[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de Najaarsnota 2018 (Kamerstuk 35095-1)

Najaarsnota 2018

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2018D59848, datum: 2018-12-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35095-2).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35095 -2 Najaarsnota 2018.

Onderdeel van zaak 2018Z23819:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

35 095 Najaarsnota 2018

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 december 2018

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 29 november 2018 inzake de Najaarsnota 2018 (Kamerstuk 35 095, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 december 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Anne Mulder

De griffier van de commissie,
Weeber

Vraag 1

Kan de 10,3 miljoen euro hogere uitgaven aan Logius worden toegelicht? Welke producten/diensten zijn afgenomen?

Antwoord op vraag 1

De raming bij Voorjaarsnota 2018 was te laag ingeschat (Kamerstuk 34 960, nr. 1). Er zijn niet meer producten afgenomen en de prijs van de diensten is ook niet verhoogd. De totale kosten betreffen de uitgaven voor het gebruik van DigiD, Digipoort en Mijn Overheid.

Vraag 2

Welk deel van de 3,7 miljard euro aan onderschrijding blijft niet beschikbaar voor latere jaren?

Antwoord op vraag 2

De onderschrijding van 3,7 miljard euro is een saldo van alle mutaties in het begrotingsjaar 2018 tot nu toe. De onderschrijding kent dan ook verschillende oorzaken. Of middelen worden behouden voor latere jaren is van een aantal factoren afhankelijk. De aard van de uitgaven bepaalt of er gegronde redenen zijn om middelen beschikbaar te houden voor bestedingsdoelen in latere jaren. Voor zover middelen voor de Najaarsnota zijn meegenomen is dit toegelicht in de departementale begrotingsstukken en de bijbehorende begrotingsnota’s.

Allereerst blijven intensiveringen uit het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) beschikbaar om de doelen uit het Regeerakkoord te realiseren. Ook andere middelen die uit 2018 zijn meegenomen naar latere jaren via kasschuiven blijven beschikbaar. Onderuitputting blijft beschikbaar voor besteding in latere jaren voor zover deze past binnen de eindejaarsmarge. Daarbij geldt voor investeringen bij IenW en Defensie een 100%-eindejaarsmarge. Bij Najaarsnota is 2,2 miljard euro onderuitputting bij IenW en Defensie reeds verwerkt. De omvang van de totale onderuitputting in 2018 staat nog niet vast. Bij Jaarverslag 2018 is bekend hoeveel de totale onderuitputting op de verschillende begrotingen bedraagt en hoe deze zich verhoudt tot de maximale eindejaarsmarge.

Voor de resterende middelen geldt dat deze niet beschikbaar blijven voor besteding in latere jaren. Het betreft onder meer de premiegefinancierde uitgaven in de zorg en sociale zekerheid. In deze sectoren is sprake van meevallende uitgaven. Zo kent het plafond Zorg een onderschrijding van 1,5 miljard euro in 2018, en het plafond Sociale Zekerheid een onderschrijding van 0,4 miljard euro. Dit betreft grotendeels premiegefinancierde uitgaven. Deze kennen geen eindejaarsmarge omdat er geen sprake is van overlopende verplichtingen.

Daarnaast zijn er zogeheten generale dossiers met meevallers; dit betreft bijvoorbeeld de EU-afdrachten en ontvangsten uit grote schikkingen zoals de schikking bij ING (0,6 miljard euro). Gezien het karakter van generale dossiers geldt hiervoor geen eindejaarsmarge. Deze middelen blijven daarom niet beschikbaar voor latere jaren.

Vraag 3

Klopt het dat de onderschrijding eigenlijk 4,2 miljard euro was, maar dat de oprichting van de begrotingsreserve voor CO2-reductie ervoor zorgt dat er nog maar 3,7 miljard euro onderschrijding is? Zou dat niet moeten betekenen dat die 0,5 miljard euro voor CO2-reductie volledig in 2018 wordt uitgegeven als we slechts een onderschrijding van 3,7 miljard euro willen hebben?

Vraag 24

Waar komt die 500 miljoen euro vandaan voor CO2-reductie? Leidt deze uitgave daadwerkelijk tot een uitgave in 2018? Gaat het uitgavenplafond hier ook op worden aangepast? Zo niet, kan dit leiden tot verdringing in de toekomst van overige uitgaven onder het uitgavenplafond?

Vraag 33

Vallen uitgaven die worden gedaan uit een al eerder opgebouwde begrotingsreserve ook onder het uitgavenplafond? Zo nee, hoe wordt dat begrotingstechnisch verwerkt? Zo ja, verdringen uitgaven gebaseerd op een beroep uit een opgebouwde reserve de facto andere uitgaven onder het plafond?

Vraag 126

Leidt een onttrekking in 2019 uit een begrotingsreserve tot een belasting van het budgettaire beeld in dat jaar?

Vraag 127

Leidt een onttrekking in 2019 uit een begrotingsreserve tot een belasting van het budgettaire beeld in dat jaar?

Vraag 128

Vallen uitgaven die worden gedaan uit eerder opgebouwde begrotingsreserves ook onder het uitgavenplafond? Zo nee, hoe wordt dat begrotingstechnisch verwerkt? Zo ja, verdringen uitgaven gebaseerd op een beroep uit een opgebouwde reserve de facto andere uitgaven onder het plafond?

Vraag 130

Is de 0,5 miljard euro reservering voor CO2-reductie, die indien dit niet benut wordt weer teruggeboekt zal worden, een vorm van creatief behouden om zo deze gelden zonder teveel weerslag het volgende jaar in te tillen?

Vraag 132

Is de begrotingsreserve CO2-reductie een vorm van nieuw beleid?

Antwoord op vraag 3, 24, 33, 126, 127, 128, 130 en 132

Het kabinet zal mogelijk additionele maatregelen nemen om aanvullende CO2-reductie te realiseren. Omdat de aard en timing van de eventuele aanvullende maatregelen nog onzeker is, heeft het kabinet besloten deze eventuele maatregelen via een tijdelijke begrotingsreserve mogelijk te maken. Het oprichten van deze reserve is een voorziening om nieuw beleid mogelijk te maken in de toekomst. Het vullen van deze reserve belast het uitgavenplafond van 2018 en vermindert daardoor de onderuitputting in dit jaar. Uitgaven uit deze reserve in latere jaren zijn plafondneutraal en leiden dus ook niet tot een verdringing van overige uitgaven in die jaren. Het uitgavenplafond wordt dus ook niet aangepast. Onttrekkingen uit de reserve in latere jaren belasten wel het overheidssaldo in die jaren en leiden in die zin ook tot een belasting van het budgettaire beeld. Ook voor eerder opgebouwde begrotingsreserves geldt dat deze het uitgavenplafond belasten in het jaar van oprichting en dat uitgaven in latere jaren niet plafondrelevant zijn, maar wel het overheidssaldo belasten. De verwachting is niet dat er in 2018 nog daadwerkelijke uitgaven zullen volgen.

Vraag 4

Kan de begrotingsreserve voor CO2-reductie nader worden toegelicht? Waar kan het geld aan worden uitgegeven? Welk deel van de 0,5 miljard euro verwacht de regering nog in 2018 uit te geven?

Vraag 108

Wat is de toegevoegde waarde van de oprichting van de begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie?

Vraag 109

Leidt de storting van 500 miljoen euro in de begrotingsreserve Maatregelen CO2-reductie, in 2018 ook nog tot daadwerkelijke uitgaven? Zo ja, welk bedrag is daarmee gemoeid en waaraan wordt dit besteed? Zo nee, waar blijft in 2018 deze 500 miljoen euro?

Vraag 131

Zal de 500 miljoen euro in de reserve voor maatregelen tot CO2-reductie tot uitgaven leiden in 2019? Zo nee, waarom wordt deze toch aangemaakt?

Vraag 136

Met welke reden staat de begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie onder voorafgaand toezicht? Is dit gebruikelijk voor begrotingsreserves? Zo nee, waarom staat deze dan wel onder voorafgaand toezicht?

Vraag 137

Hoeveel CO2-reductie wordt beoogd met de begrotingsreserve?

Vraag 140

Hoe wordt door het kabinet in lijn met artikel 3.1 Comptabiliteitswet geborgd dat de uitgaven uit de tijdelijke begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie doeltreffend en doelmatig zijn?

Vraag 141

Op welke wijze wordt de Kamer, voordat uitgaven gedaan worden van deze reserve, geïnformeerd over de toets op doeltreffendheid en doelmatigheid?

Vraag 201

Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om het bedrag van 500 miljoen euro voor «Begrotingsreserve Maatregelen CO2-reductie» te reserveren? Hoe komt het kabinet op het bedrag van 500 miljoen euro? Op basis waarvan is deze schatting gemaakt?

Vraag 202

Welke CO2-reductie moet er voor het eind van 2020 gedaan zijn door inzet van de begrotingsreserve?

Antwoord op vraag 4, 108, 109, 131, 136, 137, 140, 141, 201 en 202

De klimaatafspraken uit het Regeerakkoord en het te sluiten Klimaatakkoord betreffen belangrijke versnellers van het klimaatbeleid in Nederland, en het is mogelijk dat ook deze kabinetsperiode al aanvullende maatregelen worden genomen om de CO2-uitstoot te verminderen. Omdat de aard en timing van de eventuele aanvullende maatregelen nog onzeker is, heeft het kabinet besloten deze eventuele maatregelen via een tijdelijke begrotingsreserve mogelijk te maken. De reserve loopt tot en met 2020, wordt gekoppeld aan artikel 4 (Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering) van de EZK-begroting en staat onder voorafgaand toezicht van het Ministerie van Financiën. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat coördineert de set aan maatregelen om CO2 te reduceren. Andere departementen zoals LNV, IenW en BZK kunnen ook een beroep doen op deze middelen voor CO2-reducerende maatregelen. De reserve wordt eenmalig gevuld met 500 miljoen euro. Eind 2018 is duidelijk geworden dat er gedurende het jaar financiële ruimte binnen de Rijksbegroting is ontstaan. Een deel van die financiële ruimte is ingezet als dekking voor deze begrotingsreserve.

De verwachting is niet dat er in 2018 nog daadwerkelijke uitgaven zullen volgen. Aangezien er sprake is van een begrotingsreserve, blijft deze reserve ook in 2019 en 2020 beschikbaar. Op dit moment is nog niet bekend of, en zo ja waarvoor en wanneer de middelen zullen worden ingezet. Het kabinet heeft de middelen om die reden gereserveerd onder een brede begrotingsreserve. Op basis van een nadere inventarisatie van de eventueel benodigde aanvullende maatregelen wordt bekeken waaraan deze middelen besteed zullen worden. Een analyse van de effecten van deze maatregelen op de CO2-uitstoot is onderdeel van deze inventarisatie. Daarom kan nu nog niet worden gezegd tot welke specifieke uitgaven voor welke specifieke maatregelen dit zal leiden. Pas nadat er specifieke maatregelen uit de reserve worden bekostigd kan een inschatting worden gemaakt van de CO2-reductie die de maatregelen opleveren.

De begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie staat onder voorafgaand toezicht van het Ministerie van Financiën. Onttrekking van middelen uit de reserve moet vooraf door het Ministerie van Financiën goedgekeurd worden. Het voorafgaand toezicht regelt dat tijdig door Financiën kan worden getoetst op de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de voorgestelde uitgaven. De kwaliteit van de toelichting op maatregelen voor CO2-reductie is conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet de verantwoordelijkheid van de betreffende Minister. Uw Kamer wordt over de onttrekkingen uit de begrotingsreserve geïnformeerd bij de reguliere begrotingsmomenten, zoals de eerste en tweede suppletoire wetten. Indien daar aanleiding toe is en de uitgaven niet kunnen wachten op deze reguliere begrotingsmomenten, dan zal uw Kamer een incidentele suppletoire wet ontvangen om uw goedkeuring te geven aan de onttrekking van de gevraagde middelen uit de begrotingsreserve.

Vraag 5

Klopt het dat in Tabel 2.2 op regel 20 zou moeten staan (= 17 – 4) in plaats van (= 17 – 5)?

Antwoord op vraag 5

Ja dit klopt. Dit is abusievelijk verkeerd opgenomen.

Vraag 6

Wat is het verschil tussen onderuitputting en onderschrijding? Hoe verhoudt de onderschrijding van 1,7 miljard euro zich tot de onderuitputting van 479 miljoen euro bij kader Rijksbegroting? Moeten deze bij elkaar worden opgeteld? Is het een onderdeel van elkaar?

Vraag 142

Hoe moet de 479 miljoen euro totale onderuitputting deelfplafond Rijksbegroting in tabel 2.3 gezien worden in relatie tot de onderschrijding van 1,8 miljard euro bij het deelplafond Rijksbegroting (pagina 2)?

Antwoord op vraag 6 en vraag 142

Er wordt gesproken van onderuitputting wanneer er aan het eind van het jaar geld niet wordt uitgegeven terwijl dit wel begroot was. Het woord onderuitputting heeft dan ook betrekking op specifieke uitgaven, terwijl het woord onderschrijding betrekking heeft op het uitgavenplafond. In andere woorden, onderuitputting op bepaalde uitgaven kan leiden tot een onderschrijding van het uitgavenplafond.

De onderuitputting van 479 miljoen euro, die is uitgesplitst in tabel 2.3, is onderdeel van de totale onderschrijding op het uitgavenplafond Rijksbegroting van 1,8 miljard euro.

Vraag 7

Hoe hoog is de neerwaartse accresbijstelling als gevolg van de onderuitputting bij Najaarsnota?

Vraag 8

Is het logisch dat de accresbijstelling pas in juni 2019 wordt verwerkt vanwege een onderuitputting in 2018? Worden lokale overheden dan met terugwerkende kracht gekort?

Vraag 48

Kunt u een overzicht geven vanaf Startnota van de bijstellingen van het accres als gevolg van onderuitputting van de rijksuitgaven?

Vraag 144

Wat is de meerjarige geraamde neerwaartse bijstelling van het accres voor het Gemeente- en Provinciefonds als gevolg van de onderuitputting van de rijksuitgaven die in de Voorjaarsnota 2019 zal worden verwerkt?

Vraag 145

Wat is de reden dat onderuitputting bij de Najaarsnota voor gemeenten en provincies pas in het voorjaar wordt verwerkt?

Antwoord op vraag 7, 8, 48, 144, 145

De accresontwikkeling van het Gemeentefonds en het Provinciefonds is afhankelijk van meerdere factoren. Dit zijn onder andere de uitgaven binnen het uitgavenplafond, maar ook loon- en prijsontwikkeling. De accresontwikkeling is dan ook niet enkel toe te schrijven aan onderschrijding van het plafond.

De raming van het accres wordt twee keer per jaar bijgesteld, bij Voorjaarsnota en bij Miljoenennota (zie tabel 1). Gemeenten en provincies worden via de mei- en septembercirculaire geïnformeerd over de actuele ontwikkeling. Bij Najaarsnota is dus nog niet vast te stellen hoeveel de definitieve afrekening over 2018 zal bedragen. Het accres wordt definitief vastgesteld op basis van de realisatiestanden uit het Financieel Jaarverslag van het Rijk, zodat de normeringsystematiek actueel en narekenbaar is. Dit bedrag wordt vastgesteld bij Voorjaarsnota 2019 en verrekend met de accrestranche 2019.

De accresontwikkeling wordt meerjarig gereserveerd op de aanvullende post van het Rijk en jaarlijks geactualiseerd tot en met t+5. Bij Voorjaarsnota en Miljoenennota worden de geactualiseerde tranches voor het jaar t-1 en t (bij Voorjaarsnota), t en t+1 (bij Miljoenennota) budgettair verwerkt op de begroting van het Gemeentefonds en Provinciefonds

Tussen 2018 en 2023 neemt de omvang van het Gemeentefonds en het Provinciefonds tranchegewijs toe met respectievelijk 6,1 miljard euro en 0,7 miljard euro structureel. De horizontale ontwikkeling is dus positief, maar minder positief dan geraamd bij Startnota.

Accresontwikkeling GF/PF sinds startnota – 403 – 224 – 361 – 469 – 652

Vraag 8

Is het logisch dat de accresbijstelling pas in juni 2019 wordt verwerkt vanwege een onderuitputting in 2018? Worden lokale overheden dan met terugwerkende kracht gekort?

Antwoord op vraag 8

Zie antwoord op vraag 7.

Vraag 9

Wat is het totaal aan meevallers in deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als autonoom en saldo verbeterend)?

Vraag 10

Wat is het totaal aan tegenvallers in deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als autonoom en saldo verslechterend)?

Vraag 11

Wat is het totaal aan intensiveringen deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als beleidsmatig en saldo verslechterend)?

Vraag 12

Wat is het totaal aan ombuigingen deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als beleidsmatig en saldo verbeterend)?

Vraag 13

Kan bij bovenstaande vier totaalcijfers worden aangegeven welk deel incidenteel is en welk deel structureel

Antwoord op vraag 9, 10, 11, 12, 13

De begrotingsmutaties die verwerkt zijn bij Najaarsnota kunnen worden uitgesplitst in autonome, beleidsmatige en technische mutaties. In de Verticale Toelichting bij de Najaarsnota worden alle mutaties conform deze verdeling vermeld en toegelicht.

De Najaarsnota geeft een eerste beeld van de onderuitputting in het lopende begrotingsjaar. Voor een deel van de onderuitputting is reeds duidelijk dat het incidenteel is, zoals de eenmalige ontvangsten uit de schikking met ING (0,6 miljard euro). Voor het overige deel van de onderschrijding is het bij Najaarsnota nog niet mogelijk om aan te geven welk deel incidenteel is en welk deel structureel. Pas bij het Jaarverslag 2018 is voldoende uitvoeringsinformatie beschikbaar om eerste uitspraken te kunnen doen over het incidentele en structurele karakter van de onderuitputting.

Vraag 10

Wat is het totaal aan tegenvallers in deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als autonoom en saldo verslechterend)?

Antwoord op vraag 10

Zie antwoord op vraag 9.

Vraag 11

Wat is het totaal aan intensiveringen deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als beleidsmatig en saldo verslechterend)?

Antwoord op vraag 11

Zie antwoord op vraag 9.

Vraag 12

Wat is het totaal aan ombuigingen deze Najaarsnota (dat wil zeggen gelabeld als beleidsmatig en saldo verbeterend)?

Antwoord op vraag 12

Zie antwoord op vraag 9.

Vraag 13

Kan bij bovenstaande vier totaalcijfers worden aangegeven welk deel incidenteel is en welk deel structureel

Antwoord op vraag 13

Zie antwoord op vraag 9.

Vraag 14

Klopt het dat alle incidentele beleidsmatige ombuigingen gebruikt hadden kunnen worden ter dekking van moties/amendementen door de Kamer?

Vraag 25

Klopt het dat ombuigingen kunnen worden gebruikt ter dekking van intensiveringen elders op de begroting? Hoeveel geld was er in 2018 achteraf beschikbaar geweest ter dekking van intensiveringen?

Antwoord op vraag 14 en 25

Indien de prioriteiten verschuiven kan er altijd worden besloten om ergens om te buigen en ergens anders te intensiveren. Dit betekent ook dat moties/amendementen altijd kunnen worden ingediend met als dekking beleidsmatige ombuigingen.

De onderschrijding van het uitgavenplafond van 3,7 miljard euro is ontstaan doordat er meevallers zijn ten opzichte van eerdere ramingen. Hiervan blijft 2,2 miljard euro beschikbaar voor latere jaren, omdat investeringsuitgaven op de begroting, waaronder het infrastructuurfonds en het investeringsartikel defensie, mogen worden meegenomen naar volgende jaren. Daarnaast mogen de andere departementen een deel van de niet bestede middelen, maximaal 1 procent van de begroting, meenemen naar het volgende jaar via de zogenoemde eindejaarsmarge. Tot slot komt 0,6 miljard euro van de onderschrijding van het uitgavenplafond door de schikking met ING.

Vraag 15

Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van eerdere jaren naar 2018?

Vraag 16

Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van 2018 naar eerdere jaren?

Vraag 17

Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van latere jaren naar 2018?

Vraag 18

Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van 2018 naar latere jaren?

Vraag 19

Hoeveel geld wordt er uit 2018 doorgeschoven en hoeveel valt er vrij voor schuldreductie?

Vraag 28

Kunt u een overzicht op hoofdlijnen geven voor het totale begrotingsjaar 2018 waarin duidelijk wordt welke posten en bedragen uit de oorspronkelijke begroting 2018 (stand Miljoennota 2018) inmiddels zijn doorgeschoven van 2018 naar 2019 of latere jaren (stand Najaarsnota 2018)?

Vraag 29

Kunt u daarbij onderscheid maken tussen enerzijds bedragen die zijn doorgeschoven naar latere jaren (via kasschuiven of eindejaarsmarge) en anderzijds bedragen die nu in 2018 vrijvallen zonder dat daar een beslag op toekomstige begrotingsjaren tegenover staat?

Vraag 34

Kunt u een meerjarig totaaloverzicht geven van de kasschuiven die in deze Najaarsnota zijn verwerkt, inclusief een optelling waaruit blijkt in welke jaren de plafonds per saldo worden belast of ontlast?

Vraag 90

Kunnen alle kasschuiven en de reden daarvoor uitputtend gegeven worden?

Vraag 146

Kan een uitgebreide toelichting gegeven worden op de hier genoemde kasschuiven? Zijn dit de enige kasschuiven die plaats vinden? Kunnen alle kasschuiven en de reden daarvoor uitputtend gegeven worden?

Wat is het beleid voor kasschuiven vanuit de toekomst naar eerdere jaren c.q. naar 2018? Wat is het beleid ten aanzien van kasschuiven van 2018 naar toekomstige jaren, mede in relatie tot de eindejaarsmarge van de departementen?

Wanneer wordt er gekozen voor een kasschuif vanuit de toekomst naar eerdere jaren, en wanneer moet een dergelijke tegenvaller gewoon opgevangen worden door meevallers elders op de begroting van een departement?

Antwoord op vraag 15 t/m 19, 28, 29, 34, 90 en 146

Kasschuiven kunnen worden ingezet om het kasritme van beschikbare middelen aan te laten sluiten bij het jaar waarin de uitgaven zijn voorzien. Zoals alle plafondrelevante uitgaven moeten ook kasschuiven worden ingepast onder het uitgavenplafond. Dat betekent dat het schuiven van middelen leidt tot ontlasting van het uitgavenplafond in het jaar waar de middelen vandaan komen, en tot een belasting voor het jaar waar de middelen naartoe worden geschoven.

Voor de beantwoording van de bovenstaande vragen zijn alle kasschuiven in beeld gebracht die sinds Miljoenennota 2018 (Kamerstuk 34 775, nrs. 1 en 2) op de ontwerpbegrotingen zijn verwerkt. De ontwerpbegrotingen 2018 zijn immers de eerste begrotingswetten die uw Kamer voor het jaar 2018 autoriseert.

Onderstaande tabel geeft weer welke kasschuiven er sinds de indiening van de Miljoennota 2018 per deelplafond hebben plaatsgevonden.

Voorjaarsnota 2018 1.057 – 3 17
waarvan Rijksbegroting 1.068
waarvan Sociale Zekerheid
waarvan Zorg – 11 – 3 17
Miljoenennota 2019 524 293 – 268 – 26 282 261
waarvan Rijksbegroting 860 467 – 474 – 278 268 223
waarvan Sociale Zekerheid – 324 – 188 206 253 15 39
waarvan Zorg – 12 14 – 1 – 1 – 1
Najaarsnota 2018 – 20
waarvan Rijksbegroting – 20
waarvan Sociale Zekerheid
waarvan Zorg
Totaal 1.561 290 – 251 – 26 282 261

Kasschuiven bij Voorjaarsnota 2018

De post kasschuiven bevat zowel middelen die doorgeschoven zijn vanuit 2017 naar 2018 bij de Najaarsnota en FJR, als middelen die zijn doorgeschoven van 2018 naar 2019 bij Voorjaarsnota. Per saldo leiden de diverse kasschuiven bij Voorjaarsnota 2018 tot extra uitgaven in 2018 van 1057 miljoen euro. De grootste doorgeschoven posten vanuit 2017 zijn de middelen voor de wederopbouw, liquiditeitssteun en noodhulp aan Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, de investeringsagenda belastingdienst en het toekomstfonds. De grootste kasschuif vanuit 2018 naar latere jaren vindt plaats bij de belastingdienst op de begroting van Financiën.

Kasschuiven bij Miljoenennota 2019

De bedragen op het deelplafond Rijksbegroting betreffen met name middelen die ter beschikking zijn gesteld in het Regeerakkoord voor 2018 en die niet in 2018 tot besteding komen. De grootste kasschuiven betreffen: een kasschuif van 100 miljoen euro op de RA-middelen voor het ondermijningsbestrijdingsfonds die uit 2018 naar 2019 zijn geschoven, een kasschuif van per saldo 112 miljoen euro op onderwijs, onderzoek en innovatie uit 2018 en 2019 naar latere jaren, en een kasschuif van 138 miljoen euro op RA-middelen voor Regionale knelpunten uit 2018 en 2019 naar latere jaren. Daarnaast bevat deze post een tegengestelde schuif waarbij de vergoeding aan vervoersbedrijven ten behoeve van de OV-studentenkaart door middel van bevoorschotting vooruit betaald kon worden. Het betreft 425 miljoen euro uit zowel 2020 en 2021 die in 2018 tot besteding komt.

De bedragen op het deelplafond Sociale Zekerheid betreffen onder andere een kasschuif transitievergoeding als gevolg van een latere invoeringsdatum en de voorfinanciering bijstand 2017 (bestuursakkoord verhoogde instroom asiel 2015). De voorfinanciering bijstand 2017 kent een grote onderuitputting omdat gemeenten maar beperkt gebruik hebben gemaakt van deze regeling. Om deze voorfinanciering mogelijk te maken zijn eerder middelen van de bijstand middels een kasschuif naar voren gehaald. De niet aangevraagde middelen op de rijksbegroting worden conform afspraak weer in de oorspronkelijke jaren teruggezet door middel van een tegengestelde kasschuif. Ook is er een kasschuif als gevolg de uitvoering van het amendement Van Weyenberg t.a.v. scholingstrajecten richting een kansberoep en een kasschuif vanwege een juridische verplichting vanuit de vorige kabinetsperiode voor de uitbetaling van de compensatieregeling zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ).

Kasschuiven bij Najaarsnota 2018

Dit betreft het saldo van een aantal kleinere kasschuiven uit 2018 naar latere jaren voor het realiseren van het Regeerakkoord. Het gaat om kasschuiven bij VWS (33 miljoen euro op diverse beleidsartikelen) en LNV (10 miljoen euro klimaatmiddelen). Deze middelen worden meegenomen naar 2019 en blijven daardoor beschikbaar. Daarnaast is een kleine kasschuif (0,75 miljoen euro) voor de Algemene Rekenkamer naar 2019 opgenomen. Hiertegenover staan tegengestelde kasschuiven uit 2019 naar 2018 op de begrotingen van OCW (15 miljoen euro uit de algemene mediareserve) en op de Aanvullende Post (8,4 miljoen euro ten behoeve van regionale knelpunten). Aangezien de Najaarsnota alleen op begrotingsjaar 2018 ziet, worden de tegenhangers van deze kasschuif in 2019 verwerkt in de Voorjaarsnota 2019.

Specifieke toelichtingen per departement zijn opgenomen in de Verticale Toelichtingen die als bijlage wordt meegezonden met iedere budgettaire nota.

Vraag 16

Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van 2018 naar eerdere jaren?

Antwoord op vraag 16

Zie antwoord op vraag 15.

Vraag 17

Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van latere jaren naar 2018?

Antwoord op vraag 17

Zie antwoord op vraag 15.

Vraag 18

Wat is het totaal aan kasschuiven dat er ooit heeft plaatsgevonden van 2018 naar latere jaren?

Antwoord op vraag 18

Zie antwoord op vraag 15.

Vraag 19

Hoeveel geld wordt er uit 2018 doorgeschoven en hoeveel valt er vrij voor schuldreductie?

Antwoord op vraag 19

Zie antwoord op vraag 15.

Vraag 20

Kunt u een definitie geven van onderuitputting?

Vraag 21

Zijn «onderuitputting», «onderbesteding» en «onderschrijding» synoniemen van elkaar? Zo ja, zou u in het vervolg slechts één van deze termen kunnen hanteren? Zo nee, kunt u precies toelichten wat het verschil is tussen deze drie termen?

Antwoord vraag 20 en 21

Er wordt gesproken van onderuitputting wanneer er aan het eind van het jaar geld niet wordt uitgegeven terwijl dit wel begroot was. Het woord onderuitputting heeft dan ook betrekking op specifieke uitgaven, terwijl het woord onderschrijding betrekking heeft op het uitgavenplafond. In andere woorden, onderuitputting op bepaalde uitgaven kan leiden tot een onderschrijding van het uitgavenplafond. Het woord onderbesteding komt niet terug in de Najaarsnota inclusief bijlagen.

Vraag 21

Zijn «onderuitputting», «onderbesteding» en «onderschrijding» synoniemen van elkaar? Zo ja, zou u in het vervolg slechts één van deze termen kunnen hanteren? Zo nee, kunt u precies toelichten wat het verschil is tussen deze drie termen?

Antwoord op vraag 21

Zie antwoord op vraag 20.

Vraag 22

Herinnert u zich de feitelijke vragen bij de Voorjaarsnota over de in=uit-taakstelling (Kamerstuk 34 960, nr. 2)? Hoeveel fracties vroegen toen om een concrete uitsplitsing van de invulling van de in=uit-taakstelling? In hoeverre is daar een concreet antwoord op gekomen? Kunt u alsnog een volledige uitsplitsing geven van de invulling van de in=uit-taakstelling over 2018? Kunt u bij elk onderdeel van de concrete invulling aangeven of het ging om een meevaller of een ombuiging?

Vraag 23

Hoe beoordeelt u achteraf de invulling van 225 miljoen euro van de in=uit-taakstelling bij Voorjaarsnota 2018? Klopt het dat de taakstelling ook volledig ingevuld had kunnen worden over 2018 als er bij Voorjaarsnota een deel van de invulling was gebruikt ter dekking van andere moties/amendementen?

Antwoord op vraag 22 en 23

De in=uittaakstelling is de tegenhanger van de eindejaarsmarge en wordt gevuld met onderuitputting die zich gedurende het jaar voordoet. Naast onderuitputting op de departementale begrotingen kunnen ook andere meevallers worden ingezet om de taakstelling te vullen. De Voorjaarsnota en de Najaarsnota geven een overzicht van de mee- en tegenvallers. Het is niet mogelijk om de invulling van de in=uit taakstelling verder uit te splitsen naar specifieke meevallers of ombuigingen, omdat de taakstelling wordt gevuld op basis van het geheel aan ruimte onder het uitgavenplafond en niet op basis van specifieke meevallers of ombuigingen.

De invulling van de in=uittaakstelling is een risico voor de Minister van Financiën, aangezien het niet vullen van de taakstelling leidt tot een plafondoverschrijding en verslechtering van het EMU-saldo. Daarom is het verstandig om de in=uittaakstelling te vullen zodra de eerste mogelijkheid zich voordoet.

Zoals toegelicht in de beantwoording van de schriftelijke vragen over de Voorjaarsnota was er dit voorjaar ruimte onder het uitgavenplafond om de in=uittaakstelling deels te vullen en zo het risico op een plafondoverschrijding te verkleinen. Bij de Voorjaarsnota heeft het kabinet daarom 225 miljoen euro ingezet voor het vullen van de in=uit taakstelling voor 2018 (volgens de begrotingsregels had deze 225 miljoen euro ook voor amendementen kunnen worden ingezet). Vervolgens is de resterende in=uit taakstelling van 957 miljoen euro bij Miljoenennota 2019 verder ingevuld. Daarmee is bij Miljoenennota 2019 de volledige in=uittaakstelling voor 2018 ingevuld, zie pagina 10 van bijlage 1 van de Miljoenennota.

Vraag 23

Hoe beoordeelt u achteraf de invulling van 225 miljoen euro van de in=uit-taakstelling bij Voorjaarsnota 2018? Klopt het dat de taakstelling ook volledig ingevuld had kunnen worden over 2018 als er bij Voorjaarsnota een deel van de invulling was gebruikt ter dekking van andere moties/amendementen?

Antwoord op vraag 24

Zie antwoord op vraag 23.

Vraag 24

Waar komt die 500 miljoen euro vandaan voor CO2-reductie? Leidt deze uitgave daadwerkelijk tot een uitgave in 2018? Gaat het uitgavenplafond hier ook op worden aangepast? Zo niet, kan dit leiden tot verdringing in de toekomst van overige uitgaven onder het uitgavenplafond?

Antwoord op vraag 24

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 25

Klopt het dat ombuigingen kunnen worden gebruikt ter dekking van intensiveringen elders op de begroting? Hoeveel geld was er in 2018 achteraf beschikbaar geweest ter dekking van intensiveringen?

Antwoord op vraag 25

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 26

Zijn er mogelijkheden voor de regering om de Kamer actiever te informeren over beschikbaar geld ter dekking van moties/amendementen?

Antwoord op vraag 26

De Kamer wordt geïnformeerd over de begrotingsuitvoering via de ontwerpbegrotingen en de suppletoire begrotingswetten. In deze begrotingswetten is per artikel opgenomen wat de budgetflexibiliteit is, het deel van het kasbudget dat nog niet juridisch is verplicht.

Daarnaast bevat de beleidsagenda van de ontwerpbegroting 2019 een overzicht van de niet-verplichte uitgaven en bestemmingen. Departementen hebben natuurlijk wel plannen waaraan deze budgetten besteed kunnen c.q. zullen worden, maar de Kamer kan deze middelen via een amendement een alternatieve bestemming geven.

Vraag 27

Welk deel van de juridisch verplichte uitgaven in 2018 zijn achteraf toch niet uitgegeven? Hoe zat dat in 2017 en eerder? Kan voor de afgelopen jaren worden weergeven welk deel van de juridisch verplichte uitgaven achteraf niet zijn uitgegeven en dus toch niet juridisch verplicht bleken te zijn?

Antwoord op vraag 27

Het jaar 2018 is nog niet afgelopen. Ik kan u daarom nog geen antwoord geven op uw vraag welk deel van de juridisch verplichte uitgaven in 2018 achteraf toch niet zijn uitgegeven.

Informatie over vervallen verplichtingen wordt elk jaar opgenomen in het departementaal jaarverslag zoals voorgeschreven in de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften. Bij de precieze invulling hiervan hebben departementen een bepaalde mate van vrijheid. Zo verantwoorden EZK en BZK in een specificatie van de verplichtingen op de saldibalans hoeveel aangegane verplichtingen in het verslaggevingsjaar 2017 niet tot uitbetaling zijn gekomen en derhalve zijn komen te vervallen. Bij EZK was dit bijvoorbeeld in 2017 886 miljoen euro (pagina 161 van het EZK-jaarverslag 2017 (Kamerstuk 34 950 XIII, nr. 1)). Justitie en Veiligheid, SZW en VWS melden omvangrijke bijstellingen van aangegane verplichtingen in de tekstuele toelichting op de saldibalans. Ik zal verkennen of verantwoording van verplichtingen (kwalitatief en kwantitatief) in de saldibalans ook wenselijk is voor het jaarverslag van Financiën. Buitenlandse Zaken, BHOS, Financiën en Infrastructuur en Waterstaat lichten omvangrijke (negatieve) bijstellingen toe op het beleidsartikel.

Wij zullen er op blijven toezien dat alle departementen, conform de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften, een adequate toelichting opnemen over vervallen verplichtingen in 2018 opnemen in het departementaal jaarverslag 2018.

Vraag 28

Kunt u een overzicht op hoofdlijnen geven voor het totale begrotingsjaar 2018 waarin duidelijk wordt welke posten en bedragen uit de oorspronkelijke begroting 2018 (stand Miljoennota 2018) inmiddels zijn doorgeschoven van 2018 naar 2019 of latere jaren (stand Najaarsnota 2018)?

Antwoord op vraag 28

Zie antwoord op vraag 15.

Vraag 29

Kunt u daarbij onderscheid maken tussen enerzijds bedragen die zijn doorgeschoven naar latere jaren (via kasschuiven of eindejaarsmarge) en anderzijds bedragen die nu in 2018 vrijvallen zonder dat daar een beslag op toekomstige begrotingsjaren tegenover staat?

Antwoord op vraag 29

Zie antwoord op vraag 15.

Vraag 30

Op welke begrotingen is in 2018 structurele onderuitputting ingeboekt?

Vraag 40

Kunt u een overzicht geven van alle begrotingen 2019 (zoals die van VWS en JenV) waarvoor geldt dat deze sluitend zijn gemaakt door het op voorhand inboeken van onderuitputting? Om welke bedragen in welke jaren gaat het hierbij?

Vraag 61

Op welke begrotingen is er ook voor 2019 structurele onderuitputting ingeboekt?

Vraag 105

Op welke begrotingen is in 2018 structurele onderuitputting ingeboekt?

Vraag 115

Welke begrotingen bevatten posten met structurele onderuitputting?

Antwoord op vraag 30, 40, 61, 105, 115

Verschillende begrotingen kennen taakstellende onderuitputting. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de begrotingen waar taakstellende onderuitputting is ingeboekt. Deze informatie is ook opgenomen in de bijlage Verticale Toelichting bij de Voorjaarsnota. De taakstellingen voor 2018 zijn grotendeels ingevuld. De taakstellingen vanaf 2019 moeten nog worden gerealiseerd.

De taakstellende onderuitputting bij JenV, Financiën, HGIS, IenW, Defensie en EZK is bij Voorjaarsnota 2018 ingeboekt. Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota 2018 gezocht naar ruimte ter dekking van rijksbrede problematiek onder het uitgavenplafond. De belangrijkste tegenvaller betrof de lagere gasbaten als gevolg van het besluit om gaswinning in Groningen te verlagen. VWS kent al enige jaren een taakstellende onderuitputting op de begroting.

1. JenV – 114 – 114 – 114 – 114 – 114 – 114
2. Financiën – 60 – 15 – 10 – 10 – 10 – 10
3. VWS – 41 – 41 – 41 – 41 – 41 – 41
4. HGIS – 10 – 15 – 20 – 30 – 30 – 30
5. IenW – 20 – 20 – 20 – 23 – 23 – 23
6. Defensie – 10 – 5 – 5
7. EZK – 11 – 11 – 11 – 10 – 5

Vraag 31

In hoeverre bevat de additionele onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele onderuitputting?

Vraag 32

Bent u voornemens om na afloop van 2018 een analyse te doen naar de aard en oorzaak van de in 2018 opgetreden onderuitputting?

Vraag 13

Kan bij bovenstaande vier totaalcijfers worden aangegeven welk deel incidenteel is en welk deel structureel

Vraag 59

Sinds de Miljoenennota 2019 is er een additionele onderuitputting van 479 miljoen euro. Deze staat tegenover een intensivering van 500 miljoen euro voor CO2-reductie. Welk deel van de additionele onderuitputting is structureel?

Vraag 60

In hoeverre bevat de additionele onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele onderuitputting?

Vraag 94

Heeft alle onderuitputting te maken met de ambitieuze agenda en de economische omstandigheden? Welke onderuitputting niet?

Vraag 100

Kunt u verder toelichten welke bijdrage de ambitieuze investeringsagenda voor het eerste kalenderjaar en de positieve economische situatie hebben geleverd aan de onderuitputting van 3,7 miljard euro?

Vraag 106

In hoeverre bevat de aanvullende onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele onderuitputting?

Vraag 107

Op welke begrotingen is er ook voor 2019 structurele onderuitputting ingeboekt? Kunt u dit verder per post uitsplitsen met de bijbehorende bedragen?

Vraag 113

Welk deel van de onderuitputting binnen de verschillende uitgavenplafonds is structureel? Waarom wordt dit niet aangepast en welke methode wordt gebruikt om te ramen?

Vraag 116

Welk deel van de niet doorgeschoven 1,5 miljard euro aan onderuitputting is daadwerkelijk incidentele onderuitputting? Welk deel hiervan is alsnog structureel?

Antwoord op bovenstaande vragen

De Najaarsnota 2018 geeft een voorlopig beeld van de onderuitputting in het lopende begrotingsjaar. De verwachte onderuitputting is gebaseerd op uitvoeringsinformatie over het eerste deel van het jaar 2018 en wordt alleen enkeljarig voor het lopende jaar ingeboekt.

Voor een groot deel van de onderschrijding van het uitgavenplafond is reeds duidelijk dat het incidenteel is, zoals de ontvangsten uit de schikking met ING (624 miljoen euro). Voor het overige deel van de onderschrijding is het bij Najaarsnota nog niet mogelijk om aan te geven welk deel incidenteel is en welk deel structureel. Bij Jaarverslag 2018 zijn de definitieve realisatiecijfers beschikbaar. Regulier onderdeel van het opstellen van de begroting voor de volgende jaren is het analyseren van het karakter gerealiseerde onderuitputting en al dan niet herprioriteren daarvan.

Vraag 32

Bent u voornemens om na afloop van 2018 een analyse te doen naar de aard en oorzaak van de in 2018 opgetreden onderuitputting?

Antwoord op vraag 32

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 33

Vallen uitgaven die worden gedaan uit een al eerder opgebouwde begrotingsreserve ook onder het uitgavenplafond? Zo nee, hoe wordt dat begrotingstechnisch verwerkt? Zo ja, verdringen uitgaven gebaseerd op een beroep uit een opgebouwde reserve de facto andere uitgaven onder het plafond?

Antwoord op vraag 33

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 34

Kunt u een meerjarig totaaloverzicht geven van de kasschuiven die in deze Najaarsnota zijn verwerkt, inclusief een optelling waaruit blijkt in welke jaren de plafonds per saldo worden belast of ontlast?

Antwoord op vraag 24

Zie antwoord op vraag 15.

Vraag 35

Is overwogen om via kasschuiven nog meer toekomstige uitgaven naar 2018 te halen om daarmee de meerjarige ruimte onder de plafonds gelijkmatiger te verdelen? Zo ja, waarom is dat niet gedaan? Zo nee, leidt het doorschuiven van uitgavenruimte naar latere jaren niet tot extra belasting van de ruimte onder de plafonds in toekomstige jaren?

Antwoord op vraag 35

Het kabinet kiest ervoor om trendmatig begrotingsbeleid te voeren. Dit draagt eraan bij dat in goede tijden budgettaire buffers worden opgebouwd, die in slechte tijden aangewend kunnen worden om de economie te stabiliseren. Daarbij zijn maximale uitgavenplafonds vastgesteld. Ruimte onder het uitgavenplafond mag worden uitgegeven, maar dat is niet noodzakelijk. De incidentele ruimte kan bovendien niet worden gebruikt voor structurele investeringen.

Om RA-middelen die niet in 2018 besteed kunnen worden te behouden voor uitgaven in latere jaren, is bij Miljoenennota 2019 onderzocht welke mogelijkheden er zijn om middelen die voor latere jaren begroot staan naar 2018 te schuiven en in 2018 tot besteding te brengen. Hieruit bleek dat de vergoeding aan vervoersbedrijven ten behoeve van de OV-studentenkaart door middel van bevoorschotting vooruit betaald kon worden. Door deze vooruitbetaling ontstond ruimte om niet-bestede RA-middelen in 2018 te behouden en via een kasschuif naar latere jaren te schuiven zonder dat dit zou leiden tot plafondoverschrijdingen.

Bij deze Najaarsnota wordt 43 miljoen euro aan RA-middelen op de begroting van VWS en LNV meegenomen naar 2019, zodat de doelstellingen uit het regeerakkoord op deze onderwerpen kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast is een kleine kasschuif van 0,75 miljoen euro voor de Algemene Rekenkamer opgenomen. Hiertegenover staan tegengestelde kasschuiven naar 2018 op de begrotingen van OCW (15 miljoen euro algemene mediareserve) en op de Aanvullende Post (8,4 miljoen euro regionale knelpunten). Per saldo leiden deze kasschuiven tot een belasting van circa 20 miljoen euro van het uitgavenplafond in 2019. Het is technisch echter niet haalbaar om voor dit bedrag nog een tegenstelde kasschuif naar 2018 op te nemen. Het kabinet zal daarom deze uitgaven van circa 20 miljoen euro bij Voorjaarsnota 2019 inpassen onder het uitgavenplafond.

Vraag 36

Is het technisch mogelijk om een kasschuif via correctie van de uitgavenplafonds toe te passen (bijvoorbeeld door tegenover een plafondverlaging in 2018 een per saldo even grote plafondverhoging in 2019 en/of latere jaren door te voeren)?

Vraag 63

Is het technisch mogelijk om een kasschuif via correctie van de uitgavenplafonds toe te passen (bijvoorbeeld door tegenover een plafondverlaging in 2018 een per saldo even grote plafondverhoging in 2019 en/of latere jaren door te voeren)?

Antwoord op vraag 36 en vraag 63

Voor de uitgavenkant van de begroting worden aan het begin van een kabinetsperiode afspraken gemaakt over het maximale uitgavenniveau per jaar; het uitgavenplafond. Voor elk jaar wordt een plafond voor de totale uitgaven afgesproken dat niet overschreden mag worden. Het trendmatig begrotingsbeleid staat niet toe dat het uitgavenplafond wordt aangepast voor kasschuiven.

Vraag 37

Klopt het dat er bij Financiën, SZW en VWS al sinds 2012 structureel meer onderuitputting is dan er kan worden meegenomen via de eindejaarsmarge? Klopt het dat er dus bij deze drie begrotingen al sinds 2012 geld terugvloeit naar de schatkist? Geldt dit ook voor andere departementen? Is het niet gek dat we op sommige begrotingen structureel geld overhouden, maar dat het voor de Kamer toch zo lastig is om beschikbaar geld te vinden ter dekking van moties en amendementen? Is de regering bereid mee te denken hoe dit anders kan?

Antwoord op vraag 37

De eindejaarsmarge is conform de reguliere systematiek vastgesteld op 1% van de ontwerpbegroting. Het klopt dat op de genoemde begrotingen de onderuitputting vanaf 2012 over meerdere jaren groter is dan de maximale eindejaarsmarge. De oorzaken van onderuitputting zijn divers en niet eenduidig. Daarbij kan sprake zijn van structurele onderuitputting, maar ook incidentele factoren spelen een rol. Daarbij gaat het bij SZW en VWS om onderuitputting op de begrotingsgefinancierde uitgaven. Het overgrote deel van de uitgaven van SZW en VWS betreft premiegefinancierde uitgaven. Deze kennen geen eindejaarsmarge omdat er geen sprake is van overlopende verplichtingen.

Het kabinet maakt ieder jaar een zo goed mogelijke inschatting van de uitgaven. Als onderdeel hiervan kijkt het kabinet jaarlijks naar de zich voordoende onderuitputting. Indien blijkt dat onderuitputting een structureel karakter heeft, dan wordt de raming hierop aangepast. Deze eventuele ruimte die hierdoor ontstaat wordt door het kabinet betrokken bij de besluitvorming over de begroting. De ruimte kan worden gebruikt voor andere prioriteiten, tegenvallers of lagere uitgaven. De uitkomst van de besluitvorming landt in de Miljoenennota en de departementale begrotingen. Na indiening van de begrotingen volgt het debat met uw Kamer over de voorstellen van het kabinet en eventuele wensen tot herprioritering die kunnen rekenen op een meerderheid in het parlement. Het kabinet streeft altijd naar meer inzicht in oorzaken van onderuitputting en nog betere ramingen. Eventuele verbeterde ramingen zullen vervolgens onderdeel uitmaken van de ingediende begroting.

Vraag 38

Klopt het dat er op de VWS begroting staat dat «een taakstellende onderuitputting nog niet van dekking is voorzien»? Hoe verhoudt dit zich tot de amendementen uit de Kamer die worden ontraden, omdat ze niet van dekking zijn voorzien?

Vraag 41

Wat is uw beleid wanneer Ministers op hun begroting op voorhand onderuitputting veronderstellen en wat is uw beleid wanneer de Kamer ter dekking van amendementen op voorhand uitgaat van onderuitputting?

Vraag 117

Hoe verklaart u dat uw collega’s op hun eigen begrotingen voor 2019 onderuitputting voorzien en dit als dekking voor amendementen op de begroting voorstellen? Waarom wordt hiervoor geen nota van wijziging gestuurd?

Antwoord op vraag 38, 41 en 117

Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat dekking voor nieuwe beleidsvoornemens wordt gevonden door specifieke budgetten op de begroting neerwaarts bij te stellen. Bij de behandeling van de departementale begrotingen komt het voor dat uw Kamer vraagt naar dekkingsmogelijkheden voor wijzigingsvoorstellen die bij amendement worden ingediend. In antwoord op dergelijke vragen zal de verantwoordelijke bewindspersoon uw Kamer informeren over de aanwezige dekkingsopties, bijvoorbeeld over een beleidsterrein waar volgens actuele uitvoeringsgegevens het budget niet volledig tot besteding zal komen gedurende het begrotingsjaar. Uw Kamer kan vervolgens deze dekkingsoptie overnemen en een amendement indienen waarmee de begroting op dit punt wordt gewijzigd.

Een nota van wijziging is het aangewezen instrument op het moment dat het kabinet aanleiding ziet de begroting te wijzigen en hiertoe zelf het initiatief neemt. Het actief melden van onderuitputting aan uw Kamer vindt plaats bij de reguliere begrotingsmomenten, zoals de Voorjaarsnota en Najaarsnota en wordt verwerkt bij de eerste en tweede suppletoire wetten.

Vraag 39

Kunt u een overzicht geven van hoeveel onderuitputting in 2018 ieder departement momenteel, dus tot en met de Najaarsnota 2018, heeft gerealiseerd? En hoeveel daarvan mee gaat naar 2019 via de eindejaarsmarge?

Vraag 64

Kan een overzicht worden geven van hoeveel onderuitputting in 2018 ieder departement tot en met de Najaarsnota 2018, heeft gerealiseerd? Hoeveel daarvan gaat mee naar 2019 via de eindejaarsmarge?

Vraag 84

Welke onderschrijding is er in totaal in 2018 bij het infrastructuurfonds? Welke onderschrijding is er in totaal in 2018 bij het deltafonds? Welke onderschrijding is er in totaal in 2018 bij het investeringsartikel defensie? Hoeveel onderschrijding is er al gemeld? Hoe moet de genoemde 2,2 miljard euro onderschrijding gezien worden in het licht van de onderschrijding van het deelplafond rijksbegroting van 1,8 miljard euro? Kan er een totaaloverzicht gegeven worden van alle onderschrijdingen in 2018 (zoals gemeld bij de Voorjaarsnota, Miljoenennota en Najaarsnota)

Vraag 95

Kan een uitsplitsing van de 1,5 miljard euro incidentele onderuitputting gegeven worden?

Vraag 99

Kunt u de onderuitputting van het totaalplafond met 3,7 miljard euro volledig uitsplitsen? Kunt u daarbij alle posten met de bijbehorende bedragen vermelden? Kunt u tevens per post vermelden of de onderuitputting is aangekondigd bij de Miljoenennota 2019 of dat het gaat om een «nieuwe» onderuitputting?

Vraag 103

Een groot deel van de overige 1,5 miljard euro onderuitputting is incidenteel. Hierbij noemt u de schikking met ING (624 miljoen euro) als voorbeeld. Kunt u de 1,5 miljard euro verder uitsplitsen en aangeven welk deel incidenteel is?

Antwoord op vraag 39, 64, 95, 99, 103

Bij Miljoenennota 2019 was over 2018 al een onderuitputting gemeld van 1,2 miljard euro en 0,7 miljard euro bij respectievelijk het investeringsartikel van Defensie en op het Infrastructuurfonds (zie bijlage 1 bij de Miljoenennota). Bij Najaarsnota is aanvullend 272 miljoen euro onderuitputting gemeld op het Infrastructuurfonds. De totale onderuitputting voor Infrastructuurfonds en Defensie tot en met Najaarsnota telt daarmee op tot 2,2 miljard euro.

Daarnaast is op andere begrotingen bij Najaarsnota per saldo voor 1,5 miljard euro aan onderuitputting gemeld (de specificatie hiervan vindt u op pagina 3 van de Najaarsnota). Daarmee telt de totale onderschrijding van het uitgavenplafond bij Najaarsnota op tot 3,7 miljard euro. Voor het deelplafond Rijksbegroting is sprake van een plafondonderschrijding van 1,8 miljard euro.

Voor een groot deel van de onderschrijding is reeds duidelijk dat het incidenteel is. De ontvangsten uit de schikking met ING (624 miljoen euro) zijn een incidentele meevaller. Voor het grootste deel van de onderschrijding is het bij Najaarsnota nog niet mogelijk om aan te geven welk deel incidenteel is en welk deel structureel. Bij Jaarverslag 2018 zijn de definitieve realisatiecijfers beschikbaar. Regulier onderdeel van het opstellen van de begroting voor de volgende jaren is het analyseren van het karakter gerealiseerde onderuitputting en al dan niet herprioriteren daarvan.

Omdat nog niet duidelijk is wat de volledige onderuitputting over 2018 wordt, is nu nog niet te zeggen welk deel van de onderuitputting via de eindejaarsmarge mag worden meegenomen door de departementen naar 2019. Voor het Infrastructuurfonds en het investeringsartikel van Defensie geldt dat alle onderuitputting via de 100% eindejaarsmarge behouden blijft.

In onderstaande tabel is de onderuitputting bij Najaarsnota per departement uitgesplitst.

Algemene Zaken – 1,1
BZK (incl. Hoge Colleges van Staat, Staten-Generaal en Koninkrijksrelaties) – 0,9
Justitie en Veiligheid 0,0
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 0,0
Financiën 0,0
Defensie 0,0
IenW – 3,2
Economische Zaken en Klimaat (incl. LNV) – 25,4
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (incl. deelplafond Sociale Zekerheid) – 76,9
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (incl. deelplafond Zorg) – 57,4
Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) – 51,5
Infrastructuurfonds – 272,4
Deltafonds 0,0
Totaal – 488,7

Vraag 40

Kunt u een overzicht geven van alle begrotingen 2019 (zoals die van VWS en JenV) waarvoor geldt dat deze sluitend zijn gemaakt door het op voorhand inboeken van onderuitputting? Om welke bedragen in welke jaren gaat het hierbij?

Antwoord op vraag 40

Zie antwoord op vraag 30.

Vraag 41

Wat is uw beleid wanneer Ministers op hun begroting op voorhand onderuitputting veronderstellen en wat is uw beleid wanneer de Kamer ter dekking van amendementen op voorhand uitgaat van onderuitputting?

Antwoord op vraag 41

Zie antwoord op vraag 38.

Vraag 42

Herinnert u zich nog het amendement bij de Voorjaarsnota 2018 waarbij als dekking de invulling van de in=uit-taakstelling werd gebruikt? Was deze dekking in lijn met de begrotingsregels van het kabinet? Klopt het dat deze dekking achteraf prudent genoeg was, gelet op het feit hoe makkelijk de in=uit-taakstelling dit jaar is gehaald en hoeveel geld er nog over is?

Antwoord op vraag 42

Zie antwoord op vraag 22.

Vraag 43

Klopt het dat meevallers alleen gebruikt mogen worden ter dekking van tegenvallers op de begroting en niet voor intensiveringen? Hoe vaak heeft het kabinet deze regel zelf geschonden in 2018? En in 2017? Kunt u zelf een voorbeeld geven waarbij het kabinet deze regel niet heeft gevolgd? Zo niet, kunt u de Kamer garanderen dat deze begrotingsregel door Rutte III nooit is overtreden?

Vraag 86

Aangegeven wordt dat het onverstandig is de onderuitputting aan te wenden voor nieuwe beleidswensen; zou dit wel mogen conform de begrotingsregels? Waarom wordt daar in de Najaarsnota deels van afgeweken?

Vraag 104

Kunt u verder toelichten waarom u van mening bent dat het onverstandig is de overgebleven onderuitputting aan te wenden voor nieuwe beleidswensen

Antwoord op vraag 43, 86 en 104

Binnen een begroting geldt inderdaad dat meevallers alleen gebruikt mogen worden ter dekking van tegenvallers op de betreffende begroting. Als per saldo meevallers leiden tot ruimte onder het uitgavenplafond kan het kabinet niettemin besluiten die ruimte aan te wenden voor intensiveringen.

Het kabinet heeft aan het begin van de kabinetsperiode voor de uitgavenkant van de begroting een afspraak gemaakt over het maximale uitgavenniveau. Voor elk jaar wordt een uitgavenplafond vastgesteld dat niet overschreden mag worden. Het is conform de basisprincipes van het trendmatig begrotingsbeleid dat het kabinet per saldo meevallers onder het uitgavenplafond kan inzetten voor intensiveringen. Dit staat ook beschreven in de Kamerbrief Toezeggingen over Begrotingsbeleid1: «De eerste variant sluit aan bij bestaand beleid, namelijk dat het kabinet op het moment dat eventuele ruimte ontstaat zal bezien hoe deze het beste kan worden aangewend. De behandeling van eventuele uitgavenmeevallers loopt dus mee in reguliere begrotingsmomenten. Hiermee wordt ook het bereiken van een doelmatige allocatie goed gewaarborgd.»

Het is echter onverstandig om de overgebleven onderuitputting bij Najaarsnota, die veelal een incidenteel karakter heeft, in te zetten voor nieuwe structurele beleidswensen. Er is dan namelijk maar incidenteel dekking voor structurele uitgaven.

Vraag 44

Kan gesteld worden dat doorgeschoven bedragen voor Defensie-investeringen en infrastructuur, in de jaren 2019 en later, de reguliere geplande uitgaven verdringen doordat deze bedragen ingepast moeten worden binnen de bestaande plafonds met behulp van een taakstelling?

Antwoord op vraag 44

De onderuitputting op het investeringsartikel van Defensie en op het Infrastructuurfonds blijft behouden voor latere jaren en wordt via de eindejaarsmarge toegevoegd aan de begroting in komende jaren. Conform reguliere werkwijze gaat het toevoegen van de eindejaarsmarge in latere jaren vergezeld van een evenredige ophoging van de in=uittaakstelling. Door middel van deze systematiek heeft de toevoeging van de eindejaarsmarge geen effect op de ruimte onder het uitgavenplafond. Het inboeken van een taakstelling is daarom niet nodig. De verhoogde in=uittaakstelling kan vervolgens worden gevuld met het totaal aan onderuitputting en meevallers. Er vindt zodoende geen verdringing plaats van de reguliere geplande uitgaven.

Vraag 45

Kunt u aangeven (in miljarden euro’s) welk totaalbedrag aan intensiveringen in de periode 2018 t/m 2021 was voorzien, respectievelijk hoeveel dat nu is op basis van de stand Najaarsnota 2018? Idem ten aanzien van de schuldreductie?

Vraag 110

Kan een overzicht worden gegeven (in miljarden euro’s) wat het totaalbedrag aan intensiveringen in de periode 2018 t/m 2021 was, respectievelijk hoeveel dat nu is op basis van de stand Najaarsnota 2018? Idem ten aanzien van de schuldreductie?

Antwoord op vraag 45 en 110

In het Regeerakkoord was voor de periode 2018 tot en met 2021 in totaal 34,7 miljard euro aan intensiveringen voorzien (bron: tabel 1 uit bijlage Budgettair overzicht bij het Regeerakkoord Rutte III). Bij Voorjaarsnota 2018 en Miljoenennota 2019 heeft het kabinet middelen vrijgemaakt voor aanvullende intensiveringen, zie de tabel hieronder. Hierdoor is het totale bedrag aan intensiveringen in de periode 2018 tot en met 2021 bij Najaarsnota 2018 opgelopen tot 36,6 miljard euro.

Inrichting LNV 50 63 44 39 196
Uitvoeringskosten Brexit bij douane en NVWA 34 92 101 101 328
Incidentele knelpunten (omgevingswet, verhoging lumpsum, politie en DT&V) 63 53 48 10 174
Rijksbijdrage Groningen 100 100 100 100 400
Panama Papers 2 5 5 12
Interbestuurlijk programma 100 100
ODA 50 50
Cybersecurity 30 30
NPO 40 40
Praktijkleren 19 19
Begrotingsreserve CO2-maatregelen 500 500
Totaal 927 369 298 255 1.849

De geraamde schuldreductie bij Startnota en de Miljoenennota is weergegeven in onderstaande tabel. De laatste raming voor het schuldniveau van 2018 was bij de Najaarsnota. De meest recente meerjarenraming van de schuld is uit de Miljoenennota. Bij Voorjaarsnota volgt een nieuwe meerjarenraming.

Startnota 54,0 51,0 48,8 46,9
Miljoenennota 2019 53,1 49,6 47,7 46,1
Najaarsnota 2018 52,7

Vraag 46

Kunt u toelichten waarom er op de Aanvullende Post «regeerakkoordmiddelen» voor 2018 nog in totaal 44 miljoen euro resteert?

Vraag 47

Bent u van plan het resterende budget van 44 miljoen euro op de Aanvullende Post «regeerakkoordmiddelen» nog in 2018 uit te geven? Zo nee, wat gebeurt er met deze middelen? Zo ja, ontvangt de Kamer voor het kerstreces een brief hierover?

Antwoord op vraag 46 en 47

Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen, worden intensiveringen uit het RA tijdelijk geparkeerd op de Aanvullende Post (AP) in afwachting van een doelmatig en doeltreffend bestedingsplan. De 44 mln. die nog voor 2018 op de AP staat, bestaat uit een niet-plafondrelevant bedrag voor Invest-NL van 30 miljoen euro en een reservering voor kennisinstellingen van 14 miljoen euro.

Omdat InvestNL pas na oprichting (voorzien Q2 2019) over zal gaan tot kapitaalstortingen, zal de 30 miljoen euro dit jaar niet meer tot uitbetaling komen. Dit bedrag blijft behouden voor InvestNL en in het voorjaar zal het kabinet bezien aan welk begrotingsjaar deze middelen worden toegevoegd.

Vanuit de reservering voor kennisinstellingen op de AP is er voor 2018 2,6 miljoen euro beschikbaar gesteld vanwege de overgang van ECN-Duurzaam naar TNO per 1 april 2018. Dit leidt tot een vermindering van de mogelijkheden voor ECN-Duurzaam om betaalde btw in vooraftrek te brengen en dus extra kosten voor TNO. Middels deze overboeking wordt hiervoor gecompenseerd. Bij Najaarsnota is de 2,6 miljoen euro wel toegevoegd aan de begroting van EZK maar per abuis niet afgeboekt van de AP waardoor er op de AP nog steeds 14 miljoen euro resteert. Bij Jaarverslag zal deze post alsnog worden gecorrigeerd en zal de resterende onderuitputting worden afgeboekt. De verwachting is dat de middelen voor kennisinstellingen in latere jaren wel volledig worden benut. De overboeking van de middelen voor latere jaren naar de begroting van EZK zal plaatsvinden nadat hiervoor eerst een doelmatig bestedingsplan is ingediend en afgestemd met Financiën.

Vraag 47

Bent u van plan het resterende budget van 44 miljoen euro op de Aanvullende Post «regeerakkoordmiddelen» nog in 2018 uit te geven? Zo nee, wat gebeurt er met deze middelen? Zo ja, ontvangt de Kamer voor het kerstreces een brief hierover?

Antwoord op vraag 47

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 48

Kunt u een overzicht geven vanaf Startnota van de bijstellingen van het accres als gevolg van onderuitputting van de rijksuitgaven?

Antwoord op vraag 48

Zie antwoord op vraag 7.

Vraag 49

Kunt u precies uitleggen hoe het zit met het oormerken van geld in het Gemeentefonds/Provinciefonds? In hoeverre kunnen lokale overheden alsnog zelf bepalen waar ze het geld zelf aan besteden? Graag een volledig overzicht per type geldstroom (algemene uitkering, decentralisatie-uitkering, integratie-uitkering, specifieke uitkering (SPUK), en andere mogelijke vormen)? Welk percentage van de totaalstromen van rijksoverheid naar lokale overheden is geoormerkt en welk deel is vrij besteedbaar?

Antwoord op vraag 49

Voor alle reguliere middelen (de algemene uitkering en decentralisatie- en integratie-uitkering) binnen het Gemeentefonds en Provinciefonds is er geen bestedingsplicht van medeoverheden richting het Rijk. Bij decentralisatie-uitkeringen kan het voorkomen dat departementen en decentrale overheden gezamenlijk afspraken maken over de beleidsmatige inzet door decentrale overheden. Het Gemeente- en Provinciefonds bedragen respectievelijk 30,1 miljard en 2,4 miljard euro (Miljoenennota 2018).

De specifieke uitkeringen betreffen wel geoormerkt geld, het bestedingsdoel wordt vooraf door het Rijk bepaald. Medeoverheden zijn verplicht om verantwoording over de besteding van de middelen te geven aan het ministerie via de zogenaamde Sisa-bijlage (Single information/single audit) in de jaarrekening. De specifieke uitkeringen lopen rechtstreeks van de begroting van het verantwoordelijke ministerie naar de gemeenten of provincies, dit gaat niet via het Gemeente- of Provinciefonds. De Minister van BZK informeert de Tweede Kamer jaarlijks over de specifieke uitkeringen die het Rijk verstrekt aan de medeoverheden. Uit het rapport van 31 januari 2018 blijkt dat er in 2016 sprake was van 24 specifieke uitkeringen met een totaal van 7,3 miljard euro, waarvan de Gebundelde Uitkering (BUIG) veruit de grootste is (Kamerstuk 34 775 B, nr. 13).

Tot slot is er nog een artikel 12-uitkering. Een gemeente kan deze uitkering aanvragen als de gemeente lange tijd grote financiële tekorten heeft op de begroting en meerjarig een slecht financieel vooruitzicht heeft. De gemeente krijgt dan extra geld uit het gemeentefonds, maar moet aan een aantal voorwaarden voldoen om extra geld te ontvangen, zoals het verhogen van heffingen, en komt onder toezicht te staan van het Ministerie van BZK.

Vraag 50

Heeft u de nieuwe beleidsvoornemens bij de Najaarsnota getoetst op de toepassing van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW) door de verantwoordelijke Ministers?

Antwoord op vraag 50

De kwaliteit van de toelichting op de beleidsvoornemens in deze wetten conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW) is de verantwoordelijkheid van de betreffende Minister.

Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid toets ik de bestedingsplannen voor de middelen op de aanvullende post op doelmatigheid en doeltreffendheid, en monitor ik de wijze waarop door ministeries invulling wordt gegeven aan de artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet. De eerste resultaten van deze monitor zal ik met de Kamer delen in de eerste voortgangsrapportage van de operatie Inzicht in Kwaliteit begin 2019.

Vraag 51

Hoe beoordeelt u de situatie dat er een tegenvaller is bij de btw-ontvangsten, terwijl bij de meeste andere belastingsoorten sprake is van een meevaller?

Vraag 156

Waarom worden de btw-realisaties naar beneden bijgesteld, ondanks de stand van de economie?

Vraag 161

Wat is de verklaring voor de lagere btw-ontvangsten in het derde kwartaal? Wijzen de lagere btw-ontvangsten op een minder gunstige economische ontwikkeling?

Vraag 167

Hoe komt het dat er 205 miljoen euro minder aan omzetbelasting is opgehaald?

Antwoord op vraag 51, 156, 161 en 167

De raming van de omzetbelasting voor 2018 is met 205 miljoen euro neerwaarts aangepast. De raming is bijgesteld op basis van de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de maand oktober. Met die maand zijn de kasrealisaties over het derde kwartaal compleet. Dat is van belang omdat het merendeel van de ondernemers de btw-aangifte op kwartaalbasis doet. Kasrealisaties over tussenliggende maanden zijn daardoor een stuk minder relevant. Omdat de ontvangsten in het derde kwartaal iets lager uit zijn gevallen dan in de Miljoenennotaraming was verondersteld is de raming neerwaarts bijgesteld. Het gaat om een relatief beperkte bijstelling (0,4% van de raming) waaraan geen conclusies verbonden kunnen worden over de economische ontwikkeling.

Vraag 52

Wat is uw verklaring voor het feit dat de meevaller bij de dividendbelasting niet eerder kon worden voorzien?

Vraag 53

Is de opwaartse bijstelling van de dividendbelasting met 350 miljoen euro incidenteel of structureel? Kan nader worden onderbouwd waar deze bijstelling vandaan komt?

Vraag 54

Klopt het dat de opbrengst dividendbelasting voor 2018 inmiddels is gestegen naar 4,3 miljard euro? Is dit ten opzichte van Miljoenennota 2019 een bijstelling met 350 miljoen euro en ten opzichte van aantreden kabinet met 1,2 miljard euro?

Vraag 56

Stel dat het kabinet zou besluiten om de dividendbelasting af te schaffen per 1 januari 2020. Hoeveel geld zou dat kosten, op basis van de meest recente cijfers?

Vraag 162

Is de meevaller bij de dividendbelasting incidenteel of meer structureel van aard? Kan deze meevaller leiden tot lagere opbrengsten bij de dividendbelasting in de komende jaren?

Vraag 165

Welk deel van de opwaartse bijstelling dividendbelasting van 350 miljoen euro gaat over dividend van beursgenoteerde ondernemingen en welke uit hogere dividenden van het midden- en kleinbedrijf (mkb)?

Antwoord op vraag 52, 53, 54, 56, 162 en 165

De dividendbelasting is een zeer volatiele belastingsoort door de aard van de belasting. De belastingopbrengst hangt immers af van de keuze van bedrijven om dividend uit te keren, en de vorm waarin dat gebeurt. Bedrijven keren nog meer dividend uit dan bij de Miljoenennotaraming was voorzien. Dat heeft gezorgd voor hogere kasontvangsten bij de dividendbelasting.

Uit de aangiftecijfers blijkt dat ook in het derde kwartaal sprake is van een forse toename ten opzichte van datzelfde kwartaal vorig jaar. Daarnaast zit ook deze toename zowel bij aan de AEX-genoteerde bedrijven als bij het MKB. De ramingsbijstelling van 350 miljoen euro zelf betreft niet alleen gerealiseerde kasontvangsten, maar ook een inschatting voor de nog resterende maanden van dit jaar. Een uitsplitsing naar AEX genoteerde bedrijven en/of het MKB is daarom niet mogelijk. De raming komt voor 2018 nu uit op 4,3 miljard euro. De Najaarsnota bevat alleen een actualisatie van de raming voor 2018. Voor de jaren na 2018 zal een nieuwe raming worden opgesteld op basis van een geactualiseerd economisch beeld van het CPB voor deze jaren. Dat gebeurt op basis van het CEP2019 dat in het Voorjaar van 2019 verschijnt. De Voorjaarsnota zal een geactualiseerde raming voor 2019 bevatten. Omdat een actuele raming voor de jaren na 2018 niet beschikbaar is op basis van de Najaarsnotastand, zijn op basis van de Najaarsnota ook de kosten van het afschaffen van de dividendbelasting in 2020 niet te berekenen.

Vraag 53

Is de opwaartse bijstelling van de dividendbelasting met 350 miljoen euro incidenteel of structureel? Kan nader worden onderbouwd waar deze bijstelling vandaan komt?

Antwoord op vraag 53

Zie antwoord op vraag 52.

Vraag 54

Klopt het dat de opbrengst dividendbelasting voor 2018 inmiddels is gestegen naar 4,3 miljard euro? Is dit ten opzichte van Miljoenennota 2019 een bijstelling met 350 miljoen euro en ten opzichte van aantreden kabinet met 1,2 miljard euro?

Antwoord op vraag 54

Zie antwoord op vraag 52.

Vraag 55

Klopt het dat de raming van de dividendbelasting dus toch hoger was dan het kabinet eerder stelde? Hoe verhoudt zich dit tot de analyse van fiscalist Michiel Spanjers waar de Kamer eerder vragen over heeft gesteld? Had hij achteraf toch meer gelijk dan het kabinet eerder aangaf?

Antwoord op vraag 55

Als de raming van de brutoopbrengst van de dividendbelasting uit de Najaarsnota als uitgangspunt zou worden genomen voor het bepalen van de kosten van het afschaffen van de dividendbelasting volgt daaruit inderdaad een opwaartse bijstelling. In mijn brief van 3 oktober ben ik ingegaan op de gevolgde ramingssystematiek (Kamerstuk 35 000, nr. 47).

Vraag 56

Stel dat het kabinet zou besluiten om de dividendbelasting af te schaffen per 1 januari 2020. Hoeveel geld zou dat kosten, op basis van de meest recente cijfers?

Antwoord op vraag 56

Zie antwoord op vraag 52

Vraag 57

Kunt u een update geven van hoeveel het kabinet in de publieke sector investeert? Kunt u hierbij ook aangeven waarin het kabinet investeert en de bijbehorende bedragen vermelden?

Antwoord op vraag 57

Het kabinet staat voor een goede publieke sector en heeft dan ook flinke intensiveringen hierin opgenomen in het regeerakkoord. Deze intensiveringen lopen op tot ruim 6 miljard extra in 2021. Zo intensiveert het kabinet 0,5 miljard euro in veiligheid; 1,8 miljard euro in defensie; 1,9 miljard euro in onderwijs, onderzoek en innovatie; en 2,3 miljard euro in verpleeghuiszorg. Deze bedragen zijn onveranderd ten opzichte van de Miljoenennota.

Vraag 58

Heeft de additionele onderuitputting nieuwe consequenties voor het Gemeente- en Provinciefonds?

Antwoord op vraag 58

De onderuitputting in 2018 bij de rijksoverheid loopt bij Najaarsnota iets verder op, maar er kunnen nog wijzigingen plaatsvinden tot het einde van het jaar. Bij Najaarsnota wordt de accresraming niet aangepast, dit zal in samenhang met de definitieve realisatie over 2018 gebeuren bij meicirculaire 2019. Op dit moment is nog niet zichtbaar welke consequenties de additionele onderuitputting heeft voor het Gemeente- en Provinciefonds.

Vraag 59

Sinds de Miljoenennota 2019 is er een additionele onderuitputting van 479 miljoen euro. Deze staat tegenover een intensivering van 500 miljoen euro voor CO2-reductie. Welk deel van de additionele onderuitputting is structureel?

Antwoord op vraag 59

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 60

In hoeverre bevat de additionele onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele onderuitputting?

Antwoord op vraag 60

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 61

Op welke begrotingen is er ook voor 2019 structurele onderuitputting ingeboekt?

Antwoord op vraag 61

Zie antwoord op vraag 30.

Vraag 62

Door welke oorzaak vallen de dividendontvangsten van de staatsdeelnemingen hoger uit dan geraamd?

Vraag 123

Welke staatsdeelnemingen kennen een naar boven bijgestelde winst? Hoe komt het saldo van 40 miljoen tot stand?

Vraag 133

Bij welke staatsdeelnemingen zijn meer dividendopbrengsten te verwachten en bij welke eventueel minder?

Antwoord op vraag 62, 123 en 133.

Bij de tweede suppletoire begroting is de raming van de dividendontvangsten met 390 miljoen euro naar boven bijgesteld. Dit betreft zowel reguliere deelnemingen (bijv. Holland Casino), als financiële deelnemingen die in de crisis zijn genationaliseerd (bijv. ABN AMRO).

Van de 390 miljoen euro is 40 miljoen euro toe te schrijven aan reguliere deelnemingen. Deze ontvangsten vallen onder het deelplafond rijksbegroting, en zijn daarom opgenomen in tabel 2.2 van de Najaarsnota. De ramingsbijstelling van 40 miljoen euro is te danken aan kleine meevallers bij het dividend van de deelnemingen BNG, FMO en Holland Casino. Daarnaast wordt de raming naar boven bijgesteld omdat portefeuillebreed ingecalculeerde risico’s zich niet voor hebben gedaan.

Het resterende bedrag van 350 miljoen euro is toe te schrijven aan financiële deelnemingen die in de crisis zijn genationaliseerd. Deze ontvangsten vallen niet onder het deelplafond rijksbegroting, en zijn daarom niet opgenomen in tabel 2.2 van de Najaarsnota. De meevaller van 350 miljoen euro bij de financiële deelnemingen is volledig toe te schrijven aan het in augustus 2018 aangekondigde interim-dividend van ABN Amro.

Vraag 63

Is het technisch mogelijk om een kasschuif via correctie van de uitgavenplafonds toe te passen (bijvoorbeeld door tegenover een plafondverlaging in 2018 een per saldo even grote plafondverhoging in 2019 en/of latere jaren door te voeren)?

Antwoord op vraag 63

Zie antwoord op vraag 36.

Vraag 64

Kan een overzicht worden geven van hoeveel onderuitputting in 2018 ieder departement tot en met de Najaarsnota 2018, heeft gerealiseerd? Hoeveel daarvan gaat mee naar 2019 via de eindejaarsmarge?

Antwoord op vraag 64

Zie antwoord op vraag 39.

Vraag 65

Zijn er departementen die in 2018 al meer onderuitputting hebben gerealiseerd dan hun maximale eindejaarsmarge?

Vraag 91

Kunnen alle verwachte eindejaarsmarges gegeven worden en de post(en) waar zij hun oorsprong vinden?

Vraag 92

Kunnen de procentuele eindejaarsmarges voor de verschillende ministeries voor de laatste vijf jaar gegeven worden?

Vraag 93

Is er ooit overwogen om de maximale eindejaarsmarge te verhogen of te verlagen? Wat was toen de overweging?

Antwoord op vraag 65, 91, 92 en 93

In de tabel 1 vindt u de stand van zaken van de onderuitputting bij Najaarsnota. Het definitieve beeld van de gerealiseerde onderuitputting is bekend bij het Jaarverslag 2018. Conform de reguliere systematiek is de eindejaarsmarge vastgesteld op 1% van de ontwerpbegroting 2018. Daarbij is gecorrigeerd voor herverkavelingen van budgetten als gevolg van het Regeerakkoord.

Daarnaast bestaat voor het infrastructuurfonds een onbeperkte eindejaarsmarge. Dit geldt ook voor de investeringsmiddelen van Defensie, waarvoor bij Najaarsnota nog geen aanvullende onderuitputting bekend is ten opzichte van de Miljoenennota. De HGIS-middelen kennen een vaste eindejaarsmarge van maximaal 181,5 miljoen euro.

De eindejaarsmarge in 1992 geïntroduceerd om ondoelmatige uitgaven aan het einde van het jaar tegen te gaan. Destijds is besloten om een voorzichtig begin te maken met deze systematiek, vandaar het oorspronkelijke percentage van 0,25%. Bij de introductie is besloten om na een aantal jaren te bezien of verhoging zinvol en noodzakelijk is. Het percentage van 0,25% bleek beperkt en is daarom verhoogd naar 1% vanaf 1995. Het percentage van 1% is een goede balans tussen enerzijds ruimte voor het inpassen van overlopende kasuitgaven bij departementen (voorkomen decemberkoorts) en doelmatige besteding van middelen anderzijds.

In de onderstaande tabel vindt u naast de stand van zaken van onderuitputting tevens de maximale eindejaarsmarge voor de betreffende begrotingen.

Algemene Zaken – 1,1 0,6
Koninkrijksrelaties – 0,9 0,9
Infrastructuur en Milieu – 3,2 17,0
Economische Zaken – 25,4 36,9
Sociale Zaken en Werkgelegenheid – 55,1 5,6
Volksgezondheid, Welzijn en Sport – 69,4 27,0
Infrastructuurfonds – 272,4 Onbeperkt
HGIS – 51,5 181,5
Totaal – 479,0

Tabel 2 geeft een overzicht met de bedragen die in Voorjaarsnota aan de begrotingen zijn toegevoegd voor de afgelopen vijf jaar. Via deze eindejaarsmarge is de onderuitputting op de betreffende begrotingen meegenomen, mits passend binnen de maximale eindejaarsmarge van 1%. Onderuitputting uit bijvoorbeeld 2013 is toegevoegd in het voorjaar van 2014 aan de begroting, maar staat in de tabel onder 2013 omdat dit doorgeschoven onderuitputting van dat jaar betreft.

Algemene Zaken incl. de Koning en Staten-Generaal 3 4 0 3 – 2
Veiligheid en Justitie 75 79 – 59 – 91 86
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 8 14 4 20 9
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 237 – 57 326 128 96
Financiën 36 84 73 57 33
Defensie – 31 41 129 166 305
Infrastructuur en Milieu (incl. Infrastructuurfonds & Deltafonds) 19 12 295 736 160
Economische Zaken 108 216 47 18 35
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 17 52 15 43 64
Volksgezondheid, Welzijn en Sport 39 39 46 80 25
Wonen & Rijksdienst – 86 – 231 – 102 65 43
Gemeente- en Provinciefonds 36 22 41 59 23
HGIS1 168 643 112 325 156
Totaal 629 917 927 1.607 1.033
1 De eindejaarsmarge HGIS mag worden verspreid over 3 jaar

Vraag 66

Zijn er bij Defensie ook onderschrijdingen die niet mee kunnen worden genomen naar volgend jaar? Zo ja, op welke posten kunnen onderschrijdingen niet worden doorgeschoven?

Antwoord op vraag 66

Nee, er treedt bij Najaarsnota bij Defensie geen onderuitputting op die niet meegenomen kan worden.

Vraag 67

Hoe kan het dat de vraag uit de zorgsector om meer mensen en middelen verregaand is, maar er al jaren sprake is van een onderschrijding op het budget hiervoor?

Vraag 69

Hoe kan er sprake zijn van onderschrijding op zorg als er de komende jaren binnen de zorg duizenden arbeidskrachten tekort komen?

Antwoord op vraag 67 en 69

De raming van de zorguitgaven is gebaseerd op de verwachte zorgvraag, o.a. als gevolg van demografie. De raming houdt geen rekening met eventuele tekorten (of overschotten) op de arbeidsmarkt.

Het uitgavenplafond Zorg wordt bij aanvang van de kabinetsperiode vastgesteld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de middellange termijn raming van het CPB over de groei van de zorguitgaven, aangevuld met de effecten die het kabinet verwacht van beleidsmaatregelen. Sinds 2013 zien we een onderschrijdingen op het uitgavenplafond ten opzichte van de verwachte zorguitgaven. De oorzaken hiervan zijn divers en verschillen per jaar en per sector (zie ook het antwoord op vraag 152).

Vraag 68

Hoe vaak komt het voor dat bij departementen «creatieve boekhoudoplossingen» worden toegepast, gelet op het recente onderzoek van Eiffel waaruit blijkt dat bij gemeenten de regels niet zo nauw worden genomen? Welke gevolgen heeft dit voor het Gemeentefonds?

Antwoord op vraag 68

Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van creatief boekhouden. Om te voorkomen dat er creatief wordt boekgehouden is er bij Besluit FEZ geregeld dat de directeur FEZ bij elk departement vanuit een centrale positie, onafhankelijk toezicht uitoefent op onder andere de wijze waarop administraties worden bijgehouden bij de decentrale onderdelen. Verder wordt de verslaggeving gecontroleerd door de onafhankelijke Auditdienst Rijk.

Ik zie geen direct verband met en gevolgen voor het Gemeentefonds.

Vraag 69

Hoe kan er sprake zijn van onderschrijding op zorg als er de komende jaren binnen de zorg duizenden arbeidskrachten tekort komen?

Antwoord op vraag 69

Zie antwoord op vraag 67.

Vraag 70

Waarom is het verantwoord het besteedbaar inkomen te laten stagneren om de risico’s van te verwachten crises op te vangen?

Antwoord op vraag 70

Het CPB verwacht in de meest recente ramingen (MEV2019) een stijging van het reëel beschikbaar gezinsinkomen van 3% in 2018 en 2,1% in 2019. Op basis van deze cijfers is dan ook niet te concluderen te het besteedbaar inkomen momenteel stagneert. De maatregelen van het kabinet leiden per saldo tot een lastenverlichting voor burgers deze kabinetsperiode ten opzichte van het basispad en dragen daarmee positief bij aan de verwachte groei van het beschikbaar inkomen.

Vraag 71

Zijn er wijzigingen te verwachten in de koopkrachtontwikkeling sinds de Miljoenennota 2019?

Antwoord op vraag 71

Het meest recente koopkrachtbeeld is gepresenteerd in de Miljoenennota van 2019; sindsdien is de koopkracht niet meer opnieuw geraamd. De eerstvolgende koopkrachtraming zal zijn bij de Decemberraming van het CPB, die wordt gepubliceerd op 19 december 2018. In de tussentijd hebben geen beleidsmatige wijzigingen plaatsgevonden. Zoals gewoonlijk is het wel mogelijk dat de stand van de economie gewijzigd is. Als gevolg hiervan kan het koopkrachtbeeld er anders uit komen te zien.

Vraag 72

Welke inkomensgroepen hebben hun koopkracht in 2018 zien dalen? Hoe groot is hun aandeel in de bevolkingsomvang?

Antwoord op vraag 72

Voor 2018 zijn nog geen koopkrachtrealisaties beschikbaar. Volgens de meest recente raming (MEV-raming 2019 van het CPB) hebben alle inkomensgroepen in 2018 een positieve koopkrachtontwikkeling.

Vraag 73

Welke invloed heeft de verhoging van het verlaagde btw-tarief op de koopkracht, uitgesplitst per inkomenspercentielen of -decielen?

Antwoord op vraag 73

Het koopkrachteffect van alleen deze maatregel is niet bekend. In de koopkrachtramingen loopt de verhoging van het verlaagde btw-tarief mee via de inflatie, waardoor het effect op iedere inkomensgroep hetzelfde is. Dit is een goede benadering van de werkelijkheid aangezien statistieken van het CBS aantonen dat de uitgaven onder het verlaagde btw-tarief ongeveer gelijkmatig zijn verdeeld over verschillende inkomensgroepen als percentage van hun bestedingen.

Vraag 74,

Hoeveel banen komen er in 2019 bij en in welke inkomensgroepen worden deze verwacht?

Vraag 75

Welke economische sectoren gaan in 2019 (banen)groei verwachten? Waar zal die het sterkst zijn?

Vraag 76

Welke banengroei zal er in de private sfeer zijn en welke zal er in de publieke sfeer zijn?

Vraag 78

Hoeveel vaste banen komen er in 2019 bij? Hoeveel flexibele banen komen erbij?

Antwoord op vraag 74, 75, 76 en 78

Voor de verwachtingen m.b.t. de arbeidsmarkt is gebruik gemaakt van de voorspellingen van de MEV2019 van het CPB. Het CPB verwacht dat het aantal werkzame personen in 2019 toeneemt met 130.000 (het CPB maakt geen voorspellingen van het aantal banen). Bij bedrijven neemt het aantal werkzame personen in 2019 toe met 120.000, bij de overheid is dat 20.000.2 Het CPB maakt geen aparte voorspellingen naar sectoren of naar flexibel of vast of naar inkomensgroepen.

Vraag 75

Welke economische sectoren gaan in 2019 (banen)groei verwachten? Waar zal die het sterkst zijn?

Antwoord op vraag 75

Zie antwoord op vraag 74.

Vraag 76

Welke banengroei zal er in de private sfeer zijn en welke zal er in de publieke sfeer zijn?

Antwoord op vraag 76

Zie antwoord op vraag 74.

Vraag 77

Hoe zal de loonstijging in 2019 zich verhouden tot de inflatie?

Antwoord op vraag 77

Het CPB stelt in de MEV2019 dat nominale loonvoet van bedrijven per uur in 2019 stijgt met 4,0%. Het contractloon van bedrijven stijgt naar verwachting met 2,9% in 2019. De inflatie (hicp) wordt geraamd op 2,5% in 2019.

Vraag 78

Hoeveel vaste banen komen er in 2019 bij? Hoeveel flexibele banen komen erbij?

Antwoord op vraag 78

Zie antwoord op vraag 74.

Vraag 79

In welke mate zullen private investeringen in onderzoek stijgen in 2019? Welk deel hiervan komt via cofinanciering van publieke financiers tot stand?

Antwoord op vraag 79

De private investeringen liggen bij de private partijen, daarom weten wij niet in welke mate deze zullen stijgen en hierover is geen raming beschikbaar. Wel blijkt uit een rapport van Wederzijdse versterking van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) d.d. 6 december jl.dat er een positief verband is tussen private en publieke investeringen en investeert het kabinet in onderzoek.

Vraag 80

Klopt het dat de energierekening gemiddeld met € 360 per huishouden stijgt? Kan het antwoord worden toegelicht?

Antwoord op vraag 80

In het artikel «Energierekening wordt volgend jaar 360 euro duurder» van gaslicht.com wordt geconstateerd dat de energierekening met gemiddeld € 360 per huishouden stijgt. Bij dit artikel vallen echter een paar kanttekeningen te plaatsen. Zo wordt in het artikel uitgegaan van een verbruik van 3.500 kWh en elektriciteit en 1.500 m3 gas. Dit is echter ruim hoger dan het gemiddelde verbruik in Nederland.3 Daarnaast wordt door gaslicht.com uitgegaan van een stijging van de elektriciteitsprijs van 3 cent en een stijging van de gasprijs van 7 cent. Dit zou een stijging van respectievelijk 60% en 26% ten opzichte van het voorgaande jaar betekenen. Dit lijkt onrealistisch: in de Nationale Energieverkenning 2017 wordt voor 2019 namelijk een beperkte daling van de gas- en elektriciteitsprijzen voorzien. Als gevolg van de (fiscale) beleidswijzingen stijgen de belastingen op energie voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik in 2019 met circa € 133 (incl. btw) bij een gelijkblijvend eigen verbruik. Dit is inclusief de stijging van de Opslag Duurzame Energie (ODE). Als rekening wordt gehouden met het dalend verbruik van huishoudens conform de methodiek uit de Nationale Energieverkenning 2017 dan bedraagt de stijging € 108 (incl. btw).

Vraag 81

Wat betekent het voor de koopkracht wanneer de energierekening met € 360 stijgt?

Vraag 82

Met welke groei van de energierekening is in de berekeningen voor de koopkracht rekening gehouden?

Antwoord op vraag 81 en vraag 82

Het koopkrachteffect van alleen deze maatregel is niet bekend. Veranderingen in de energielasten werken door in het algehele inflatiecijfer en beïnvloedden op die manier de geraamde koopkrachtontwikkeling. Het CPB raamt voor 2019 een inflatiecijfer van 2,5%. Dit betreft dus de prijsontwikkeling van alle goederen en diensten, niet alleen de prijsontwikkeling van energie.

Vraag 82

Met welke groei van de energierekening is in de berekeningen voor de koopkracht rekening gehouden?

Antwoord op vraag 82

Zie antwoord op vraag 81.

Vraag 83

Wat betekent de sterkere dan de verwachte stijging van de inflatie voor de koopkrachtgroei?

Antwoord op vraag 83

Bij de meest recente raming van het koopkrachtbeeld van het CPB (MEV-raming 2019) is rekening gehouden met een inflatie van 1,6% voor dit jaar en 2,5% voor volgend jaar. Het CPB heeft in de tussentijd geen nieuwe raming van de inflatie gemaakt. Mocht de inflatie harder stijgen dan bij de MEV 2019 geraamd, dan zal dat ceteris paribus een neerwaarts effect hebben op de koopkrachtontwikkeling.

Vraag 84

Welke onderschrijding is er in totaal in 2018 bij het infrastructuurfonds? Welke onderschrijding is er in totaal in 2018 bij het deltafonds? Welke onderschrijding is er in totaal in 2018 bij het investeringsartikel defensie? Hoeveel onderschrijding is er al gemeld? Hoe moet de genoemde 2,2 miljard euro onderschrijding gezien worden in het licht van de onderschrijding van het deelplafond rijksbegroting van 1,8 miljard euro? Kan er een totaaloverzicht gegeven worden van alle onderschrijdingen in 2018 (zoals gemeld bij de Voorjaarsnota, Miljoenennota en Najaarsnota)

Antwoord op vraag 84

Zie antwoord op vraag 39.

Vraag 85

Wat doet I&W om voldoende grotere projecten te hebben om onderbesteding te voorkomen en echt te investeren (weg, water, spoor)? Zijn er voldoende plannen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) die een fase verder geholpen kunnen worden door middel van besluitvorming? Welke gevaren zijn er, zoals de PAS (Programmatische aanpak Stikstof) of rechtszaken, die juist weer roet in het eten kunnen gooien? Hoe wordt voorkomen dat de Minister kleinere projecten gaat uitvoeren om zo sneller het geld uit te geven? Waarom heeft het Ministerie van Financiën zo lang gewacht met vrijgave van 500 miljoen euro uit het regeerakkoord uit 2018, waardoor onderuitputting ook te verwachten viel omdat het jaar al bijna voorbij was voordat het werd vrijgegeven?

Antwoord 85

Er is voortvarend gestart aan de voorbereidingen van nieuwe projecten en programma’s volgend uit het regeerakkoord. Door de aard van de infrastructurele planning en de voorbereidende besluitvorming, is een aanloopperiode nodig voordat de daadwerkelijke uitgaven aan infrastructuurprojecten worden gedaan. Het Infrastructuurfonds is grotendeels belegd met concrete projecten en programma’s. Er zijn voldoende projecten en programma’s op het Infrastructuurfonds, maar vanwege bovengenoemde aanloopperiode vinden de uitgaven deels op een later moment plaats dan aan budget beschikbaar is gesteld in 2018.

Verder heeft uw Kamer met de motie Dijkstra en Kröger (Kamerstuk 35 000 XII, nr. 17) de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verzocht om voorafgaand aan de Voorjaarsnota 2019 een plan te ontwikkelen tegen onderuitputting van het Infrastructuurfonds, in ieder geval gericht op extra overprogrammering, met oog voor verdere verbetering van de planning en financiële controle, zodat ook tijdig kan worden bijgestuurd bij vertraging van projecten. Dit plan zal ook de door u genoemde elementen bevatten.

Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, worden intensiveringen uit het RA tijdelijk geparkeerd op de Aanvullende Post (AP) in afwachting van een doelmatig en doeltreffend bestedingsplan. Zodra het bestedingsplan beschikbaar is, worden de desbetreffende middelen overgeheveld van de Aanvullende Post naar de departementale begroting. De middelen uit het RA voor infrastructuur zijn bij Voorjaarsnota 2018 meerjarig overgeheveld naar IenW. Deze werkwijze past bij het streven van het kabinet om beleid vooraf beter te onderbouwen en het inzicht in doelmatigheid van uitgaven te vergroten. De voorbereiding van de projecten liep parallel met dit proces.

Vraag 86

Aangegeven wordt dat het onverstandig is de onderuitputting aan te wenden voor nieuwe beleidswensen; zou dit wel mogen conform de begrotingsregels? Waarom wordt daar in de Najaarsnota deels van afgeweken?

Antwoord op vraag 86

Zie antwoord op vraag 43.

Vraag 87

Kan aangegeven worden of, en zo ja hoeveel, het uitgavenplafond bijgesteld is naar aanleiding van loon- en prijsontwikkeling, statistische correcties en mutaties in de WW en de bijstand? Betekent de 0 in de tabel een feitelijke 0 of is het de afronding? Kan aangegeven worden welke statische correcties uitgevoerd zijn?

Antwoord op vraag 87

Uitgavenplafond totaal bij Miljoenennota 2019 278,1
Aanpassing uitgavenplafond vanwege loon- en prijsontwikkeling 0,0
Statistische correcties 0,0
Aanpassing vanwege conjunctureel effect WW en bijstand 0,1
Uitgavenplafond totaal bij Najaarsnota 2018 278,2

Het totale uitgavenplafond is bij de Najaarsnota aangepast conform de hierboven gegeven uitsplitsing. Er is bij Najaarsnota geen aanpassing van het plafond geweest vanwege loon- en prijsbijstelling. Het plafond Sociale Zekerheid is aangepast met 67 miljoen euro vanwege het conjunctureel effect WW en bijstand.

Op twee deelplafonds is sprake van een statistische correctie van in totaal 2 miljoen euro. Bij het plafond Rijksbegroting betreft dit een technische omboeking van in totaal 1,1 miljoen euro waarbij middelen van niet-plafondrelevant naar plafond-relevant zijn omgelabeld. Op het plafond Sociale Zekerheid is bij de ziektewet een plafondaanpassing gemaakt van 0,9 miljoen euro. Dit komt omdat er ten opzichte van de vorige raming minder werkgevers eigenrisicodrager zijn in de ziektewet. Bij de ziektewet wordt het plafond gecorrigeerd voor werkgevers die ervoor kiezen eigenrisicodrager te worden voor de ziektewet. Zij zijn dan niet langer verzekerd bij het UWV. Er is afgesproken dat het plafond gecorrigeerd wordt voor wijzigingen voor uitgaven aan de eigenrisicodragers.

Vraag 88

Kan de loon- en prijsbijstelling bij de Najaarsnota voor de laatste vijf jaar gegeven worden?

Vraag 89

Hanteert elk ministerie/kader zijn eigen procentuele loon- en prijsbijstelling of is er een «standaard»? Indien het eerste: kunnen de verschillende gegeven worden? Indien het tweede: hoe wordt deze vastgesteld?

Antwoord op vraag 88 en 89

De loon- en prijsbijstelling wordt in het voorjaar van elk lopende jaar overgemaakt naar de departementale begrotingen. De ramingen voor de loon- en prijsbijstelling worden na elke CPB-raming aangepast. Dit betekent dat er bij Najaarsnota geen loon- en prijsbijstelling wordt overgemaakt en, doordat er geen nieuwe CPB-raming is, de ramingen ook niet worden aangepast.

Na Miljoenennota wordt door het departement en het Ministerie van Financiën voor alle uitgaven bepaald wat de loon- en prijsgevoeligheid is via zogenaamde loon- of prijscodes. Zo zijn er onder andere looncodes voor Externe Inhuur en Onderwijspersoneel en prijscodes voor consumptieve en investeringsuitgaven. Vervolgens wordt bij elke CPB-raming op basis van deze loon- en prijscodes de loon- en prijsbijstelling vastgesteld. De raming bij Voorjaarsnota wordt voor het lopende jaar overgemaakt naar de departementale begrotingen.

Vraag 89

Hanteert elk ministerie/kader zijn eigen procentuele loon- en prijsbijstelling of is er een «standaard»? Indien het eerste: kunnen de verschillende gegeven worden? Indien het tweede: hoe wordt deze vastgesteld?

Antwoord op vraag 89

Zie antwoord op vraag 88.

Vraag 90

Kunnen alle kasschuiven en de reden daarvoor uitputtend gegeven worden?

Antwoord op vraag 90

Zie antwoord op vraag 15.

Vraag 91

Kunnen alle verwachte eindejaarsmarges gegeven worden en de post(en) waar zij hun oorsprong vinden?

Antwoord op vraag 91

Zie antwoord op vraag 65.

Vraag 92

Kunnen de procentuele eindejaarsmarges voor de verschillende ministeries voor de laatste vijf jaar gegeven worden?

Antwoord op vraag 92

Zie antwoord op vraag 65.

Vraag 93

Is er ooit overwogen om de maximale eindejaarsmarge te verhogen of te verlagen? Wat was toen de overweging?

Antwoord op vraag 93

Zie antwoord op vraag 65.

Vraag 94

Heeft alle onderuitputting te maken met de ambitieuze agenda en de economische omstandigheden? Welke onderuitputting niet?

Antwoord op vraag 94

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 95

Kan een uitsplitsing van de 1,5 miljard euro incidentele onderuitputting gegeven worden?

Antwoord op vraag 95

Zie antwoord op vraag 39.

Vraag 96

Kan een lijst gegeven worden welke onderuitputting wel ingezet wordt voor nieuw beleid dan wel is ingezet in de afgelopen periode (bijvoorbeeld via amendementen bij de begroting)?

Antwoord op vraag 96

De onderuitputting is het saldo van alle specifieke meevallers, tegenvallers, intensiveringen en extensiveringen binnen een begroting. Het is niet mogelijk om aan te geven welk deel van de onderuitputting is ingezet voor nieuw beleid. De door u gevraagde lijst is niet voorhanden.

Vraag 97

Hoe wordt het conjuncturele deel van de WW en de bijstand vastgesteld?

Vraag 98

Waarom leidt het conjuncturele deel van de WW en de bijstand tot een opwaartse bijstelling in het uitgavenplafond?

Vraag 147

Hoe kan het dat er sprake is van een tegenvaller op de WW-uitgaven ten opzichte van de eerdere ramingen, terwijl de economie goed draait en de werkgelegenheid groeit en de werkloosheid daalt? Wat zijn de redenen voor de tegenvaller? Hoe worden de WW-uitgaven geraamd? Waarom zat men er zo naast en hoe accuraat was de raming in de afgelopen jaren?

Vraag 149

Wat is – gegeven de voortdurende daling van de WW-uitkeringen volgens CBS en UWV – de precieze verklaring voor de tegenvaller op de WW-uitgaven?

Vraag 150

Kunt u de onderbouwing nader toelichten – gelet op de meevaller in de WW-uitkeringen bij Voorjaarsnota en de tegenvaller bij de Najaarsnota – van de aanpassing van het uitgavenplafond in verband met de verwachting van de conjuncturele effecten van WW (en bijstand)?

Antwoord op vraag 97, 98, 147, 149 en 150

Dit kabinet heeft besloten om de conjuncturele component van de WW en bijstand buiten het uitgavenplafond te plaatsen om zo de Rijksbegroting minder gevoelig te maken voor conjuncturele schommelingen. In de technische uitwerking van de begrotingsregels 2018–2021 (bijlage 1 bij Startnota) is vervolgens vastgelegd dat mutaties in de werkloosheids- en bijstandsuitgaven (WW en Participatiewet) die niet het gevolg zijn van beleidsmatige keuzes, geen onderdeel van het uitgavenplafond zijn. Dit betekent in de praktijk dat het uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt aangepast voor alle mutaties (bijvoorbeeld een nieuwe werkloosheidsraming van het CPB of realisatiecijfers van het UWV of gemeenten) behalve de mutaties als gevolg van beleid.

De opwaartse bijstelling van het uitgavenplafond wordt veroorzaakt door een aanpassing van de raming van de WW-uitgaven. De bijstelling in de Najaarsnota van de WW-uitgaven is een aanpassing ten opzichte van eerdere ramingen van de WW-uitkeringslasten voor 2018 (waarin ook al rekening gehouden werd met de ontwikkeling van de economisch groei en werkloosheid). In oktober zijn nieuwe realisatiecijfers van het UWV beschikbaar gekomen. De eerdere WW-ramingen zijn op basis van deze realisatiecijfers aangepast.

Bij het ramen van de WW-uitkeringslasten wordt eerst een inschatting gemaakt van het aantal geregistreerde WW-uitkeringen, waar ook de nul-uitkeringen onder vallen (waarbij er wel sprake is van WW-recht, maar geen uitkering uitbetaald wordt). Vervolgens wordt een inschatting gemaakt welk deel van het WW-bestand bestaat uit betaalde uitkeringen versus nul-uitkeringen.

Uit de realisatiecijfers blijkt dat een kleiner dan verwacht aandeel van het WW-bestand bestaat uit nul-uitkeringen. Dit betekent dat een groter deel van het bestand bestaat uit WW-uitkeringen waar ook daadwerkelijk uitgaven tegenover staan. Daarnaast tonen de realisatiecijfers ook een hogere uitstroom dan eerder verwacht, wat leidt tot lagere WW-uitkeringslasten. Dit effect is echter kleiner dan het effect van de nul-uitkeringen.

Vraag 98

Waarom leidt het conjuncturele deel van de WW en de bijstand tot een opwaartse bijstelling in het uitgavenplafond?

Antwoord op vraag 98

Zie antwoord op vraag 97.

Vraag 99

Kunt u de onderuitputting van het totaalplafond met 3,7 miljard euro volledig uitsplitsen? Kunt u daarbij alle posten met de bijbehorende bedragen vermelden? Kunt u tevens per post vermelden of de onderuitputting is aangekondigd bij de Miljoenennota 2019 of dat het gaat om een «nieuwe» onderuitputting?

Antwoord op vraag 99

Zie antwoord op vraag 39.

Vraag 100

Kunt u verder toelichten welke bijdrage de ambitieuze investeringsagenda voor het eerste kalenderjaar en de positieve economische situatie hebben geleverd aan de onderuitputting van 3,7 miljard euro?

Antwoord op vraag 100

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 101

Kunt u de 2,2 miljard euro van de onderuitputting in 2018 die wordt meegenomen naar latere jaren uitsplitsen? Kunt u de precieze bedragen noemen die door het infrastructuurfonds, deltafonds en investeringsartikel defensie worden meegenomen naar latere jaren? Kunt u tevens inzicht geven in hoe deze bedragen per post over de jaren zullen worden verdeeld?

Vraag 118

Welk deel van de 2,2 miljard euro onderuitputting die doorgeschoven wordt naar latere jaren was al voorzien in 2018? Waarom is dit niet eerder gecorrigeerd?

Antwoord op vraag 101 en 118

Op basis van uitvoeringsgegevens melden departementen onderuitputting, zodra deze bekend is. Departementen doen vervolgens bij het eerstvolgende begrotingsmoment een voorstel om de onderuitputting te boeken in het jaar waarin op basis van de meest actuele uitvoeringsgegevens de uitgave wordt verwacht.

De 2,2 miljard euro onderuitputting op het Infrastructuurfonds en bij Defensie bestaat uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit 1,9 miljard euro die bij Miljoenennota 2019 is gemeld, zie bijlage 15 Verticale Toelichting bij de Miljoenennota. Het tweede deel van 0,3 miljard euro uit onderuitputting is nu bij deze Najaarsnota 2018 gemeld. Zie hiervoor de Verticale Toelichting bij de Najaarsnota.

De 1,9 miljard euro bij Miljoenennota 2019 is reeds via de Eindejaarsmarge doorgeschoven naar latere jaren. Deze bestaat uit 1,2 miljard euro bij Defensie en 0,7 miljard euro op het Infrastructuurfonds.

De verwachte onderuitputting bij Defensie is via de eindejaarsmarge aan de Defensiebegroting in de jaren 2020 (0,6 miljard euro) en 2021 (0,6 miljard euro) toegevoegd.

De verwachte onderuitputting op het Infrastructuurfonds is via de eindejaarsmarge aan het Infrastructuurfonds in de jaren 2020 (0,3 miljard euro) en 2021 (0,4 miljard euro.) toegevoegd.

Op het Infrastructuurfonds is bij deze Najaarsnota 2018 aanvullende onderuitputting van 0,3 miljard euro gemeld. Via de 100% eindejaarsmarge blijven deze middelen behouden voor het Infrastructuurfonds. Bij Voorjaarsnota 2019 zal bezien worden in welke jaren deze 0,3 miljard euro wordt toegevoegd aan het Infrastructuurfonds.

Op het Deltafonds is geen onderuitputting gemeld.

Vraag 102

Kunt u, als het gaat om de bedragen die volledig door het infrastructuurfonds, het deltafonds en het investeringsartikel defensie worden meegenomen naar latere jaren, aangeven of daar al een bestemming voor is?

Antwoord op vraag 102

Deze gelden voor het Infrastructuurfond en Deltafonds zijn reeds bestemd en zijn door uiteenlopende redenen in 2018 niet tot betaling gekomen. Deze gelden zullen daardoor in latere jaren tot uitbetaling komen. Een nadere toelichting kunt u terugvinden in de tweede suppletoire begroting van het Infrastructuurfonds en Deltafonds.

Voor alle bedragen voor het investeringsartikel van Defensie die meegenomen worden naar latere jaren geldt dat daar een bestemming voor is. Met de Defensienota is de Kamer geïnformeerd over deze bestemming.

Vraag 103

Een groot deel van de overige 1,5 miljard euro onderuitputting is incidenteel. Hierbij noemt u de schikking met ING (624 miljoen euro) als voorbeeld. Kunt u de 1,5 miljard euro verder uitsplitsen en aangeven welk deel incidenteel is?

Antwoord op vraag 103

Zie antwoord op vraag 39.

Vraag 104

Kunt u verder toelichten waarom u van mening bent dat het onverstandig is de overgebleven onderuitputting aan te wenden voor nieuwe beleidswensen

Antwoord op vraag 104

Zie antwoord op vraag 43.

Vraag 105

Op welke begrotingen is in 2018 structurele onderuitputting ingeboekt?

Antwoord op vraag 105

Zie antwoord op vraag 30.

Vraag 106

In hoeverre bevat de aanvullende onderuitputting 2018 van 479 miljoen euro ook structurele onderuitputting?

Antwoord op vraag 106

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 107

Op welke begrotingen is er ook voor 2019 structurele onderuitputting ingeboekt? Kunt u dit verder per post uitsplitsen met de bijbehorende bedragen?

Antwoord op vraag 107

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 108

Wat is de toegevoegde waarde van de oprichting van de begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie?

Antwoord op vraag 108

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 109

Leidt de storting van 500 miljoen euro in de begrotingsreserve Maatregelen CO2-reductie, in 2018 ook nog tot daadwerkelijke uitgaven? Zo ja, welk bedrag is daarmee gemoeid en waaraan wordt dit besteed? Zo nee, waar blijft in 2018 deze 500 miljoen euro?

Antwoord op vraag 109

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 110

Kan een overzicht worden gegeven (in miljarden euro’s) wat het totaalbedrag aan intensiveringen in de periode 2018 t/m 2021 was, respectievelijk hoeveel dat nu is op basis van de stand Najaarsnota 2018? Idem ten aanzien van de schuldreductie?

Antwoord op vraag 110

Zie antwoord op vraag 45.

Vraag 111

Welke maatregelen worden genomen, nu de inhoud van het Brexitakkoord bekend is, om de economie te wapenen tegen de verwachte crisis?

Vraag 112

Welke directe investeringen in de economie kunnen worden gedaan om de economie te versterken voor de verwachte crises?

Antwoord op vraag 111 en 112

In de MEV2019 gaat het CPB uit van een economische groei van 2,8% in 2018 en 2,6% in 2019. Een crisis wordt dan ook niet verwacht door het CPB. Wel is het zo dat er bij deze groei neerwaartse risico’s bestaan, zoals bijvoorbeeld door een mogelijk harde Brexit of een toenemend handelsconflict.

Het is moeilijk om de precieze impact van zulke risico’s op de economie en begroting te meten. Maar het CPB laat zien dat zulke schokken een flink negatief effect op de economische groei kunnen hebben. De Schokproef overheidsfinanciën in de Miljoenennota laat zien dat de staatsschuld bij een economische schok al snel boven de 60% bbp kan komen. Daarom is het verstandig dat het kabinet vasthoudt aan trendmatig begrotingsbeleid en dat de schuld verder daalt. Dan is de begroting beter bestand tegen zulke schokken. Ook zorgt dit beleid er zo voor dat er in tijden van economische neergang meer mogelijkheden zijn voor automatische stabilisatie.

Vraag 112

Welke directe investeringen in de economie kunnen worden gedaan om de economie te versterken voor de verwachte crises?

Antwoord op vraag 112

Zie antwoord op vraag 111.

Vraag 113

Welk deel van de onderuitputting binnen de verschillende uitgavenplafonds is structureel? Waarom wordt dit niet aangepast en welke methode wordt gebruikt om te ramen?

Antwoord op vraag 113

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 114

Kunt u een overzicht geven van de onderschrijding in de verschillende uitgavenplafonds in de afgelopen 10 jaar waarbij onderscheid wordt gemaakt naar meevallers en andere vormen van onderuitputting?

Antwoord op vraag 114

Onderstaande tabel geeft de onder- of overschrijding van de drie deelplafonds ten tijde van het Financieel Jaarverslag van het Rijk van de afgelopen tien jaren. De laatste kolom geeft de onder- of overschrijding van het totaalplafond aan in deze periode.

FJR 2017 0,6 – 1,2 – 2,6 – 3,1
FJR 2016 1,5 – 0,8 – 1,8 – 1,1
FJR 2015 1,0 – 0,9 – 0,6 – 0,5
FJR 2014 0,2 – 0,8 – 2,0 – 2,6
FJR 2013 – 0,4 0,2 – 1,1 – 1,4
FJR 2012 – 3,4 0,1 0,9 – 2,4
FJR 2011 – 1,7 – 0,2 2,0 0,2
FJR 2010 – 2,7 0,3 1,6 – 0,8
FJR 2009 – 0,8 – 0,5 1,7 0,4
FJR 2008 – 0,1 – 0,4 0,4 – 0,1
1 Wegens afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Meevallers zijn lagere begrotingsuitgaven (of hogere begrotingsontvangsten) dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid gewijzigd is. Zodoende kunnen meevallers onderuitputting veroorzaken, maar dat is niet noodzakelijk. Van onderuitputting wordt gesproken wanneer er aan het einde van het jaar geld niet is uitgegeven terwijl dit wel begroot was.

Vraag 115

Welke begrotingen bevatten posten met structurele onderuitputting?

Antwoord op vraag 115

Zie antwoord op vraag 30.

Vraag 116

Welk deel van de niet doorgeschoven 1,5 miljard euro aan onderuitputting is daadwerkelijk incidentele onderuitputting? Welk deel hiervan is alsnog structureel?

Antwoord op vraag 116

Zie antwoord op vraag 31.

Vraag 117

Hoe verklaart u dat uw collega’s op hun eigen begrotingen voor 2019 onderuitputting voorzien en dit als dekking voor amendementen op de begroting voorstellen? Waarom wordt hiervoor geen nota van wijziging gestuurd?

Antwoord op vraag 117

Zie antwoord op vraag 38.

Vraag 118

Welk deel van de 2,2 miljard euro onderuitputting die doorgeschoven wordt naar latere jaren was al voorzien in 2018? Waarom is dit niet eerder gecorrigeerd?

Antwoord op vraag 118

Zie antwoord op vraag 101.

Vraag 119

Welk deel van de 2,2 miljard euro onderuitputting is bedoeld voor investeringen in Defensie? Voor welke investeringen is dit bedoeld?

Antwoord op vraag 119

Van de genoemde 2,2 miljard euro is 1,2 miljard euro onderuitputting bij Defensie. Defensie heeft in 2018 met een kasschuif op de investeringen in totaal 1,2 miljard euro (de verwachte onderrealisatie op investeringen) doorgeschoven naar 2020 en 2021, zodat het beschikbare budget beter aansluit bij de investeringsplanning. Het betreft investeringen in nieuw materieel, IT en infrastructuur.

Vraag 120

Waarom heeft het investeringsartikel Defensie een dermate bijzonder karakter dat het de facto als een van de fondsen wordt beschouwd?

Vraag 173

Waarom heeft het investeringsartikel Defensie een dermate bijzonder karakter dat het de facto als een van de fondsen wordt beschouwd?

Antwoord op vraag 120 en 173

Investeringsprojecten bij Defensie hebben vaak een lange doorlooptijd door ontwikkeltrajecten, internationale samenwerking en het specifieke materiaal. Daarom heeft artikel 6 van de defensiebegroting een ongelimiteerde eindejaarsmarge.

Vraag 121

Kan de systematiek rond HGIS uitgelegd worden? Wanneer wordt er overgeboekt van en naar HGIS?

Antwoord op vraag 121

De HGIS is een budgettaire overzichtsconstructie. Sinds 1997 worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld in de HGIS-nota en het HGIS-jaarverslag die jaarlijks naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Dit met als belangrijkste doel niet alleen politiek maar ook financieel een geïntegreerd en coherent buitenlandbeleid te voeren. Jaarlijks wordt, als onderdeel van de voorbereidingen voor de Miljoenennota van het daaropvolgende jaar, in samenhang besloten over de inzet van deze HGIS-middelen. Indien een deel van dit budget buiten deze onderdelen wordt besteed, dan neemt het HGIS budget af. Indien binnen de gehele rijksbegroting uitgaven worden bestemd voor inzet op buitenlandbeleid, dan neemt de HGIS toe. Gedurende het jaar kan er sprake zijn van uitvoeringsmutaties, zoals in dit geval bij de Najaarsnota.

Vraag 122

Hoe vaak stelt de EU de perceptiekostenvergoeding bij? Op basis van welke realisatiecijfers gebeurt dit?

Antwoord op vraag 122

De raming van de perceptiekostenvergoeding is een afgeleide raming. De Europese Commissie (EC) raamt primair de omvang van de invoerrechten die lidstaten ophalen; de perceptiekostenvergoeding is altijd 20% hiervan. Dit is vastgelegd in het Eigen Middelen Besluit. De EC raamt de invoerrechten op basis van gegevens van Eurostat, waar lidstaten hun nationale cijfers aanleveren.

In de praktijk stelt de EC de ramingen meestal 1 of 2 keer per jaar bij. De raming wordt in elk geval jaarlijks aangepast na de Spring Forecast van de Europese Commissie die in mei wordt gepubliceerd en waarvoor de Europese Commissie de laatste jaren in september/oktober een DAB presenteert. Dit jaar heeft de Commissie ervoor gekozen om na de Spring Forecast de raming nogmaals aan te passen op basis van realisatiecijfers van mei tot augustus 2018 (de realisatiecijfers tot en met april waren reeds meegenomen in de Spring Forecast) en deze twee aanpassingen gezamenlijk te presenteren in DAB 6 2018.

Nederland had de effecten van de Spring Forecast al verwerkt in de Miljoenennota-raming omdat de cijfers van de invoerrechten en perceptiekostenvergoeding niet afhankelijk zijn van goedkeuring van een aanvullende begroting. Alleen de tweede aanpassing door de EC hoefde derhalve bij Najaarsnota nog verwerkt te worden.

Vraag 123

Welke staatsdeelnemingen kennen een naar boven bijgestelde winst? Hoe komt het saldo van 40 miljoen tot stand?

Antwoord op vraag 123

Zie antwoord op vraag 62.

Vraag 124

Kunt u een update geven van hoeveel Nederland in 2018, 2019 en 2020 in totaal afdraagt aan de EU (s.v.p. uitsplitsen naar bni-afdracht, btw-afdracht, landbouwheffingen, invoerrechten, perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten en overige inkomsten)?

Antwoord op vraag 124

De raming van de EU-afdrachten van 2018 zijn terug te vinden in de tweede suppletoire begroting 2018. Voor 2019 en 2020 zijn de meest recente cijfers de cijfers van de Miljoenennota (begroting V, Buitenlandse Zaken). Onderstaande tabel geeft deze cijfers weer, op basis van art 3.1 en 3.10 van de begroting van Buitenlandse Zaken. De landbouwheffingen zijn afgeschaft en vormen derhalve geen onderdeel meer van de EU-afdrachten.

1. BNI-afdracht 4.163 4.648 5.617
2. BTW-afdracht en bijdrage aan de Britse korting 547 556 570
3. Invoerrechten 3.047 3.293 3.359
4. Totaal afdrachten (1+2+3) 7.756 8.496 9.546
5. Perceptiekostenvergoeding 464 659 672
6. Overige inkomsten 1.073 – 275 0
7. Totaal ontvangsten (5+6) 1.073 384 672
8. Totaal netto-afdrachten (4–7) 6.683 8.112 8.874

Vraag 125

Hoeveel dragen de niet EU-landen in 2017, 2018 en 2019 af aan de EU (graag per land uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 125

De bijdrage die deze landen leveren loopt voor een belangrijk deel niet via de EU-begroting, maar via andere kanalen. Noorwegen draagt bijvoorbeeld bij via de zgn. Norway grants die geen onderdeel zijn van de Europese begroting. Op basis van openbare informatie is het volgende niet-limitatieve overzicht opgesteld.

De Noorse bijdrage:

– 391 miljoen euro per jaar (periode 2014–2021) aan EEA/Norway grants.

– Bijdrage aan EU-programma’s (periode 2014–2020) gemiddeld 447 miljoen euro per jaar.

– Bijdrage voor «justice and home affairs» ivm deelname aan Schengen, ca. 6 miljoen euro per jaar (cijfer 2015).

– Deelname Interreg, ca. 25 miljoen euro per jaar (periode 2014–2020).

De Zwitsere bijdrage:

– Zwitserland heeft in 2017 aangekondigd om 1,3 miljard euro CHF (ca. 1,15 miljard euro) bij te dragen in de komende 10 jaar aan de EU voor het cohesiebeleid, net zoals in de afgelopen 10 jaar is gebeurd.

– Daarnaast betaalt Zwitserland een bijdrage voor de programma’s waaraan zij deelneemt, zoals Horizon. Deze bijdrage is in dezelfde verhouding als de omvang van het Zwitserse BBP in verhouding tot het EU-BBP.

Vraag 126

Leidt een onttrekking in 2019 uit een begrotingsreserve tot een belasting van het budgettaire beeld in dat jaar?

Antwoord op vraag 126

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 127

Leidt een onttrekking in 2019 uit een begrotingsreserve tot een belasting van het budgettaire beeld in dat jaar?

Antwoord op vraag 127

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 128

Vallen uitgaven die worden gedaan uit eerder opgebouwde begrotingsreserves ook onder het uitgavenplafond? Zo nee, hoe wordt dat begrotingstechnisch verwerkt? Zo ja, verdringen uitgaven gebaseerd op een beroep uit een opgebouwde reserve de facto andere uitgaven onder het plafond?

Antwoord op vraag 128

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 129

Waarom is er onder de post «overige mutaties» in het uitgavenkader Rijksbegroting sprake van een tegenboeking van de HGIS-post in de plafondtoets? Waarom was dit nodig en om welk bedrag gaat het?

Antwoord op vraag 129

De tegenboeking in de post overig zorgt ervoor dat de overboeking van HGIS-middelen budgettair neutraal verloopt binnen het plafond Rijksbegroting. Het betreft hier namelijk overboekingen van HGIS naar andere begrotingen die geen effect hebben op het totale uitgavenniveau.

In de post overig zijn nog een aantal andere mutaties opgenomen, zoals extra uitgaven voor de OV-chipkaart en hoger dan geraamde veilingopbrengsten van benzinestations langs Rijkswegen.

Vraag 130

Is de 0,5 miljard euro reservering voor CO2-reductie, die indien dit niet benut wordt weer teruggeboekt zal worden, een vorm van creatief behouden om zo deze gelden zonder teveel weerslag het volgende jaar in te tillen?

Antwoord op vraag 130

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 131

Zal de 500 miljoen euro in de reserve voor maatregelen tot CO2-reductie tot uitgaven leiden in 2019? Zo nee, waarom wordt deze toch aangemaakt?

Antwoord op vraag 131

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 132

Is de begrotingsreserve CO2-reductie een vorm van nieuw beleid?

Antwoord op vraag 132

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 133

Bij welke staatsdeelnemingen zijn meer dividendopbrengsten te verwachten en bij welke eventueel minder?

Antwoord op vraag 133

Zie antwoord op vraag 62.

Vraag 134

Waaraan moet worden gedacht bij «kleine afpakopbrengsten»?

Antwoord op vraag 134

Dit betreft alle opbrengsten uit hoofde van afpakken kleiner dan 10 miljoen euro.

Vraag 135

Wat is de systematiek rond de budgettaire verwerking van boetes, schikkingen en invorderingen? Zijn deze voor J&V of de algemene middelen?

Antwoord op vraag 135

Alle mutaties op de geraamde opbrengsten van boetes, schikkingen en invorderingen kennen een generale behandeling. Dit geldt dus zowel voor mee- als tegenvallers.

Vraag 136

Met welke reden staat de begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie onder voorafgaand toezicht? Is dit gebruikelijk voor begrotingsreserves? Zo nee, waarom staat deze dan wel onder voorafgaand toezicht?

Antwoord op vraag 136

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 137

Hoeveel CO2-reductie wordt beoogd met de begrotingsreserve?

Antwoord op vraag 137

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 138

Klopt het dat er sinds Miljoenennota 2017 sprake is van tegenvallers bij de «afpakken, boeten en transacties JenV», de schikking met ING buiten beschouwing gelaten?

Antwoord op vraag 138

In 2017 was er per saldo bij boetes en transacties en afpakken sprake van een tegenvaller ten opzichte van de stand Miljoenennota 2017 van circa 134 miljoen euro. Over het jaar 2018 kunnen nog geen definitieve cijfers worden verstrekt.

Vraag 139

Klopt het dat de ramingen van «afpakken, boeten en transacties JenV» sinds 2017 structureel lijken tegen te vallen? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?

Antwoord op vraag 139

In 2017 was er ten opzichte van de stand Miljoenennota 2017 een tegenvaller van circa 134 miljoen euro (raming B&T en Afpakken 1294 miljoen euro realisatie 1160 miljoen euro). In 2018 is er door de schikking met de ING sprake van een grote meevaller.

Bij de eerste Wijzigingswet 2017 is de B&T-raming met circa 120 miljoen euro structureel neerwaarts bijgesteld op basis van de realisatie 2016. De afpakraming is in 2017 bij Najaarsnota met 90 miljoen euro verlaagd. Bij het Regeerakkoord is de afpakraming voor 2018 en verder verlaagd met structureel30 miljoen euro. Deze bijstelling is gebaseerd op de realisatie in 2017. Er zijn op dit moment geen indicaties die duiden op een structurele tegenvaller ten opzichte van deze bijgestelde raming.

Vraag 140

Hoe wordt door het kabinet in lijn met artikel 3.1 Comptabiliteitswet geborgd dat de uitgaven uit de tijdelijke begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie doeltreffend en doelmatig zijn?

Antwoord op vraag 140

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 141

Op welke wijze wordt de Kamer, voordat uitgaven gedaan worden van deze reserve, geïnformeerd over de toets op doeltreffendheid en doelmatigheid?

Antwoord op vraag 141

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 142

Hoe moet de 479 miljoen euro totale onderuitputting deelplafond Rijksbegroting in tabel 2.3 gezien worden in relatie tot de onderschrijding van 1,8 miljard euro bij het deelplafond Rijksbegroting (pagina 2)?

Antwoord op vraag 142

Zie antwoord op vraag 6.

Vraag 143

Hoe vaak wordt het accres bijgesteld naar aanleiding van de stand van de rijksbegroting?

Antwoord op vraag 143

De raming van het accres wordt tweemaal per jaar bijgesteld naar aanleiding van de stand van de rijksbegroting. Dit gebeurt bij Voorjaarsnota en bij Miljoenennota. Deze ramingen worden ook gepubliceerd in de mei- en septembercirculaire waarin gemeenten en provincies worden geïnformeerd over de omvang en de verdeling van het Gemeente- en Provinciefonds.

Vraag 144

Wat is de meerjarige geraamde neerwaartse bijstelling van het accres voor het Gemeente- en Provinciefonds als gevolg van de onderuitputting van de rijksuitgaven die in de Voorjaarsnota 2019 zal worden verwerkt?

Antwoord op vraag 144

Zie antwoord op vraag 7.

Vraag 145

Wat is de reden dat onderuitputting bij de Najaarsnota voor gemeenten- en provincies pas in het voorjaar wordt verwerkt?

Antwoord op vraag 145

Zie antwoord op vraag 7.

Vraag 146

Kan een uitgebreide toelichting gegeven worden op de hier genoemde kasschuiven? Zijn dit de enige kasschuiven die plaats vinden? Kunnen alle kasschuiven en de reden daarvoor uitputtend gegeven worden?

Wat is het beleid voor kasschuiven vanuit de toekomst naar eerdere jaren c.q. naar 2018? Wat is het beleid ten aanzien van kasschuiven van 2018 naar toekomstige jaren, mede in relatie tot de eindejaarsmarge van de departementen?

Wanneer wordt er gekozen voor een kasschuif vanuit de toekomst naar eerdere jaren, en wanneer moet een dergelijke tegenvaller gewoon opgevangen worden door meevallers elders op de begroting van een departement?

Antwoord op vraag 146

Zie antwoord op vraag 15.

Vraag 147

Hoe kan het dat er sprake is van een tegenvaller op de WW-uitgaven ten opzichte van de eerdere ramingen, terwijl de economie goed draait en de werkgelegenheid groeit en de werkloosheid daalt? Wat zijn de redenen voor de tegenvaller? Hoe worden de WW-uitgaven geraamd? Waarom zat men er zo naast en hoe accuraat was de raming in de afgelopen jaren?

Antwoord op vraag 147

Zie antwoord op vraag 89.

Vraag 148

Wat is de exacte hoogte van de Algemene Mediareserve (AMr) in 2018? Wat is de exacte hoogte van de AMr in 2019? Indien een exact getal voor de hoogte van de AMr onbekend is, wat is dan uw inschatting van de hoogte van deze reserves? Hoe hoog zijn de tegenvallers die niet vanuit de AMr gecompenseerd kunnen worden? Welke maatregelen worden er in 2019 genomen om de mindering van middelen in de AMr op te vangen? Hoe groot schat u de terugloop van de Ster-inkomsten? In hoeverre heeft de kasschuif van 15 miljoen euro van 2019 naar 2018 op artikel 15 media invloed op de beschikbare middelen voor media in 2019? In hoeverre bent u voornemens om bij de Voorjaarsnota het gat van 15 miljoen euro op de mediabegroting in 2019 op te vangen, nu de AMr hiervoor niet (meer) toereikend zal zijn / lijkt te zijn?

Antwoord op vraag 148

In de mediabegrotingsbrief 2019 is toegelicht hoe de dalende reclame-inkomsten in 2018 worden opgevangen en met welke maatregelen wordt voorkomen dat de Algemene Mediareserve (AMr) in de jaren daarna leeg raakt.4 Op basis van de geactualiseerde Ster raming is er nu een tegenvaller van 16,6 miljoen ten opzichte van de stand Voorjaarsnota. Ongeveer 9 miljoen hiervan kan niet meer worden opgevangen door de AMr. Daarom is er een kasschuif toegepast waarmee de AMr in 2018 wordt aangevuld. In de mediabegrotingsbrief van 2019 is in de meerjarige uitwerking rekening gehouden met de terugbetaling van de kasschuif naar 2018.

De mediabegrotingsbrief laat ook de geraamde ontwikkeling van de AMr zien op basis van de aangepaste Ster raming en de ontwikkeling van de uitgaven aan de publieke omroep. Het liquiditeitssaldo van de AMr wordt eind 2018 geraamd op 5,6 miljoen en eind 2019 op 16,7 miljoen.

Voor de specifieke vragen over de AMr, maatregelen en de Ster-inkomsten verwijs ik u naar de Mediabegrotingsbrief 2019 en beantwoording van de Kamervragen bij de tweede suppletoire begroting van OCW (Kamerstuk 35 095 VIII, nr. 3).

Vraag 149

Wat is – gegeven de voortdurende daling van de WW-uitkeringen volgens CBS en UWV – de precieze verklaring voor de tegenvaller op de WW-uitgaven?

Antwoord op vraag 149

Zie antwoord op vraag 98.

Vraag 150

Kunt u de onderbouwing nader toelichten – gelet op de meevaller in de WW-uitkeringen bij Voorjaarsnota en de tegenvaller bij de Najaarsnota – van de aanpassing van het uitgavenplafond in verband met de verwachting van de conjuncturele effecten van WW (en bijstand)?

Antwoord op vraag 150

Zie antwoord op vraag 98.

Vraag 151

Waarom vallen de uitgaven onder het uitgavenplafond Zorg in 2018 naar verwachting 1,5 miljard euro lager uit dan bij aanvang van de regeerperiode werd verondersteld?

Antwoord op vraag 151

Bij Najaarsnota zijn op basis van gegevens van het Zorginstituut en de NZa, de ramingen van de Zvw- en Wlz-uitgaven in 2018 geactualiseerd. Dit leverde een onderschrijding van in totaal 0,7 miljard euro op. De belangrijkste sectoren waarbinnen deze onderschrijding zich aftekent betreffen de eerstelijnszorg, wijkverpleging, ggz en genees- en hulpmiddelen (zie ook het antwoord op vragen 159, 160 en 182). De overige 0,8 miljard euro aan onderschrijding zijn eerder gemeld in de Miljoenennota. Dit betreft onder andere een neerwaartse bijstelling (450 miljoen euro) van de geneesmiddelenraming als gevolg van onder meer de lagere koers van het Britse pond (via de Wet geneesmiddelenprijzen), en de scherpere inkoop door verzekeraars.

Vraag 152

Waarom vallen de uitgaven onder het uitgavenplafond Zorg sinds 2013 steeds miljarden lager uit dan bij aanvang van de regeerperiode werd verondersteld?

Antwoord op vraag 152

Het CPB maakt bij aanvang van de kabinetsperiode een middellange termijn raming over de groei van de zorguitgaven. Deze raming wordt aangevuld met de effecten die het kabinet verwacht van beleidsmaatregelen om te komen tot het uitgavenplafond Zorg. De realisatie kan lager uitvallen dan de verwachting bij startnota. Dit wordt zichtbaar in plafondbijstellingen en in onderschrijdingen van het plafond.

Twee factoren spelen hierbij een rol. Ten eerste viel de nominale ontwikkeling lager uit dan eerder door het CPB geraamd. Daardoor vielen zowel de uitgaven lager uit, als het uitgavenkader/plafond.

Ten tweede zijn ook de (reële) uitgaven lager uitgevallen dan geraamd. De oorzaken hiervoor verschillen per sector en per jaar. Informatie over de oorzaken van onderschrijdingen voor een specifiek jaar is te vinden in het jaarverslag van het Ministerie van VWS van het betreffende jaar. In 2017 waren bijvoorbeeld onderschrijdingen zichtbaar in de sector genees- en hulpmiddelen (354 miljoen euro). Dit werd met name veroorzaakt door de lagere koers van het Britse pond, de effecten van de financiële arrangementen en de scherpere inkoop van zorgverzekeraars bij de hulpmiddelen. Daarnaast was er in 2017 onder andere sprake van een onderschrijding in de ggz (307 miljoen euro), met name door substitutie naar de praktijkondersteuner van de huisarts (POH)-ggz voor psychische klachten, een verschuiving van gespecialiseerde ggz naar de basis-ggz en de scherpe inkoop van zorgverzekeraars.

Vraag 153

Is er een relatie tussen de vooraf voor een begrotingsjaar geraamde zorgkosten, de achteraf blijkende feitelijk gemaakte kosten en de hoogte van de premies en eigen bijdragen? Zo ja, hoe is deze relatie? Zo nee, mag dan geconcludeerd worden dat premies en bijdragen sinds 2013 in feite te hoog zijn vastgesteld in relatie tot de feitelijke gemaakte zorgkosten?

Antwoord op vraag 153

De nominale Zvw-premie wordt vastgesteld door zorgverzekeraars. Zij baseren zich daarbij niet op de uitgavenraming van VWS, maar op hun eigen uitgavenraming. Sinds 2013 zijn verzekeraars in alle jaren uitgegaan van lagere uitgaven dan VWS. Een groot deel van de uitgavenmeevaller die VWS in deze jaren heeft gemeld, is dus door de verzekeraars gelijk al verwerkt in lagere premies. Uitgavenmeevallers die de verzekeraars ook niet voorzagen bij de premiestelling hebben verzekeraars toegevoegd aan hun reserves of ingezet om de premiestijging in het volgende jaar te mitigeren. Verzekeraars hebben de afgelopen vijf jaar circa 6 miljard euro aan resultaat en reserves teruggegeven aan verzekerden door de premie onder kostendekkend niveau vast te stellen. Dit was mede mogelijk vanwege de uitgavenmeevallers en daarnaast is de solvabiliteit afgenomen van 160% in 2015 naar 140% in 2017.

Tot en met 2017 was de hoogte van het wettelijk eigen risico gekoppeld aan de zorguitgaven. Dit heeft een dubbel effect. De indexatie gebeurt immers altijd op basis van de raming van de zorguitgaven in het betreffende jaar ten opzichte van de raming van de zorguitgaven in het voorgaande jaar ten tijde van de vorige begroting. Hierdoor zorgt een te hoge raming in één jaar voor een te hoog eigen risico en het jaar erna voor een te laag eigen risico. Door dit effect in combinatie met de afrondingsregels valt dus moeilijk vast te stellen of het eigen risico te hoog is vastgesteld vanaf 2013. Het eigen risico dat verzekerden betalen – tot het maximum van € 385 per jaar – is afhankelijk van hun zorgconsumptie en dus van de werkelijke zorguitgaven.

Vraag 154

Wat zijn de redenen voor de tegenvallers op de kinderopvangtoeslag, de toeslagenwet en de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) en hoe groot zijn de tegenvallers?

Antwoord op vraag 154

Er zijn tegenvallers op onder andere de kinderbijslag (de uitgaven aan kinderbijslag zijn met 11 miljoen euro naar boven bijgesteld als gevolg van een iets hoger aantal kinderen dan eerder gedacht), de kinderopvangtoeslag (er is een tegenvaller op de ontvangsten van 20 miljoen euro, voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2018 worden de verwachte terugontvangsten naar beneden bijgesteld, onder andere als gevolg van indexering van het toetsingsinkomen) en de AIO (zowel het verwachte aantal uitkeringen als de gemiddelde uitkeringshoogte zijn opwaarts bijgesteld wat leidt tot een tegenvaller van 9 miljoen euro).

Abusievelijk is er in de Najaarsnota vermeld dat er een tegenvaller op de Toeslagenwet (TW) is geweest. Dit betreft echter een meevaller van 27,4 miljoen euro. Deze meevaller komt grotendeels door een lager aantal extra TW-aanvragen bij Wajong-uitkeringsgerechtigden dan oorspronkelijk verwacht. In de Verticale Toelichting is dit wel correct weergegeven.

Vraag 155

Wat zijn de afspraken over overboekingen of bijstortingen vanuit het Pensioenfonds Caribisch Nederland vanwege een te lage dekkingsgraad?

Vraag 209

Waarom staat er bij de begroting VWS een bijdrage van 7,2 miljoen euro aan het Pensioenfonds Caribisch Nederland vanwege een te lage dekkingsgraad?

Antwoord op vraag 155 en 209

Het Pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN) heeft afgelopen jaren een te lage dekkingsgraad gehad. Daarom is met het bestuur van PCN afgesproken dat de betrokken overheidswerkgevers een incidenteel bedrag van 20 miljoen euro zullen storten. Op basis van een verdeelsleutel tussen de actieve deelnemers van het fonds heeft VWS een incidentele bijdrage van 6,9 miljoen euro geleverd. Daarnaast brengen de gezamenlijke werkgevers voor een periode van zes jaar een herstelpremie op van circa 0,83% van de loonsom. De uitgaven voor deze extra maatregel komt voor VWS uit op283.000 euro in 2018. Daarmee komt het totale bedrag uit op 7,2 miljoen euro.

Vraag 156

Waarom worden de btw-realisaties naar beneden bijgesteld, ondanks de stand van de economie?

Antwoord op vraag 156

Zie antwoord op vraag 51.

Vraag 157

Kan de ramingsformule voor de erf- en schenkbelasting gegeven worden? Welk aspect wijkt af?

Vraag 163

In hoeverre heeft deze tegenvaller te maken met de ICT-problemen van de systemen die gebruikt worden voor de erf- en schenkbelasting?

Vraag 168

Hoe komt het dat er 237 miljoen euro minder aan erf- en schenkbelasting is opgehaald?

Vraag 177

Waarom moeten de ramingen voor de erf- en schenkbelasting voor 2018 met 237 miljoen euro omlaag worden bijgesteld? Gaat het hier voornamelijk om de erfbelasting of om de schenkbelasting? Hoe kan het dat sinds de Miljoenennota 2019 nu alweer een ramingsbijstelling moet plaats vinden?

Antwoord op vraag 157, 163, 168 en 177

Het ramingsmodel voor de belasting- en premieontvangsten wordt beschreven in bijlage 5 van de Miljoenennota 2019. De raming van een belastingsoort, zoals gepresenteerd in budgettaire nota’s, gebeurt op basis van de ontvangst van de desbetreffende belastingsoort in het voorafgaande jaar en de relevante macro-economische ontwikkelingen. Als in de tussenliggende periode sprake is geweest van fiscale maatregelen, worden deze ook meegenomen in de raming.

In de reguliere methodiek zou voor de raming van de schenk- en erfbelasting in 2018 het laatst gerealiseerde ontvangst op jaarbasis (2017) veranderd worden ten gevolge van beleidswijzigingen en de huizenprijsontwikkeling. De huizenprijsontwikkeling is gekozen omdat het de grondslagontwikkeling van de erf- en schenkbelasting benadert. Dat strookt met de bevinding van het CBS. Het CBS heeft geconstateerd dat het nagelaten huis (saldo woningwaarde en hypotheekschuld) de grootste vermogenscomponent is van het nagelaten vermogen.5

In het geval van de schenk- en erfbelasting geeft 2017 echter een vertekend beeld door de vertraagde oplevering van de nieuwe ICT-systemen voor de schenk- en erfbelasting. Om die reden is voor dit uitzonderlijke geval gekozen voor een andere ramingssystematiek bij de Miljoenennota 2019 en de Najaarsnota 2018.6

De raming in de Miljoenennota 2019 begint met de kasrealisaties tot en met juli 2018 met daarbovenop de raming voor de kasontvangsten voor de maanden augustus tot en met december 2018. Uit managementinformatie over de door de zomertaskforce verwerkte aangiftes in de maanden juli en augustus is meer inzicht gekomen in de waarde van de opgelegde aanslagen. In de raming is aangenomen dat de waarde van deze aanslagen representatief is voor de nog op te leggen aanslagen voor de rest van het jaar. De gemiddelde waarde van de door de zomertaskforce verwerkte aangiften is ook in lijn met de gemiddelde waarde van verwerkte aangiften in de afgelopen jaren.

De raming in de Najaarsnota 2018 volgt dezelfde methodiek als in de Miljoenennota 2019. Het verschil tussen de raming in de Najaarsnota 2018 en de Miljoenennota 2019 zijn ontvangsten, die over meer maanden gerealiseerd zijn. In de Najaarsnota 2018 is tot en met oktober 2018 gerealiseerd en bij de Miljoenennota tot en met juli 2018. De kasrealisaties over de drie extra beschikbare maanden (augustus, september en oktober) zijn aanleiding om de geraamde ontvangsten uit de schenk- en erfbelasting neerwaarts bij te stellen met 237 miljoen euro. Het grootste deel hangt samen met de erfbelasting. De gemiddelde waarde van de verwerkte aangiften erfbelasting lijken in lijn te zijn met de gemiddelde waarde, die in de raming van de Miljoenennota 2019 gebruikt was. Het aantal verwerkte aangiften was in de maanden september en oktober lager dan het geprognosticeerde aantal verwerkte aangiften bij Miljoenennota 2019. De ontwikkeling van de nieuwe ICT systemen bij de schenk- en erfbelasting is een lopend proces. Maar een deel van de bijstelling kan ook niet los gezien worden van de aard van de raming. In de afwijkende ramingssystematiek van de schenk- en erfbelasting wordt een aanname gemaakt in de aansluiting tussen aangifteverwerking en kasrealisatie. Aangenomen is een gemiddelde vertraging van een maand tussen de verwerking van een aangifte en de kasontvangst. Deze aanname hoeft niet te kloppen. Zo is de betalingstermijn 6 weken. Mogelijk betalen belastingplichtigen te laat en zullen een aanmaning ontvangen of ze maken bezwaar en krijgen uitstel van betaling. Kwantificering van dit effect op de kasontvangst uit de erfbelasting is niet mogelijk, maar ze kunnen wel degelijk een rol spelen in de tegenvallende kasontvangsten. Vanzelfsprekend is het geld niet verloren gegaan, maar komt deze later (over het jaareinde) binnen.

In elke budgettaire nota wordt een nieuwe raming van de belasting- en premieontvangsten gegeven. In het lopende jaar maken kasrealisaties daar een relatief groot deel van uit en kunnen dus uiteraard leiden tot ramingsbijstellingen. Dat geldt niet alleen voor de schenk- en erfbelasting.

Vraag 158

Kunnen de ramingen en de realisaties in de erf en schenkbelasting voor de budgettaire nota’s van dit kabinet gegeven worden?

Antwoord op vraag 158

In onderstaande tabel wordt een overzicht van de ramingen en realisaties van de schenk- en erfbelasting gegeven.

Startnota 1.850
Najaarsnota 2017 1.400
Financieel Jaarverslag Rijk 2017 1.440
Voorjaarsnota 2018 2.290
Miljoenennota 2019 1.938 1.558
Najaarsnota 2018 1.701

Toelichting: onderstreepte waarden betreffen realisaties. Daarmee is dat betreffende jaar gerealiseerd en wordt dus niet meer geraamd.

Vraag 159

Kunt u de onderschrijding in de Zorgverzekeringswet uitsplitsen per sector? Kunt u per sector aangeven wat de oorzaak is van de onderschrijding en of deze derhalve incidenteel of structureel is?

Vraag 160

Zijn er binnen de totale ramingsbijstelling van 720 miljoen euro in 2018 ook structurele meevallers? Zo ja, welke?

Vraag 182

Kunt u het bedrag van 720 miljoen euro bij de post «Actualisatie zorguitgaven» verder uitsplitsen? Waar is dit bedrag uit opgebouwd (inclusief bijbehorende bedragen)?

Antwoord op vraag 159, 160 en 182

Op basis van voorlopige cijfers worden lagere uitgaven onder de Zorgverzekeringswet verwacht van 600 miljoen euro. De bijgestelde raming is gebaseerd op voorlopige gegevens van het Zorginstituut Nederland over de eerste twee kwartalen van 2018. Deze cijfers hebben hierdoor een zeer voorlopig karakter. De belangrijkste sectoren in de Zvw waarin naar verwachting sprake is van een onderschrijding zijn de wijkverpleging, de eerstelijnszorg, ggz en genees- en hulpmiddelen. Om nogmaals te onderstrepen hoe voorlopig deze cijfers zijn wordt erop gewezen dat bijvoorbeeld in de GGZ over de eerste twee kwartalen slechts 2% van de realisaties beschikbaar zijn. Eveneens zijn op basis van voorlopige gegevens van de NZa de uitgaven onder de Wet langdurige zorg neerwaarts bijgesteld met 120 miljoen euro Dit betreft voornamelijk zorg in natura (– 130 miljoen euro) en hulpmiddelen (10 miljoen euro).

De geraamde onderschrijdingen kunnen nog wijzigen op grond van de realisatiecijfers over geheel 2018. Daarover wordt in het jaarverslag 2018 nader gerapporteerd.

Over de oorzaken van onderschrijdingen en de vraag of ze een al dan niet structureel karakter hebben bestaat op dit moment geen duidelijkheid. Nadere analyse van (jaar)cijfers zal hierin meer inzicht moeten verschaffen. Daarover wordt u in de komende Voorjaarsnota en Miljoennota nader geïnformeerd.

Vraag 160

Zijn er binnen de totale ramingsbijstelling van 720 miljoen euro in 2018 ook structurele meevallers? Zo ja, welke?

Antwoord 160

Zie antwoord op vraag 159.

Vraag 161

Wat is de verklaring voor de lagere btw-ontvangsten in het derde kwartaal? Wijzen de lagere btw-ontvangsten op een minder gunstige economische ontwikkeling?

Antwoord op vraag 161

Zie antwoord op vraag 51.

Vraag 162

Is de meevaller bij de dividendbelasting incidenteel of meer structureel van aard? Kan deze meevaller leiden tot lagere opbrengsten bij de dividendbelasting in de komende jaren?

Antwoord op vraag 162

Zie antwoord op vraag 52

Vraag 163

In hoeverre heeft deze tegenvaller te maken met de ICT-problemen van de systemen die gebruikt worden voor de erf- en schenkbelasting?

Antwoord op vraag 163

Zie antwoord op vraag 157.

Vraag 164

a. Wat zijn de redenen voor de onderschrijding op de wijkverpleging, de eerstelijnszorg, de geestelijke gezondheidszorg en de genees- en hulpmiddelen? Waardoor worden deze veroorzaakt? Hoe is de verdeling van de onderschrijding op de verschillende onderdelen?

b. Heeft de te verwachten «onderschrijding» in de geestelijke gezondheidszorg een relatie met de lange wachttijden? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, wat is hiervoor dan wel de verklaring?

c. Hoe moet deze onderschrijding gezien worden tot de structurele onderschrijding die eerder is ingezet voor de dekking van de afbouw van de gaswinning in Groningen

Antwoord op vraag 164

Voor onderdeel a. wordt verwezen wordt naar het antwoord op vraag 159, 160, 182.

Onderdeel b:

De oorzaken van de (zeer voorlopige) onderschrijding in 2018 in de geestelijke gezondheidzorg zijn op dit moment niet duidelijk. Nadere analyse van (jaar)cijfers zal hierin meer inzicht moeten verschaffen. Daarover wordt in het jaarverslag 2018 nader gerapporteerd.

We zien ook dat er sprake is van een wachttijden in de ggz. Om problemen rondom wachttijden aan te pakken zijn specifieke afspraken gemaakt in het hoofdlijnenakkoord 2019 – 2022 (Kamerstuk 25 424, nr. 420) t.a.v. het (bij)contracteren en omzetplafondverhoging.

Onderdeel c:

Het is nog niet bekend welk deel van de voorlopige onderschrijding 2018 wel of niet structureel is. Dit wordt pas meer duidelijk in het voorjaar van 2019 als er meer uitvoeringsgegevens over 2018 bekend zijn. De in het voorjaar gesignaleerde ruimte onder het zorguitgavenplafond maakte het mogelijk voor het kabinet om binnen de totale collectieve uitgaven de gasproblematiek te kunnen inpassen. De afgesproken begrotingsnormering mede gericht op beheersing van de collectieve uitgaven, staat toe dat ruimte onder het ene uitgavenplafond gebruikt mag worden om tekorten onder een ander uitgavenplafond te compenseren.

Vraag 165

Welk deel van de opwaartse bijstelling dividendbelasting van 350 miljoen euro gaat over dividend van beursgenoteerde ondernemingen en welke uit hogere dividenden van het midden- en kleinbedrijf (mkb)?

Antwoord op vraag 165

Zie antwoord op vraag 52.

Vraag 166

Wat is de reden achter de naar beneden bijgestelde bankenbelasting?

Antwoord op vraag 166

De ontvangsten uit de bankenbelasting komen in de regel in oktober binnen in de kas bij de Belastingdienst. Nu de kasrealisaties voor oktober beschikbaar zijn kan geconcludeerd worden dat minder belasting ontvangen is dan werd geraamd in de Miljoenennota.

Vraag 167

Hoe komt het dat er 205 miljoen euro minder aan omzetbelasting is opgehaald?

Antwoord op vraag 167

Zie antwoord op vraag 51.

Vraag 168

Hoe komt het dat er 237 miljoen euro minder aan erf- en schenkbelasting is opgehaald?

Antwoord op vraag 168

Zie antwoord op vraag 157.

Vraag 169

Hoe komt het dat er 182 miljoen euro meer aan loon- en inkomensheffing is opgehaald?

Antwoord op vraag 169

De opwaartse bijstelling van 182 miljoen euro bij de loon- en inkomensheffing valt uiteen in een opwaartse bijstelling bij de inkomensheffing van 483 miljoen bij de inkomensheffing en een neerwaartse bijstelling van 301 miljoen euro bij de loonheffing. Deze bijstellingen volgen uit de gerealiseerde kasontvangsten, maar betekenen niet dat een bedrag van deze omvang meer of minder is opgehaald in de afgelopen maanden. Het gaat ook om een inschatting van de ontvangsten in het nog resterende deel van het jaar. De meevaller bij de inkomensheffing volgt zowel uit hogere ontvangsten over aangiftes en aanslagen over 2017 als over (voorlopige) aangiftes 2018. Bij de loonheffing betreft de bijstelling enkel 2018. Over de exacte achtergrond van deze bijstellingen zijn – zeker zonder een geactualiseerd macro-economisch beeld van het CPB – geen uitspraken te doen.

Vraag 170

Wat is de reden van de tegenvaller voor belastingen op milieugrondslag? Is er bijvoorbeeld meer verduurzaamd dan werd verwacht?

Antwoord op vraag 170

De neerwaarts bijgestelde raming van de belastingen op milieugrondslag is het gevolg van een lagere raming van de energiebelasting. Deze bijstelling is gedaan op basis van de kasontvangsten tot en met de maand oktober. Of meer verduurzaming daarbij een rol heeft gespeeld valt niet vast te stellen.

Vraag 171

Welk deel van de ontvangen dividendbelasting komt uit de inkoop van eigen aandelen? Hoe verhoudt zich dit tot andere jaren?

Antwoord op vraag 171

Het is niet mogelijk een uitsplitsing te maken welk deel van de ontvangen dividendbelasting voortkomt uit de inkoop van eigen aandelen, aangezien dit kenmerk van de aangifte niet in het beleidsinformatiesysteem is opgenomen.

Vraag 172

Wordt het terugkopen van eigen aandelen gezien als een maatregel die niet voor economische groei zorgt, maar wel symbool staat voor de verrijking van grootaandeelhouders en CEO’s?

Antwoord op vraag 172

De inkoop van eigen aandelen is een bedrijfseconomische keuze, die afhankelijke kan zijn van specifieke bedrijfseconomisch omstandigheden. Over de keuzes daartoe vind ik het daarom niet gepast uitspraken te doen.

Vraag 173

Waarom heeft het investeringsartikel Defensie een dermate bijzonder karakter dat het de facto als een van de fondsen wordt beschouwd?

Antwoord op vraag 173

Zie antwoord op vraag 120.

Vraag 174

In de Najaarsnota wordt duidelijk dat de verhuurderheffing voor 2018 hoger uitvalt dan geraamd bij de Miljoenennota, namelijk 24 miljoen euro. Zijn er nieuwe inzichten op basis waarvan een meer accurate inschatting gemaakt kan worden van de WOZ-waardeontwikkeling en daarmee de opbrengsten voor de verhuurderheffing in de jaren tot en met 2022?

Vraag 175

Het kabinet heeft aangegeven dat er deze kabinetsperiode circa 200 miljoen euro aan extra opbrengst bij de verhuurderheffing te verwachten valt, door hogere stijging van WOZ-waarden, dan voorzien. Is deze inschatting nog steeds actueel? Kunt u een geüpdatete, onderbouwde inschatting geven van deze verwachte stijging?

Antwoord op vraag 174 en 175

De ontvangsten uit de verhuurderheffing komen voor het overgrote deel in september binnen in de kas bij de Belastingdienst. Op basis van de kasrealisaties tot en met de maand oktober is geconcludeerd dat meer belasting ontvangen is dan werd geraamd in de Miljoenennota.

De Najaarsnota betreft alleen een actualisatie van de ramingen voor 2018 op basis van de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de maand oktober. Een actualisatie van de raming voor de verdere kabinetsperiode vereist een actueel economische beeld van het CPB tot en met 2021. Dat komt in het voorjaar beschikbaar in het CEP 2019 van het CPB.

Vraag 175

Het kabinet heeft aangegeven dat er deze kabinetsperiode circa 200 miljoen euro aan extra opbrengst bij de verhuurderheffing te verwachten valt, door hogere stijging van WOZ-waarden, dan voorzien. Is deze inschatting nog steeds actueel? Kunt u een geüpdatete, onderbouwde inschatting geven van deze verwachte stijging?

Antwoord op vraag 175

Zie antwoord op vraag 174.

Vraag 176

De Autoriteit Woningcorporaties verzamelt ieder jaar de prognosecijfers (dPi) van corporaties waaruit naar voren komt hoe hoog de verwachte opbrengst van de verhuurderheffing is. Kunt u aangeven hoe hoog deze verwachte opbrengsten liggen voor de jaren tot en met 2022?»

Antwoord op vraag 176

In de meest recente dPi-cijfers (december 2017) zit de volgende reeks voor opbrengsten van de verhuurderheffing tot en met 2022:

Verhuurderheffing (x 1.000.000€) 1.734 1.843 1.938 2.028

De Autoriteit woningcorporaties ontvangt via de meerjarenplannen van corporaties jaarlijks informatie over de te verwachten te moeten betalen verhuurderheffing door corporaties gegeven de regelgeving en ontwikkeling van hun woningvoorraad. In deze cijfers is de generieke verlaging van € 100 miljoen euro in de verhuurderheffing door middel van een verlaging van het tarief per 1 januari 2019, zoals deze is voorgesteld in het Belastingplan, nog niet meegenomen. Die was op moment van indiening van de meerjarenplannen immers nog niet bekend. Onduidelijk is in hoeverre woningcorporaties in hun prognoses al rekening hebben gehouden met de bij het regeerakkoord voorgestelde nieuwe heffingsvermindering voor verduurzaming in de verhuurderheffing, die ook in het Belastingplan is meegenomen en per 2019 in werking treedt.

Vraag 177

Waarom moeten de ramingen voor de erf- en schenkbelasting voor 2018 met 237 miljoen euro omlaag worden bijgesteld? Gaat het hier voornamelijk om de erfbelasting of om de schenkbelasting? Hoe kan het dat sinds de Miljoenennota 2019 nu alweer een ramingsbijstelling moet plaats vinden?

Antwoord op vraag 177

Zie antwoord op vraag 157.

Vraag 178

Daalt naar verwachting de overheidsschuld in respectievelijk landen als Frankrijk, Spanje en Portugal in 2018?

Antwoord op vraag 178

Onderstaande tabel geeft de publieke schuld weer van Frankrijk, Spanje en Portugal van 2017 en 2018, in % BBP. Bron AMECO database op basis van de Autumn Forecast 2018 van de Europese Commissie.

Frankrijk 98,5% (2257,8 mrd) 98,7% (2320,6 mrd)
Spanje 98,1% (1144,4 mrd) 96,9% (1175,6 mrd)
Portugal 124,8 (242,8 mrd) 121,5% (244,8 mrd)

Vraag 179

Komt de daling van de overheidsschuld naar 52,7% bbp volledig door additionele onderschrijdingen of is er ook sprake van een effect door een meevallende economische groei?

Antwoord op vraag 179

De daling van de overheidsschuld met 0,4 procent bbp (vergeleken met de raming bij Miljoenennota 2019) is het gevolg van een verbeterd overheidssaldo en een neerwaartse bijstelling van de schuld ultimo 2017 door het CBS. Sinds de Miljoenennota 2019 zijn er geen nieuwe economische ramingen uitgebracht. De schuldreductie sinds de Miljoenennota wordt dus niet verklaard door een gewijzigde raming van de economische groei. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de schuldontwikkeling tussen Miljoenennota 2019 en Najaarsnota 2018.

EMU-schuld Miljoenennota 2019 53,1%
EMU-saldo – 0,1%
Mutatie stand schuld ultimo 2017 – 0,1%
Overig – 0,2%
EMU-schuld Najaarsnota 2018 52,7%

Vraag 180

Met welke reden wordt er een verdeelsleutel afgesproken en hoe gaat de verdeelsleutel eruit zien?

Antwoord op vraag 180

De loon- en inkomstenbelasting worden in een gecombineerde heffing met de premies volksverzekeringen geïnd. De ontvangsten van de loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) en de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) worden verdeeld in een belastingdeel voor het Rijk en een premiedeel voor de sociale fondsen. Op basis van de regeling Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) worden hiervoor verdeelpercentages gehanteerd. De voorlopige verdeelsleutels zijn gebaseerd op de premieraming van het CPB. De definitieve verdeelsleutels worden na een vast aantal in de regeling Wfsv afgesproken jaren vastgesteld op basis van de daadwerkelijk door de Belastingdienst gerealiseerde bedragen.

Deze verdeelsleutels worden ook toegepast op de belasting- en invorderingsrente die de Belastingdienst m.b.t. de LB/PVV en IB/PVV in rekening brengt of vergoedt. De definitieve percentages die dit jaar definitief zijn vastgesteld zijn voor de LB/PVV van belastingjaar 2016 een verdeelsleutel van 57,83%/42,17% en voor de IB/PVV van belastingjaar 2014 een verdeelsleutel van – 64,55%/165,55%.

Vraag 181

Kunt u het bedrag van 110,4 miljoen euro bij de post «diversen» (VWS) verder uitsplitsen? Waar is dit bedrag uit opgebouwd?

Antwoord op vraag 181

Het bedrag van 110,4 miljoen euro betreft onderuitputting op het deelplafond Rijksbegroting. Dit betreft het saldo van 98 kleinere mutaties. Deze zijn grofweg als volgt te clusteren:

– 32,6 miljoen euro onderschrijding heeft plaatsgevonden op Regeerakkoordmiddelen. Voornamelijk op gelden voor de enveloppe waardig ouder worden. Deze gelden zijn door middel van kasschuiven doorgeschoven naar 2019.

– 11,6 miljoen euro hangt samen met niet-bestede loon- en prijscompensatie (zie ook het antwoord op vraag 207).

– De rest (66,2 miljoen euro) betreft het saldo van de kleinere mutaties en betreft zeer diverse mee- en tegenvallers in de gehele begroting. Voorbeelden hiervan zijn een vertraging van het VIPP ggz programma (– 5,1 miljoen euro) en vrijval van budget voor de subsidieregeling bijzondere transitiekosten Jeugdwet (– 6,0 miljoen euro). 41,3 miljoen euro is aangewend als invulling voor de taakstellende onderuitputting (zie ook het antwoord op vraag 208).

Vraag 182

Kunt u het bedrag van 720 miljoen euro bij de post «Actualisatie zorguitgaven» verder uitsplitsen? Waar is dit bedrag uit opgebouwd (inclusief bijbehorende bedragen)?

Antwoord 182

Zie antwoord op vraag 159.

Vraag 183

Kunt u een schatting maken van hoeveel het voornemen om Nederland aardgasvrij te maken consumenten en bedrijven (graag uitsplitsen) zal kosten?

Antwoord op vraag 183

Aan de sectortafel Gebouwde Omgeving van het Klimaatakkoord worden afspraken gemaakt om de gebouwde omgeving te verduurzamen. Het aardgasvrij maken van gebouwen maakt daar onderdeel van uit. Een schatting van de kosten kan nog niet gegeven worden. De proeftuinen aardgasvrije wijken worden gebruikt om ervaring op te doen en om meer inzicht te verkrijgen in de opgave.

Vraag 184

Kunt u het bedrag van 109,7 miljoen euro bij de post «diversen» (Gemeentefonds) verder uitsplitsen?

Antwoord op vraag 184

Dit betreft het totaalbedrag samenhangend met 50 overboekingen van verschillende departementen naar het Gemeentefonds. Daarvan heeft het overgrote deel betrekking op bestaande of nieuwe decentralisatie-uitkeringen. De omvang van de overboeking loopt uiteen van 24 miljoen euro voor de regio-envelop Rotterdam Zuid tot 10.000 euro voor een aanvulling op de Pilot Weerbaar opvoeden.

De belangrijkste overboekingen betreffen:

– Regio-envelop Rotterdam Zuid van LNV voor 24 miljoen euro.

– Baankansen van SZW voor 17 miljoen euro.

– Bodemsanering van I&W voor 13,7 miljoen euro.

– Vergoeding raadsleden kleine gemeenten van BZK voor 10 miljoen euro.

– Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van I&W voor 9 miljoen euro.

– Voorkomen van schulden en bestrijding van armoede van SZW voor 8 miljoen euro.

– Handhaving excessen huurwoningmarkt van BZK voor 6,2 miljoen euro.

Daar tegenover staat een interne verschuiving binnen het Gemeentefonds, waarbij 12,2 miljoen euro vrijval bonus beschut werk is gerealloceerd van de decentralisatie-uitkeringen naar de integratie-uitkering sociaal domein.

Een totaaloverzicht van alle mutaties is te vinden in de tweede suppletoire begroting van het Gemeentefonds (Kamerstuk 35 095 B, nrs. 1 en 2).

Vraag 185

Tabel 2.1: Waarom worden de middelen 2019 voor de Belastingdienst (202 miljoen euro) op de aanvullende post nog niet ingezet? Waarom worden de middelen voor extra capaciteit NVWA in 2019 (5 miljoen euro) op de aanvullende post nog niet ingezet, aangezien er extra capaciteit voor Brexit nodig is? Waarom worden de middelen voor intensivering erfgoed en monumenten in 2019 (39 miljoen euro) nog niet ingezet? Waarom worden de middelen voor uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap in 2019 (110 miljoen euro) op de aanvullende post nog niet ingezet? Waarom worden de middelen voor het ondermijningsbestrijdingsfonds (100 miljoen euro), politie (50 miljoen euro), en strafrechtketen op de aanvullende post in 2019 nog niet ingezet?

Antwoord op vraag 185

Zoals in het Regeerakkoord is verwoord, worden intensiveringen uit het Regeerakkoord tijdelijk geparkeerd op de Aanvullende Post in afwachting van een doelmatig en doeltreffend bestedingsplan. Voor bovengenoemde posten is nog geen goedgekeurd bestedingsplan ingediend dat voldoet aan de vereiste criteria voor doelmatigheid en doeltreffendheid. Zodra het vereiste bestedingsplan beschikbaar is, worden de desbetreffende middelen overgeheveld van de Aanvullende Post naar de departementale begroting.

Vraag 186

Hoe zit het precies met de dekking van het amendement Van den Hul? In eerste instantie wordt het budget voor OV-bedrijven met 19,5 miljoen euro verlaagd vanwege dit amendement. Om te voorkomen dat OV-bedrijven worden gekort, wordt in 2018 19,5 miljoen extra gegeven aan deze OV-bedrijven. Waar komt dit geld vandaan? Klopt het dat de oorspronkelijke dekking uit het amendement nu is vervangen door een nieuwe dekking door de regering?

Antwoord op vraag 186

In het amendement is aangegeven dat de verhoging van de OCW-begroting in 2018 met 19,5 miljoen euro (zodat er een vooruitbetaling kan worden gedaan aan de OV-bedrijven) in de tweede suppletoire begroting 2018 zal worden geregeld. Die verhoging wordt ingepast in de ruimte onder het uitgavenplafond in 2018. Hiermee is de dekking in lijn met het amendement Van den Hul.

Vraag 187

De begroting AZ wordt neerwaarts bijgesteld met 1,2 miljoen euro als gevolg van onder andere vacatureruimte en vertraging in ICT-projecten, welke ICT-projecten zijn vertraagd?

Antwoord op vraag 187

De vertraging ligt op het gebied van ICT-projecten binnen de bedrijfsvoering van het Ministerie van Algemene Zaken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de upgrade van internetverbindingen en de overgang naar hogere software versies.

Vraag 188

Wat is de oorzaak van de tegenvaller bij het Openbaar Ministerie op het gebied van ICT (10 miljoen euro)?

Antwoord op vraag 188

Het tekort van ruim 10 miljoen euro kent aantal verschillende oorzaken. De kosten van een aantal ICT-projecten vielen hoger uit dan vooraf was geraamd. Daarnaast bleek de begroting voor de beheeruitgaven te krap voor de werkelijke uitgaven.

Vraag 189

Wat is de oorzaak van de hogere instroomraming voor COA voor 2018?

Antwoord op vraag 189

De hogere asielinstroom bij COA wordt veroorzaakt doordat de instroom van asielzoekers naar Nederland hoger is dan ten tijde van de eerdere raming, Voorjaarsnota 2018, was voorzien. De oorzaak van deze hogere asielinstroom naar Nederland is lastig te duiden.

Vraag 190

Uit welke posten op de BZK begroting is het resterende bedrag vrijgemaakt? Wat is de oorzaak van de onderuitputting op deze posten?

Antwoord op vraag 190

Het resterende bedrag (6,6 miljoen euro) voor aardgasvrije wijken (proeftuinen) heeft BZK vrijgemaakt door beschikbaar budget voor Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) voor VvE’s (2 miljoen euro) in 2018 te verlagen. Tevens zijn de aangehouden loon- en prijsontwikkeling (LPO) middelen voor aardgasvrije wijken (ca. 2,3 miljoen euro) en beschikbare budget uit beleidsprogramma energiebesparing (ca. 2,2 miljoen euro) ingezet.

Vraag 191

a) Waarom maakt BZK eenmalig een bedrag over aan het Gemeentefonds voor de verhoging van de vergoeding van raadsleden in kleine gemeenten? Het gaat toch om structurele kosten? Hoe groot is dit bedrag?

b) Hoe moet het overmaken van geld van BZK naar J&V voor pilots flexwonen, die gemeenten onder regie van het COA uitvoeren, om doorstroming en de flexibiliteit van statushouders naar huisvesting te stimuleren, gezien worden tot de bij het Wetgevingsoverleg Wonen ingediende en onlangs aangenomen motie Koerhuis?

c) Wat wordt bedoeld met de opmerking «Ook maakt BZK eenmalig een eigenaarsbijdrage over aan SSC-ICT voor de afwikkeling van ongedekte oude problematiek. BZK heeft concrete afspraken gemaakt ter verbetering en aanpak van de onderliggende problematiek.»?

Antwoord op vraag 191

a) Vanuit BZK is eenmalig in 2018 een bedrag van 10 miljoen euro ter beschikking gesteld om gemeenten in staat te stellen hun begroting voor 2018 aan te passen. Verkorting van de uitkeringsduur van gewezen burgemeesters en wethouders in eerdere jaren zorgt voor ruimte in het gemeentefonds om de structurele meerkosten voor verhoging van de vergoeding voor raadsleden in gemeenten tot 24.000 inwoners met ingang van 2019 te compenseren. Ik heb hierover afspraken gemaakt met de VNG waarover ik u bij Kamerbrief van 5 november 2018 (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 37) heb geïnformeerd.

b) De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft in het WGO van 12 november jl. aangegeven dat zij het voorstel oppakt (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 78). Naast de statushouders zijn er ook andere groepen, zoals studenten en arbeidsmigranten, met een urgente huisvestingsbehoefte. Met de bijdrage van BZK aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) wordt in overleg met Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en gemeenten de komende tijd meer ervaring opgedaan met het flexibel inzetten van woonruimtes, met het in de breedte zoeken van oplossingen en ook met combinaties zoeken, waarin verschillende doelgroepen passende huisvesting vinden.

c) Met de eigenaarsbijdrage dekt de eigenaar de kosten die gerelateerd zijn aan niet volledig gedekte problematiek uit het verleden. Aanvullend zijn afspraken met SSC-ICT gemaakt die onder andere voorzien in het voorkomen van soortgelijke problematiek in de toekomst. Deze afspraken zien onder andere toe op versterking van het financieel management en de financiële functie bij SSC-ICT.

Vraag 192

Waar wordt op gedoeld bij «Ook maakt OCW een bijdrage over aan DUO ter dekking van problematiek in de uitvoering. Er zijn concrete afspraken gemaakt ter verbetering en aanpak van de onderliggende problematiek.»?

Antwoord op vraag 192

In de tweede suppletoire begroting van OCW is aangegeven dat DUO een tegenvaller heeft op zijn begroting. Deze tegenvaller is het gevolg van extra beheer en onderhoud aan ICT-systemen (onder andere door de overstap naar het nieuwe ICT-systeem PVS) en tegenvallers in de personele uitgaven (bijvoorbeeld om de dienstverlening aan studenten op peil te houden). Om te voorkomen dat DUO een negatief eigen vermogen ontwikkelt, wordt voor 2018 de bijdrage aan het agentschap DUO vanuit OCW met 12,8 miljoen euro verhoogd. De genoemde problematiek is deels structureel van aard, zoals extra kosten voor noodzakelijk onderhoud en vervanging van verouderde ICT-systemen en voor compliance. De problematiek wordt nader in beeld gebracht en bij Voorjaarsnota 2019 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de omvang en dekking van de structurele problematiek.

Vraag 193

Door tegenvallende STER-inkomsten moet de Algemene Mediareserve (AMr) aangevuld worden met een kasschuif van 2019 naar 2018, welke garantie is dat de er in 2019 wel voldoende inkomsten zijn en de middelen die in 2019 in de AMr vloeien dan nog voldoende zijn? Waarom wordt deze tegenvaller niet gewoon opgevangen via meevallers elders bij hetzelfde ministerie?

Antwoord op vraag 193

De laatste raming van de Ster-inkomsten is verwerkt in de mediabegrotingsbrief van 2019, waarbij wordt uitgegaan van Ster-inkomsten van structureel circa 150 miljoen. In de mediabegrotingsbrief van 2019 is in de meerjarige uitwerking reeds rekening gehouden met deze kasschuif naar 2018. De dekking van deze tegenvaller past binnen de begrotingsregels, waarbij gekozen is om de dekking binnen het Media-artikel te houden. De dekking van deze tegenvaller past binnen de begrotingsregels. Bij deze tegenvaller is ervoor gekozen om de dekking binnen het Media-artikel te houden.

Vraag 194

Waarom is er destijds «oordeel Kamer» gegeven op een amendement, dat nu weer «hersteld» moet worden, gelet op de tekstpassage «Ook bevat deze post de dekking van het amendement Van den Hul om de korting op de subsidieregeling praktijkleren in 2019 terug te draaien. Hiervoor wordt het budget voor OV-bedrijven met 19,5 miljoen euro verlaagd in 2019. Om te voorkomen dat dit ertoe leidt dat OV-bedrijven worden gekort, wordt de OCW-begroting in 2018 met 19,5 miljoen euro verhoogd op artikel 11 (Studiefinanciering), zodat er een vooruitbetaling kan worden gedaan aan de OV-bedrijven.»

Antwoord op vraag 194

Met de verhoging van de OCW-begroting in 2018 voert het kabinet het aangenomen amendement uit; zie ook het antwoord op vraag 186.

Vraag 195

Hoeveel organisaties hebben onterecht fusiegelden gekregen? Hoe is vooraf getoetst of er daadwerkelijk een fusie zou plaatsvinden?

Antwoord op vraag 195

Het gaat om 18 fusies en het betreft 15 besturen. Fusiecompensatie wordt enkel uitgekeerd indien er na een fusie daadwerkelijk leerlingen overgaan van de opgeheven school naar de fusieschool. Hoewel wij wel van tevoren op de hoogte zijn van de fusie (die wordt immers bij DUO gemeld), weten wij pas achteraf of er ook leerlingen zijn overgegaan van de opgeheven school naar de fusieschool. Controle van leerlingenaantallen kan immers enkel plaatsvinden op basis van de teldatum ná de daadwerkelijke fusie.

Vraag 196

Welke ICT-projecten zijn vertraagd? Welke projecten zijn eerder gestart?

Antwoord op vraag 196

Op het Rijks ICT-dashboard (www.rijksictdashboard.nl) staat een overzicht van de omvangrijke ICT-projecten binnen het Ministerie van Financiën. Deze omvangrijke ICT-projecten lopen allemaal bij de Belastingdienst. Sommige ICT-projecten zijn vertraagd of eerder gestart, de interne prioritering en planning wordt continu geoptimaliseerd.

Vraag 197

Op welk onderdeel was er 100 miljoen euro onderuitputting en waardoor werd deze onderuitputting veroorzaakt?

Antwoord op vraag 197

Door een lagere personele vulling dan voorzien bij diverse defensieonderdelen is er, verspreid over meerdere artikelen van de Defensiebegroting, onderuitputting ontstaan.

Vraag 198

Hoeveel is de inruilwaarde per dienstauto verlaagd? Kunt u dit uitsplitsen naar oorzaak en naar type belasting?

Antwoord op vraag 198

In de recent goedgekeurde herijking van de businesscase over civiele dienstauto’s is het ontvangstenbudget voor inruil van dienstvoertuigen neerwaarts bijgesteld met cumulatief 59,2 miljoen euro. Dit cumulatieve bedrag heeft betrekking op de planperiode 2019–2023 en betreft circa 5.500 voertuigen. Enkele elementen die een rol spelen bij de verlaging zijn dat in de actualisatie van de business case meer rekening gehouden is met de diversiteit van de samenstelling van het wagenpark, de marktwaarde van bepaalde types gedaald is ten opzichte van de eerder verwachte restwaarde en het wagenpark langer gebruikt kon worden dan eerder gedacht. Uitsplitsen naar oorzaak is niet mogelijk.

Vraag 199

Kunt u de uitsplitsing geven van aanschafkosten, inruilwaarde en onderhoudskosten per dienstauto?

Antwoord op vraag 199

De aanschafwaarde is 20.500,– gemiddeld per auto, de restwaarde 7.250,– gemiddeld per auto. De exploitatiekosten per jaar betreffen gemiddeld 2.100,– per auto.

Vraag 200

Kunt u de post «diversen» (Infrastructuur en Waterstaat) verder uitsplitsen? Waar is het bedrag van 83,5 miljoen euro uit opgebouwd?

Antwoord 200

De opbouw van de 83,5 miljoen staat toegelicht op pagina 25 onder het kopje Diversen – technische mutaties, uitgaven in de Najaarsnota. Deze bestaat voor 1,5 miljoen euro uit desalderingen en voor 85 miljoen euro uit interdepartementale overboekingen uit de IenW begrotingen. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van deze interdepartementale overboekingen conform tweede suppletoire begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (p.7).

Interdepartementale overboekingen (in miljoenen euro):

– Waarvan uit het Infrastructuurfonds – 55,9

– Waarvan uit het Deltafonds 3,9

– Waarvan uit het Hoofdstuk XII – 33,0

Vraag 201

Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om het bedrag van 500 miljoen euro voor «Begrotingsreserve Maatregelen CO2-reductie» te reserveren? Hoe komt het kabinet op het bedrag van 500 miljoen euro? Op basis waarvan is deze schatting gemaakt?

Antwoord op vraag 201

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 202

Welke CO2-reductie moet er voor het eind van 2020 gedaan zijn door inzet van de begrotingsreserve?

Antwoord op vraag 202

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 203

Waarom wordt er bij wijze van eenmalige uitzondering het eigen vermogen van Agentschap Telecom aangevuld met 1,6 miljoen euro? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?

Antwoord op vraag 203

Het eigen vermogen van Agentschap Telecom (AT) wordt eenmalig aangevuld met 1,6 miljoen euro ter dekking van een tekort. Dit tekort komt doordat de tarieven bij de AT niet kostendekkend waren. Deze niet-kostendekkende tarieven zijn weer mede een gevolg van het afbouwen van voorzieningen op de balans van AT. Door het afbouwen van deze voorzieningen zijn deze voorzieningen nu op. Tegelijkertijd zijn de kosten voor AT gestegen. Het gebrek aan voorzieningen en kostendekkende tarieven leidt tot een tekort op de opdrachten in 2018. Om dit in de toekomst te voorkomen is afgesproken dat AT volgend jaar met kostendekkende tarieven werkt.

Vraag 204

Blijft de onderuitputting op de subsidieregeling verduurzaming bij versterking Groningen behouden voor het beleidsdoel? Loopt dit mee in de eindejaarsmarge?

Antwoord op vraag 204

Woningen die vanwege het risico op aardbevingen niet aan de veiligheidsnorm voldoen, worden versterkt en dit biedt de kans om ook meteen de woning te verduurzamen tot een maximum van 7.000 euro per woning. Hiervoor is middels de subsidieregeling «Duurzaamheid in combinatie met Versterking» een totaalbedrag van 42,7 miljoen euro gereserveerd in de jaren 2018–2021.

De uitgaven in 2018 blijven met 6,4 miljoen euro achter bij de oorspronkelijke raming vanwege het kleinere aantal huizen dat in 2018 versterkt wordt. Het totaalbedrag blijft echter hetzelfde en in 2019 zullen er vanuit de begroting van EZK weer middelen worden ingepast voor deze verduurzamingsubsidies.

Vraag 205

Waardoor is de vertraging in verduurzaming van de industrie veroorzaakt?

Antwoord op vraag 205

In 2018 bleven de aanvragen voor de subsidieregeling beleidsexperiment CO2-reductie industrie achter bij het opengestelde plafond. De belangrijkste reden hiervoor was dat er onvoldoende pilot- en demonstratieprojecten waren die voldeden aan de voorwaarde van de subsidieregeling dat deze op korte termijn uitgevoerd konden worden.

Vraag 206

Welke ontvangsten worden hier gedesaldeerd met welke uitgaven?

Antwoord op vraag 206

Dit betreft desalderingen op het R-deel van de Rijksbegroting van SZW. Het gaat o.a. om ontvangsten bij de Rijkssschoonmaakorganisatie (RSO) en ontvangsten van de SVB die worden gedesaldeerd met uitgaven bij de RSO en de SVB.

Vraag 207

Kunt u een specificatie geven van in welke zorgsectoren er sprake is van een «vrijval van niet bestede loon- en prijscompensatie van in totaal 11,6 miljoen euro.» en in welke mate heeft dit invloed op de uitvoering van het actieprogramma «werken in de zorg»?

Antwoord op vraag 207

De vrijval van 11,6 miljoen euro betrof de resterende loon- en prijscompensatie tranche 2018 die niet is uitgedeeld (op het nominaal en onverdeeld artikel 11). Alleen het geld van 2018 valt vrij. De structurele doorwerking van de tranche 2018 (jaren 2019 en verder) blijft beschikbaar op het nominaal en onverdeeld artikel. Dit budget heeft geen relatie met de uitvoering van het actieprogramma «werken in de zorg».

Vraag 208

Kunt u uitsplitsen hoe de taakstellende onderuitputting is ingevuld? Is dit ingevuld door (al dan niet incidentele) meevallers of door beleidsbijstellingen?

Antwoord op vraag 208

De taakstellende onderuitputting van 41,3 miljoen euro is ingevuld met meevallers. Voor invulling van de taakstellende onderuitputting is het overigens niet van belang of de meevaller incidenteel of structureel is. Het gaat alleen om (in dit geval) invulling voor het jaar 2018.

Vraag 209

Waarom staat er bij de begroting VWS een bijdrage van 7,2 miljoen euro aan het Pensioenfonds Caribisch Nederland vanwege een te lage dekkingsgraad?

Antwoord op vraag 209

Zie antwoord op vraag 155.

Vraag 210

Kunt u inzicht geven in de «contractafspraken» die er zijn gemaakt met het ziekenhuis in Bonaire en welke zorgvraag wordt hiermee opgelost?

Antwoord op vraag 210

Tijdens het sluiten van het zorgcontract met Mariadal is gekeken naar de noodzakelijke behoeften in het ziekenhuis om uit te groeien tot een volwaardig ziekenhuis. Hier is uit naar voren gekomen dat het contract tussen het ZVK en het ziekenhuis jaarlijks opgehoogd dient te worden met 2,5 miljoen euro per jaar met terugwerkende kracht op 2017. Deze toezegging wordt budgettair verwerkt in de suppletoire begroting van VWS. Met deze jaarlijks ophoging is de zorg in het ziekenhuis uitgebreid bij diverse specialismen, zoals anesthesiologie, oogheelkunde en nierdialyse. Het streven van VWS en het ziekenhuis is dat 80% van de tweedelijns medisch specialistische zorg door dit ziekenhuis op het eiland geboden kan worden.

Vraag 211

Zijn er afspraken gemaakt met het Pensioenfonds Caribisch Nederland over hoe de dekkingsgraad weer op niveau wordt gebracht?

Antwoord op vraag 211

De Staatssecretaris van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft op 30 mei 2018 afspraken gemaakt met het Pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN). Dit is gebeurd vanuit zijn coördinerende rol ten behoeve van sectoren waarbij het kabinet een directe of indirecte verantwoordelijkheid heeft. Door de overeenkomst ontvangt PCN voor het einde van 2018 een eenmalig bedrag van 25 miljoen dollar, terwijl over een periode van 6 jaar jaarlijks nog eens 1 miljoen dollar wordt overgemaakt als extra bijdrage. Deze kapitaalversterking door Nederland heeft er – samen met de bijdrage die deelnemers hebben geleverd doordat de aanspraken met 3,5% zijn gekort en in het bijzonder de stijgende rente en beleggingsresultaten – voor gezorgd dat PCN uit de situatie van onderdekking is geraakt. Eind oktober 2018 bedraagt de dekkingsgraad van het fonds 111,2%. Bij de overeenkomst zijn met PCN ook afspraken gemaakt over het doen van een analyse naar de toekomstbestendigheid van het fonds.

Vraag 212

Hoe strookt het onuitgegeven geld voor onderhoud aan wegen en kunstwerken met het beeld van inspectierapporten van o.a. Rijkswaterstaat, die achterstallig onderhoud bij Nederlandse bruggen signaleren?

Antwoord 212

De onderuitputting zoals die is gemeld in de tweede suppletoire begroting van het Infrastructuurfonds bevat geen middelen ten behoeve van onderhoud aan wegen en kunstwerken. Immers deze middelen voor onderhoudsmaatregelen vloeien volledig in het agentschap en daar komen deze middelen tot besteding. Geregeld voert Rijkswaterstaat een inspectieprogramma uit waaruit onderhoudsmaatregelen voortkomen, welke geadviseerd worden om binnen een bepaalde tijdspanne uit te voeren. Rijkswaterstaat stelt onder andere op basis van deze inspecties een onderhoudsprogrammering op en gaat vervolgens contracten aan om het onderhoud te realiseren. Op jaarbasis kan het onderhoud sneller of langzamer gaan dan gepland, en kunnen aanbestedingen meevallen of tegenvallen. Dit leidt tot financiële verschillen en die worden boekhoudkundig verwerkt op de post «Nog uit te voeren werkzaamheden». Uitgangspunt is dat infrastructuur voldoet aan de veiligheidsnormen en de prestaties kan leveren waarvoor het bedoeld is. Daar waar achterstallig onderhoud optreedt wordt ingegrepen.


  1. Zie ook Toezeggingen over het begrotingsbeleid: Kamerstuk 34 775 IX, nr. 19, 23 maart 2018↩︎

  2. Door afronding wijkt de som van het aantal werkzame personen bij bedrijven en de overheid af van het totaal.↩︎

  3. Hierbij wordt op basis van de Nationale Energieverkenning 2017 uitgegaan van een gemiddeld verbruik van huishoudens van 1.170 m3 aardgas en 2.581 kWh elektriciteit.↩︎

  4. Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 91.↩︎

  5. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/31/nagelaten-vermogen-neemt-weer-toe-in-2015↩︎

  6. Zie ook: Kamerstuk 31 066, nr. 432↩︎