[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over het profileringsfonds in het hoger onderwijs

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D04385, datum: 2019-02-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-683).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -683 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.

Onderdeel van zaak 2019Z01965:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 683 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 februari 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 25 oktober 2018 over het profileringsfonds in het hoger onderwijs (Kamerstuk 31 288, nr. 665).

De vragen en opmerkingen zijn op 22 november 2018 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 4 februari 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie,
Arends

Inhoud blz.
I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie 3
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 4
Inbreng van de leden van de SP-fractie 6
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie 7
II Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 8

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het profileringsfonds hoger onderwijs.

De leden vinden het belangrijk dat studenten die wegens inzet, bijzondere prestaties of ziekte, functiebeperking of vanwege zorgtaken studievertraging oplopen, ondersteuning krijgen om hun studie succesvol af te ronden en het beste uit zichzelf te kunnen halen.

De leden hebben een aantal vragen naar aanleiding van de brief.

In de brief wordt aangegeven dat eerst vanaf het verslagjaar 2018 een duidelijk overzicht gegeven kan worden van de concrete invulling die instellingen geven aan het profileringsfonds. De leden zijn daar heel benieuwd naar. Wanneer is dit overzicht te verwachten? Ook vragen deze leden aan de Minister of zij nu al een overzicht kan geven van de gemiddelde verhouding van het gebruik van het fonds door de groepen 1) overmacht, 2) medezeggenschap of bestuur, 3) overig. De leden zouden graag de aantallen gebruikers en de gemiddelde bedragen zien.

De eerdergenoemde leden vinden het goed dat instellingen op eigen wijze invulling kunnen geven aan de uitvoering van het profileringsfonds. Zij vragen hoe de Minister de verschillende maten van ondersteuning bij verschillende instellingen beschouwt en de verschillende financiële ondersteuning per student. En hoe beoordeelt zij de effectiviteit van de steun van een profileringsfonds? Tevens vragen zij of zij inzichten kan delen die instellingen kunnen helpen om zo goed mogelijk effectieve ondersteuning te bieden.

De leden vinden het belangrijk dat een beschikbaar fonds goed benut wordt, mede daarom de motie van de leden Tielen en Bruins1 dat ook gedurende het jaar een beroep kan worden gedaan op het profileringsfonds. Het is goed dat dit bij veel instellingen al staande praktijk is en dat deze beter onder de aandacht wordt gebracht. De leden vragen in hoeverre hiervan gebruik zal worden gemaakt als de bekendheid nu onder de 10% ligt. Wat verwacht de Minister van het effect op het gebruik van de «gezamenlijke ambitie studentenwelzijn»? In hoeverre verwacht de Minister een stijging in de bekendheid van het profileringsfonds?

De Minister geeft aan dat, conform de motie van het lid Van der Molen2, ook de mantelzorgende student gebruik kan maken van het profileringsfonds. De leden zijn hier positief over. De leden benadrukken dat ook de mogelijkheid tot flexstuderen voor deze studenten uitkomst kan bieden. De voornoemde leden vragen of en hoe het alsnog in de wet opnemen van mantelzorgers mogelijk is en of dit er aan kan bijdragen dat mantelzorgende studenten het profileringsfonds weten te vinden. Daarnaast zijn de leden benieuwd waar de specifieke aandacht, die geschonken gaat worden aan de toegang voor deze groep, uit bestaat.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 oktober 2018 inzake het profileringsfonds hoger onderwijs. De leden zijn verheugd dat de twee miljoen euro sinds dit jaar beschikbaar wordt gesteld aan de studenten die dit nodig hebben. Ook vinden zij het positief dat er meer aandacht komt voor mantelzorgende studenten. De leden hebben daarnaast nog enkele vragen.

Kan de Minister aangeven of niet-instellingsgebonden organisaties waaronder in ieder geval politieke jongerenorganisaties, koepels van medezeggenschappen / studentenverenigingen, ISO3 en LSVB4 ook op de lijst van erkende studie- of studentenverenigingen staan? Indien deze studenten geen aanspraak kunnen maken op het profileringsfonds, kan de Minister dan aangeven welke mogelijkheden zij hebben voor financiële ondersteuning en welke mogelijkheden de Minister ziet dat zij alsnog aanspraak kunnen doen op het profileringsfonds? Zij vragen of de Minister hierbij een onderscheid kan maken naar de verschillende instellingen en of zij kan aangeven hoeveel van de 40 organisaties onder artikel 11 van de Regeling financiën hoger onderwijs al «bezet» zijn door welke organisaties.

Tevens vragen zij of de Minister per instelling kan aangeven of zij mantelzorgende studenten expliciet vermeld hebben in hun regeling profileringsfonds en indien instellingen dit niet expliciet vermeld hebben, wat de Minister voornemens is om hieraan te doen.

De leden hebben signalen ontvangen dat er instellingen zijn waar alleen aanvragen voor het profileringsfonds die ingediend zijn voor 1 oktober van dat jaar gehonoreerd worden. Zij vragen of de Minister kan aangeven welke instellingen nu nog niet geregeld hebben dat gedurende het jaar een aanvraag voor het profileringsfonds ingediend kan worden.

Op de website van de rijksoverheid staat als voorwaarde voor financiële ondersteuning uit het profileringsfonds dat studenten studiefinanciering moeten ontvangen. De leden hebben signalen ontvangen dat dit voor sommige studenten die alleen gebruik maken van het studentenreisproduct onduidelijk is. Zij vragen of de Minister dit signaal herkent en of ze bereid is om de website te verduidelijken.

De Minister geeft aan dat een beroep op het profileringsfonds ook een verantwoordelijkheid bij de student legt en instellingen van studenten mogen verwachten dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van het optreden van de bijzondere omstandigheid. De leden zien dat mantelzorgende studenten zich vaak niet bewust zijn dat ze mantelzorg verlenen. Graag willen zij daarom van de Minister weten wat deze zin voor hen betekent. Kunnen zij geen beroep meer op het profileringsfonds doen als ze te laat beseffen dat ze mantelzorger zijn en wat beschouwt de Minister hierbij als redelijke termijn, zo vragen de voornoemde leden. Kan de Minister aangeven welke mogelijkheden studenten die studeren aan een private hoger onderwijsinstelling hebben om aanspraak te maken op een profileringsfonds?

Tevens vragen zij wat de reden is dat niet alle studenten, die onder categorie één en twee van het profileringsfonds vallen, in aanmerking komen voor een bijzondere voorziening.

De Minister geeft aan de derde aanbeveling van de inspectie niet over te willen nemen vanwege de privacywetgeving. De leden willen graag weten wat de minimale omvang van een groep moet zijn zodat de privacy geborgd kan worden. Ook willen zij graag weten hoe de Minister voor meer maatwerk kan zorgen, bijvoorbeeld door wel uit te gaan van deelgroepen en indien de groep te klein wordt groepen samen te voegen. Daarnaast willen deze leden graag weten wat de gevolgen kunnen zijn als zowel de Minister als de Kamer onvoldoende zicht krijgen op deze groepen en de omvang van deze groepen. Kan de Minister inzichtelijk maken, bijvoorbeeld bij de monitor profileringsfonds, hoeveel studenten aanspraak zouden kunnen maken op het profileringsfonds en hoeveel studenten dit ook daadwerkelijk doen, zo vragen de voornoemde leden.

Kan de Minister ondanks de gebrekkige verslaglegging wel achterhalen wat de totale uitgaven aan het profileringsfonds waren de afgelopen jaren? Zo ja, is dit overeenkomstig het bedrag dat in de lumpsum gegaan is met als doel het profileringsfonds? Ook vragen zij hoe vaak en wanneer de Kamer de komende jaren de monitor profileringsfonds kan verwachten.

Kan de Minister aangeven of zij in voldoende mate de komende jaren kan achterhalen of die twee miljoen euro extra die aan het profileringsfonds wordt besteed ook daadwerkelijk daaraan wordt uitgegeven? Kan de Minister ook aangeven hoe deze twee miljoen euro over de instellingen is verdeeld? Is hierbij rekening gehouden met instellingen die in meer of mindere mate geld uitkeren uit het profileringsfonds? Kan de Minister aangeven wat er met het geld gebeurt als blijkt dat instellingen minder hebben uitgegeven? Ziet de Minister mogelijkheden om de instellingen te verplichten dit geld voor het profileringsfonds mee te nemen naar het daaropvolgend jaar, zo vragen de eerder genoemde leden.

Het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) «Studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs» is niet representatief en geeft geen algemeen dekkend beeld. De leden vragen of de Minister kan aangeven of de Minister de uitkomsten van dit rapport met de VH5 en VSNU6 heeft besproken en of zij zich in brede zin herkennen in de uitkomsten van het rapport.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling het rapport «Studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs» van de inspectie gelezen. Ook hebben zij kennisgenomen van de brief van de Minister over het profileringsfonds. Ruim 14 procent van de studenten in het hoger onderwijs heeft een vorm van een functiebeperking. Om gelijke kansen te realiseren is het van groot belang dat beschikbare beleidsmaatregelen ook in de praktijk hun weg weten te vinden, zo vinden de voornoemde leden. De leden hebben zodoende nog prangende vragen over het rapport en de brief van de Minister.

Geschrokken

De leden van de GroenLinks-fractie zijn geschrokken van de conclusies van de inspectie. Van alle gehonoreerde aanvragen uit het profileringsfonds gaat slechts vijf procent naar studenten met een functiebeperking. Terwijl ruim 14 procent van alle studenten een functiebeperking heeft. Juist de groep die dikwijls is aangewezen op financiële ondersteuning maakt er nauwelijks gebruik van. De inspectie is helder over de oorzaken hiervan: het profileringsfonds is slechts bij een handjevol studenten bekend. Ook de bekendheid onder studentendecanen is ver beneden niveau, zo signaleert de inspectie. De leden zijn blij dat de inspectie onderzoek heeft verricht naar het profileringsfonds en vragen derhalve hoe dit rapport tot stand is gekomen. Heeft de Minister hier opdracht toe gegeven of is dit eigen initiatief van de inspectie? Daarnaast vragen de leden wat de verdeling is van de overige 95 procent van het profileringsfonds en of de Minister een overzicht kan geven waar het geld naartoe gaat. Hoeveel gaat bijvoorbeeld naar medezeggenschap, topsport en bestuursfuncties en zijn er grote verschillen in keuzes per instelling, zo vragen de voornoemde leden.

Bekendheid

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het betreurenswaardig dat veel studenten vanwege een slechte naamsbekendheid geen gebruik maken van het profileringsfonds, terwijl zij er wel recht op hadden. Dit heeft de kansengelijkheid en inclusiviteit van het hoger onderwijs geen goed gedaan. De Minister wil de bekendheid van het profileringsfonds flink verbeteren. Hoewel de voornoemde leden blij zijn dat actie wordt ondernomen, komt dit schromelijk laat op gang, zo vinden de leden. De leden vragen wanneer het ministerie voor het eerst signalen ontving dat het profileringsfonds onderbenut werd. Hoe kan het dat zelfs studentendecanen, die de taak hebben om studenten te begeleiden, vaak niet op de hoogte zijn van het profileringsfonds? Is de Minister al eens eerder geattendeerd op het gegeven dat de bekendheid van het profileringsfonds erbarmelijk laag is? Trekt de Minister lessen uit deze casus voor het vervolg? Heeft de Minister streefcijfers geformuleerd wanneer zij van mening is dat de bekendheid wel op niveau is? Wanneer moet de voorlichting zijn verbeterd? Hoe gaat de Minister dit te zijner tijd onderzoeken, zo vragen de leden. Hebben instellingen de plicht om studenten te attenderen op het profileringsfonds? De slechte bekendheid roept bij de voornoemde leden ook de vraag op of er grote verschillen zijn in de bekendheid en de aanvragen per instelling. Tevens vragen de leden wat de bekendheid is van de individuele studietoeslag die gemeenten binnen de Participatiewet kunnen uitkeren. Zijn studenten en studentendecanen hier wél van op de hoogte? Is er een overzicht van de hoogte van de bedragen per stad, zo vragen de voornoemde leden.

Instellingen

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog enkele vragen over de rol van hoger onderwijsinstellingen. Bestaat er bij instellingen een (financiële) prikkel om studenten geen aanspraak te laten maken op het profileringsfonds? Zij vragen of de Minister dan van plan is deze prikkel weg te nemen. De inspectie schrijft bovendien dat studentendecanen het een ingewikkeld en tijdrovend proces vinden om een aanvraag voor het profileringsfonds in te dienen. Zij vragen hoe dit komt. Werpen instellingen onnodige drempels op om de aanvraagprocedure niet te makkelijk te maken? Of hebben zij onvoldoende personele ondersteuning om het profileringsfonds te laten slagen, zo vragen de voornoemde leden. Tevens vragen zij of landelijke maatregelen ervoor kunnen zorgen dat de procedures bovendien eenvoudiger worden.

Profileringsfonds versus prestatiebeurs

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat studenten pas een beroep doen op het profileringsfonds nadat gebruik is gemaakt van de prestatiebeurs van DUO7. De Minister stelt eveneens in haar brief dat de student met een functiebeperking óf gebruik kan maken van het profileringsfonds óf van de prestatiebeurs. Voor veel studenten is de compensatie vanuit de prestatiebeurs meer geschikt dan vanuit het profileringsfonds omdat onder meer een verlenging van het studentenreisproduct buiten het domein van het profileringsfonds valt. Daarom vragen de voornoemde leden aan de Minister waarom studenten niet gebruik kunnen maken van zowel de prestatiebeurs als het profileringsfonds tegelijkertijd. Is de Minister bereid om hiernaar te kijken en aanvullende afspraken te maken met de onderwijsinstellingen? Met name voor studenten die niet zelfstandig kunnen wonen en daarom aangewezen zijn op het studentenreisproduct is de huidige «of-of» situatie onwenselijk.

Meer aanspraak maken op profileringsfonds

De leden van de GroenLinks-fractie hopen dat de toezeggingen omtrent betere voorlichting ook daadwerkelijk worden waargemaakt door de Minister. Meer bekendheid kan echter ook betekenen dat de uitgaven flink stijgen. Daarnaast geeft de inspectie aan dat zij verwacht dat het aantal studenten met een functiebeperking toeneemt, mede door een toename aan psychische klachten onder studenten. In de brief valt te lezen dat de Minister «geen forse toename van het beroep op het profileringsfonds» voorziet, ondanks waarschuwingen van de inspectie die het tegendeel beweert. De voornoemde leden vragen wat de Minister van plan is als de twee miljoen euro die zij extra vrijmaakt niet toereikend is om studenten te ondersteunen. Wat is de verdeling van deze twee miljoen euro, wordt deze evenredig verdeeld over alle hoger onderwijsinstellingen? Hoe staat de twee miljoen euro in verhouding tot het groeiend aantal studenten dat een functiebeperking heeft? Hoe groot is het profileringsfonds door de jaren heen? Met hoeveel geld is het profileringsfonds toegenomen sinds de invoering van het sociaal leenstelsel, zo vragen de voornoemde leden.

De leden vragen ook hoe de Minister garandeert dat de twee miljoen euro ten goede komen aan studenten met een functiebeperking en studenten die in een overmachtsituatie zitten, omdat het bedrag wordt toegevoegd aan de lumpsum. Hoe zorgt de Minister dat het op de bedoelde manier wordt geïnvesteerd? Tenslotte vragen de voornoemde leden hoe de Minister de stijging van het aantal studenten met een functiebeperking verklaart.

Zeggenschap

De leden van de GroenLinks-fractie zijn ermee bekend dat de centrale studentenraden een wettelijk instemmingsrecht hebben op het profileringsfonds. Maar worden studenten ook betrokken bij het beleid van de instelling omtrent de kaders en de hoogte van de vergoeding? Zij vragen of studenten betrokken worden bij de verdeling van de middelen en bij het aanvraagproces. De leden merken op dat instemmingsrecht een mooi middel kan zijn, maar in de praktijk weinig voorstelt als studenten niet worden betrokken bij het opstellen van beleid en de uitvoering ervan.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het profileringsfonds in het hoger onderwijs. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen daarover.

Door de aangekondigde voorlichting over het profileringsfonds verwacht de Minister dat meer studenten de weg naar het profileringsfonds weten te vinden. De leden zijn daarom blij gestemd met de intensivering van twee miljoen euro structureel voor studenten in overmachtsituaties. Dit bedrag wordt toegevoegd aan de lumpsum. De leden vragen of er een risico bestaat dat dit geld in de lumpsum verdwijnt. Wordt deze twee miljoen euro geoormerkt en hoe gaat de Minister er op toezien dat deze twee miljoen euro terecht komt bij de studenten die het nodig hebben?

Het instellingsbeleid ten aanzien van het profileringsfonds over bijvoorbeeld de aanvraag, de duur en de hoogte van de ondersteuning dient de instelling zelf vast te leggen in een regeling profileringsfonds. Dit geeft de instelling ruimte voor eigen invulling en het bieden van maatwerk. De medezeggenschap heeft instemmingsrecht op deze regeling profileringsfonds. De leden vragen of deze aanpak waarbij instellingen zelf de vrijheid krijgen om invulling te geven aan het profileringsfonds verstandig is, aangezien er grote verschillen kunnen ontstaan tussen instellingen met betrekking tot de behandeling van deze doelgroep. Zij vragen of de Minister deze mogelijke gevolgen erkent en wat zij hier aan kan doen.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse en waardering kennisgenomen van de voorliggende brief van de Minister over het profileringsfonds in het hoger onderwijs. De leden zijn van mening dat de regelingen vanuit het profileringsfonds bij onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs van groot belang zijn voor de toegankelijkheid en de gelijke kansen voor studenten in specifieke omstandigheden. Het profileringsfonds kan zowel als financiële alsmede als niet-financiële voorziening drempels helpen wegnemen en uitval helpen voorkomen bij studenten die zich in situaties bevinden die studievoortgang en -succes in de weg kunnen staan, zoals beperking, ziekte, zwangerschap of mantelzorg. Er ligt weliswaar een stevige basis voor de inzet van het profileringsfonds maar de leden delen de noodzaak tot de analyse rond de bekendheid en het gebruik van deze belangrijke voorziening.

De leden stellen de informatieve brief en de toelichting vanuit de Minister dan ook zeer op prijs maar hebben hier nog wel enkele vragen bij.

Zo licht de Minister in haar brief toe dat instellingen in het hoger onderwijs zelf gaan over de opzet, duur en hoogte van de ondersteuning vanuit het profileringsfonds en is er daarmee ruimte voor een eigen invulling. De leden zien ook dat dit ruimte biedt voor specifieke situaties en maatwerk maar vragen de Minister wel in te gaan op de aard en mate van verschillen tussen instellingen en hun keuzes in beleid en de mate waarin die verschillen redelijk zijn. De Minister stelt onder andere in de brief dat er verschillen zitten in de wijze waarop instellingen invulling geven aan het bieden van financiële en/of niet-financiële ondersteuning aan studenten, een lijn die de Minister ondersteunt. De leden lezen echter ook dat de Minister terecht stelt dat niet-financiële ondersteuning niet per definitie als een vervanger van financiële steun kan worden gezien, vanuit de wettelijke opgaaf om onder bijzondere omstandigheden te ondersteunen bij studievertraging. Zij vragen op welke wijze de Minister ook op die basis controleert dan wel stuurt om de verschillen in invulling niet te groot of onredelijk te laten worden. De Minister schetst in de brief verder dat er samen met de onderwijskoepels, studentenorganisaties en belangenorganisaties een ambitie studentenwelzijn is opgesteld. Terecht stelt de Minister daarbij dat dit om zowel passieve als actieve informatieverstrekking gaat ter bevordering van financiële ondersteuningsvoorzieningen, zoals via studieadviseurs en studentendecanen. De leden vragen wel hoe deze ambitie in de praktijk vorm krijgt, welke prestatie hierbij concreet is afgesproken en hoe dit wordt gecontroleerd wat betreft het actief en passief versterken van de kennis en informatie over het profileringsfonds. Welke rol krijgt dit binnen de monitor profileringsfonds? Ook vragen zij of de Minister hier een nadere toelichting op kan geven.

De Minister verwijst naar de invulling rond de categorie «studenten in overmachtsituaties» waar ook breed van wordt gevonden dat hier ook studenten die aan mantelzorg doen onder vallen, ook al is dit niet juridisch geëxpliciteerd. Dat kan inderdaad bijdragen aan onduidelijkheid over de positie van mantelzorgers binnen deze categorie waardoor deze groep mogelijk te weinig aanspraak op regelingen maakt. Zij vragen waarom de Minister aandacht binnen de hiervoor genoemde ambitie studentenwelzijn dan voldoende acht en zij hierbij niet aan een nadere wettelijke explicitering denkt, als dit bijdraagt aan duidelijkheid en daarmee voor deze groep studenten.

De Minister meent – anders dan de inspectie voorziet – geen forse toename in verhoging van aanvragen door de invoering van het studievoorschot en geeft daar een toelichting bij. De Minister stelt zich echter in bredere zin de ambitie om het profileringsfonds beter onder de aandacht te brengen onder studenten. In hoeverre volstaan dan de huidige financiële middelen, als toegenomen bekendheid en daarmee mogelijk ook een stijgend aantal aanvragen een groot beroep op deze middelen met zich meebrengen?

Tot slot vragen zij of de Minister een nadere toelichting kan geven op de meetbaarheid van haar ambitie en wens om het profileringsfonds meer bekendheid onder studenten maar ook studentadviseurs en – decanen te geven. Wanneer is zij tevreden over de extra inzet, de gemaakte afspraken en hoe gaat zij dit periodiek meten, zo vragen de voornoemde leden.

II Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Algemeen

Ik dank de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de brief Profileringsfonds hoger onderwijs. Hieronder ga ik in op de vragen van de verschillende fracties.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen of er een duidelijk overzicht kan worden gegeven van de concrete invulling die instellingen geven aan het profileringsfonds. Daarbij gaat de aandacht van de leden in het bijzonder uit naar de gemiddelde verhouding van het gebruik van het fonds door de groepen 1) overmacht, 2) medezeggenschap of bestuur, 3) overig. Voornoemde leden geven aan graag de aantallen gebruikers en de gemiddelde bedragen te willen zien.

Zoals aangegeven in de beantwoording over de vragen naar aanleiding van de brief toegankelijkheid hoger onderwijs8 is er een verschil in de mate van verantwoording tussen de door de leden bedoelde drie categorieën die voor het profileringsfonds worden onderscheiden. De gegevens over de categorieën 1 (overmachtssituaties) en 2 (bestuur en medezeggenschap) zijn door instellingen verhoudingsgewijs beter verantwoord dan categorie 3 (studenten die wegens overige bijzondere omstandigheden aanspraak maken op het profileringsfonds). Dit komt bijvoorbeeld door het feit dat niet alle instellingen uitgaven aan beurzenprogramma’s – zoals het Holland Scholarship – onder het profileringsfonds hebben verantwoord. Daarom is er over deze categorie 3 en in het verlengde ook over het totaalbedrag in de profileringsfondsen geen volledig beeld te geven. Dit gegeven maakt ook dat er geen overzicht over de gemiddelde verhouding van het gebruik van het fonds door de drie categorieën kan worden gegeven. Uit de gegevens over verslagjaar 2017 komt naar voren dat er in totaal € 4,5 mln. is uitgegeven aan studenten in overmachtssituaties, waaronder studenten die studievertraging op hebben gelopen door een functiebeperking, bijzondere familieomstandigheden of mantelzorg (categorie 1) en door 2.357 studenten in deze categorie een uitkering ontvangen is. Aan studenten die studievertraging hebben opgelopen door het doen van een bestuursfunctie of medezeggenschap (categorie 2) is € 11,4 mln. uitgegeven, zo blijkt uit de gegevens over verslagjaar 2017. Er is door 9.736 studenten in deze categorie een uitkering ontvangen.

In de brief Profileringsfonds hoger onderwijs is aangekondigd dat de Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) wordt aangepast. Vanaf verslagjaar 2019 dienen instellingen de gegevens over het profileringsfonds te verantwoorden via een standaardtabel. De eerstvolgende monitor profileringsfonds zal derhalve in najaar 2020 verschijnen. In deze monitor zullen de gegevens van de instellingen op geaggregeerd niveau worden weergegeven.

Het is goed dat instellingen op eigen wijze invulling kunnen geven aan de uitvoering van het profileringsfonds, zo geven de leden van de VVD-fractie aan. Kan de Minister aangeven hoe zij de verschillende maten van ondersteuning bij verschillende instellingen beschouwt en de verschillende financiële ondersteuning per student?

In de brief Profileringsfonds en studievoorschot heeft mijn voorganger een bedrag binnen de bandbreedte van € 200,– tot € 300,– per maand studievertraging als richtsnoer meegegeven aan de instellingen.9 Uit de gegevens uit jaarverslagen blijkt dat deze bandbreedte door veel van de instellingen wordt gebruikt. Waar hiervan wordt afgeweken gaat dit vaak om een hoger bedrag. Ik vind het ook belangrijk dat er ruimte is om maatwerk te bieden en per student – in overleg – te bekijken wat er voor hem of haar nodig is om de studie succesvol te kunnen volgen en voltooien. Ik hecht eraan te benadrukken dat hierbij ook niet-financiële manieren om studievertraging te voorkomen (bijv. extra studiebegeleiding of audiovisuele hulpmiddelen om colleges te volgen) een belangrijke rol spelen. Waar het gaat om verschillen tussen het aantal ondersteunde studenten per instelling staat voorop dat voor elke student die studievertraging oploopt door de in de wet beschreven bijzondere omstandigheden, financiële ondersteuning geregeld moet worden, ook als deze student al andere niet-financiële ondersteuning krijgt.

Tevens vragen de leden van de VVD-fractie hoe de Minister de effectiviteit van de steun van een profileringsfonds beoordeelt en of inzichten kunnen worden gedeeld die instellingen kunnen helpen om zo goed mogelijk effectieve ondersteuning te bieden.

Het profileringsfonds is een effectief instrument dat zorgt dat financiële ondersteuning voor studenten met studievertraging door bijzondere omstandigheden op de juiste plek terecht komt. Daarom heb ik er ook mede voor gekozen een vergelijkbaar fonds in te richten voor het middelbaar beroepsonderwijs.10 De effectiviteit van de ondersteuning van studenten in bijzondere omstandigheden is niet (alleen) af te leiden uit de cijfers over het profileringsfonds. Instellingen kunnen bijvoorbeeld al vroegtijdig studenten met een functiebeperking niet-financieel ondersteunen waardoor studievertraging kan worden voorkomen zodat geen aanspraak op het profileringsfonds nodig is. Het Expertisecentrum Handicap+Studie helpt instellingen bij de ondersteuning van deze doelgroep studenten. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat door middel van netwerkbijeenkomsten inzichten van instellingen met elkaar kunnen worden gedeeld.

Door de leden van de VVD-fractie wordt – mede onder verwijzing naar de motie van de leden Tielen en Bruins11 – gewezen op het belang van bekendheid met het profileringsfonds en de mogelijkheid om er ook gedurende een studiejaar beroep te kunnen doen. Wat verwacht de Minister van het effect op het gebruik door de «gezamenlijke ambitie studentenwelzijn» en in hoeverre verwacht de Minister een stijging in de bekendheid van het profileringsfonds, zo vragen de leden.

Zoals in de brief Profileringsfonds hoger onderwijs beschreven kan en moet de bekendheid van het profileringsfonds beter. Echter, het is voornamelijk van belang dat studenten die (mogelijk) aanspraak maken op het fonds op de hoogte zijn. De door de VH, VSNU, ISO, LSVb, Expertisecentrum Handicap+Studie en mij opgestelde gezamenlijke ambitie studentenwelzijn zal daarop ook inzetten, onder andere door het scholen van medewerkers die met deze doelgroep in aanraking komen. Ik verwacht dat dit tevens zal leiden tot een stijging van het percentage studenten dat bekend is met het profileringsfonds.

De leden van de VVD-fractie zijn positief over het feit dat in de brief profileringsfonds wordt aangegeven dat de mantelzorgende student gebruik kan maken van het profileringsfonds. De leden benadrukken dat ook de mogelijkheid tot flexstuderen voor deze studenten uitkomst kan bieden. Is het alsnog opnemen van mantelzorgers in de wet nodig en kan dit eraan bijdragen dat mantelzorgende studenten het profileringsfonds beter weten te vinden? En, zo vragen de leden, waaruit bestaat de specifieke aandacht die geschonken gaat worden toegang voor deze groep?

In de brief Profileringsfonds hoger onderwijs is inderdaad expliciet aangegeven dat studenten met studievertraging door mantelzorgende taken aanspraak kunnen maken op het profileringsfonds. Zij vallen binnen de reikwijdte van het huidige wetsartikel en onder de categorie studenten in overmachtssituaties. Bij de uitwerking van gezamenlijke ambitie studentenwelzijn wordt aandacht geschonken aan mantelzorgende studenten, bijvoorbeeld door het leveren van een bijdrage aan expertiseontwikkeling. Daarnaast worden bij bijeenkomsten van het Landelijk Netwerk Studentenwelzijn Hoger Onderwijs ervaringen uitgewisseld over de ondersteuning van deze groep studenten door relevante onderwijsprofessionals en het Expertisecentrum Handicap+Studie. Door mantelzorgende studenten en betrokken medewerkers bekend te maken met de mogelijkheden zijn deze studenten echt geholpen. Een explicitering in de wet is daarvoor niet nodig. De mantelzorgende studenten worden toegevoegd onder de categorie studenten in overmachtssituaties in de Regeling jaarverslaggeving hoger onderwijs zodat in de toekomst deze groep ook in de gegevens is verdisconteerd. In het geval de student is ingeschreven voor een opleiding die deelneemt aan het experiment flexstuderen is het voorts mogelijk dat een mantelzorgende student daar gebruik van kan maken.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

Kan de Minister aangeven of niet-instellingsgebonden organisaties waaronder in ieder geval politieke jongerenorganisaties, koepels van medezeggenschappen / studentenverenigingen, ISO en LSVB ook op de lijst van erkende studie- of studentenverenigingen staan? En, zo vragen de leden van de CDA-fractie, indien deze studenten geen aanspraak kunnen maken op het profileringsfonds, kan de Minister dan aangeven welke mogelijkheden zij hebben voor financiële ondersteuning en welke mogelijkheden de Minister ziet dat zij alsnog aanspraak kunnen doen op het profileringsfonds?

De Minister van OCW kan voor een student, die bestuurslid is van een politieke jongerenorganisatie van enige omvang of van een landelijke organisatie van enige omvang die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooit en die daartoe daadwerkelijke activiteiten ontplooit, voorzieningen voor financiële ondersteuning treffen. De voorwaarden die aan deze financiële ondersteuning zijn gesteld zijn neergelegd in de Regeling financiën hoger onderwijs (artikel 11 tot en met 13). In totaal 34 organisaties maken aanspraak op deze financiële ondersteuning voor hun bestuursleden. Voorbeelden van dergelijke organisaties zijn het ISO, de LSVb, diverse jongerenorganisaties van politieke partijen, de Koninklijke Nederlandse Farmaceutische Studenten Vereniging en Jongeren Milieu Actief. Deze ondersteuning moet los worden gezien van ondersteuning uit het profileringsfonds. Een student die als bestuurslid aanspraak heeft gehad op de hierboven beschreven financiële ondersteuning kan door een andere studievertraging veroorzakende bijzondere omstandigheid ook bij de eigen instelling aanspraak maken op tegemoetkoming uit het profileringsfonds.

De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat er meer aandacht komt voor mantelzorgende studenten. Kan de Minister per instelling aangeven of zij mantelzorgende studenten expliciet vermeld hebben in hun regeling profileringsfonds en indien instellingen dit niet expliciet vermeld hebben, wat de Minister voornemens is om hieraan te doen, zo vragen deze leden.

De monitor profileringsfonds omvat geen overzicht waarin per instelling is aangegeven of mantelzorgende studenten zijn vermeld in de regeling profileringsfonds. De regeling profileringsfonds wordt op elke instelling door het bevoegd gezag opgesteld. De instelling is ervoor verantwoordelijk dat de regeling voldoet aan de wettelijke vereisten. Ik zal de instellingen er op wijzen dat het wenselijk is dat instellingen expliciet in de regeling profileringsfonds opnemen dat studenten met studievertraging door mantelzorgende taken van het fonds gebruik kunnen maken. De medezeggenschap kan hiervoor aandacht vragen uit hoofde van haar instemmingsrecht op de regeling profileringsfonds en het beleid van het instellingsbestuur bij de toepassing.

De leden van de CDA-fractie geven aan signalen te hebben ontvangen dat er instellingen zijn waar alleen aanvragen voor het profileringsfonds die ingediend zijn voor 1 oktober van dat jaar gehonoreerd worden. De leden vragen aan de Minister of zij kan aangeven welke instellingen nu nog niet geregeld hebben dat gedurende het jaar een aanvraag voor het profileringsfonds ingediend kan worden.

De signalen die vanuit de Kamer naar voren zijn gekomen door de motie van de leden Tielen en Bruins12 zijn gedeeld met de VH en VSNU. Zoals in de brief Profileringsfonds hoger onderwijs gemeld, moeten studenten die (naar verwachting) studievertraging oplopen door overmacht ook lopende het jaar aanspraak kunnen maken op het profileringsfonds. Van de student wordt wel verwacht dat binnen een redelijke termijn melding gemaakt wordt van de bijzondere omstandigheid. Bij de koepels en mij zijn geen specifieke signalen van instellingen bekend dat studenten in overmachtssituaties voor 1 oktober een aanvraag moeten doen. Voor studenten met een bestuursfunctie van enige omvang of die zitting nemen in een medezeggenschapsraad, kan door de instelling een andere procedure worden vormgegeven. Doordat de meeste bestuurs- en medezeggenschapsfuncties een vast startmoment hebben, betekent dit dat er ook een vaste, redelijke deadline te stellen is voor het indienen van een aanvraag.

Op de website van de rijksoverheid staat als voorwaarde voor financiële ondersteuning uit het profileringsfonds dat studenten studiefinanciering moeten ontvangen, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Zij geven aan signalen te hebben ontvangen dat dit voor sommige studenten die alleen gebruik maken van het studentenreisproduct, onduidelijk is. Herkent de Minister dit signaal en is zij bereid is om de website te verduidelijken, zo vragen de leden.

Een voorwaarde voor het in aanmerking komen voor een bijdrage uit het profileringsfonds is dat een student aanspraak heeft of heeft gehad op de prestatiebeurs hoger onderwijs, dit kan ook alleen de reisvoorziening zijn. Daarnaast moet de student voor de desbetreffende opleiding wettelijk collegegeld verschuldigd zijn en voldoen aan de overige voorwaarden (er moet sprake zijn een bijzondere omstandigheid waardoor studievertraging is, of naar verwachting wordt, opgelopen). rijksoverheid.nl zal op dit punt worden verduidelijkt.

De leden van de CDA-fractie stellen dat mantelzorgende studenten zich vaak niet bewust zijn dat ze mantelzorg verlenen. In dit verband verwijzen zij naar de brief profileringsfonds waarin is opgenomen dat een beroep op het profileringsfonds ook een verantwoordelijkheid bij de student legt en instellingen van studenten mogen verwachten dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van het optreden van de bijzondere omstandigheid. Wat betekent dit voor mantelzorgende student die te laat beseft mantelzorger te zijn? En wat beschouwt de Minister als een redelijke termijn, zo vragen de leden.

De regeling profileringsfonds die door de instelling wordt vastgesteld met instemmingsrecht van de medezeggenschap regelt de procedure die moet worden doorlopen om een vergoeding uit het fonds te kunnen krijgen. Logischerwijs is onderdeel van deze regeling hoe een student moet aantonen dat de studievertraging die is opgelopen het gevolg is van een bijzondere omstandigheid. Om zorgvuldig een causaal verband tussen de omstandigheid en de studievertraging vast te kunnen stellen is het nodig dat er tussen de aanvraag en het ontstaan van de vertraging geen lange periode zit. Een periode van een aantal maanden is hiervoor gebruikelijk en ook redelijk. Het is aan instellingen om, in gevallen waarin kennelijk niet van de student verwacht kon worden dit eerder aan te vragen, zo nodig ruimte te creëren in de regeling om flexibel met de gestelde termijn om te kunnen gaan.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts welke mogelijkheden studenten die studeren aan een private hoger onderwijsinstelling hebben om aanspraak te maken op een profileringsfonds.

De wettelijke verplichting een regeling profileringsfonds op te stellen is gericht op bekostigde hoger onderwijsinstellingen. Het staat vrij aan niet-bekostigde instellingen een gelijksoortige regeling in te stellen, maar dat is geheel aan de instelling zelf.

Niet alle studenten, die onder categorie één en twee van het profileringsfonds vallen, komen in aanmerking komen voor een bijzondere voorziening. Wat is daarvoor de reden vragen de leden van de CDA-fractie.

Studenten komen – indien zij wettelijk collegegeld betalen en een prestatiebeurs ontvangen of hebben ontvangen – altijd in aanmerking voor het profileringsfonds als zij (naar verwachting) studievertraging oplopen door de bijzondere omstandigheden die vallen onder categorie één en twee van het profileringsfonds.

In de brief profileringsfonds is opgenomen dat derde aanbeveling van de inspectie – te weten «specificeer de informatie in het jaarverslag over het profileringsfonds tot op het niveau van studenten met een functiebeperking» – niet wordt overgenomen vanwege privacywetgeving. Wat is, zo vragen de leden, de minimale omvang van een groep zodat de privacy geborgd kan worden? En kan de Minister voor meer maatwerk zorgen, bijvoorbeeld door wel uit te gaan van deelgroepen en indien de groep te klein wordt groepen samen te voegen? Wat kunnen de gevolgen zijn als zowel de Minister als de Kamer onvoldoende zicht krijgen op deze groepen en de omvang van deze groepen?

Het borgen van de privacy is een groot goed. Hiervan kan in ieder geval geen sprake zijn wanneer de gegevens daadwerkelijk tot de persoon herleidbaar zijn. Wanneer dit derhalve het geval is, is de omvang van de groep te klein. In het onderhavige geval zou het door de leden voorgestelde maatwerk – het uitgaan van deelgroepen en indien de groep te klein wordt deze groepen samenvoegen – ten koste gaan van de vergelijkbaarheid van gegevens tussen de instellingen onderling en over de jaren heen. Daarom houd ik de categorieën ongewijzigd.

De leden van de CDA-fractie vragen of inzichtelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld bij de monitor profileringsfonds, hoeveel studenten aanspraak zouden kunnen maken op het profileringsfonds en hoeveel studenten dit ook daadwerkelijk doen.

De leden vragen aan mij om inzichtelijk te maken hoeveel studenten aanspraak zouden kunnen maken op het profileringsfonds. Dit gevraagde inzicht kan ik de leden niet bieden. In theorie kunnen alle studenten die wettelijk collegegeld betalen en die aanspraak maken of hebben gehad op de prestatiebeurs in aanmerking komen voor financiële ondersteuning uit het profileringsfonds indien zij studievertraging hebben opgelopen door bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden – zoals ziekte en familieomstandigheden – zijn van zodanige persoonlijke aard dat privacywetgeving eraan in de weg staat een goed overzicht te krijgen van de potentiële groep studenten die in aanmerking komt. Het is daarom ook aan de student zelf een aanvraag te doen op een uitkering uit het profileringsfonds en aan te tonen dat er sprake is van deze omstandigheden. In het antwoord op de leden van de VVD-fractie is aangegeven dat er in verslagjaar 2017 in de categorie overmachtssituaties door 2357 studenten en in de categorie bestuur en medezeggenschap door 9736 studenten een uitkering is ontvangen.

Voorts vragen de leden of de Minister kan achterhalen wat de totale uitgaven aan het profileringsfonds waren in de afgelopen jaren – en zo ja of dit overeenkomstig het bedrag is dat in de lumpsum is gegaan met als doel het profileringsfonds – en hoe vaak en wanneer de Kamer de komende jaren de monitor profileringsfonds kan verwachten.

Zoals ik ook heb toegelicht in mijn antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie is er over het totaalbedrag in de profileringsfondsen helaas geen volledig beeld te geven. Zoals aangegeven in de brief Profileringsfonds hoger onderwijs hebben de hogescholen en universiteiten via hun koepels VH en VSNU aangegeven over verslagjaar 2018 een compleet beeld van de gegevens te willen presenteren. Ik verwacht dan ook in een volgende monitor profileringsfonds een completer beeld te kunnen geven. De eerstvolgende monitor zal in najaar 2020 verschijnen.

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de twee miljoen euro sinds dit jaar beschikbaar wordt gesteld aan de studenten die dit nodig hebben. Kan de Minister aangeven, zo vragen de leden, of zij in voldoende mate de komende jaren kan achterhalen of die twee miljoen euro extra die aan het profileringsfonds wordt besteed ook daadwerkelijk daaraan wordt uitgegeven? En, zo vervolgen de leden, kan Minister aangeven wat er met het geld gebeurt als blijkt dat instellingen minder hebben uitgegeven? Zijn er mogelijkheden om de instellingen te verplichten dit geld voor het profileringsfonds mee te nemen naar het daaropvolgend jaar? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister kan aangeven hoe de twee miljoen euro over de instellingen is verdeeld. Is hierbij rekening gehouden met instellingen die in meer of mindere mate geld uitkeren uit het profileringsfonds?

In de lumpsum is geen vast bedrag aangemerkt dat aan het profileringsfonds moet worden besteed. Ik hecht er aan te benadrukken dat in de sectorakkoorden is afgesproken dat de extra middelen – 2 mln. structureel – die door uitvoering van het Regeerakkoord zijn toegevoegd aan de lumpsum, worden aangewend voor studenten in overmachtssituaties via het profileringsfonds. Er is geen financieel plafond voor de uitkeringen die uit wettelijke verplichtingen voortvloeien, zoals vertraging opgelopen als gevolg van een overmachtssituatie. Er is een wettelijke verplichting tot uitkering uit het profileringsfonds voor bijzondere omstandigheden vallend onder categorie 1 of 2. Deze verplichting staat los van een begroting en het al of niet meenemen van middelen naar het daaropvolgende jaar. Een eventueel tekort of een overschot zal van invloed zijn op de besteding van de overige middelen van de instellingen.

In de Regeling jaarverslaggeving onderwijs is vastgelegd dat alle instellingen per categorie uit het profileringsfonds zowel totalen als gemiddelden per verslagjaar moeten verantwoorden. Uit de gegevens over verslagjaar 2017 komt naar voren dat er in de categorie overmachtssituaties een totaal van € 4,5 mln. uitgekeerd is door de instellingen. Door het totaal over verslagjaar 2018 later met dit bedrag te vergelijken kan worden nagegaan of instellingen deze extra middelen daadwerkelijk hebben uitgekeerd. Zoals in de brief Profileringsfonds hoger onderwijs is aangekondigd zal bij de verdere monitoring van de aard en omvang van het profileringsfonds specifiek aandacht worden besteed aan het effect van de extra middelen.

De investering van € 2 mln. structureel is tegelijkertijd met de middelen voor de halvering van het collegegeld in het eerste jaar, en de lerarenopleidingen in de eerste twee jaar, toegevoegd aan de rijksbijdrage. Deze middelen zijn op basis van studentenaantallen verdeeld over de instellingen. Er is geen rekening gehouden met instellingen die in 2017 en eerder in meer of mindere mate middelen hebben uitgekeerd uit het fonds. De bijzondere omstandigheden in de categorie overmachtssituaties kunnen bij elke student plaatsvinden, ongeacht aan welke instelling deze student studeert. Daarom is de intensivering gemiddeld per student per instelling gelijk.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of de uitkomsten van het inspectierapport «Studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs» zijn besproken met de VH en VSNU en of zij zich in brede zin herkennen in de uitkomsten van het rapport.

De uitkomsten van het rapport van de inspectie zijn in een gezamenlijk gesprek met de VH en VSNU besproken. De koepels ondersteunen de hoofdlijnen van de beleidsreactie zoals die in de brief Profileringsfonds hoger onderwijs is uiteengezet. Zij onderschrijven de benodigde acties om de bekendheid te vergroten onder de doelgroep van het profileringsfonds en die vastgelegd zijn in de gezamenlijke ambitie studentenwelzijn.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling het rapport «Studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs» van de inspectie gelezen. De leden zijn blij met het onderzoek en vragen of de Minister opdrachtgever voor het onderzoek was of dat het onderzoek een eigen initiatief was van de inspectie.

De inspectie heeft zelf aanleiding gezien voor een onderzoek dat zich specifiek richt op de toegankelijkheid van het profileringsfonds voor studenten met een functiebeperking. Dit onderzoek past volgens hen in een reeks onderzoeken die zij naar (voorzieningen voor) studenten met een functiebeperking hebben uitgevoerd. In paragraaf 1.1 van het inspectieonderzoek «Studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs: Het profileringsfonds voor studenten met een functiebeperking, nu en in de nabije toekomst» wordt de aanleiding door de inspectie uitgebreid beschreven.

Geschrokken

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan te zijn geschrokken van de conclusies van de inspectie. De leden signaleren dat van alle gehonoreerde aanvragen uit het profileringsfonds slechts vijf procent gaat naar studenten met een functiebeperking terwijl ruim 14 procent van alle studenten een functiebeperking heeft. Wat de verdeling is van de overige 95 procent van het profileringsfonds en kan de Minister een overzicht geven waar het geld naartoe gaat, zo vragen de leden.

De verdeling in uitgekeerde middelen tussen de eerste twee categorieën – overmachtssituaties en bestuurs- en medezeggenschapsfuncties – is in de antwoorden op de vragen van de CDA-fractie gegeven (resp. 4,5 mln. voor overmachtssituaties en 11,4 mln. voor bestuurs- en medezeggenschapsfuncties). Studenten met een functiebeperking maken onderdeel uit van de groep studenten in overmachtssituaties, waar ook studenten met vertraging door ziekte, familieomstandigheden, mantelzorg en zwangerschap onderdeel van uitmaken. Hierbij is een belangrijke aanvulling dat voor studenten met een functiebeperking of chronische ziekte ook de mogelijkheid bestaat en blijft bestaan dat de prestatiebeurs met een jaar wordt verlengd. In 2017 was dit bij 5889 studenten het geval. Voor andere studenten die aanspraak maken op het profileringsfonds geldt deze mogelijkheid niet. Gelukkig is het ook zo dat het hebben van een functiebeperking niet per definitie betekent dat studievertraging wordt opgelopen. Als bij een deel van de 14 procent waar de leden van de GroenLinks-fractie aan refereert de begeleiding op de instelling zodanig is dat geen sprake is van studievertraging door de functiebeperking, is dat juist positief en is een beroep op het profileringsfonds gelukkig niet nodig.

Bekendheid

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat er actie wordt ondernomen om de bekendheid van het profileringsfonds te verbeteren. Wanneer zijn er voor het eerst signalen ontvangen dat het profileringsfonds onderbenut werd? En hoe kan het dat zelfs studentendecanen niet op de hoogte zijn van het profileringsfonds zo vragen de leden.

In mei 2016 is de Regeling jaarverslaggeving onderwijs aangepast. Vanaf dat moment moeten instellingen zich uitgebreid over de aard en omvang van het profileringsfonds verantwoorden. De in de brief Profileringsfonds hoger onderwijs vervatte informatie geeft een eerste beeld van deze extra aangeleverde informatie. Hoger onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk, met instemming van de medezeggenschap, een adequate voorziening in te richten in de vorm van een profileringsfonds, om studenten die door een bijzondere omstandigheid (naar verwachting) studievertraging oplopen tegemoet te komen. In de brief Profileringsfonds hoger onderwijs is geconstateerd dat de bekendheid van die voorziening kan worden verbeterd. Daarnaast heeft de inspectie geconstateerd op basis van een klein aantal gesprekken met instellingen dat medewerkers die met deze doelgroep in aanraking komen niet altijd op de hoogte zijn van de mogelijkheden. Dat kan en moet beter. Deze signalen worden nu op een adequate manier, door de gezamenlijke ambitie Studentenwelzijn, aangepakt.

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister al eens eerder geattendeerd is op de lage bekendheid van het profileringsfonds. Welke lessen worden getrokken voor het vervolg? Heeft de Minister streefcijfers geformuleerd wanneer zij van mening is dat de bekendheid wel op niveau is? Wanneer moet de voorlichting zijn verbeterd? Hoe gaat de Minister dit te zijner tijd onderzoeken, zo vragen de leden.

Jaarlijks wordt de bekendheid van het profileringsfonds door ResearchNed opgenomen in de vragenlijst van de Monitor beleidsmaatregelen. In het onderzoek wordt de bekendheid getoetst onder verschillende benamingen die het profileringsfonds in de praktijk heeft. Mogelijk dat een heldere en eenduidige naamgeving in het gehele hoger onderwijs ook een bijdrage aan de verbetering van de bekendheid kan leveren. Het beeld dat deze vragen van de leden van de fractie van GroenLinks oproept verdient voorts ook nuancering. Slechts een beperkt deel van alle studenten op hoger onderwijsinstellingen loopt studievertraging op door de bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in de regeling profileringsfonds. Voor mij is belangrijk dat die studenten die in aanmerking komen voor financiële ondersteuning uit het profileringsfonds ook bekend zijn met het bestaan van dit fonds. Daarom ook heb ik mijn brief Profileringsfonds benadrukt dat passieve informatieverstrekking op een website niet voldoende is en dat studieadviseurs en studentendecanen de taak hebben studenten op de hoogte te brengen van de voorzieningen, zoals een mogelijke aanspraak op het profileringsfonds. Dit laat onverlet dat de bekendheid van het fonds nu te laag is. Met alle relevante partijen ondernemen we actie en de verwachting is dat dit in de toekomst leidt tot verbeteringen. De benodigde acties hiervoor zijn tijdig ingezet en een streefcijfer is hier niet aan de orde.

De cijfers omtrent bekendheid roepen bij leden van de GroenLinks-fractie ook de vraag op of instellingen de plicht om studenten te attenderen op het profileringsfonds en of er grote verschillen zijn in de bekendheid en de aanvragen per instelling.

Het is van groot belang dat (aspirant-) studenten door de instellingen op de hoogte worden gebracht van de voorzieningen die beschikbaar zijn op een instelling. Dit vloeit voort uit de wettelijke verplichting tot informatieverstrekking aan (aspirant-)studenten die op de instelling rust. Zo ontvangt elke student ten minste bij diens eerste inschrijving het studentenstatuut. Hierin is onder andere een beschrijving van de ondersteunende faciliteiten die door de instelling worden aangeboden opgenomen. Een mogelijke aanspraak op het profileringsfonds valt hier uiteraard ook onder. Voorts mag worden verwacht dat studenten in contact met een studentendecaan of studieadviseur in de situatie daar aanleiding tot biedt actief worden gewezen op een mogelijke aanspraak op het profileringsfonds.

Het aantal aanvragen in het bijzonder in de categorie overmacht kan – los van de bekendheid – door een veelheid aan omstandigheden jaarlijks fluctueren. Een koppeling tussen het aantal aanvragen en de bekendheid van het profileringsfonds bij een individuele instelling is niet te maken. Het kan bijvoorbeeld ook zo zijn dat een instelling proactief met een student in gesprek gaat en door passende begeleiding ervoor zorgt dat de studievertraging niet optreedt en een tegemoetkoming uit het fonds niet nodig is. Voorzichtigheid met de interpretatie van deze gegevens is daarom geboden.

Ook de bekendheid van de individuele studietoeslag die gemeenten binnen de Participatiewet kunnen uitkeren roept vragen op bij de leden. Zijn studenten en studentendecanen hier wél van op de hoogte? Is er een overzicht van de hoogte van de bedragen per stad?

In de door het Expertisecentrum Handicap+Studie gemaakte poster «Financieel slim studeren» is naast de verlenging van de prestatiebeurs en de toegang tot het profileringsfonds ook de individuele studietoeslag opgenomen als een mogelijke bron van financiële ondersteuning. Het is aan individuele gemeenten hierop eigen beleid te voeren en daarbij eventueel – indien bekend – gebruik te maken van cijfermatige gegevens.

Instellingen

De rol van hoger onderwijsinstellingen roept bij de leden van de GroenLinks-fractie vragen op. Bestaat er een (financiële) prikkel om studenten geen aanspraak te laten maken op het profileringsfonds? De leden vragen of de Minister dan van plan is deze prikkel weg te nemen.

Instellingen hebben een wettelijke plicht om het profileringsfonds in te richten en zich hierover te verantwoorden. Daarbij is de instelling verplicht een financiële tegemoetkoming te verlenen aan die student die door de wettelijk bepaalde bijzondere omstandigheden studievertraging oploopt of naar verwachting op zal lopen. Betrokkenheid van medezeggenschap levert – zoals ook de leden van de GroenLinks-fractie zullen onderschrijven – een belangrijke bijdrage aan checks en balances binnen instellingen. Ten aanzien van het profileringsfonds is voorzien in nauwe betrokkenheid van de medezeggenschap, verankerd in een wettelijk vastgelegd instemmingsrecht. Dit is van belang mocht onverhoopt de instelling geen aanspraak willen geven op het profileringsfonds om financiële redenen. Ik heb overigens geen signalen dat hiervan sprake zou zijn.

Voorts wijzen deze leden op de constatering van de inspectie dat studentendecanen het een ingewikkeld en tijdrovend proces vinden om een aanvraag voor het profileringsfonds in te dienen. De leden vragen hoe dit komt. Werpen instellingen onnodige drempels op om de aanvraagprocedure niet te makkelijk te maken? Of hebben zij onvoldoende personele ondersteuning om het profileringsfonds te laten slagen, zo vragen de voornoemde leden. Tevens vragen zij of landelijke maatregelen ervoor kunnen zorgen dat de procedures bovendien eenvoudiger worden.

De inspectie schrijft dat voornamelijk het proces bij studenten met een functiebeperking ervoor zorgt dat de aanvraagprocedure voor hen ingewikkeld is. Studenten moeten kunnen aantonen dat de studievertraging die zij hebben opgelopen komt door een bijzondere omstandigheid, zoals een functiebeperking. Het is aan instellingen een passende procedure te ontwerpen in de regeling profileringsfonds die enerzijds niet onnodig drempels opwerpt, maar anderzijds zorgt dat de publieke middelen bij de juiste student terecht komen. Het is niet aan mij om voor te schrijven hoe instellingen deze procedure moeten inrichten.

Profileringsfonds versus prestatiebeurs

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom studenten niet gebruik kunnen maken van zowel de prestatiebeurs als het profileringsfonds tegelijkertijd; is de Minister bereid om hiernaar te kijken en aanvullende afspraken te maken met de onderwijsinstellingen?

Bij de totstandkoming van het profileringsfonds bij de invoering van de Wet versterking besturing is in de memorie van toelichting opgenomen: «Voor eenzelfde omstandigheid kan de student niet dubbel een beroep doen op financiële ondersteuning.»13 Dit standpunt blijft relevant. De student vraagt zelf financiële ondersteuning aan als de bijzondere omstandigheden zich voordoen. De keuze voor de verlenging of een uitkering uit het profileringsfonds is aan de student. Een student wordt op deze manier terecht tegemoetgekomen uit publieke middelen door de verlenging van de prestatiebeurs of door een vergoeding uit het profileringsfonds. Een dubbele tegemoetkoming is onnodig en ondoelmatig.

Meer aanspraak maken op profileringsfonds

Door de leden van de GroenLinks-fractie wordt gesignaleerd dat een stijgende bekendheid ook kan betekenen dat de uitgaven flink stijgen. De leden vragen wat de Minister van plan is als de twee miljoen euro die zij extra vrijmaakt niet toereikend is om studenten te ondersteunen. Ook vragen de leden of deze twee miljoen euro evenredig wordt verdeeld over alle hoger onderwijsinstellingen.

De intensivering van € 2 mln. structureel voor studenten in overmachtssituaties is – naast een tegemoetkoming van de verwachte extra uitgaven aan het profileringsfonds – een stimulans voor instellingen om actief te zorgen dat het geld bij de juiste student terecht komt. Het is aan instellingen om voldoende middelen beschikbaar te stellen aan het profileringsfonds om studenten die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming te kunnen ondersteunen. Hoewel de hoogte van het profileringsfonds voorafgaand aan het begrotingsjaar in de begroting wordt begroot, is het daadwerkelijke aantal uitkeringen leidend voor de uitgaven. Voor de categorieën waarvoor instellingen conform de wet verplicht uitkeringen moeten verstrekken bij studievertraging, kan geen plafond worden ingesteld. Een eventueel tekort (bijv. door een groter aantal aanvragen en uitkeringen dan begroot) of overschot zal van invloed zijn op de besteding van overige middelen van de instelling. Een onder- of overschrijding van het begrote bedrag kan worden verantwoord in de jaarrekening. Ik wijs er voorts op dat een intensivering € 2 mln. een aanzienlijk som is boven op de uitgaven van € 4,5 mln. in verslagjaar 2017. Zoals ook toegelicht in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie zijn de middelen op basis van studentenaantallen verdeeld over de instellingen.

De leden vragen voorts hoe staat de twee miljoen euro in verhouding staat tot het groeiend aantal studenten dat een functiebeperking heeft. Ook vragen de leden naar een verklaring voor de stijging van het aantal studenten met een functiebeperking.

De Monitor beleidsmaatregelen14signaleert inderdaad dat het percentage studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs is gestegen. Tevens wordt aangegeven dat het percentage studenten dat als gevolg van de functiebeperking belemmerd wordt bij studieactiviteiten daalt. Er worden door de onderzoekers geen oorzaken genoemd van de stijging van het percentage studenten met een beperking. Vooralsnog lijkt het me positief dat steeds meer studenten met een beperking doorstromen naar het hoger onderwijs.

Er is dus een groeiend aantal studenten met een beperking, maar een functiebeperking hoeft niet altijd tot studievertraging te leiden. Het belangrijkste is dat studenten samen met de instelling praten over wat zij nodig hebben voor de studie en hoe onnodige vertraging voorkomen kan worden. In de gezamenlijke ambitie studentenwelzijn, die in oktober naar uw Kamer is gestuurd, is er niet alleen aandacht voor financiële ondersteuning van studenten. Het doorbreken van taboe rondom een functiebeperking of studiestress, het bieden van handelingsperspectief om bijvoorbeeld met studiestress om te gaan en het verbetering van de laagdrempelige informatievoorziening zijn allemaal middelen om studenten te ondersteunen bij de studie en mogelijke studievertraging tegen te gaan. De twee miljoen euro voor het profileringsfonds is een aanzienlijke intensivering afgezet tegen de € 4,5 mln. die blijkens de gegevens over verslagjaar 2017 door instellingen is uitgegeven aan studenten in deze categorie. Er is bovendien geen financieel plafond voor de uitkeringen die uit wettelijke verplichtingen voortvloeien zoals vertraging opgelopen als gevolg van een overmachtssituatie. Een eventueel tekort of overschot ten opzichte van hetgeen de instelling begroot zal van invloed zijn op de besteding van overige middelen van de instelling.

Evenals de leden van de VVD- en CDA-fracties hierboven en de leden van de SP-fractie hieronder hebben de leden van de GroenLinks-fractie vragen de omvang van het profileringsfonds door de jaren heen. Ook vragen de leden hoe wordt gegarandeerd dat de intensivering van twee miljoen euro ten goede komt aan studenten in overmachtssituaties. Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie specifiek met hoeveel geld het profileringsfonds is toegenomen sinds de invoering van het sociaal leenstelsel.

Zoals ook toegelicht in mijn antwoord op vragen van de VVD en de CDA fracties kan over het totaalbedrag in de profileringsfondsen geen volledig beeld worden gegeven. Ik kan dus geen vergelijking maken. Er zijn geen historische cijfers en er is geen koppeling te maken tussen het sociaal leenstelsel als zodanig en een stijging van uitkering uit het profileringsfonds. Een voorwaarde voor aanspraak op financiële tegemoetkoming uit het profileringsfonds is dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor studievertraging is ontstaan.

In mijn antwoord aan de leden van de CDA-fractie heb ik aangegeven dat er in de lumpsum geen vast bedrag is aangemerkt dat aan het profileringsfonds moet worden besteed. Daarbij heb ik ook met nadruk gewezen op het feit dat in de sectorakkoorden is afgesproken dat extra twee miljoen structurele middelen worden aangewend voor studenten in overmachtssituaties via het profileringsfonds. Ik vertrouw erop dat de instellingen deze afspraak nakomen. In de verdere monitoring van de aard en omvang van het profileringsfonds zal deze afspraak worden geëvalueerd. Deze monitoring zal worden verbeterd door de in de brief Profileringsfonds hoger onderwijs aangekondigde invoering van de standaardtabel in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Hierin worden alle verplichte gegevens omtrent het profileringsfonds weergegeven.

Zeggenschap

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen op de wettelijke verankerde instemmingsrechten ten aanzien van het profileringsfonds. De leden merken op dat instemmingsrecht een mooi middel kan zijn, maar in de praktijk weinig voorstelt als studenten niet worden betrokken bij het opstellen van beleid en de uitvoering ervan. De leden vragen derhalve of studenten betrokken worden bij de verdeling van de middelen en bij het aanvraagproces.

Kenmerkend voor het profileringsfonds is dat het op instellingsniveau wordt vormgegeven zodat optimaal maatwerk kan worden geboden. Elke instelling is verplicht een regeling op te stellen waarin aan alle categorieën die in de wet zijn genoemd aandacht wordt besteed en waarin haar keuzes worden gemotiveerd. De medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht op de regeling, i.c. op de criteria en procedure van het profileringsfonds. Daarbij moet overigens worden opgemerkt dat er geen financieel plafond voor de uitkeringen die uit wettelijke verplichtingen voortvloeien (categorie 1 en 2). Voor categorie 3 (studenten die wegens overige bijzondere omstandigheden – bijvoorbeeld bijzondere prestaties op gebied van sport of cultuur – aanspraak maken op het profileringsfonds) ligt dit anders. Bij deze categorie is het aan het instellingsbestuur – samen met het medezeggenschapsorgaan – om te bepalen of er al dan niet een mogelijkheid wordt geschapen om verzoeken af te wijzen op grond van de ontoereikendheid van het budget. De voorziening dient dan wel helderheid te verschaffen op welke wijze verzoeken worden behandeld in relatie tot dat budget. De instelling kan dus het aantal uitkeringen voor deze gevallen maximeren, maar wel conform de eisen en voorwaarden van de regeling van het profileringsfonds.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat door de aangekondigde voorlichting over het profileringsfonds verwacht wordt dat meer studenten de weg naar het profileringsfonds weten te vinden. De leden zijn daarom blij gestemd met de intensivering van twee miljoen euro structureel voor studenten in overmachtsituaties zo geven zij aan. De leden vragen of er een risico bestaat dat dit geld in de lumpsum verdwijnt. Wordt deze twee miljoen euro geoormerkt en hoe gaat de Minister er op toezien dat deze twee miljoen euro terecht komt bij de studenten die het nodig hebben?

De beantwoording van deze vraag van de leden van de SP-fractie heb ik meegenomen bij de beantwoording van de vergelijkbare vraag van de GroenLinks-fractie hierboven.

Het instellingsbeleid ten aanzien van het profileringsfonds over bijvoorbeeld de aanvraag, de duur en de hoogte van de ondersteuning dient de instelling zelf vast te leggen in een regeling profileringsfonds zo stellen de leden van de SP-fractie terecht vast. De leden vragen of deze aanpak waarbij instellingen zelf de vrijheid krijgen om invulling te geven aan het profileringsfonds verstandig is, aangezien er grote verschillen kunnen ontstaan tussen instellingen met betrekking tot de behandeling van deze doelgroep. De leden vragen of de Minister deze mogelijke gevolgen erkent en wat zij hier aan kan doen.

Aangezien instellingen verschillen vind ik het van belang dat er maatwerk mogelijk is. Een instelling heeft de vrijheid om het profileringsfonds zodanig in te richten, dat het bij de situatie van de betreffende instelling past. Indien uit de monitor naar voren komt dat er dusdanig grote verschillen zijn die niet meer redelijkerwijs zijn te verklaren, zal ik met de instellingen hierover in gesprek gaan.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie stellen dat de regelingen vanuit het profileringsfonds bij onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs van groot belang zijn voor de toegankelijkheid en de gelijke kansen voor studenten in specifieke omstandigheden. De leden delen de noodzaak tot analyse rond de bekendheid en gebruik van het profileringsfonds.

De leden zien dat het feit dat instellingen in het hoger onderwijs zelf gaan over de opzet, duur en hoogte van de ondersteuning vanuit het profileringsfonds, ruimte biedt voor specifieke situaties en maatwerk. De leden vragen de Minister in te gaan op de aard en mate van verschillen tussen instellingen en hun keuzes in beleid en de mate waarin die verschillen redelijk zijn. Op welke wijze controleert dan wel stuurt de Minister om de verschillen in invulling niet te groot of onredelijk te laten worden.

Het is aan instellingen zelf om een adequate voorziening te treffen voor studenten die (naar verwachting) studievertraging oplopen door een bijzondere omstandigheid. Als een instelling dit niet voldoende doet, verwacht ik dat de medezeggenschap het instellingsbestuur hierop aanspreekt. Sinds mei 2016 wordt van instellingen verwacht dat zij de gegevens over de aard en de omvang van het profileringsfonds per categorie in de jaarverslagen opneemt. Vervolgens wordt per categorie aangegeven hoeveel studenten een vergoeding hebben aangevraagd, hebben ontvangen, hoeveel in totaal per categorie is uitgekeerd en wat de gemiddelde hoogte en duur was van de vergoeding. De VH en VSNU hebben uitgesproken dat in verslagjaar 2018 een completer beeld van de gegevens kan worden gegeven. Als in de komende jaren grote onredelijke verschillen blijken te bestaan tussen instellingen zal met de instellingen hier het gesprek over worden gevoerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de ambitie studentenwelzijn in de praktijk vorm krijgt, welke prestatie hierbij concreet is afgesproken en hoe dit wordt gecontroleerd wat betreft het actief en passief versterken van de kennis en informatie over het profileringsfonds. Welke rol krijgt dit binnen de monitor profileringsfonds, zo vragen de leden.

In de gezamenlijke ambitie studentenwelzijn hebben de partijen, VH, VSNU, ISO, LSVb, UvH15, OCW en Expertisecentrum Handicap+Studie, afspraken gemaakt om de positie van studenten met een ondersteuningsvraag te verbeteren. Deze werkgroep komt halfjaarlijks bij elkaar om de stand van zaken te bespreken van de vijf ambities die zijn geformuleerd en tegelijktijdig worden signalen uit het veld opgepikt en meegenomen. Expertisecentrum handicap + studie heeft een coördinerende functie en brengt expertise vanuit de verschillende experts uit het veld bijeen en zorgt voor activiteiten rondom voorlichting en versterken van de kennis van instellingen. Expertisecentrum Handicap+Studie heeft, samen met de studentenbonden, een handreiking gemaakt voor studenten met een overzicht van alle financiële ondersteuningsregelingen, waaronder ook het profileringsfonds.

Met de brief profileringsfonds hoger onderwijs is geëxpliciteerd dat mantelzorgers vallen binnen de categorie overmachtsituaties. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de Minister aandacht binnen de hiervoor genoemde ambitie studentenwelzijn dan voldoende acht en zij hierbij niet aan een nadere wettelijke explicitering denkt.

Zoals ook toegelicht in het antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie acht ik een wettelijke explicitering niet noodzakelijk. Met de mede op basis van de brief Profileringsfonds verstrekte duidelijkheid dat ook mantelzorgers een beroep kunnen doen op het profileringsfonds en de acties volgend uit de ambitie studentenwelzijn zijn zowel studenten als betrokken medewerkers geholpen. Wel draag ik er zorg voor dat de mantelzorgende studenten worden toegevoegd onder de categorie studenten in overmachtssituaties in de Regeling jaarverslaggeving hoger onderwijs zodat in de toekomst deze groep ook in de gegevens is verdisconteerd.

De leden van de PvdA-fractie wijze erop dat de Minister – anders dan de inspectie voorziet – geen forse toename voorziet in verhoging van aanvragen door de invoering van het studievoorschot. De Minister stelt zich echter in bredere zin de ambitie om het profileringsfonds beter onder de aandacht te brengen onder studenten zo stellen de leden terecht vast. In hoeverre volstaan dan de huidige financiële middelen, als toegenomen bekendheid en daarmee mogelijk ook een stijgend aantal aanvragen een groot beroep op deze middelen met zich meebrengen?

Het is aan instellingen om voldoende middelen beschikbaar te stellen aan het profileringsfonds om studenten die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming te kunnen ondersteunen. Indien voor de categorieën 1 (overmachtssituaties) en 2 (bestuur en medezeggenschap) een groter aantal aanvragen wordt gedaan dan begroot, zal de instelling dit gat moeten opvullen.

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie of de Minister een nadere toelichting kan geven op de meetbaarheid van haar ambitie en wens om het profileringsfonds meer bekendheid onder studenten maar ook studentadviseurs en – decanen te geven. Wanneer is zij tevreden over de extra inzet, de gemaakte afspraken en hoe gaat zij dit periodiek meten, zo vragen de voornoemde leden.

Zoals ook toegelicht in mijn antwoorden op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie is voor mij belangrijk dat die studenten die in aanmerking komen voor financiële ondersteuning uit het profileringsfonds ook bekend zijn met het bestaan van dit fonds. Dit betekent dus ook dat niet elke student kennis op elk moment weet hoeft te hebben van het profileringsfonds, al hecht ik er wel aan te benadrukken dat de huidige percentages over de bekendheid met het profileringsfonds voortvloeiend uit de Monitor beleidsmaatregelen te laag zijn. Ik verwacht de komende jaren een stijging van dit percentage te zien.


  1. Kamerstuk 31 288, nr. 644.↩︎

  2. Kamerstuk 31 288, nr. 647.↩︎

  3. ISO: Interstedelijk Studenten Overleg.↩︎

  4. LSVB: De Landelijke Studentenvakbond.↩︎

  5. VH: Vereniging Hogescholen.↩︎

  6. VSNU: Vereniging van Universiteiten.↩︎

  7. DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.↩︎

  8. Kamerstukken 31 288 en 29 388, nr. 677.↩︎

  9. Profileringsfonds en studievoorschot, brief aan hogeronderwijsinstellingen, 23 mei 2016.↩︎

  10. Ik streef ernaar het wetsvoorstel in het najaar van 2019 aan de Tweede Kamer voor te leggen. Kamerstuk 31 524, nr. 371.↩︎

  11. Kamerstuk 31 288, nr. 644.↩︎

  12. Kamerstuk 31 288, nr. 644 motie over het profileringsfonds meer bekendheid geven.↩︎

  13. Kamerstuk 31 821, nr. 3 memorie van toelichting wet versterking besturing, paragraaf 3.2.↩︎

  14. Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2017–2018; Kamerstuk 31 288, nr. 648.↩︎

  15. UvH: Universiteit voor Humanistiek.↩︎