[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Energieraad op 4 maart 2019

Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D07534, datum: 2019-02-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-33-751).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 33-751 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie.

Onderdeel van zaak 2019Z03520:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 751 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 februari 2019

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 13 februari 2019 over de geannoteerde agenda Energieraad van 4 maart 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 743).

De vragen en opmerkingen zijn op 18 februari 2019 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 21 februari 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Diks

De adjunct-griffier van de commissie,
Jansma

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De Minister beschrijft in de EU-langetermijnstrategie voor klimaat dat de door het kabinet gesteunde voorgestelde ambitie van de Commissie (een klimaatneutrale Unie in 2050) past bij de Nederlandse inzet om het huidige 2030-doel voor de EU van ten minste 40% te verhogen naar 55%. Overwegende dat Nederland geen eiland op zichzelf is, willen de leden van de VVD-fractie benadrukken dat het van groot belang is om het 2030-doel in EU-verband of als kopgroep te behalen. Kan de Minister een toelichting geven over de voortgang van de gesprekken met de andere lidstaten?

Ik deel met de VVD-fractie het belang om in Europees of kopgroepverband het 2030-reductiedoel op te hogen. Eind vorig jaar presenteerde de Europese Commissie de mededeling «A Clean Planet for all», een strategische langetermijnvisie van een klimaatneutrale Unie in 2050. Hoewel deze mededeling bewust wegblijft bij een aanpassing van het 2030-doel, komt de strategie Nederland toch goed gelegen. Ten eerste omdat het document het onderwerp klimaat weer hoog op de politieke agenda heeft gezet, niet alleen bij de milieuministers, maar ook bij de regeringsleiders en de vakraden van alle betrokken sectoren. Ten tweede omdat de mededeling van de Commissie een zeer ambitieus 2050-doel presenteert, dat past bij de Nederlandse inzet om de EU-klimaatambities te verhogen. Ik zie daarom de langetermijnstrategie als een belangrijk bouwblok in het ophogen van het 2030-doel: eerst het 2050-doel op klimaatneutraliteit vaststellen, en vervolgens de discussie starten welk 2030-doel passend is bij een ambitieuze, realistische en kostenefficiënte route daarnaartoe.

De timing om tot overeenstemming te komen op beide doelen luistert nauw. In 2020 moet de Europese Unie zowel haar langetermijnstrategie als haar herziene Nationaal Bepaalde Bijdrage (NDC, gericht op 2030) indienen bij de VN. Het is daarom zaak dat direct na overeenstemming over het 2050-doel de nieuwe Commissie, die naar verwachting in november 2019 zal aantreden, aan de slag gaat om aan te geven wat de strategie betekent voor het 2030-doel, de onderliggende wetgeving en andere beleidsinstrumenten. Het kabinet voert hierover nu al gesprekken met de Commissie.

De leden van de VVD-fractie zijn blij met de inzet van de Minister die stelt dat aanscherping en uitbreiding van criteria voor de etikettering van banden bijdraagt aan verbetering van de verkeersveiligheid en een betere brandstofefficiency. Wel vragen deze leden in hoeverre een eventuele aanscherping en uitbreiding zal leiden tot verplichtingen voor de consument. Kan de Minister aangeven welke gevolgen hij voorziet voor de consument?

De consument behoudt de volledige keuzevrijheid bij de aankoop van een nieuwe band. Door de informatie op het etiket ontvangt de consument gegevens over bepaalde eigenschappen van de band, waardoor hij een weloverwogen keuze kan maken. Bij eventuele aanscherping en uitbreiding van de criteria kan de consument kiezen voor een zuinigere, veiligere en stillere band met een langere levensduur dan nu het geval is. Door bijvoorbeeld te kiezen voor een zuinigere band kan de consument brandstofkosten besparen en tevens bijdragen aan verlaging van de CO2-uitstoot.

In de geannoteerde agenda voor de Energieraad (formeel) van 4 maart 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 743) staat dat een meerderheid van de lidstaten tegen aanscherping van de eisen van het bandenetiket zou zijn. In de brief van de Minister staat hierbij toegelicht dat het kabinet met een aantal andere lidstaten pleit voor een snellere procedure om na het beschikbaar komen van de nieuwe testmethodes de uitbreiding te realiseren. Kan de Minister een uitgebreidere toelichting geven over deze positie ten opzichte van de verklaring?

De Commissie heeft voorgesteld om de drie bestaande criteria op het bandenetiket (brandstofefficiëntie, remmen op een nat wegdek en geluid) aan te scherpen en deze in de toekomst via een gedelegeerde handeling uit te breiden met nieuwe criteria voor kilometrage en/of slijtage. Nederland steunt het voorstel van de Commissie. Een meerderheid van de lidstaten is echter tegen aanscherping van deze drie criteria en wil vasthouden aan de huidige indeling. Daarnaast wil een meerderheid van de lidstaten de uitbreiding van nieuwe criteria laten verlopen via een normale wetgevingsprocedure in plaats van via een gedelegeerde handeling. Samen met een paar andere lidstaten probeert Nederland het voor elkaar te krijgen dat uitbreiding van de informatie op het etiket voor kilometrage en slijtage toch kan verlopen via een gedelegeerde handeling of eventueel via een uitvoeringshandeling. Beide procedures zijn sneller dan een normale wetgevingsprocedure en dan kan de consument eerder beschikken over deze informatie bij de aankoop van een nieuwe band. De kans van slagen is echter gering.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het Europees Parlement en de Raad voor realisatie van een financieringsfaciliteit voor Europese Verbindingen (Connecting Europe Facility). Kan de Minister de huidige staat van het trans-Europese energienetwerk en een eventuele vervolmaking van het netwerk toelichten?

Een van de belangrijkste doelstellingen van de TEN-E is de Europese interne energiemarkt helpen te verwezenlijken wat om grootschalige investeringen in infrastructuur tussen en binnen verschillende lidstaten vraagt. De inschatting van de Commissie is dat er ca 180 mld. euro nodig zal zijn tot 2030 om het Europese energienetwerk aan te leggen en te moderniseren. Binnen de EU geldt op dit moment het 10% streefdoel (tot 2020) voor interconnectie tussen de lidstaten. De Europese Commissie heeft in 2017 geconstateerd dat een groot aantal lidstaten waaronder Nederland dit doel al hebben bereikt. De verwachting is dat een kleiner aantal lidstaten dit doel tot 2020 ook zullen behalen. De regio’s in Zuidoost-Europa vragen nog om aandacht.

De leden van de VVD-fractie zijn blij met de inzet dat de markt een primair aandeel heeft in de financiering van het trans-Europese energienetwerk. Hierbij vragen deze leden wel of dit betekent dat het netwerk ook afhankelijk zal zijn van overheidsfinanciering. Kan de Minister een toelichting geven op de financiering van het netwerk en de daarbij horende gevolgen?

Nederland zet er op in dat er efficiënt met de EU-middelen wordt omgegaan. Bij de toedeling van middelen moet dus geen marktverstoring optreden wat betekent dat publieke middelen alleen aan projecten moeten worden toegewezen die niet op marktconforme wijze rendabel kunnen zijn. Dit geldt ook voor CEF. Het primaat van investeringen in energietransportcapaciteit zou met name bij de TSO’s (Transmission system operators) moeten liggen gebaseerd op marktbehoeften en waar nodig ondersteund door de EU-fondsen zoals CEF. Dit betekent dat het netwerk niet van overheidsfinanciering afhankelijk zou moeten zijn.

Overwegende dat het trans-Europese energienetwerk meer focus gaat hebben op projecten die CO2-reductie faciliteren en grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie, vragen de leden van de VVD-fractie wat de financiële en maatschappelijke consequenties zijn van deze nieuwe focus. Kan de Minister aangeven welke consequenties hij voorziet in zowel nationaal als Europees verband?

Binnen de TEN-E strategie (Trans-Europese energienetwerk) is Connecting Europe Facility (CEF) het financiële instrument waarvan het doel is het verbinden van de energie-infrastructuur van de EU-lidstaten. Tijdens de huidige herziening van de CEF-Verordening is meer nadruk gekomen op projecten die CO2-reductie faciliteren en op de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie. Dit betekent dat CEF een belangrijke rol zal spelen bij de projecten waar ook Nederland bij betrokken is, zoals Noordzeesamenwerking en bij de initiatieven rondom een CO2-infrastructuur. De afgelopen jaren zijn veel maatregelen genomen om de Nederlandse elektriciteitsmarkt en -netwerken beter te verbinden met die van ons omringende landen. Naarmate het vermogen van weersafhankelijke elektriciteit toeneemt wordt de toegevoegde waarde van Europese integratie groter. Op die wijze kunnen nationale overschotten of tekorten van elektriciteit immers eenvoudiger worden opgevangen. Ook door samenwerking op gebied van CO2-reductie en hernieuwbare energie kunnen onderlinge weglekeffecten van CO2-uitstoot worden voorkomen en economische effecten zoveel als mogelijk evenwichtig worden verdeeld.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de rol van de Commissie in onderhandelingen na wijziging van de gasrichtlijn. In zijn brief over het voorlopig akkoord met het Europees Parlement schrijft de Minister dat de rol van de Commissie ten aanzien van de onderhandelingen wordt versterkt. De Minister benadrukt daarbij dat het voor het kabinet belangrijk is dat de overdracht van bevoegdheden minder ver gaat dan in het oorspronkelijke Commissievoorstel. Voorts geeft de Minister aan dat hij voornemens is om met dit voorstel voor de Gasrichtlijn in te stemmen. De leden vragen of de Minister kan toelichten hoe deze bevoegdheden zich verhouden tot de bevoegdheden van de Commissie in het oorspronkelijke Commissievoorstel? De vraag is ook of de Minister daarbij specifiek kan toelichten waarom hij voornemens is met het Commissievoorstel in te stemmen?

In het oorspronkelijke voorstel tot wijziging van de gasrichtlijn krijgt de Commissie de exclusieve bevoegdheid om te onderhandelen met derde landen (landen buiten de EU) over de voorwaarden waaronder de nieuwe pijpleiding kan functioneren. Net als bij de interconnecties tussen lidstaten gaat het daarbij om ontvlechting, derdentoegang, prijsregulering en transparantie. In de discussie met de Raad is op voorstel van Frankrijk en Duitsland overeenstemming bereikt over de bepaling dat het land, waar de pijpleiding aanlandt, de onderhandelingen kan voeren met het derde land. Aanvankelijk was dat het land, wiens territoriale wateren of exclusieve economische zone het eerst werd doorsneden. In de triloog met het Europees Parlement op 12 februari is de rol van de Commissie daarna aangescherpt in die zin dat de Commissie het onderhandelingsakkoord expliciet moet goedkeuren.

Gegeven het krachtenveld in de EU is de verwachting dat het nu bereikte akkoord breed zal worden gesteund. Mede gezien de uitspraak van de Kamer over de motie van het lid Van Ojik (Kamerstuk 34 775 V, nr. 73)(waarin het kabinet is gevraagd in te stemmen met de richtlijn) is het kabinet voornemens om in te stemmen met de wijziging van de richtlijn, dat met het Frans-Duitse voorstel is verbeterd. Nederland heeft wel in Coreper op 8 februari jl. aangegeven het voorstel nog te bestuderen en dit voorstel ook met de Kamer te bespreken. Na het plenair debat oproep boycot Russisch gas van gisteravond (20 februari 2019, Handelingen II 2018/19, nr. 56) heeft Nederland bij het voorzitterschap aangegeven met het akkoord over de wijziging van de gasrichtlijn te zullen instemmen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Energieraad van 4 maart 2019. In verband met de EU-langetermijnstrategie voor klimaat vragen deze leden wanneer de Minister verwacht de eerste rapportage zoals verzocht met de motie-Van Haersma Buma-Pechtold (Kamerstuk 35 000, nr. 15) naar de Kamer te sturen en of de Minister daarin gedetailleerd in kan gaan op de reacties van andere lidstaten en mogelijke toezeggingen voor een hoger doel voor 2030.

Mijn voornemen is om uw Kamer voor het voorjaarsreces de rapportage toe te sturen. Hierin zal ik ingaan op de stand van zaken met betrekking tot het ophogen van het 2030-reductiedoel en de vorming van een Europese kopgroep voor klimaat.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe hij zich inzet voor het ophogen van de Europese doelstelling naar 55% in 2030. Hoe staat het met het formeren van een Europese kopgroep?

Mijn voornemen is om voor het voorjaarsreces uw Kamer de rapportage waarin ik inga op de stand van zaken met betrekking tot het ophogen van het 2030-reductiedoel en de vorming van een Europese kopgroep voor klimaat toe te sturen.

De leden van de D66-fractie complimenteren de Minister met de gezamenlijke brief namens tien klimaatministers aan de Commissie. Hoe behoudt de Minister de druk op de Commissie om tot een duidelijk pad richting klimaatneutraliteit in 2050 te komen, mede gezien het belang van Europese aanpak op dit belangrijke grensoverschrijdend onderwerp en ook gezien het feit dat het Europees Parlement een Europees beleidsaanpak tot 2050 ondersteunen?

De behandeling van de langetermijnstrategie vindt op dit moment in verschillende Raadsformaties plaats. De Milieuraad heeft hierin een leidende rol, maar gezien de reikwijdte van de strategie worden ook gedachtewisselingen over (onderdelen van) deze mededeling in de Transport-, Landbouw- en Werkgelegenheidsraad, alsmede de Raad voor Concurrentievermogen en de Raad voor Economische en Financiële Zaken voorzien. Vervolgens zal de mededeling worden geagendeerd bij de informele Europese Raad in Sibiu op 9 mei a.s. Het kabinet laat in al deze besprekingen een eenduidig verhaal horen dat aansluit bij de ambitie van de Commissie om in 2050 een klimaatneutrale Unie te hebben.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke wijze het Roemeense voorzitterschap de discussie rondom klimaatbeleid en energiebeleid zal doorzetten. Wat zijn de speerpunten? Geeft Roemenië prioriteit aan het klimaat- en energiebeleid?

Het Roemeense voorzitterschap heeft de mededeling over de langetermijnstrategie voor Klimaat van de Commissie voor beleidsdebatten geagendeerd in verschillende vakraden. Dit vormt de basis voor de strategische discussie van de Europese Raad in Sibiu over de toekomst van Europa. Tevens wil het voorzitterschap Raadsconclusies bereiken tijdens de Energieraad in juni over een nieuwe visie voor het toekomstige energiesysteem.

De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of de groep landen die de vrijheid om hun eigen energiemix te bepalen benadrukten, hierbij met name bezorgd waren over het voortbestaan van fossiele energiebronnen. Ook vragen zij welke landen bij deze groep hoorden.

Het belang van de vrijheid van lidstaten om te kunnen blijven besluiten over de eigen energiemix werd benadrukt door een aantal Centraal- en Oost-Europese landen. Hierbij werd met name gerefereerd aan de potentiële rol die nucleaire energie zou kunnen spelen in een koolstofarme energiemix.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in het kader van het wijzigen van de Gasrichtlijn wat de uitgebreidere visie van het kabinet is op Nord Stream 2 en hoe de EU een betrouwbare en duurzame energiehuishouding gaat verwezenlijken, wanneer de EU dankzij Nord Stream 2 gasafhankelijker wordt van Rusland. Is het gezien de huidige geopolitieke situatie niet uitermate onverstandig om miljarden te besteden aan het afhankelijker worden van Rusland voor de energiemix?

In de komende jaren zal de Nederlandse gasproductie verminderen door de uitfasering van de Groninger productie en de vermindering van productie van de kleine velden op de Noordzee. Ook elders in Noordwest Europa (VK, Duitsland) daalt de gasproductie. In dezelfde periode zal de gasvraag naar verwachting gelijk blijven of minder dalen dan de productie. Dit tekort zal op de één of andere manier opgevuld moeten worden. Daarnaast heeft Duitsland recent besloten tot een Kohleausstieg en zal de elektriciteitsopwekking met steenkool geleidelijk worden afgebouwd en worden vervangen door gas, waardoor de CO2-emissie zal dalen. Duitsland verwacht dan ook dat in het volgende decennium gasvraag zal stijgen en extra import nodig is. In die extra importbehoefte kan Nord Stream 2 voorzien, maar er zijn daarnaast ook andere opties, zoals LNG. Dit alles zal moeten passen binnen de door de EU geformuleerde doelstelling van een CO2-reductie van 40% in 2030.

Het kabinet heeft bij verschillende gelegenheden aangegeven dat het neutraal staat ten opzichte van Nord Stream 2 in die zin dat het een commercieel project is, waarin de overheid niet investeert en ook geen zeggenschap heeft. Tegelijkertijd heeft het kabinet oog voor de mogelijke geopolitieke consequenties van het project. Om deze reden heeft het zich sterk gemaakt voor een goede overeenkomst tussen Commissie, Oekraïne en Rusland over de gastransit door Oekraïne na afloop van de huidige transitovereenkomst.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de inzet van Nederland is in de Raad inzake de bandenetikettering, nu er zich geen meerderheid voor het voorstel van de Commissie lijkt af te tekenen. Wat zouden volgens de Minister de minimumprestaties van een autoband moeten zijn? Kan Nederland zich inzetten voor het verplicht uitfaseren van banden die slechter scoren dan label D?

Wanneer de voorstellen die vanuit Nederland zijn ingediend en de inspanningen die zijn gepleegd om andere lidstaten daarin mee te krijgen geen meerderheid krijgen in de Raad kan alleen de triloog tot een hogere ambitie leiden. Dus op dat proces richt het Kabinet zich om tot een hogere ambitie te komen. Het Europees Parlement heeft zich tot dusver niet uitgesproken over het voorstel. Het voorstel over etikettering van banden heeft overigens geen betrekking op de minimumeisen die voor banden gelden. Zoals vermeld in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-33, nr. 743) zijn deze technische eisen opgenomen in de Verordening (EG) nr. 661/2009 betreffende typekeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid aan motorvoertuigen. Ik vind het belangrijk dat de minimumeisen voor banden periodiek worden aangescherpt op basis van de technologische ontwikkelingen daarvan. Verder zet het kabinet zich samen met de bandensector ervoor in dat zoveel mogelijk consumenten voor de beste band kiezen, in plaats van het uitfaseren van de slechtste band. Dat is het beste voor het klimaat en de portemonnee van de consument.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Energieraad en vragen de Minister toe te lichten waarom hij het voorliggende compromis omtrent de rol van de Commissie inzake de gasrichtlijn nu wel kan steunen. Waarom vindt de Minister dat dit voorstel minder vergaand is? Hoe staat het met de zeggenschap van Nederland? Behoudt Nederland zijn bevoegdheden? Zo nee, hoe ziet de Minister dat dan voor zich?

Tevens vragen deze leden wat de aanscherping van de regelgeving betekent voor lokale initiatieven, coöperaties, die duurzame energie willen opwekken. Blijven initiatieven van lokale overheden, zoals het oprichten van een provinciaal energiebedrijf, tot de mogelijkheden behoren?

Het kabinet kan het voorliggende compromis over de rol van de Commissie nu wel steunen omdat het na het overnemen van het Frans-Duitse voorstel, is verbeterd op het punt van de competentieoverdracht. Bepaald is nu dat het land waarin een pijpleiding aanlandt, kan onderhandelen met het betreffende derde land resp. de netwerkoperator uit dat land. Daarmee houdt de Commissie weliswaar de exclusieve competentie, maar kan het land waarin de pijpleiding aanlandt mandateren om de onderhandelingen te doen. In die zin is het dus minder vergaand. Voor dit voorstel bleek brede steun van de Europese lidstaten aanwezig. Mede gezien de brede overeenstemming in de Kamer over de motie van het lid Van Ojik (Kamerstuk 34 775 V, nr. 73) heeft het Kabinet daarom het voornemen uitgesproken om in te stemmen met het compromisvoorstel. Nederland heeft wel in Coreper op 8 februari jl. aangegeven het voorstel nog te bestuderen en dit voorstel ook met uw Kamer te bespreken. Na het plenair debat oproep boycot Russisch gas van gisteravond (20 februari 2019, Handelingen II 2018/19, nr. 56) heeft Nederland bij het voorzitterschap aangegeven met het akkoord over de wijziging van de gasrichtlijn te zullen instemmen.

De kern van het voorstel is en blijft dat de Commissie de exclusieve bevoegdheid krijgt om namens de Unie met derde landen te onderhandelen over pijpleidingen. Nederland verliest die bevoegdheid dan ook. Mocht in de toekomst een pijpleiding naar Nederland worden aangelegd, dan zal Nederland conform de nieuwe gasrichtlijn alleen kunnen onderhandelen met een derde land als het hiervoor het mandaat krijgt van de Europese Commissie. Ook het uiteindelijke resultaat moet worden voorgelegd aan de Commissie.

De aanscherping van de regelgeving heeft geen gevolgen voor lokale initiatieven en coöperaties die duurzame energie willen opwekken of voor provinciale initiatieven. De huidige wetgeving ziet alleen op internationale verbindingen met derde landen. Voor het overige verandert er niets.

De leden van de SP-fractie zijn blij met de ambitie die de Minister toont voor een klimaatneutrale wereld in 2050. Is de Minister bereid om een CO2-heffing in Europees verband voor te stellen?

Op Europees niveau is niet gekozen voor een CO2-heffing, maar voor een emissiehandelssysteem. Met dit systeem worden de broeikasgasemissies van grote industriële uitstoters en luchtvaart binnen Europa beprijsd en wordt een emissiereductie in 2030 van 43% ten opzichte van 2005 gerealiseerd. Momenteel vindt er geen herziening van de richtlijn voor emissiehandel plaats, een eerste moment is voorzien rond 2022 bij de evaluatie van de marktstabiliteitsreserve.

In de tussentijd zal ik me blijven inzetten voor een minimumprijs van emissierechten. Met een minimumprijs wordt de CO2-prijs die bedrijven in het ETS ten minste moeten betalen, vastgelegd.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de strengere eisen op autobanden gecontroleerd zullen worden. Hoe vaak zullen de controlerende instanties de banden keuren? Waarom worden er geen technische eisen gesteld in voorliggende verordening? Hebben banden die aan veiligheidseisen voldoen dezelfde technische eisen dan banden die zorgen voor zo weinig mogelijk energieverbruik? Tevens merken deze leden op dat het goed is dat er gelet wordt op de eisen van kwalitatief goede en veilige banden. Zij geloven echter dat in het kader van verlaging van de CO2-uitstoot het effectiever zou zijn als de eisen aan uitstoot worden verscherpt, evenals het toezicht daarop.

Zoals hiervoor bij de beantwoording van vragen van de GroenLinks-fractie is aangegeven, heeft het voorstel over etikettering van banden geen betrekking op de eisen die voor banden gelden. Dat komt doordat de verordening over etikettering van banden alleen betrekking heeft op consumenteninformatie. Voor de minimumeisen die aan banden worden gesteld is voor de toelating op de Europese interne markt een typegoedkeuring door een nationale autoriteit noodzakelijk. In Nederland is dat de Dienst Wegverkeer (RDW).

Voor alle banden op de Europese markt geldt dat de producent en distributeur de consument dienen te informeren over de prestaties van de band op de verschillende indicatoren van het EU-bandenlabel. Zij zijn daarmee verantwoordelijk voor de juistheid van de labels. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de aanwezigheid van het bandenlabel en op de kwaliteit daarvan. Het toezicht van de ILT op het bandenlabel valt binnen het markttoezicht op producten en wordt risicogericht vormgegeven. Bij de inspecties wordt bij fabrikanten en importeurs met administratief onderzoek gecontroleerd of er een typegoedkeuring is. Bij twijfel over de documentatie zal bij de keuringsinstantie (RDW of een aangewezen instantie in een andere lidstaat) nagegaan worden of de documenten juist zijn. De ILT kan bij afwezigheid van een typegoedkeuring het product uit de handel laten nemen.

Voor banden gelden minimumeisen voor zowel veiligheid (remmen op nat wegdek) als energieverbruik (rolweerstand). Fabrikanten zoeken naar een goede balans tussen veiligheid en duurzaamheid. Uit het marktaanbod blijkt dat fabrikanten er in slagen om banden op de markt te brengen die op alle eigenschappen beter presteren dan de minimumeisen.