[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Adviesvraag aan de Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef naar aanleiding van uitspraken van de rector van de Islamic University of Applied Sciences Rotterdam (IUASR)

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Brief regering

Nummer: 2018D60266, datum: 2018-12-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-673).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -673 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.

Onderdeel van zaak 2018Z23999:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 673 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2018

Hierbij informeer ik u over de adviesvraag die ik vandaag aan de Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef heb gezonden. De reden waarom ik deze commissie heb gevraagd mij te adviseren is gelegen in het feit dat ik overweeg het besluit te nemen om aan de opleidingen die de Islamic University of Applied Sciences Rotterdam (hierna: IUASR) verzorgt, het recht te ontnemen wettelijke graden te verlenen. Dit omdat de rector van deze niet-bekostigde hoger onderwijsinstelling, de heer Ahmet Akgündüz, onlangs publiek naar verluidt uitspraken heeft gedaan die mogelijk niet stroken met de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen.

Met de inwerkingtreding van de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs is een jaar geleden in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) vastgelegd dat ook niet-bekostigde instellingen weer moeten voldoen aan de wettelijke verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen. Dit houdt ten minste in dat de instelling, met inbegrip van degenen die de instelling formeel of informeel vertegenwoordigt, zich onthoudt van discriminatoire gedragingen en uitlatingen. Ook uit andere zeer ernstige gedragingen en uitlatingen die ingaan tegen de kernwaarden van de democratische rechtsstaat – indertijd is als voorbeeld het «oproepen tot de gewapende jihad» gebruikt – kan blijken dat de instelling niet langer voldoet aan deze verplichting. Wanneer wordt overwogen om bij een instelling in te grijpen vanwege het niet langer voldoen aan de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten te bevorderen, moet een aantal stappen worden gezet. Deze stappen zijn met uw Kamer en met de Eerste Kamer besproken tijdens de behandeling van de genoemde wet en overeenkomstig vastgelegd in de Regeling Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef (hierna: regeling). In artikel 6.11 van de WHW is geregeld dat er een commissie van advies moet zijn die tot taak heeft een advies te geven. Dit is de Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Deze heb ik gevraagd mij te adviseren. In de eerste stap zal de commissie beoordelen of de uitspraken discriminatoir zijn in de zin van bestaande wet- en regelgeving of anderszins flagrant in strijd zijn met de kernwaarden van de Nederlandse democratische rechtsstaat. In de tweede stap zal de commissie beoordelen of de uitlatingen, gelet op de context waarin deze zijn gedaan, vallen onder een grondrecht, de academische vrijheid of een ander fundamenteel recht en zal zij mij adviseren hoe de betrokken (grond)rechten tegen elkaar moeten worden afgewogen.

Conform de regeling heb ik de commissie verzocht om het advies in deze zaak binnen drie maanden uit te brengen. Indien de bij de advisering te betrachten zorgvuldigheid daartoe aanleiding geeft, kan deze termijn met maximaal drie maanden worden verlengd. Het advies van de commissie is zwaarwegend. Indien de commissie tot de conclusie komt dat sprake is van discriminatoire uitlatingen of uitlatingen die anderszins flagrant in strijd zijn met de kernwaarden van de Nederlandse democratische rechtsstaat, zal ik in de derde stap beoordelen of de uitlatingen aan de instelling zijn toe te schrijven. Indien dat het geval is, zal ik in de vierde stap de instelling een waarschuwing geven (conform artikel 6.10, vierde lid, WHW). In dat geval zal ik uw Kamer, zoals toegezegd bij de behandeling van de genoemde wet, (al dan niet vertrouwelijk) informeren. Indien de instelling niet binnen de in de waarschuwing gestelde termijn van ten minste drie maanden gevolg geeft aan mijn waarschuwing, kan ik in de vijfde stap het recht om wettelijke graden te verlenen aan de opleidingen van de IUASR ontnemen op basis van artikel 6.10, eerste lid van de WHW. De instelling maakt dan niet langer onderdeel uit van het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven