Positie nabestaanden slachtoffers neerhalen vlucht MH17
Vliegramp MH17
Brief regering
Nummer: 2019D00187, datum: 2019-01-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33997-130).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 33997 -130 Vliegramp MH17.
Onderdeel van zaak 2019Z00081:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-01-15 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-01-24 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-04-10 17:00: MH17 (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-04-11 13:40: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
33 997 Vliegramp MH17
Nr. 130 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 januari 2019
Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken doe ik met deze brief een toezegging gestand die ik heb gedaan ter gelegenheid van de plenaire behandeling in uw Kamer van de wetsvoorstellen betreffende de goedkeuring en de uitvoering van het met Oekraïne gesloten verdrag inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014 (Kamerstuk 34 915 en Kamerstuk 34 916) (Handelingen II 2017/18, nr. 90, item 5). Deze toezegging betreft, kort samengevat, een aantal aspecten van de positie van nabestaanden van slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 in het kader van het strafproces.
Ook heb ik toegezegd in een brief nader in te gaan op het instemmingsvereiste van de verdachte met betrekking tot de gebruikmaking van videoconferentie in het licht van de ontwikkelingen in de jurisprudentie. Ik heb het WODC gevraagd dit onderzoek te laten uitvoeren. Naar verwachting kan het onderzoek in de loop van volgend jaar worden afgerond. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer vervolgens zo snel mogelijk informeren.
Ik zal in deze brief achtereenvolgens ingaan op:
1. de vergoeding van de schade van nabestaanden in het strafproces;
2. de voorschotregeling en het verhaal op de dader(s);
3. de inzet van civiele expertise bij de behandeling van de schadevordering in het strafrecht;
4. de verkenning van de mogelijkheid van een fonds voor nabestaanden van geweldsslachtoffers in het buitenland;
5. het spreekrecht van nabestaanden die zich in het buitenland bevinden.
1. Vergoeding van de schade van nabestaanden in het strafproces
In het navolgende zal ik ingaan op de mogelijkheden voor nabestaanden van slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 om vorderingen tot schadevergoeding in te dienen in het kader van het strafproces. Ik wil hierbij in algemene zin benadrukken dat het kabinet niet vooruit kan en wil lopen op de inhoudelijke behandeling van de zaak door de rechter. In deze brief volsta ik daarom met een toelichting op het kader waarbinnen vorderingen tot schadevergoeding worden beoordeeld. Voor een in de toekomst te voeren strafproces zal de Raad voor de rechtsbijstand nabestaanden behulpzaam kunnen zijn, zoals dat ook is gebeurd ten behoeve van het indienen van claims bij Malaysia Airlines. Hiervoor zijn destijds afspraken gemaakt met Slachtofferhulp Nederland, de Nederlandse Orde van Advocaten en twee specialisatieverenigingen van advocaten. Ten behoeve van de fase van het strafproces worden voorbereidingen getroffen voor gratis rechtsbijstand aan nabestaanden die zich als benadeelde partij in de strafzaak willen voegen.
Voor de schadevergoeding van de nabestaanden in het kader van het stafproces is van belang dat zij zich als benadeelde partij kunnen voegen als het strafproces – dat wil zeggen de berechting – is begonnen. De grondslag voor het indienen van een vordering tot schadevergoeding is gelegen in het bestaan van schade. Het bestaan van schade zal moeten worden onderbouwd. Hierbij is van belang of deze schade al is vergoed door anderen dan de dader(s), bijvoorbeeld door Malaysia Airways of verzekeringsmaatschappijen. Schade die door anderen reeds is vergoed, kan door de nabestaanden niet nogmaals worden gevorderd van de dader(s). Voor zover schade niet (geheel) is vergoed, kan (voor het restant) een vordering worden ingediend. Ik adviseer de nabestaanden om voor het verhaal van hun individuele schade deskundig advies in te winnen door gespecialiseerde advocaten of juristen.
