niet meegekregen wat er in die brief zou moeten staan, dus die laten we even hangen tot iemand dat weer weet.

– De tweede toezegging was een brief die de Minister in het voorjaar van 2019 over de hrm-voorstellen stuurt.

– De derde was: de Minister stuurt in het voorjaar van 2019 een brief over de sturing en weging.

Minister Grapperhaus:

Nee, er komt een rapport van de inspectie en dan...

De voorzitter:

Goed.

– Vier: de Minister zegt voor 6 december een brief toe over de appreciatie van de twaalf punten uit de nota. Dat was de laatste toezegging. Nu was er volgens ons nog een eerdere toezegging gedaan.

Minister Grapperhaus:

Ja, dat was de eerste ook.

De voorzitter:

O, dat was de eerste ook. Dat is mooi: de eersten zijn de laatsten. Dat is buitengewoon Bijbels allemaal. Ik sluit daarmee dit overleg.

Sluiting 18.01 uur.