[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34985, bijgewerkt t/m nr. 11 (3e NvW d.d. 24 mei 2019)

Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2019D00159, datum: 2018-12-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2018Z13126:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 11 (derde nota van wijziging d.d. 24 mei 2019)



	34 985 	Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in
verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de
Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de in de
Wet natuurbescherming gestelde regels te integreren in het stelsel van
de Omgevingswet;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 WIJZIGINGEN IN DE OMGEVINGSWET

Artikel 1.1 (Omgevingswet)

De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.3, onder a, wordt na “een goede omgevingskwaliteit,”
ingevoegd “ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur,”. 

Aa

Aan artikel 1.5 wordt het volgende lid toegevoegd:

4.	Een bij of krachtens deze wet gestelde regel over het vangen, doden
of verwerken van walvissen is ook van toepassing op in Nederland
geregistreerde vaartuigen die zich buiten Nederland en de exclusieve
economische zone bevinden.

B

Aan artikel 2.18, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel e, onder 3°, door een komma, het volgende onderdeel
toegevoegd:

f. op het gebied van natuur:

1°. het behoud of herstel van dier- en plantensoorten die van nature in
Nederland in het wild voorkomen, van hun biotopen en habitats, en van in
Nederland voorkomende typen natuurlijke habitats, in overeenstemming met
de internationaalrechtelijke verplichtingen,

2°. het zorg dragen voor het nemen van maatregelen:

– voor Natura 2000-gebieden, in overeenstemming met de vogelrichtlijn
en de habitatrichtlijn, met uitzondering van Natura 2000-gebieden of
gedeelten daarvan in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
gevallen, en 

– voor bijzondere nationale natuurgebieden, die nodig zijn voor het
bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor de onderscheiden
gebieden, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, 

3°. de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van
invasieve uitheemse soorten, in bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen gevallen.

C

Artikel 2.19 wordt als volgt gewijzigd:

1. 	In het eerste lid wordt “tweede tot en met vierde lid” vervangen
door “tweede tot en met vijfde lid”. 

2. Het volgende lid wordt toegevoegd:

   5. De volgende taken op het gebied van natuur berusten bij Onze
daarbij genoemde Minister:

a. bij Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit: 

1°. het zorg dragen voor het nemen van maatregelen als bedoeld in
artikel 2.18, eerste lid, onder f, onder 2°, tweede streep, voor
bijzondere nationale natuurgebieden, behalve in de gevallen die zijn
aangewezen bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in
laatstgenoemd artikelonderdeel, 

2°. het voor zover mogelijk opstellen van een kwantificering van de
instandhoudingsdoelstellingen voor de in Natura 2000-gebieden en
bijzondere nationale natuurgebieden te beschermen habitats en soorten,

3°. het opstellen van rode lijsten die inzicht geven in met uitroeiing
bedreigde of speciaal gevaar lopende dier- en plantensoorten die van
nature in Nederland voorkomen, 	

4°. de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van
invasieve uitheemse soorten, met uitzondering van de gevallen die zijn
aangewezen op grond van artikel 2.18, eerste lid, onder f, onder 3°,

b. bij Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen Minister: het
zorg dragen voor het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 2.18,
eerste lid, onder f, onder 2°, eerste streep, voor Natura 2000-gebieden
of gedeelten daarvan:

1°. die een oppervlaktewaterlichaam zijn dat in beheer is bij het Rijk,

2°. die voor militaire doeleinden worden gebruikt,

3°. die in beheer zijn bij een van Onze andere Ministers dan Onze
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, of eigendom zijn van
de Staat der Nederlanden, in bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen gevallen.

D

Artikel 2.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan onderdeel a worden de volgende onderdelen toegevoegd:

9°. een besluit tot aanwijzing van natuurgebieden als bedoeld in
artikel 2.21a, 

10°. een besluit tot erkenning op grond van artikel 4.32, tweede lid,
onder a,

11°. een plan als bedoeld in artikel 16.53c,.

b. In onderdeel b wordt “artikel 2.38” vervangen door “artikel
2.43, eerste, tweede, derde en vierde lid, 2.38 of 2.44”.

2.	In het derde lid, onder c, onder 1°, wordt “of 5.34, derde lid,
onder c, onder 1°” vervangen door “5.34, derde lid, onder c, onder
1°, 8.1, vierde lid, of 8.2, vierde lid”.

E

Aan artikel 2.28 wordt onder vervanging van de punt aan het einde van
onderdeel h door een komma het volgende onderdeel toegevoegd:

i. het aanwijzen van locaties waarbinnen:

1°. de jacht niet mag worden uitgeoefend met gebruikmaking van een
geweer,

2°. de in artikel 4.3 bedoelde regels over het vellen van houtopstanden
niet van toepassing zijn.

F

Na artikel 2.31 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 2.31a (verplichte instructieregels Rijk natuurgebieden, flora en
fauna)

Regels op grond van artikel 2.24 worden met het oog op de bescherming,
het herstel en de ontwikkeling van natuur en landschap in ieder geval
gesteld over:

a. het behoud of herstel van de staat van instandhouding van
diersoorten, plantensoorten, biotopen en habitats ter voldoening aan
internationaalrechtelijke verplichtingen,

b. de aanwijzing, de instandhoudingsdoelstellingen en de bescherming van
Natura 2000-gebieden, 

c. de aanwijzing, de instandhoudingsdoelstellingen en de bescherming van
bijzondere nationale natuurgebieden, voor zover noodzakelijk ter
uitvoering van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn,

d. de aanwijzing en bescherming van gebieden, behorende tot het
natuurnetwerk Nederland, voor zover noodzakelijk ter voldoening aan
internationaalrechtelijke verplichtingen,

e. de aanwijzing van nationale parken, 

f. de vaststelling door bestuursorganen van plannen als bedoeld in
artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn.

G

Het opschrift van afdeling 2.6 komt te luiden: 

AFDELING 2.6 BIJZONDERE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

H

Na het opschrift van afdeling 2.6 wordt een paragraafopschrift
ingevoegd, luidende:

§ 2.6.1 Bijzondere beheertaken en –bevoegdheden water,
waterstaatswerken en wegen.

I

Aan afdeling 2.6 wordt na artikel 2.42 een paragraaf toegevoegd,
luidende:

§ 2.6.2 Bijzondere bevoegdheden natuur en landschap

Artikel 2.43 (aanwijzing natuurgebieden en landschappen)

1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst ter
uitvoering van de vogelrichtlijn of de habitatrichtlijn Natura
2000-gebieden aan en stelt daarbij instandhoudingsdoelstellingen voor
die gebieden vast.

2. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan ter
uitvoering van de vogelrichtlijn of de habitatrichtlijn bijzondere
nationale natuurgebieden aanwijzen en instandhoudingsdoelstellingen voor
die gebieden vaststellen. 

3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan nationale
parken aanwijzen.

4. Bij omgevingsverordening worden de gebieden aangewezen die behoren
tot het natuurnetwerk Nederland.

5. Bij omgevingsverordening kunnen gebieden, met uitzondering van Natura
2000-gebieden of gebieden als bedoeld in het vierde lid, worden
aangewezen als bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere
provinciale landschappen.

Artikel 2.44 (toegangsbeperking natuurgebieden)

1. Gedeputeerde staten kunnen de toegang tot een Natura 2000-gebied
geheel of gedeeltelijk beperken of verbieden.

2. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, berust bij Onze Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als een Natura 2000-gebied
geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door een van Onze andere Ministers
dan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan de toegang
tot een bijzonder nationaal natuurgebied geheel of gedeeltelijk beperken
of verbieden.

4. De bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, berust bij gedeputeerde
staten in gevallen waarin dat bij algemene maatregel van bestuur is
bepaald. 

J

Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Het beheerplan voor een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk
wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of dat eigendom is van de Staat der
Nederlanden, wordt in afwijking van artikel 3.8, derde lid, voor dat
gebied of dat gedeelte vastgesteld door Onze Minister bij wie op grond
van artikel 2.19, vijfde lid, onder b, de taak berust om zorg te dragen
voor het nemen van maatregelen voor Natura 2000-gebieden.

2. Het volgende lid wordt toegevoegd:

4. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat stellen een programma aanpak
stikstof vast voor het verminderen van de belasting door
stikstofdepositie van de voor stikstof gevoelige habitats in de Natura
2000-gebieden die in het programma zijn opgenomen en het binnen
afzienbare termijn verwezenlijken van de instandhoudingsdoelstellingen
voor deze habitats.

K

Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid worden onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel i door een komma, de volgende onderdelen toegevoegd:

j. Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke
verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een bijzonder
nationaal natuurgebied,

k. de uitoefening van de jacht en activiteiten om populaties van in het
wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden,

l. het gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties en
het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden,

m. het vangen, doden en verwerken van walvissen,

n. activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve
uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben,

o. het vellen en beheren van houtopstanden.

2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot derde,
vierde en vijfde lid wordt na het eerste lid het volgende lid ingevoegd:

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
volgende activiteiten met dieren, planten, stoffen of zaken waarvan de
daaraan voorafgaande verkrijging of productie gevolgen heeft of kan
hebben voor de fysieke leefomgeving:

a. het verhandelen, het om een andere reden dan verkoop onder zich
hebben en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
dieren, planten of producten daarvan,

b. het verhandelen en het binnen het grondgebied van Nederland brengen
van hout of houtproducten,

c. het verhandelen en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland
brengen van middelen of installaties om dieren te vangen of te doden.

3. Aan het derde lid (nieuw) wordt onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel c, onder 2°, door een komma, het volgende onderdeel
toegevoegd:

d. flora- en fauna-activiteiten.

L

Aan artikel 4.11, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel c door een komma, de volgende onderdelen
toegevoegd:

d. Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke
verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een bijzonder
nationaal natuurgebied,

e. flora- en fauna-activiteiten,

f. activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren
of om schade door dieren te bestrijden, met uitzondering van de jacht, 

g. het gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties en
het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden, 

h. activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve
uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben, 

i. het vellen en beheren van houtopstanden.

M

Aan artikel 4.12, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel e, onder 2°, door een komma, de volgende
onderdelen toegevoegd:

f. Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke
verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een bijzonder
nationaal natuurgebied,

g. flora- en fauna-activiteiten,

h. de uitoefening van de jacht en activiteiten om populaties van in het
wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden,

i. het gebruik, het onder zich hebben, het verhandelen en het binnen of
buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen of
installaties en het toepassen van methodes om dieren te vangen of te
doden,

j. het verhandelen, het om een andere reden dan verkoop onder zich
hebben en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
dieren, planten of producten daarvan,

k. het vangen, doden en verwerken van walvissen,

l. activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve
uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben,

m. het vellen en beheren van houtopstanden,

n. het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verhandelen
van hout en houtproducten.

N

Artikel 4.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. De lettering van de onderdelen in de opsomming vervalt.

2. Aan de opsomming worden, onder vervanging van de punt aan het slot
van het laatste onderdeel door een komma, de volgende onderdelen
toegevoegd:

de benelux-regelgeving over jacht en vogelbescherming,

de Europese cites-regelgeving, 

de Europese exotenregelgeving,

de Europese flegt-regelgeving,

de Europese houtregelgeving 

de Europese zeehondenregelgeving, 

de habitatrichtlijn,

het verdrag van Bern,

het verdrag van Bonn,

de vogelrichtlijn,

het walvisverdrag,

de wildklemverordening.

3. De onderdelen worden alfabetisch gerangschikt en geletterd a tot en
met aa.

Na

	In artikel 4.24, derde lid, onder a en b, wordt “op grond van artikel
2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming aangewezen Natura
2000-gebied Noordzeekustzone” steeds vervangen door “op grond van
artikel 2.43, eerste lid, aangewezen Natura 2000-gebied
Noordzeekustzone”.

O

In paragraaf 4.3.2 worden na artikel 4.29 de volgende artikelen
ingevoegd:

Artikel 4.30 (rijksregels activiteiten natuurgebieden)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over Natura 2000-activiteiten en
activiteiten met mogelijke verslechterende of significant verstorende
gevolgen voor een bijzonder nationaal natuurgebied worden gesteld met
het oog op de natuurbescherming.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat mogelijke
verslechterende of significant verstorende gevolgen voor het betrokken
gebied worden voorkomen.

Artikel 4.31 (rijksregels jacht, populatiebeheer en schadebestrijding)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over de uitoefening van de jacht,
activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of
schade door dieren te bestrijden, worden gesteld met het oog op:

a. de natuurbescherming, 

b. goed jachthouderschap, 

c. het voorkomen en bestrijden van schade door dieren, 

d. het waarborgen van de veiligheid.

2. De regels strekken er in ieder geval toe: 

a. dat de uitoefening van de jacht en activiteiten als bedoeld in het
eerste lid, plaatsvinden in overeenstemming met een faunabeheerplan,

b. te bepalen in welke periode de uitoefening van de jacht op dieren van
een bepaalde soort is toegestaan, van welke middelen bij de uitoefening
van de jacht gebruik kan worden gemaakt en onder welke omstandigheden de
uitoefening van de jacht is verboden. 

Artikel 4.32 (rijksregels middelen, methoden en installaties vangen of
doden dieren)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het gebruik, het onder zich
hebben, het verhandelen en het binnen of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van middelen of installaties en het toepassen van
methodes om dieren te vangen of te doden worden gesteld met het oog op:

a. de natuurbescherming, 

b. het waarborgen van de veiligheid,

c. het beschermen van de gezondheid,

d. het beschermen van het milieu.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:

a. degene die een geweer, vogel of eendenkooi gebruikt over de vereiste
deskundigheid beschikt en met gunstig gevolg een examen heeft afgelegd
dat door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is
erkend of door hem als gelijkwaardig aan door hem erkende examens is
aangemerkt, 

b. degene die een geweer gebruikt, is gedekt door een verzekering voor
de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade waartoe het gebruik
van het geweer aanleiding kan geven,

c. degene aan wie een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit
is verleend, aan een faunabeheereenheid gegevens verstrekt over de door
hem gedode dieren.

Artikel 4.33 (rijksregels walvissen)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het vangen, doden of verwerken
van walvissen worden gesteld met het oog op de natuurbescherming.

	2. De regels strekken er in ieder geval toe dat mogelijke nadelige
gevolgen voor de staat van instandhouding van de walvisstand worden
voorkomen.

Artikel 4.34 (rijksregels exoten)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over activiteiten die de
introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg
hebben of kunnen hebben worden gesteld met het oog op de
natuurbescherming, het beschermen van de gezondheid of het beschermen
van het milieu.

2. De regels strekken er in ieder geval toe nadelige gevolgen voor de
biologische diversiteit te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.35 (rijksregels houtopstanden)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het vellen en beheren van
houtopstanden worden gesteld met het oog op de instandhouding van het
bosareaal, de natuurbescherming of het beschermen van landschappelijke
waarden.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat na het vellen of het
anders tenietgaan van een houtopstand, herbeplanting plaatsvindt op
bosbouwkundig verantwoorde wijze.

Artikel 4.36 (rijksregels handel en onder zich hebben van dieren,
planten en producten)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het verhandelen, het om een
andere reden dan verkoop onder zich hebben of het binnen of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van dieren, planten en producten
daarvan worden gesteld met het oog op de natuurbescherming.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat de activiteiten geen
risico opleveren voor de staat van instandhouding van de betrokken
soort.

3. De regels kunnen ertoe strekken daarbij aangewezen
rechtspersoonlijkheid bezittende organisaties te belasten met de taak om
merken, merktekens of ringen voor vogels, planten of producten daarvan
uit te reiken in overeenstemming met daarbij gestelde regels.

Artikel 4.37 (rijksregels hout en houtproducten)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het verhandelen van hout en
houtproducten als bedoeld in de Europese flegt-regelgeving of de
Europese houtregelgeving worden gesteld met het oog op de
natuurbescherming, het beschermen van het milieu, het tegengaan van
klimaatverandering of het beheer van natuurlijke hulpbronnen.

2. De regels strekken uitsluitend ter uitvoering van de Europese
flegt-regelgeving en de Europese houtregelgeving.

Artikel 4.38 (rijksregels flora- en fauna-activiteiten)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over flora- en fauna-activiteiten
worden gesteld met het oog op de natuurbescherming.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat mogelijke nadelige
gevolgen voor de staat van instandhouding van van nature in het wild
voorkomende dier- of plantensoorten worden voorkomen.

P

Artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden na onderdeel d, de volgende onderdelen
ingevoegd:

e. een Natura 2000-activiteit,

f. een jachtgeweeractiviteit,

g. een valkeniersactiviteit,.

2. In het tweede lid wordt na onderdeel f, onder 5°, het volgende
onderdeel ingevoegd:

g. een flora- en fauna-activiteit.

3. Het derde lid vervalt.

Q

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt “, eerste en tweede lid,”.

b. Na onderdeel f worden de volgende onderdelen ingevoegd:

g. een Natura 2000-activiteit,

h. een flora- en fauna-activiteit,

i. een jachtgeweeractiviteit,.

2. Onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid worden na het
tweede lid de volgende leden ingevoegd:

3. Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1, eerste en
tweede lid, kunnen voor:

a. een Natura 2000-activiteit, 

b. een flora- en fauna-activiteit, 

c. een jachtgeweeractiviteit, 

d. een valkeniersactiviteit,

gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven
grenzen, bij ministeriële regeling, van de aanwijzing kan worden
afgeweken. 

4.	Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1, eerste en
tweede lid, kunnen voor:

a. een Natura 2000-activiteit, 

b. een flora- en fauna-activiteit,

gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven
grenzen, in een programma van de aanwijzing kan worden afgeweken.

3. Het vijfde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt “, eerste en tweede lid,”.

b. De lettering van de onderdelen in de opsomming vervalt.

c. Aan de opsomming worden, onder vervanging van de punt aan het slot
van het laatste onderdeel door een komma, de volgende onderdelen
toegevoegd:

de vogelrichtlijn,

de habitatrichtlijn,

het verdrag van Bern,

het verdrag van Bonn.

d. De onderdelen worden alfabetisch gerangschikt en geletterd a tot en
met p.

Qa

	Artikel 5.5 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel f door een komma, het volgende onderdeel toegevoegd:

	g. een flora- en fauna-activiteit.

	2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel e door een komma, het volgende onderdeel toegevoegd:

	f. een Natura 2000-activiteit.

3.	Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde
lid wordt na het tweede lid het volgende lid ingevoegd:

3. 	Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift van een
omgevingsvergunning voor:

a.	een jachtgeweeractiviteit,

b.	een valkeniersactiviteit.

Qb

In artikel 5.7 wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot
vierde en vijfde lid, na het tweede lid het volgende lid ingevoegd:

3. 	Een omgevingsvergunning voor een activiteit waarbij de locatie van
ondergeschikt belang is, wordt, in bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen gevallen, los aangevraagd van de omgevingsvergunning voor
andere activiteiten.

R

In artikel 5.8 wordt “5.9” vervangen door “5.9, 5.9a”.

S

Na artikel 5.9 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 5.9a (bevoegd gezag aanvraag Ă©Ă©n jachtgeweeractiviteit)

De korpschef beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
jachtgeweeractiviteit.

T

	Aan artikel 5.11, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel h, onder 2°, door een komma, het volgende
onderdeel toegevoegd:

	i. een valkeniersactiviteit.

U

In artikel 5.12, eerste lid, wordt “5.9” vervangen door “5.9,
5.9a”.

V

In artikel 5.13, tweede lid, wordt “5.9” vervangen door “5.9 of
5.9a”.

W

Na artikel 5.29 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 5.29a (artikel 5.18 beoordelingsregels aanvraag
jachtgeweer-activiteit en valkeniersactiviteit)

Voor een jachtgeweeractiviteit of een valkeniersactiviteit worden de
regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de
natuurbescherming of de veiligheid.

X

Artikel 5.41 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Het volgende lid wordt toegevoegd: 

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek van
Onze Minister van Justitie en Veiligheid tot intrekking van een
omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit op de grond, bedoeld
in artikel 5.42, derde lid.

Y

Aan artikel 5.42 wordt, onder vernummering van het derde tot het vierde
lid, na het tweede lid het volgende lid ingevoegd:

3. Als geval als bedoeld in artikel 5.39, onder a, waarin het bevoegd
gezag de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit intrekt,
wordt in ieder geval aangewezen het geval waarin de vergunninghouder
misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie of van de bevoegdheid die
voorhanden te hebben, of waarin er andere aanwijzingen zijn dat aan hem
het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden
toevertrouwd. 

Z

Hoofdstuk 8 komt te luiden:

HOOFDSTUK 8 AANVULLENDE REGELS POPULATIEBEHEER, SCHADEBESTRIJDING EN
JACHT

Artikel 8.1 (faunabeheereenheden en faunabeheerplannen)

1. Binnen een provincie zijn er een of meer faunabeheereenheden.

2. Een faunabeheereenheid stelt voor haar werkgebied een faunabeheerplan
vast. Het faunabeheerplan heeft goedkeuring nodig van gedeputeerde
staten van de provincie waarin het werkgebied van de faunabeheereenheid
is gelegen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over
faunabeheereenheden en faunabeheerplannen. De regels strekken ter
waarborging van een transparante, samenhangende en regionaal ingebedde
uitvoering van het duurzaam beheer van populaties van in het wild
levende dieren, uitvoering van schadebestrijding door grondgebruikers en
uitoefening van de jacht door jachthouders. De regels gaan in ieder
geval over de rechtsvorm en de samenstelling van het bestuur van een
faunabeheereenheid. Bij omgevingsverordening worden nadere regels
gesteld over faunabeheereenheden en faunabeheerplannen.

4. Voor de uitvoering van de regels van de algemene maatregel van
bestuur en van de omgevingsverordening, bedoeld in het derde lid, zijn
gedeputeerde staten het bevoegd gezag.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen
waarin Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beslist
over de goedkeuring van een faunabeheerplan, bevoegd is tot het stellen
van nadere regels als bedoeld in het derde lid, vierde volzin, of het
bevoegd gezag, bedoeld in het vierde lid, is. Hierbij worden de grenzen
van artikel 2.3, derde lid, in acht genomen.

Artikel 8.2 (bijzondere bepaling over aansluitplicht bij
wildbeheereenheid)

1. Jachthouders aan wie een omgevingsvergunning voor een
jachtgeweeractiviteit is verleend, organiseren zich met anderen in een
wildbeheereenheid. 

2. Een wildbeheereenheid heeft de rechtsvorm van een vereniging.

3. Een wildbeheereenheid geeft uitvoering aan het faunabeheerplan,
bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, en bevordert dat het duurzaam beheer
van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van
schadeveroorzakende dieren en de jacht worden uitgevoerd in samenwerking
met, en ten dienste van, grondgebruikers of terreinbeheerders. 

4. Ook grondgebruikers en terreinbeheerders kunnen lid worden van de
vereniging.

5. Bij omgevingsverordening worden regels gesteld over
wildbeheereenheden. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:

a. de omvang en begrenzing van het gebied waarover zich de zorg van de
wildbeheereenheid kan uitstrekken, en

b. de gevallen waarin en voorwaarden waaronder jachthouders zijn
uitgezonderd van het eerste lid.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen
waarin Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd is
tot het stellen van regels als bedoeld in het vierde lid. Hierbij worden
de grenzen van artikel 2.3, derde lid, in acht genomen.

Artikel 8.3 (bijzondere bepaling over de jacht)

1. Gerechtigd tot het uitoefenen van de jacht in een jachtveld zijn,
elkaar uitsluitend:

a. de eigenaar van de grond;

b. de erfpachter of vruchtgebruiker van de grond, tenzij de eigenaar
zich bij het vestigen van het erfpachtrecht of het recht op
vruchtgebruik het jachtrecht heeft voorbehouden en tenzij het jachtrecht
ten tijde van het vestigen van het erfpachtrecht of het recht op
vruchtgebruik al was verhuurd;

c. de pachter van de grond, tenzij de verpachter bij het aangaan van de
pachtovereenkomst niet tot het uitoefenen van de jacht gerechtigd was of
zich het recht tot de uitoefening van de jacht heeft voorbehouden en
tenzij ten tijde van het aangaan van de pachtovereenkomst het jachtrecht
al was verhuurd, of

d. degene die het jachtrecht bij schriftelijke en gedagtekende
overeenkomst voor een periode van ten minste zes jaar en ten hoogste
twaalf jaar heeft gehuurd van de ten tijde van het aangaan van de
huurovereenkomst tot de uitoefening van de jacht gerechtigde:

1°. eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker of pachter van de grond, met
toestemming van de grondgebruiker als de verhuurder niet ook
grondgebruiker is, of

2°. huurder van het jachtrecht, met toestemming van de eigenaar,
erfpachter, vruchtgebruiker of pachter die het jachtrecht aan deze
huurder heeft verhuurd en mits het jachtrecht in zijn geheel wordt weder
verhuurd. 

2. In de huurovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onder d, kan niet
worden afgeweken van artikel 226, eerste, tweede en derde lid, van Boek
7 van het Burgerlijk Wetboek. Zij bevat geen beding van optie of
verlenging. 

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld in welke
gevallen het is toegestaan dat de periode, bedoeld in het eerste lid,
onder d, korter is dan zes jaar.

4. De jacht is alleen toegestaan op dieren van de volgende soorten:

a. klein wild: fazanten (Phasianus colchicus), hazen (Lepus europaeus);

b. waterwild: wilde eenden (Anas platyrhynchos);

c. overig wild: houtduiven (Columba palumbus), of konijnen (Oryctolagus
cuniculus).

Artikel 8.4 (bijzondere bepaling over aansprakelijkheidsverzekering
jachtgeweren)

1. Degene die schade heeft geleden als gevolg van het gebruik van een
geweer ter uitvoering van deze wet heeft tegenover de verzekeraar door
wie de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor die schade is gedekt,
een eigen recht op schadevergoeding tot het beloop van een bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen maximumbedrag. Het tenietgaan van zijn
schuld aan de verzekerde bevrijdt de verzekeraar niet tegenover de
benadeelde, tenzij deze schadeloos is gesteld. 

2. Geen uit de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek over de
verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende
nietigheid of voortvloeiend verweer of verval kan door een verzekeraar
aan een benadeelde worden tegengeworpen. 

3. De verzekeraar die de schade van een benadeelde geheel of ten dele
vergoedt, hoewel de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met
hem gesloten overeenkomst was gedekt, heeft voor het bedrag van de
schadevergoeding verhaal op degene die voor de schade aansprakelijk is.

4. Als de overeenkomst een beding inhoudt dat de verzekerde persoonlijk
voor een deel in de vergoeding van de schade zal bijdragen, blijft de
verzekeraar toch tegenover de benadeelde gehouden tot betaling van de
schadeloosstelling die op grond van de overeenkomst ten laste van de
verzekerde blijft.

Artikel 8.5 (afpalingsrecht eendenkooien)

1. Het is ieder ander dan de kooiker van een eendenkooi, waarvoor op 31
maart 1977 een recht van afpaling gold, of degene die handelt met
toestemming van die kooiker, verboden binnen de afpalingkring van die
kooi activiteiten te verrichten waardoor eenden binnen de afpalingkring
kunnen worden verontrust. 

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is, als redelijkerwijs niet
kan worden gevergd dat de activiteiten niet, op andere wijze of op een
ander tijdstip worden verricht, niet van toepassing op activiteiten
verricht:

a. ter uitvoering van openbare werken;

b. bij het gebruik en onderhoud van dat wat door die werken is tot stand
gebracht, of

c. ter uitoefening van een beroep of bedrijf. 

3. Degene die activiteiten als bedoeld in het tweede lid verricht,
vergoedt de schade die daaruit voor het gebruik van de eendenkooi
voortvloeit aan de kooiker, tenzij anders met de kooiker is
overeengekomen. 

AA

Aan afdeling 10.2 wordt het volgende artikel toegevoegd:

Artikel 10.10a (gedoogplicht natuurgebieden)

1. Een rechthebbende op een onroerende zaak waarvoor door het
provinciebestuur of een van Onze Ministers ter uitvoering van de taak,
bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, onder 2°, en artikel
2.19, vijfde lid, onder a, onder 1°, en onder b, feitelijke handelingen
worden verricht die nodig zijn gelet op de instandhoudingsdoelstellingen
voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied,
gedoogt het treffen van deze maatregelen.

2. Het bevoegd gezag informeert een rechthebbende als bedoeld in het
eerste lid ten minste vier weken van tevoren schriftelijk over de
voorgenomen maatregelen. 

3. In afwijking van het tweede lid kan het informeren mondeling
plaatsvinden en geldt de termijn niet, als dit nodig is vanwege het
spoedeisende karakter van de maatregel. 

AB

Na artikel 10.28 wordt de volgende afdeling ingevoegd:

AFDELING 10.3A OVERIG

Artikel 10.28a (gedoogplicht maatregelen populaties dieren en planten)

1. Gedeputeerde staten kunnen of Onze Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit kan besluiten dat de personen of de groepen van
personen die ter uitvoering van een omgevingsvergunning voor een flora-
en fauna-activiteit om de omvang te beperken van de populatie van
dieren, toegang hebben tot de grond waar de dieren aanwezig zijn.

2. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en
gedeputeerde staten kunnen besluiten dat personen of groepen van
personen die ter uitvoering van de taak, bedoeld in respectievelijk
artikel 2.19, vijfde lid, onder a, onder 4°, en artikel 2.18, eerste
lid, onder f, onder 1° of 3°, zijn belast met de bestrijding van
dieren of planten van uitheemse soorten of van verwilderde dieren, of de
terugdringing van de aantallen aanwezige dieren en planten van die
soorten, toegang hebben tot de grond waar de dieren of de planten
aanwezig zijn.

3. Een rechthebbende gedoogt de aanwezigheid op zijn grond van personen
of groepen van personen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

4. Het bevoegd gezag informeert een rechthebbende als bedoeld in het
derde lid ten minste achtenveertig uur van te voren schriftelijk over de
voorgenomen maatregelen. 

5. In afwijking van het vierde lid kan het informeren mondeling
plaatsvinden en geldt de termijn niet, als dit nodig is vanwege het
spoedeisende karakter van de maatregel. 

AC

	Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. 	Na “besluit” wordt ingevoegd “, voor onderzoeken of
verrichtingen die op verzoek van betrokkenen plaatsvinden en voor de
afgifte van een document, ringen, merken of merktekens voor dieren”.

	b. De laatste zin wordt op een nieuwe regel geplaatst en voor deze
tekst wordt, onder vernummering van het tweede lid tot zesde lid, de
aanduiding “3.” geplaatst. 

	2. Na het eerste lid wordt het volgende lid ingevoegd:

	2. Onze Minister die het aangaat kan ter dekking van de kosten voor de
uitvoering van controles of verificaties op grond van Europese
cites-regelgeving, Europese flegt-regelgeving of Europese
houtregelgeving, rechten heffen van de eigenaar, vervoerder,
verhandelaar, importeur of diens gemachtigde.

	3. Na het derde lid (nieuw) worden de volgende leden ingevoegd:

	4. 	De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, berust voor
omgevingsvergunningen voor jachtgeweeractiviteiten bij de korpschef.

5.	Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan bij
regeling bepalen dat de bevoegdheid om rechten te heffen voor de afgifte
van ringen, merken of merktekens, bedoeld in het eerste lid, berust bij
organisaties die zijn aangewezen op grond van artikel 4.36, derde lid. 

	4. In het zesde lid (nieuw), onderdeel a, wordt “besluiten”
vervangen door “besluiten, documenten, ringen, merken of merktekens
voor dieren, en onderzoeken of verrichtingen”.

ACa

	

In artikel 13.3d wordt “artikel 15.1, eerste lid, onder c tot en met
g” vervangen door “artikel 15.1, eerste lid, onder d tot en met
h”.

ACb

In artikel 13.4b, eerste lid, onder d, wordt “artikel 15.1, eerste
lid, onder e” vervangen door “artikel 15.1, eerste lid, onder f”.

ACc

Artikel 15.1 wordt als volgt gewijzigd:

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a.	Onder verlettering van de onderdelen b tot en met n tot c tot en met
o wordt na onderdeel a het volgende onderdeel ingevoegd:

b.	een besluit op grond van artikel 2.44, eerste of derde lid,.

b. In onderdeel g (nieuw) wordt “artikel 4.3, eerste of tweede lid”
vervangen door “artikel 4.3, eerste of derde lid”.

c. 	In onderdeel h (nieuw) wordt “4.3, derde lid” vervangen door
“4.3, vierde lid”.

2.	In het tweede lid wordt “het eerste lid, onder c tot en met e”
vervangen door “het eerste lid, onder d tot en met f”.

ACd

In artikel 15.4, eerste lid, wordt “artikel 15.1, eerste lid, onder c
tot en met g” vervangen door “artikel 15.1, eerste lid, onder d tot
en met h”.

AD

Aan hoofdstuk 15 wordt de volgende afdeling toegevoegd:

AFDELING 15.4 SCHADE DOOR IN HET WILD LEVENDE DIEREN

Artikel 15.17 (tegemoetkoming schade aangericht door in het wild levende
dieren)

1. Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van een belanghebbende een
tegemoetkoming in schade, geleden in hun provincie, aangericht door van
nature in het wild levende dieren van bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen soorten.

2. Een tegemoetkoming wordt alleen verleend voor zover een
belanghebbende schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of
niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven. Een tegemoetkoming
wordt naar billijkheid bepaald.

3. Op grond van het eerste lid worden de soorten aangewezen die op grond
van artikel 5.1, tweede lid, worden beschermd tegen flora- en
fauna-activiteiten.

ADa

Artikel 16.20 wordt als volgt gewijzigd:

1.	In het eerste lid, onder a, vervalt “, met uitzondering van een
bestuursorgaan van het Rijk,”.

2.	Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt na het
eerste lid het volgende lid ingevoegd:

2.	Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen
waarbij de artikelen 16.15 en 16.19 en de op grond van artikel 16.15
gestelde regels niet van overeenkomstige toepassing zijn op het
uitbrengen van advies over het ontwerp van een projectbesluit dat wordt
vastgesteld door Onze Minister die het aangaat en een ander
bestuursorgaan van het Rijk oorspronkelijk op grond van artikel 16.15 of
16.19 in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om te adviseren.

AE

Na artikel 16.25 wordt de volgende paragraaf ingevoegd:

§ 16.3.2a Natura 2000-gebieden

Artikel 16.25a (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht)

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de
voorbereiding van een aanwijzing van een Natura 2000-gebied of een
bijzonder nationaal natuurgebied.

Een bestuursorgaan kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht,
voor zover niet in strijd met internationaalrechtelijke verplichtingen,
buiten toepassing laten bij de voorbereiding van een aanwijzing als
bedoeld in het eerste lid, als het gaat om een wijziging van
ondergeschikte aard die niet leidt tot grotere nadelige gevolgen voor
het milieu.

AF

In artikel 16.36, tweede lid, wordt “artikel 2.8 van de Wet
natuurbescherming” vervangen door “artikel 16.53c”.

AG

Na afdeling 16.4 wordt de volgende afdeling ingevoegd:

AFDELING 16.4A PASSENDE BEOORDELING NATURA 2000

Artikel 16.53c (passende beoordeling)

1. Voor een plan of een project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van
de habitatrichtlijn maakt het bestuursorgaan dat het plan vaststelt, de
aanvrager van de betrokken omgevingsvergunning, of het bevoegd gezag
voor het projectbesluit een passende beoordeling als bedoeld in artikel
6, derde lid, van die richtlijn, van de gevolgen voor het Natura
2000-gebied.

2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te
worden gemaakt, als:

a. het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een
ander plan of project, of 

b. het plan deel uitmaakt van een ander plan,

mits voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt
en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens
en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of
project.

AH

	Onder vernummering van artikel 16.77a tot 16.77b, wordt aan paragraaf
16.7.1 het volgende artikel toegevoegd:

Artikel 16.77a (opschorting beslistermijn Natura 2000-activiteit bij
compenserende maatregelen)

Als een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
Natura 2000-activiteit niet kan worden genomen dan nadat de aanvrager de
aanvraag heeft aangevuld met gegevens die nodig zijn om te beoordelen of
is voldaan aan artikel 6, vierde lid, van de habitatrichtlijn, wordt de
termijn voor het nemen van dat besluit opgeschort tot de dag waarop de
aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is
verstreken.

AI

Aan paragraaf 16.7.3 wordt het volgende artikel toegevoegd:

Artikel 16.87a (administratief beroep omgevingsvergunning voor
jachtgeweeractiviteit)

1. Tegen een besluit dat alleen betrekking heeft op de weigering van een
omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit of op de intrekking
van een vergunning op de in het tweede lid genoemde gronden, staat
administratief beroep open bij Onze Minister van Justitie en Veiligheid.


2. De gronden, bedoeld in het eerste lid, zijn:

a. de vergunninghouder heeft misbruik gemaakt van wapens of munitie of
van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of 

b. er zijn andere aanwijzingen dat aan de vergunninghouder het
voorhanden hebben van wapens of munitie niet of niet langer kan worden
toevertrouwd.

AIa

Aan artikel 16.88, derde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel c door een komma het volgende onderdeel toegevoegd:

d. 	het model dat wordt gebruikt voor het nemen van daarbij aangewezen
besluiten op grond van deze wet.

AJ

Na artikel 17.5 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 17.5a (instelling wetenschappelijke autoriteit CITES)

 Er is een wetenschappelijke autoriteit CITES, die fungeert als
wetenschappelijke autoriteit als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van
de cites-basisverordening.

AJa

	In artikel 18.6a, derde lid, onder a, wordt “artikel 4.3, tweede
lid” vervangen door “artikel 4.3, derde lid”. 

AJb

	In artikel 18.11, eerste lid, wordt “artikel 4.3, eerste lid, aanhef
en onder b, en derde lid” vervangen door “artikel 4.3, eerste lid,
aanhef en onder b, en vierde lid”.

AJc

	In artikel 18.12, eerste lid, onder b, wordt “artikel 4.3, eerste
lid, aanhef en onder a, en derde lid” vervangen door “artikel 4.3,
eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid”.

AJca

In artikel 18.13, eerste lid, onder e, wordt “en vierde lid, aanhef en
onder a, onder 4°” vervangen door “en vijfde lid, aanhef en onder
a, onder 4°”.

AJd

	Artikel 18.14, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a wordt “artikel 4.3, tweede lid” vervangen door
“artikel 4.3, derde lid”. 

	2. In onderdeel b wordt “artikel 4.3, derde lid” vervangen door
“artikel 4.3, vierde lid” en “tweede lid” door “derde lid”.

AJe

	Artikel 18.15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a wordt “artikel 4.3, tweede lid” vervangen door
“artikel 4.3, derde lid”.

	2. In onderdeel b wordt “artikel 4.3, derde lid” vervangen door
“artikel 4.3, vierde lid” en “tweede lid” door “derde lid”.

AK

Na artikel 18.15 wordt het volgende artikel ingevoegd: 

Artikel 18.15a (bestuurlijke boete bij overtreding regels handel dieren,
planten, hout of producten daarvan)

1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan een
bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van bij algemene maatregel
van bestuur aangewezen regels, gesteld op grond van artikel 4.3, tweede
lid, onder a of b, artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, of
artikel 5.34, tweede lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald
voor de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het
Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke
persoon, en ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de tweede
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht per overtreding, per overtreding begaan door een
rechtspersoon of een vennootschap.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de maximumhoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of
voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd. 

4. Voor overtredingen als bedoeld in het eerste lid kan geen
bestuurlijke strafbeschikking worden opgelegd op grond van artikel 257ba
van het Wetboek van Strafvordering.

AL

Aan afdeling 18.1 wordt de volgende paragraaf toegevoegd:

§ 18.1.5 Bestuurlijke maatregelen dieren, planten, eieren, hout en
producten daarvan

Artikel 18.16a (bestuurlijke maatregelen dieren, planten, eieren, hout
en producten daarvan)

1. Onverminderd artikel 18.1 en artikel 117 van het Wetboek van
Strafvordering kan Onze Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit voor dieren, eieren, planten, hout of producten daarvan
die in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet binnen het
grondgebied van Nederland zijn gebracht, onverwijld maatregelen treffen
op kosten van de eigenaar, vervoerder, verhandelaar, importeur of diens
gemachtigde.

2. De maatregelen zijn:

a. een besluit tot het terugzenden naar het land van uitvoer of herkomst
of tot het opleggen van een plicht daartoe,

b. een besluit tot het brengen van dieren, eieren, planten, of van de
producten daarvan naar enige plaats buiten Nederland die daarvoor naar
het oordeel van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
geschikt is en in overeenstemming is met de doeleinden van het
cites-verdrag, of tot het opleggen van een plicht daartoe,

c. een besluit tot het opleggen van een verbod op het vervoeren, be- of
verwerken of het verhandelen,

d. een besluit tot het in bewaring nemen of het opleggen van een plicht
daartoe,

e. een besluit tot het opleggen van een plicht om houders of
vermoedelijke houders van deze situatie onverwijld en op doeltreffende
wijze op de hoogte te stellen,

f. een besluit tot het opleggen van een plicht om de betrokken dieren,
planten, eieren, of producten daarvan of het betrokken hout of producten
daarvan die zijn verhandeld op te halen of centraal op te slaan,

g. een besluit tot het opleggen van een plicht tot het identificeren en
registreren van de betrokken dieren, eieren, planten of producten
daarvan, of het betrokken hout of producten daarvan.

3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan beslissen
dat levende dieren, behorend tot een in het wild levende soort die van
nature in Nederland voorkomt, waarvan kan worden aangenomen dat zij zich
in de natuur kunnen handhaven, op kosten van de eigenaar of van degene
die deze dieren onder zich heeft, in hun natuurlijke leefomgeving in
vrijheid worden gesteld.

Artikel 18.16b (nadere regels over bestuurlijke maatregelen)

1. Aan een in artikel 18.16a bedoeld besluit kunnen voorschriften worden
verbonden. 

2. Het is verboden te handelen in strijd met een besluit als bedoeld in
artikel 18.16a of een voorschrift als bedoeld in het eerste lid.

3. Als niet tot terugzending of tot invrijheidstelling in de natuurlijke
leefomgeving wordt besloten, kunnen de kosten van verzorging,
huisvesting of opslag binnen Nederland geheel of gedeeltelijk in
rekening worden gebracht bij de eigenaar, vervoerder, verhandelaar,
importeur of diens gemachtigde. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
regels worden gesteld over het in rekening brengen van de kosten. 

4. Tot de in artikel 18.16a, eerste en derde lid, bedoelde kosten kunnen
ook behoren de kosten van bewaring in verband met het transport naar de
plaats van bestemming. 

5. Bij gebreke van volledige betaling binnen de door hem gestelde
termijn kan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat
wat op grond van artikel 18.16a of dit artikel is verschuldigd,
invorderen bij dwangbevel.

AM

Aan artikel 20.1 wordt het volgende lid toegevoegd:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen onderdelen van de natuur
worden aangewezen waarvan de staat van instandhouding door monitoring
wordt bewaakt.

AN

In artikel 20.2, eerste lid, wordt na “andere parameter” ingevoegd
“of onderdeel van de natuur”.

AO

Artikel 20.3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. “artikel 20.1, derde lid” wordt vervangen door “artikel 20.1,
derde of vierde lid”.

2. Na “andere parameters” wordt ingevoegd “of onderdelen van de
natuur”. 

AP

Artikel 20.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. De lettering van de onderdelen in de opsomming vervalt.

2. Aan de opsomming worden, onder vervanging van de punt aan het slot
van het laatste onderdeel door een komma, de volgende onderdelen
toegevoegd:

de habitatrichtlijn, 

de vogelrichtlijn.

3. De onderdelen worden alfabetisch gerangschikt en geletterd a tot en
met k.

AQ

Artikel 20.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. De lettering van de onderdelen in de opsomming vervalt.

2. Aan de opsomming worden, onder vervanging van de punt aan het slot
van het laatste onderdeel door een komma, de volgende onderdelen
toegevoegd:

de habitatrichtlijn,

de vogelrichtlijn.

3. De onderdelen worden alfabetisch gerangschikt en geletterd a tot en
met f.

AR

Aan artikel 20.18 wordt het volgende lid toegevoegd:

3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevordert het
onderzoek en wetenschappelijk werk, bedoeld in artikel 10, eerste lid,
van de vogelrichtlijn en artikel 18, eerste lid, van de
habitatrichtlijn.

ARa

In artikel 22.13, tweede lid, onder c, wordt “artikel 15.1, eerste
lid, aanhef en onder c” vervangen door “artikel 15.1, eerste lid,
aanhef en onder d”.

AS

Na artikel 23.5 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 23.5a (voorhangprocedure besluiten aanwijzing Natura
2000-gebieden in exclusieve economische zone)

1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zendt een
voorstel voor een lijst van Natura 2000-gebieden, geheel of gedeeltelijk
gelegen in de exclusieve economische zone, of een voorstel tot wijziging
daarvan, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de habitatrichtlijn
niet eerder aan de Europese Commissie dan vier weken nadat het ontwerp
van dat voorstel aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. 

2. Een besluit over de aanwijzing van een Natura 2000-gebied dat geheel
of gedeeltelijk is gelegen in de exclusieve economische zone als bedoeld
in artikel 2.43, eerste lid, wordt niet eerder genomen dan vier weken
nadat het ontwerp van dat besluit aan beide kamers der Staten-Generaal
is overgelegd.

AT

De bijlage behorende bij artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:

a. De begripsbepalingen van “flora- en fauna-activiteit” en
“Natura 2000-activiteit” komen te luiden:

flora- en fauna-activiteit: activiteit met mogelijke gevolgen voor van
nature in het wild levende dieren of planten;

Natura 2000-activiteit: activiteit, inhoudende het realiseren van een
project dat of het verrichten van een andere handeling die, gelet op de
instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit
van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kan
verslechteren of een significant verstorend gevolg kan hebben voor de
soorten waarvoor dat gebied is aangewezen;.

b. In de alfabetische rangschikking worden de volgende onderdelen
ingevoegd:

bijzonder nationaal natuurgebied: natuurgebied als bedoeld in artikel
2.43, tweede lid;

binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen: activiteit die
is gericht op het bewerkstelligen van het binnen of buiten het
grondgebied van Nederland brengen;

faunabeheereenheid: faunabeheereenheid als bedoeld in artikel 8.1;

faunabeheerplan: faunabeheerplan als bedoeld in artikel 8.1;

habitat van een soort: door specifieke abiotische en biotische factoren
bepaald milieu waarin de soort tijdens Ă©Ă©n van de fasen van zijn
biologische cyclus leeft;

herbeplanten: door aanplant, bezaaiing of natuurlijke verjonging of op
andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand;

houtopstand: zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken,
hakhout of griend;

instandhoudingsdoelstellingen: instandhoudingsdoelstellingen als bedoeld
in artikel 2.43, eerste lid;

jacht: bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van
dieren van soorten, genoemd in artikel 8.3, vierde lid, en het doen van
pogingen daartoe, in een jachtveld, in overeenstemming met de regels
over de uitoefening van de jacht, gesteld op grond van artikel 4.3,
eerste lid, onder k;

jachtgeweeractiviteit: het gebruik van een geweer om in het wild levende
dieren te doden;

jachthouder: degene die op grond van artikel 8.3 gerechtigd is tot het
uitoefenen van de jacht in een jachtveld;

jachtveld: voor de uitoefening van de jacht bestemd of geschikt terrein;

korpschef: korpschef als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;

nationaal park: gebied met belangrijke natuurwetenschappelijke of
landschappelijke kwaliteiten;

natuurlijke habitat: geheel natuurlijke of halfnatuurlijke land- of
waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische
kenmerken; 

staat van instandhouding van een natuurlijke habitat: som van de
invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende
typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen
bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de
functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het
voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten op het
grondgebied, bedoeld in artikel 2 van de habitatrichtlijn;

staat van instandhouding van een soort: effect van de som van de
invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een
verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van
de populaties van die soort op het grondgebied, bedoeld in artikel 2 van
de habitatrichtlijn;

valkeniersactiviteit: het gebruik van een vogel voor het vangen of doden
van een dier;

vellen: rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of
ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben; 

verhandelen: aankopen, te koop vragen, verwerven voor commerciële
doeleinden, tentoonstellen voor commerciële doeleinden, gebruik met
winstoogmerk, verkopen, in bezit hebben met het oog op verkoop, ten
verkoop aanbieden of vervoeren met het oog op verkoop;

wildbeheereenheid: wildbeheereenheid als bedoeld in artikel 8.2;.

2. In onderdeel B worden in de alfabetische rangschikking de volgende
onderdelen ingevoegd:

benelux-overeenkomst over jacht en vogelbescherming:
benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming
(Trb. 1970, 155); 

benelux-regelgeving over jacht en vogelbescherming: de
benelux-overeenkomst inzake jacht en vogelbescherming en de
beschikkingen van het Comité van Ministers van de Benelux Economische
Unie die berusten op die overeenkomst;

cites-basisverordening: Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de
Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild
levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende
handelsverkeer (PbEG L 61);

cites-verdrag: de op 3 maart 1973 te Washington tot stand gekomen
Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde en in het wild
levende dier- en plantensoorten (Trb. 1975, 22);

Europese cites-regelgeving: 

– cites-basisverordening, 

– een verordening die berust op de cites-basisverordening,

– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op het
verhandelen, bezit of verwerken van aan de natuur onttrokken dieren,
planten, of producten daarvan, en die geheel of gedeeltelijk berust op
de artikelen 114, 192, 207 of 352 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie, of op een andere bindende EU-rechtshandeling die
op een of meer van die artikelen berust;

Europese invasieve-exotenregelgeving: 

– invasieve-exoten-basisverordening, 

– een verordening die berust op de invasieve-exoten-basisverordening,

– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op
invasieve uitheemse soorten, en die geheel of gedeeltelijk berust op de
artikelen 114, 192, 207 of 352 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie, of op een andere bindende EU-rechtshandeling die
op een of meer van die artikelen berust;

Europese flegt-regelgeving: 

– flegt-basisverordening, 

– een verordening die berust op de flegt-basisverordening,

– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op het
verhandelen, bezit of verwerken van aan de natuur onttrokken hout of
houtproducten, en die geheel of gedeeltelijk berust op de artikelen 114,
192, 207 of 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie, of op een andere bindende EU-rechtshandeling die op een of meer
van die artikelen berust;

Europese houtregelgeving: 

– hout-basisverordening, 

– een verordening die berust op de hout-basisverordening,

– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op het
verhandelen, bezit of verwerken van aan de natuur onttrokken hout of
houtproducten, en die geheel of gedeeltelijk berust op de artikelen 114,
192, 207 of 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie, of op een andere bindende EU-rechtshandeling die op een of meer
van die artikelen berust;

Europese zeehondenregelgeving: 

– zeehonden-basisverordening, 

– een verordening die berust op de zeehonden-basisverordening, 

– Richtlijn 83/129/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de
invoer in de Lid-Staten van huiden van bepaalde zeehondenjongen en
daarvan vervaardigde produkten (PbEG 1983, L 91),

– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op
zeehondenproducten, en die geheel of gedeeltelijk berust op artikel 95
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of op een
andere bindende EU-rechtshandeling die op dat artikel berust;

flegt-basisverordening: Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van
de Europese Unie van 20 december 2005 inzake de opzet van een
FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese
Gemeenschap (PbEU L 2005, 347); 

hout-basisverordening: Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 oktober 2010 tot
vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en
houtproducten op de markt brengen (PbEU L 2010, 295); 

invasieve-exoten-basisverordening: Verordening (EU) nr. 1143/2014 van
het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 oktober
2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en
verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU L 317); 

verdrag van Bern: op 19 september 1979 te Bern tot stand gekomen Verdrag
inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke
leefmilieus (Trb. 1980, 60);

verdrag van Bonn: op 23 juni 1979 te Bonn tot stand gekomen Verdrag
inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (Trb. 1980, 145);

walvisverdrag: op 2 december 1949 te Washington tot stand gekomen
Verdrag tot regeling van de walvisvangst (Trb.1951, 26); 

wildklemverordening: Verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad van 4
november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de
Gemeenschap en op het binnenbrengen in de Gemeenschap van pelzen en
produkten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende
diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of
andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor
humane vangst met behulp van vallen (PbEG 1991, L 308);

zeehonden-basisverordening: Verordening (EG) nr. 1007/2009 van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009
betreffende de handel in zeehondenproducten (PbEU L 286);. 

HOOFDSTUK 2 OVERGANGSRECHT

Artikel 2.1 (aanwijzingsbesluiten natuurgebieden)

1. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden
als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, van de
Omgevingswet.

2. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 2.11,
eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden
als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, tweede lid, van de
Omgevingswet.

3. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 8.3,
eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden
als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, derde lid, van de
Omgevingswet.

4. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 1.12,
tweede lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden
als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, vierde lid, van de
Omgevingswet.

5. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 1.12,
derde lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden
als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, vijfde lid, van de
Omgevingswet.

Artikel 2.2 (beheerplannen Natura 2000-gebieden en programma aanpak
stikstof)

1. Beheerplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet
natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als beheerplannen als
bedoeld in artikel 3.8, derde lid, van de Omgevingswet.

2. In afwijking van het eerste lid gelden beheerplannen als bedoeld in
artikel 2.3, eerste lid, in samenhang met artikel 2.10, eerste lid,
onder a, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, als
beheerplannen als bedoeld in artikel 3.9, derde lid, van de
Omgevingswet.

3. Het eerste beheerplan voor een Natura 2000-gebied na aanwijzing van
dat gebied op grond van artikel 10a, eerste lid, van de
Natuurbeschermingswet 1998 of artikel 2.1, eerste lid, van de Wet
natuurbescherming, wordt uiterlijk drie jaar na dat besluit tot
aanwijzing vastgesteld.

4. Het programma aanpak stikstof, zoals dat is vastgesteld en gewijzigd
op grond van artikel 2.1 van het Besluit natuurbescherming, geldt als
programma aanpak stikstof als bedoeld in artikel 3.9, vierde lid, van de
Omgevingswet.

Artikel 2.3 (maatregelen ter bescherming Natura 2000-gebieden of
bijzondere nationale natuurgebieden)

1. Besluiten tot het opleggen van verplichtingen als bedoeld in artikel
2.4, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn,
gelden als besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften als
bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet. 

2. Besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in
artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk
zijn, gelden als besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen
als bedoeld in artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet.

3. Besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in
artikel 2.5, eerste lid, in samenhang met 2.10, eerste lid, onder b, van
de Wet natuurbescherming, die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten
tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel
2.44, tweede lid, van de Omgevingswet.

4. Besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in
artikel 2.11, derde lid, in samenhang met 2.5 van de Wet
natuurbescherming, die onherroepelijk zijn, vastgesteld door:

a. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gelden als
besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in
artikel 2.44, derde lid, van de Omgevingswet,

b. provinciale staten of gedeputeerde staten, gelden als besluiten tot
het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.44,
vierde lid, van de Omgevingswet.

5. Feitelijke handelingen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de
Wet natuurbescherming die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze
wet nog niet zijn voltooid, en de plaatsing van kentekenen als bedoeld
in artikel 2.6, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, wel dan niet
in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, onder a, of 2.11, derde lid,
van de Wet natuurbescherming, gelden als maatregelen als bedoeld in
artikel 10.10a van de Omgevingswet.

Artikel 2.4 (Natura 2000-vergunningen)

1. Vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet
natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als
omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten als bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Omgevingswet.

2. Voorschriften, verbonden aan vergunningen als bedoeld in artikel 2.7,
tweede lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden
als voorschriften als bedoeld in artikel 5.34, eerste lid, van de
Omgevingswet.

3. Onderdelen van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht die onherroepelijk is, die betrekking hebben
op het realiseren van een project of het verrichten van een andere
handeling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet
natuurbescherming, gelden als onderdelen van een omgevingsvergunning
voor meer activiteiten als bedoeld in artikel 5.7, eerste lid, van de
Omgevingswet, die betrekking hebben op een Natura 2000-activiteit als
bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Omgevingswet.

4. Verklaringen van geen bedenkingen als bedoeld in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht die zijn gegeven voor aanvragen van een
omgevingsvergunning die ook betrekking hebben op het realiseren van een
project of het verrichten van een andere handeling als bedoeld in
artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als
instemmingen als bedoeld in artikel 16.16 van de Omgevingswet.

5. 	Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet is
niet van toepassing op besluiten als bedoeld in artikel 9.4, achtste of
negende lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn. De
paragrafen 5.1.3, 5.1.4 en 5.1.5 van de Omgevingswet zijn van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.5 (populatiebeheer en jacht)

1. Besluiten tot goedkeuring van faunabeheerplannen als bedoeld in
artikel 3.12, zevende lid, van de Wet natuurbescherming die
onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot goedkeuring als bedoeld in
de regels, gesteld op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de
Omgevingswet.

2. Jachtakten als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onder a, van de
Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als
omgevingsvergunningen voor een jachtgeweeractiviteit als bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de Omgevingswet. 

3. Valkeniersakten als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van de Wet
natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als
omgevingsvergunningen voor een valkeniersactiviteit als bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid, onder g, van de Omgevingswet.

4. Erkenningen van jachtexamens als bedoeld in artikel 3.28, tweede lid,
onderdeel a, die onherroepelijk zijn, gelden als erkenningen als bedoeld
in de regels, gesteld op grond van artikel 4.3, in samenhang met artikel
4.32, van de Omgevingswet.

5. Vergunningen en ontheffingen, verleend krachtens de Vogelwet 1936, de
Jachtwet, artikel 25 van de Natuurbeschermingswet of de Wet bedreigde
uitheemse dier- en plantensoorten blijven van kracht voor de tijd dat
zij zijn verleend. De artikelen 5.39 en 5.40 van de Omgevingswet zijn
van overeenkomstige toepassing.

6. 	Een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt niet
geweigerd als de aanvrager niet met gunstig gevolg een jachtexamen heeft
afgelegd, als hem in de periode van 1 januari 1977 tot en met 31 maart
2002 een jachtakte als bedoeld in de Jachtwet is uitgereikt of als hem
in de periode van 1 april 2002 tot en met 30 september 2004 een
jachtakte als bedoeld in de Flora- en faunawet is uitgereikt onder het
met gunstig gevolg behalen van een krachtens de Jachtwet erkend
jachtexamen.

Artikel 2.6 (ontheffingen soortenbeschermingsverboden)

1. Ontheffingen als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste of derde lid,
3.4, tweede of derde lid, 3.8, eerste, derde of vierde lid, 3.9, tweede
lid, 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, artikel 3.32,
tweede lid, of 3.34, derde of vijfde lid, en opdrachten als bedoeld in
artikel 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die
onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor flora- en
fauna-activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van
de Omgevingswet.

2. Onderdelen van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht die onherroepelijk is, die betrekking hebben
op het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5
of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als onderdelen
van een omgevingsvergunning voor meer activiteiten als bedoeld in
artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet, die betrekking hebben op
een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid,
onder g, van de Omgevingswet.

3. Verklaringen van geen bedenkingen als bedoeld in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht die zijn gegeven voor aanvragen van een
omgevingsvergunning die ook betrekking heeft op het verrichten van een
handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van
de Wet natuurbescherming, gelden als instemmingen als bedoeld in artikel
16.16 van de Omgevingswet.

4. Vrijstellingen in een kavelbesluit als bedoeld in artikel 7, eerste
lid, van de Wet windenergie op zee, zoals deze gold onmiddellijk voor
inwerkingtreding van deze wet, gelden als afwijkingen in een
kavelbesluit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet
windenergie op zee.

Artikel 2.7 (overige regels flora en fauna) 

1. Ontheffingen als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet natuurbescherming
die onherroepelijk zijn en die betrekking hebben op flora- en
fauna-activiteiten als bedoeld in de Omgevingswet, gelden als
omgevingsvergunningen voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in
artikel 5.1, tweede lid, van de Omgevingswet.

2. Benoemingen en herbenoemingen als bedoeld in artikel 3.41, derde lid,
van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als
benoemingen en herbenoemingen als bedoeld in artikel 17.2, eerste lid,
van de Omgevingswet.

3. De artikelen 18.16a en 18.16b van de Omgevingswet zijn van
overeenkomstige toepassing op dieren, planten of producten van planten
of dieren of eieren die in strijd met de Flora- en faunawet of de Wet
natuurbescherming binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.

Artikel 2.8 (houtopstanden en hout)

1. Meldingen als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet
natuurbescherming gelden als meldingen als bedoeld in artikel 4.4,
eerste lid, van de Omgevingswet. 

2. Verboden als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Wet
natuurbescherming, vastgesteld bij: 

– beschikking die onherroepelijk is, gelden als maatwerkvoorschriften
als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de Omgevingswet,

– verordening, gelden maatwerkregels in een omgevingsverordening als
bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, van de Omgevingswet.

3. Ontheffingen als bedoeld in artikel 4.5, eerste of derde lid, of
artikel 4.9 van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden
als besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in
artikel 4.5 van de Omgevingswet.

Artikel 2.9 (eerbiedigend overgangsrecht procedures)

1. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag om een besluit
op grond van de Wet natuurbescherming is ingediend, blijft het oude
recht van toepassing:

a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit
onherroepelijk is,

b. als tegen het besluit geen beroep open staat, tot het besluit van
kracht is.

2. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een ontwerp ter inzage is
gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het oude recht van
toepassing: 

a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit
onherroepelijk is,

b. als tegen het besluit geen beroep openstaat, tot het besluit van
kracht is.

3. Als voor de inwerkingtreding van deze wet voor een ambtshalve te
nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet
bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van
toepassing:

a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit
onherroepelijk is,

b. als tegen het besluit geen beroep openstaat, tot het besluit van
kracht is.

4. Wanneer voor de inwerkingtreding van deze wet een overtreding
plaatsvond of is aangevangen of het gevaar klaarblijkelijk dreigde voor
een overtreding van het bepaalde bij en krachtens de Wet
natuurbescherming, en voor die overtreding een bestuurlijke sanctie is
opgelegd of een schriftelijk voornemen daartoe is verzonden aan een
belanghebbende, is het oude recht van toepassing tot het tijdstip
waarop:

a. de beschikking onherroepelijk is geworden en ten uitvoer is gelegd,

b. de beschikking is ingetrokken, of

c. als de beschikking de oplegging van een last onder dwangsom betreft:

1°. de dwangsom is ingevorderd, of

2°. de bij de beschikking opgelegde last onder dwangsom is opgeheven.

HOOFDSTUK 3 WIJZIGINGEN VAN ANDERE WETTEN EN SAMENLOOPBEPALINGEN

AFDELING 3.1 INTREKKING VAN DE WET NATUURBESCHERMING

Artikel 3.1 (Wet natuurbescherming)

De Wet natuurbescherming wordt ingetrokken.

AFDELING 3.2 WIJZIGINGEN VAN ANDERE WETTEN

Artikel 3.2 (Algemene Douanewet)

In de bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de Algemene Douanewet
vervalt in onderdeel B “Wet natuurbescherming”.

Artikel 3.3 (Algemene wet bestuursrecht)

Artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als
volgt gewijzigd:

A

In de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt “artikel
16.77a, onder c” vervangen door “artikel 16.77b, onder c”.

B

De zinsnede met betrekking tot de Wet natuurbescherming vervalt.

Artikel 3.4 (Gezondheids- en welzijnswet voor dieren)

In artikel 32 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt
“hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming” vervangen door “artikel
4.3, in samenhang met artikel 4.31, 4.32, 4.34 of 4.36, 4.38, artikel
5.1, eerste lid, aanhef, onder f of g, tweede lid, aanhef en onder g,
wel dan niet in samenhang met artikel 5.18, 5.39 of 5.40, of artikel
5.2, eerste of tweede lid, van de Omgevingswet”.

Artikel 3.4a (Kernenergiewet)

In de artikelen 17, eerste lid, 20 en 20a van de Kernenergiewet wordt
“artikel 5.7, derde lid, van de Omgevingswet” vervangen door
“artikel 5.7, vierde lid, van de Omgevingswet”.

Artikel 3.5 (Mijnbouwwet)

De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 34, zevende lid, onder b, onder 3°, wordt “besluiten met
betrekking tot de Wet natuurbescherming” vervangen door
“omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten en flora- en
fauna-activiteiten als bedoeld in de Omgevingswet en besluiten tot het
stellen van maatwerkvoorschriften over activiteiten als bedoeld in
artikel 4.30, 4.35 of 4.38 van de Omgevingswet”.

B

Artikel 141a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, wordt “Wet natuurbescherming”
vervangen door “Omgevingswet”.

2. In het derde lid, onder c, wordt “artikel 1.1, eerste lid, van de
Wet natuurbescherming” vervangen door “artikel 2.43, eerste lid, van
de Omgevingswet”.

Artikel 3.6 (Wet dieren)

In artikel 5.7 van de Wet dieren wordt “hoofdstuk 3 van de Wet
natuurbescherming” vervangen door “artikel 4.3, in samenhang met
artikel 4.31, 4.32, 4.34, 4.36 of 4.38, artikel 5.1, eerste lid, aanhef,
onder f of g, tweede lid, aanhef en onder g, wel dan niet in samenhang
met artikel 5.18, 5.39 of 5.40, of artikel 5.2, eerste of tweede lid,
van de Omgevingswet”.

Artikel 3.7 (Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis)

In artikel 6, eerste lid, van de Wet financieel statuut van het
Koninklijk Huis wordt “in de zin van de Wet natuurbescherming”
vervangen door “in de zin van de Omgevingswet”.

Artikel 3.8 (Wet milieubeheer)

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17.8, onderdeel b, onder 2°, komt te luiden:

2°. in het geval van niet onder het Gemeenschapsrecht vallende soorten,
in overeenstemming met het bepaalde krachtens artikel 5.1, tweede lid,
aanhef en onder g, van de Omgevingswet;.

B

Artikel 17.9, tweede lid, onderdelen b en c, komen te luiden:

b. beschermde soorten: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 18.2 van de
Omgevingswet;

c. natuurlijke habitats: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 18.2, van
de Omgevingswet;.

Artikel 3.9 (Wet op de economische delicten)

	Artikel 1a van de Wet op de economische delicten wordt als volgt
gewijzigd:

A

Onderdeel 1° wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede met betrekking tot de Wet natuurbescherming vervalt.

2. De zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt als volgt
gewijzigd:

	a. Het onderdeel over artikel 4.3 komt te luiden:

	4.3, eerste lid, aanhef en onder b, c, f, h, i en n, tweede lid, aanhef
en onder a en b, en derde lid, aanhef en onder b, c en d,.

	b. In het onderdeel over artikel 5.1 wordt “tweede lid, aanhef en
onder b, c, en f” vervangen door “tweede lid, aanhef en onder b, c,
f en g”. 

c.	Het onderdeel over artikel 5.5 komt te luiden:

5.5, eerste lid, vierde lid, aanhef en onder a, en vijfde lid, aanhef en
onder a,.

d.	In het onderdeel over artikel 5.52 wordt “artikel 5.5, eerste lid,
derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, aanhef en onder a”
vervangen door “artikel 5.5, eerste lid, vierde lid, aanhef en onder
a, en vijfde lid, aanhef en onder a”.

	e. Na het onderdeel over artikel 18.8 worden de volgende onderdelen
ingevoegd:

18.16a, eerste lid, 

	18.16b, tweede lid,.

B

	Onderdeel 2° wordt als volgt gewijzigd:

	1. De zinsnede met betrekking tot de Wet natuurbescherming vervalt.

	2. De zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt als volgt
gewijzigd: 

	a. Na de aanhef wordt het volgende onderdeel ingevoegd: 2.44, eerste en
derde lid,.

	b. Het onderdeel over artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1°.	“eerste lid, aanhef en onder a, d en e” wordt vervangen door
“eerste lid, aanhef en onder a, d, e, j, l, m en o, en tweede lid,
aanhef en onder c, met uitzondering van voorschriften als bedoeld in
artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder l, in samenhang met artikel
4.32, tweede lid, aanhef en onder c”.

	2°.	“tweede lid, aanhef en onder a” wordt vervangen door “derde
lid, aanhef en onder a”. 

	c. In het onderdeel over artikel 5.1 wordt “eerste lid, aanhef en
onder a, in overige gevallen dan bedoeld onder categorie 1°, en c”
vervangen door “eerste lid, aanhef en onder a, in overige gevallen dan
bedoeld onder categorie 1°, c en e”.

	d. Na het onderdeel over artikel 5.52 wordt het volgende onderdeel
ingevoegd: 

	10.10a, eerste lid,.

C

	Onderdeel 3° wordt als volgt gewijzigd:

	1. De zinsnede met betrekking tot de Wet natuurbescherming vervalt.

	2. De zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt als volgt
gewijzigd: 

	a. In het onderdeel over artikel 4.3 wordt “eerste lid, aanhef en
onder g, en derde lid” vervangen door “eerste lid, aanhef en onder g
en k, en vierde lid, met uitzondering van voorschriften als bedoeld in
artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder k, in samenhang met artikel
4.31, tweede lid, onder a”.

b. 	Na het onderdeel over artikel 4.3 wordt het volgende onderdeel
ingevoegd:

5.1, eerste lid, aanhef en onder f en g,. 

c. 	Het onderdeel over artikel 5.5 komt te luiden:

5.5, derde lid, vierde lid, aanhef en onder b, en vijfde lid, aanhef en
onder b,.

	d. Na het onderdeel over artikel 5.37 wordt het volgende onderdeel
ingevoegd:

	8.5,.

Artikel 3.10 (Wet op het RIVM)

In artikel 4, derde lid, van de Wet op het RIVM wordt “artikel 1.9 van
de Wet natuurbescherming” vervangen door “artikel 20.18 van de
Omgevingswet”.

Artikel 3.11 (Wet wapens en munitie)

Artikel 26, tweede lid, onderdeel b, van de Wet wapens en munitie komt
te luiden:

b. een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit als bedoeld in
de Omgevingswet voor wat betreft voor jacht, beheer of schadebestrijding
bestemde wapens van categorie III, die in de omgevingsvergunning zijn
omschreven.

Artikel 3.12 (Wet windenergie op zee)

De Wet windenergie op zee wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1.	Het eerste lid, onder c, komt te luiden:

c.	de voorwaarden en beperkingen waaronder is verzekerd dat de
natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zullen worden
aangetast en, in voorkomend geval, het voorschrift inhoudende de
verplichting compenserende maatregelen te treffen overeenkomstig de op
grond van artikel 5.18 van de Omgevingswet gestelde regels over Natura
2000-activiteiten;.

2.	In het derde lid wordt “artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder f,
onder 2˚en 3˚, en derde lid, van de Omgevingswet” vervangen door
“artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder f, onder 2˚en 3˚, en
vierde lid, van de Omgevingswet”.

B

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet is niet
van toepassing op Natura 2000-activiteiten als bedoeld in die wet waarop
het kavelbesluit van toepassing is. Indien die Natura 2000-activiteiten
de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in
een Natura 2000-gebied als bedoeld in die wet kunnen verslechteren of
een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor
het gebied is aangewezen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor
dat gebied, zijn artikel 16.53c van de Omgevingswet en de op grond van
de artikelen 5.18 en artikel 16.6 van die wet gestelde regels over
Natura 2000-activiteiten van overeenkomstige toepassing op het
vaststellen van een kavelbesluit.

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7 

1. Onze Minister kan in het kavelbesluit afwijken van het verbod,
bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de
Omgevingswet.

2. Een afwijking als bedoeld in het eerste lid is uitsluitend toegestaan
indien is voldaan aan de op grond van artikel 5.18 van de Omgevingswet
gestelde regels over de desbetreffende flora- en fauna-activiteit en
indien aan het kavelbesluit de voorschriften worden verbonden die op
grond van artikel 5.34, tweede lid, van die wet zijn vereist voor de
desbetreffende flora- en fauna-activiteit.

3. Aan een afwijking als bedoeld in het eerste lid kunnen in het
kavelbesluit voorschriften worden verbonden, onverminderd het tweede
lid. Een afwijking kan onder beperkingen worden vastgesteld.

Artikel 3.5a (Spoorwegwet)

	In artikel 87, eerste lid, van de Spoorwegwet wordt “4.3, tweede
lid” vervangen door “4.3, derde lid” en wordt “en derde lid”
vervangen door “en vierde lid”.

Artikel 3.10a (Wet voorkoming verontreiniging door schepen)

	In artikel 42 van Wet voorkoming verontreiniging door schepen wordt
“4.3, tweede lid” vervangen door “4.3, derde lid”.

AFDELING 3.3 SAMENLOOPBEPALINGEN

Artikel 3.13 (Aanvullingswet geluid Omgevingswet)

	Als het bij koninklijke boodschap van 5 oktober 2018 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere
wetten met het oog op de beheersing van geluid afkomstig van wegen,
spoorwegen en industrieterreinen (Aanvullingswet geluid Omgevingswet)
(Kamerstukken 35054) tot wet is of wordt verheven en 

A. artikel 1.1, onderdeel J, onder 2, van die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan artikel 1.1, onderdelen B, C, onder 2, AA en AB,
van deze wet, wordt artikel 1.1 van deze wet als volgt gewijzigd:

1. 	In onderdeel B wordt “onderdeel e, onder 3°,” vervangen door
“onderdeel f” en wordt het voorgestelde onderdeel f verletterd tot
onderdeel g.

2.	In onderdeel C wordt in het voorgestelde vijfde lid, onder a, onder
1° en 4°, en onder b, “artikel 2.18, eerste lid, onder f”
vervangen door “artikel 2.18, eerste lid, onder g”.

3. 	In onderdeel AA wordt in het voorgestelde artikel 10.10a, eerste
lid, “2.18, eerste lid, onder f” vervangen door “2.18, eerste lid,
onder g”.

4. 	In onderdeel AB wordt in het voorgestelde artikel 10.28a, tweede
lid, “2.18, eerste lid, onder f” vervangen door “2.18, eerste lid,
onder g”.

	B. artikel 1.1, onderdeel M, onder 1, van die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan artikel 1.1, onderdeel D, onder 1, onder a, van
deze wet, worden in artikel 1.1, onderdeel D, onder 1, onder a, van deze
wet de voorgestelde onderdelen 9°, 10° en 11° vernummerd tot
onderdelen 10°, 11° en 12°.

	C. 	artikel 1.1, onderdeel T, van die wet eerder in werking is getreden
of treedt dan de artikelen 1.1, onderdelen D, onder 1, onder b, I, AS,
AT,  2.1, 2.3, tweede, derde en vierde lid, onder a en b, 3.5, onder B,
onder 2, en 3.9, onder B, onder 2, van deze wet, wordt deze wet als
volgt gewijzigd:

	1. Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In onderdeel D, onder 1, onder b, wordt “artikel 2.43, eerste,
tweede, derde en vierde lid, 2.38 of 2.44” vervangen door “artikel
2.44, eerste, tweede, derde en vierde lid, 2.38 of 2.45”.

	

	b.	Na onderdeel H wordt het volgende onderdeel ingevoegd:

Ha

	Na artikel 2.42 wordt het volgende paragraafopschrift ingevoegd:

§ 2.6.2 Bijzondere bevoegdheden geluid. 

	c. Onderdeel I wordt als volgt gewijzigd:

	1°.	“§ 2.6.2 Bijzondere bevoegdheden natuur en landschap” wordt
vervangen door Ҥ 2.6.3 Bijzondere bevoegdheden natuur en
landschap”.

	2°.	De voorgestelde artikelen 2.43 en 2.44 worden vernummerd tot
artikelen 2.44 en 2.45.

	d. In onderdeel AS wordt in het voorgestelde artikel 23.5a, tweede lid,
“2.43” vervangen door “2.44”.

	e. In onderdeel AT wordt in de voorgestelde begripsbepalingen van
‘bijzonder nationaal natuurgebied’ en van
‘instandhoudingsdoelstellingen’ “2.43” steeds vervangen door
“2.44”.

f.	In onderdeel ACc wordt “artikel 2.44” vervangen door “artikel
2.45”.

	2. In artikel 2.1, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, wordt
“2.43” steeds vervangen door “2.44”.

	3. In artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, onder a en b, wordt
“2.44” steeds vervangen door “2.45”.

	4. In artikel 3.5, onder B, onder 2, wordt “2.43” steeds vervangen
door “2.44”.

	5. In artikel 3.9, onder B, wordt in onderdeel 2, onder a, “2.44”
vervangen door “2.45”.

Artikel 3.14 (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)

	Als het bij koninklijke boodschap van 22 januari 2018 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere
wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het
grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem
(Aanvullingswet bodem Omgevingswet) (Kamerstukken 34864) tot wet is of
wordt verheven en

	A. artikel 1.1, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden
of treedt dan artikel 1.1, onderdeel E, van deze wet, wordt artikel 1.1,
onderdeel E, als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de aanhef wordt “onderdeel h” vervangen door “onderdeel
i”.

	b. Het voorgestelde onderdeel i wordt verletterd tot onderdeel j.

	B. artikel 1.1, onderdeel D, van die wet eerder in werking is getreden
of treedt dan de artikelen 1.1, onderdeel AA, 2.3, vijfde lid, en 3.9,
onder B, onder 2, onder d, van deze wet, wordt deze wet als volgt
gewijzigd:

	1. In artikel 1.1, onderdeel AA wordt het voorgestelde artikel 10.10a
vernummerd tot artikel 10.10b.

	2. In artikel 2.3, vijfde lid, wordt “10.10a” vervangen door
“10.10b”.

	3. In artikel 3.9, onder B, onder 2, onder d, wordt “10.10a”
vervangen door “10.10b”.

Artikel 3.15 (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)

Als het bij koninklijke boodschap van 22 januari 2018 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere
wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het
grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem
(Aanvullingswet bodem Omgevingswet) (Kamerstukken 34864) tot wet is of
wordt verheven en artikel 2.6, onderdeel B, van die wet in werking
treedt of is getreden, wordt in artikel 6, derde lid, van de Wet op de
economische delicten in het onderdeel met betrekking tot de Omgevingswet
na “artikel 10.21, eerste lid,” ingevoegd “10.21a,”.

Artikel 3.16 (Wet van 29 mei 2017, houdende wijziging van de Wet wapens
en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband
met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal
wapenbezit (Stb. 242)

Als artikel III, onderdeel A, van Wet van 29 mei 2017, houdende
wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet
natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter
beheersing van het legaal wapenbezit (Stb. 242) in werking treedt of is
getreden, wordt na artikel 16.78 van de Omgevingswet het volgende
artikel ingevoegd:

Artikel 16.78a (bijzondere bepalingen jachtgeweeractiviteiten)

1.	In afwijking van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, wordt een omgevingsvergunning voor een
jachtgeweeractiviteit aan degene aan wie zij wordt verleend, in persoon
uitgereikt.

2.	Op de verwerking van bij ministeriële regeling aan te wijzen
gegevens die op grond artikel 16.55, tweede lid, worden verstrekt bij
een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit,
zijn de artikelen 8 tot en met 12, 16, en 17a tot en met 20 van de Wet
politiegegevens niet van toepassing, tenzij sprake is van verstrekking
aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie ter uitoefening van een
bevoegdheid op grond van deze wet.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1 (internetpublicatie, voorhang en andere
totstandkomingsvereisten Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en
Aanvullingsregeling natuur Omgevingsrecht)

1. 	Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in
verband met de invoering van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zijn
de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige
toepassing. Op de voorbereiding van een ministeriële regeling in
verband met de invoering van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet is
artikel 23.4 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.

2. 	De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van
wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat:

a. 	over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen
van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet
worden gevoerd,

b. 	van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,

c. 	de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het
ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd,

d. 	de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden
gedaan door een andere minister dan Onze Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

e. 	door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal
leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de
inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en

f. 	een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar
vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken.

3. 	Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het
vragen van advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Artikel 4.2 (inwerkingtreding)

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 4.3 (citeertitel)

Deze wet wordt aangehaald als: Aanvullingswet natuur Omgevingswet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   10