Voor de vraag welke vorderingen tot schadevergoeding de Nederlandse strafrechter kan behandelen, is het Wetboek van Strafvordering (Sv) van belang. Op grond van artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Het tweede lid van dit artikel betreft de situatie dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het strafbare feit is overleden, zoals bij het neerhalen van vlucht MH17 het geval is. In die situatie kunnen zich als benadeelde partij voegen: a) de erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering; b) de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen.
Bij de erfgenamen genoemd onder a) gaat het, kort gezegd, om de vorderingen die zij hebben geërfd van het overleden slachtoffer. Vermoedelijk is in het kader van MH17 geen sprake van vorderingen die een slachtoffer had op de dader(s).
Bij de personen genoemd onder b) gaat het om schade door het derven van levensonderhoud en de kosten van lijkbezorging. Schadevergoeding door het derven van levensonderhoud is mogelijk als vaststaat dat het slachtoffer zou hebben voorzien in levensonderhoud van de nabestaande, als het ongeval zich niet zou hebben voorgedaan. Daarnaast dient te worden beoordeeld of bij de nabestaande behoefte bestaat aan een voorziening in het levensonderhoud.
Naar de huidige stand van het recht kan de Nederlandse strafrechter aan nabestaanden geen andere schadevergoeding toekennen dan voor de onder a) en b) genoemde schade. Op 1 januari 2019 is een wet in werking getreden die voorziet in de mogelijkheid tot vergoeding van smartengeld aan nabestaanden en naasten van slachtoffers (Stb. 2018, nr. 133). Dit is de zogenoemde affectieschade. Op basis van deze wet kunnen nabestaanden zich voortaan ook voegen in het strafproces voor de vergoeding van affectieschade. De wet heeft echter geen terugwerkende kracht. Dit betekent dat nabestaanden van slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 ook na 1 januari 2019 naar Nederlands recht geen aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. De strafrechter zal deze vorderingen daarom ook niet kunnen behandelen in het strafproces.
Voor de inhoudelijke behandeling van de vorderingen tot schadevergoeding zal de Nederlandse strafrechter beoordelen welk recht hierop van toepassing is. De Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (L199/40) is hierbij van belang, ook wel aangeduid als de verordening «Rome II». Als hoofdregel formuleert deze verordening dat het recht van het land waar de (directe) schade zich voordoet van toepassing is. Dit recht geldt ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van deze gebeurtenis zich voordoen (artikel 4, eerste lid, Rome II). Uit rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat de schade zich voordoet, daar waar het directe slachtoffer zijn schade lijdt (Hof van Justitie EU 10 december 2015, ECLI:EU:C:2015:802). Deze regel lijkt in het geval van het neerhalen van vlucht MH17 richting het recht van de Oekraïne te wijzen, omdat de slachtoffers daar zijn overleden. Op grond van Rome II bestaat er evenwel een uitzondering op deze regel, in het geval de schadeveroorzakende gebeurtenis een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het land waar de schade zich voordoet. Is dit het geval, dan is het recht van het land met de nauwere band van toepassing. De omstandigheden van het geval zijn bepalend (artikel 4, derde lid, Rome II). Bij die omstandigheden kan in het onderhavige geval worden gedacht aan de nationaliteit van (het merendeel van) de slachtoffers en de plaats van vertrek van vlucht MH17.
Het is dus aan de rechter om te beslissen of het recht van Oekraïne of een ander recht, zoals bijvoorbeeld Nederlands recht, op de vorderingen tot schadevergoeding van de nabestaanden van slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 van toepassing is. De mogelijke toepassing van buitenlands recht hierbij is op zichzelf geen reden om de vordering als een onevenredige belasting van het strafproces aan te merken, niet-ontvankelijk te verklaren en te verwijzen naar de civiele rechter. Een recent voorbeeld hiervan is de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2017, waarin de rechtbank in een zaak betreffende internationale misdrijven Ethiopisch civiel aansprakelijkheidsrecht toepaste (ECLI:NL:RBDHA:2017:14782).
2. Vergoeding van de schade: voorschotregeling en verhaal op de dader
Indien de Nederlandse strafrechter de verdachte veroordeelt en vorderingen tot schadevergoeding van de nabestaanden toewijst, kan aan de dader de zogenaamde schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht). Dit houdt in dat aan de dader de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van de schadevergoeding van de nabestaanden, ongeacht hun nationaliteit. De staat keert een ontvangen bedrag direct uit aan de nabestaanden. Indien de dader de schadevergoeding niet of niet volledig heeft betaald binnen acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis, keert de Nederlandse staat het resterende bedrag uit aan de nabestaanden. Het recht van verhaal van de schade op de dader gaat in dat geval over op de Nederlandse staat.
De Nederlandse inzet is er vervolgens op gericht om de schade daadwerkelijk op de dader te verhalen. Uiteraard zal dan bekeken worden of beslag kan worden gelegd op eventuele bezittingen van de dader. Voor de mogelijkheden van verhaal is relevant waar de dader zich bevindt, waar hij bezittingen heeft en wat zijn nationaliteit is.
3. Inzet civiele expertise bij de behandeling van de schadevordering in het strafrecht
In de meerjarenagenda voor het slachtofferbeleid heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangekondigd om in overleg met ketenpartners een tweetraps-afdoening van de schadevordering waarin civiele expertise wordt ingezet, ook wel «klapluik-constructie» genoemd, te zullen uitwerken. (Kamerstuk 33 552, nrs. 43 en 49). Inmiddels is gebleken dat voor een aantal opties aanpassing van wetgeving noodzakelijk is.
In het kader van de beoordeling van de uitgebrachte adviezen over de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt nader gekeken naar mogelijkheden tot verdere verbetering van de behandeling van vorderingen tot schadevergoeding in het strafproces (waaronder de «klapluikconstructie»). Overwogen wordt dit op te nemen in een wetsvoorstel dat het mogelijk maakt om, vooruitlopend op de invoering van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, met bepaalde innovatieve werkwijzen en procedures te werken. Dit wetsvoorstel zal begin dit jaar in consultatie worden gegeven.
4. Fonds voor nabestaanden van geweldsslachtoffers in het buitenland
Eveneens is in de meerjarenagenda voor het slachtofferbeleid een verkenning aangekondigd van de mogelijkheid van een fonds voor nabestaanden van geweldsslachtoffers in het buitenland. Aan deze verkenning wordt nog gewerkt. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer hierover dit voorjaar nader informeren.
5. Spreekrecht van nabestaanden die zich in het buitenland bevinden
Nabestaanden van niet-Nederlandse slachtoffers hebben, net als de nabestaanden van Nederlandse slachtoffers, het recht om op de terechtzitting te spreken. Nabestaanden van niet-Nederlandse slachtoffers die gebruik wensen te maken van hun spreekrecht mogen dat in hun eigen taal doen, maar kunnen dat bijvoorbeeld ook in de Engelse taal doen.
De voorbereidingen op het strafproces zijn erop gericht mogelijkheden te creëren voor nabestaanden die zich in het buitenland bevinden om via een videoverbinding hun spreekrecht uit te oefenen. Dat sluit goed aan bij de inzet om ruime mogelijkheden te creëren voor de nabestaanden om alle delen van het proces te volgen, ook met behulp van het streamen van het proces via internet.
Naast de mogelijkheid van het uitoefenen van het spreekrecht via een live videoverbinding, kan een nabestaande ook verzoeken om het spreekrecht uit te oefenen door middel van een opgenomen videoboodschap. Hoewel de wet niet uitdrukkelijk voorziet in deze mogelijkheid, sluit de wet dat ook niet uit. De rechtbank Noord-Holland heeft enige jaren geleden een dergelijk verzoek – waarbij overigens geen sprake was van een in het buitenland verblijvende spreekgerechtigde – toegewezen (Rechtbank Noord-Holland 19 september 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:7906).
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus