Toezeggingen gedaan tijdens het debat over de Wet verbod pelsdierhouderij op 13 februari 2019
Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties ter handhaving van die wet
Brief regering
Nummer: 2019D06865, datum: 2019-02-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35006-12).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35006 -12 Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties ter handhaving van die wet.
Onderdeel van zaak 2019Z03183:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-02-21 13:05: Aanvang aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-03-13 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-03-21 14:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
35 006 Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties ter handhaving van die wet
Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 februari 2019
Tijdens het debat van 13 februari jl. over de wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties ter handhaving van die wet (Kamerstuk 35 006), heb ik toegezegd uw Kamer over enkele onderwerpen aanvullend schriftelijk te informeren en mijn reactie te geven op een tweetal moties (Handelingen II 2018/19, nr. 53, Handhaving Wet verbod persdierhouderij). Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.
Uw Kamer heeft mij gevraagd of de controle in 2016 en 2017 heeft plaatsgevonden op basis van verkeerde instructie van de NVWA.
Op de pelsdierhouderijbedrijven vindt de paring tussen reuen en teven plaats in de maand maart. Vanaf eind april worden de pups geboren. In 2016 zijn de tellingen op de pelsdierhouderijbedrijven door de NVWA uitgevoerd in de periode eind maart / begin april. Tijdens die inspecties in 2016 werd door de bedrijven de vraag gesteld wanneer nertsen worden geteld als fokdier. Uitgangspunt was dat alle vrouwelijke dieren op het bedrijf als fokdier geteld moesten worden op basis van de definitie in de regelgeving, waarbij onder fokdier wordt verstaan een dier dat gepaard heeft of een jaar of ouder is. In antwoord op vragen van uw Kamer in 2014 (Kamerstuk 28 286, nr. 730) is over de definitie van fokdier aangegeven dat uitgeselecteerde fokdieren geen eigen categorie kennen en derhalve vallen in de categorie fokdieren. Volgens de sector tellen echter niet al deze dieren mee.
De NVWA heeft er, mede na overleg met de sector, in 2017 voor gekozen om inspecties bij nertsenhouders in het vervolg uit te voeren omstreeks de maand juni. Op dat moment in het jaar is er in ieder geval geen discussie of een dier meetelt als fokdier, omdat het dier dan een jaar of ouder is.
Daarnaast ben ik gevraagd uw Kamer te informeren over de afspraken die over de overtredingen in 2016 zijn gemaakt met het Openbaar Ministerie.
De rechtbank Den Haag heeft de Wet verbod pelsdierhouderij op 21 mei 2014 buiten werking gesteld. Dat betekende dat de wet niet gehandhaafd kon worden. Op 10 november 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank vernietigd. De vernietiging van dit vonnis betekent dat de Wet verbod pelsdierhouderij vanaf die datum weer gehandhaafd kon worden. Tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag is vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Gelet op de bijzondere situatie heeft mijn voorganger in 2015 met het Openbaar Ministerie afgesproken dat, in afwachting van het arrest van de Hoge Raad, wel inspecties zouden plaatsvinden door de NVWA, maar dat het Openbaar Ministerie nog niet tot vervolging zou overgaan. Indien het cassatieberoep zou worden verworpen, zou het Openbaar Ministerie zaken aanhangig maken bij de rechter. Hierover heeft mijn voorganger u destijds bij brief (Kamerstuk 30 826, nr. 43) geïnformeerd.
Op 16 december 2016 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen. In de periode tussen het arrest van het gerechtshof Den Haag en het arrest van de Hoge Raad heeft de NVWA naar aanleiding van 20 inspecties een proces-verbaal van bevindingen bij het Openbaar Ministerie aangedragen. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens besloten om ten aanzien van deze 20 zaken niet tot vervolging over te gaan. Wel heeft het OM met de NVWA afgesproken dat de bevindingen mee zouden worden genomen indien bij een nieuwe inspectie een overtreding zou worden geconstateerd. De bevoegdheid om tot vervolging over te gaan lag niet bij mijn voorganger en ligt niet bij mij, maar ligt bij het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft de betreffende pelsdierhouders in maart 2017 een brief gestuurd dat het niet zou overgaan tot vervolging op basis van de in 2016 opgemaakte processen verbaal van bevindingen, maar dat de NVWA in 2017 inspecties zou uitvoeren op alle betreffende pelsdierhouderijen. Als de NVWA herhaalde overtredingen zou constateren, dan zou het Openbaar Ministerie streng interveniëren.
Gegeven deze brief van het Openbaar Ministerie aan de pelsdierhouders heeft geen uitspraak plaatsgevonden over de processen verbaal van bevindingen van 2016 en is derhalve niet vast komen te staan of al dan niet sprake was van overtredingen.
Er zal, gelet op het vertrouwensbeginsel, voor de in 2016 geconstateerde overtredingen geen vervolging meer worden ingesteld.
In 2017 heeft de NVWA alle pelsdierhouders middels een brief geïnformeerd dat onaangekondigde inspecties zouden gaan plaatsvinden. De pelsdierhouderijen waartegen proces-verbaal van bevindingen zijn opgemaakt in 2016, zijn in 2017 nogmaals geïnspecteerd. Bij die inspecties zijn geen overtredingen vastgesteld.
Hiernaast heeft de NVWA in 2017 ook aselect nog 20 inspecties uitgevoerd. Bij deze aselecte inspecties is één overtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij geconstateerd, waarvoor proces-verbaal is opgemaakt en door het Openbaar Ministerie tot vervolging is overgegaan.
Tenslotte heb ik uw Kamer toegezegd mijn reactie te geven op een tweetal moties van het lid Ouwehand (PvdD) die zij overweegt in stemming te brengen. De motie met Kamerstuk 35 006, nr. 10 verzoekt de regering de afspraken die de toenmalige Staatssecretaris van Dam heeft gemaakt met het OM aan de Kamer te sturen. Aan de strekking van deze motie is tegemoet gekomen met de informatie in deze brief en daarom is de motie overbodig en ontraad ik de motie.
De motie met Kamerstuk 35 006, nr. 11 verzoekt de regering in te zetten op vervolging van de geconstateerde overtredingen in 2016. Aangezien het Openbaar Ministerie de processen-verbaal met een brief aan de betreffende pelsdierhouders heeft afgedaan en ik de zelfstandige bevoegdheid van het OM van grote waarde acht, ontraad ik uw Kamer de aanname van deze motie.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten