Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 49
Terrorismebestrijding
Brief regering
Nummer: 2019D08116, datum: 2019-02-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29754-491).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 29754 -491 Terrorismebestrijding.
Onderdeel van zaak 2019Z03828:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-03-05 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-03-13 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-03-21 14:00: Terrorisme/extremisme (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-03-27 12:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
29 754 Terrorismebestrijding
Nr. 491 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 februari 2019
Bijgaand bied ik u het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 49 aan1, opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).
De terroristische dreiging is «substantieel» en de kans op een terroristische aanslag in Nederland is reëel (dreigingsniveau vier op een schaal van vijf). Aan deze vaststelling liggen diverse, deels tegenstrijdige, ontwikkelingen ten grondslag. Hoewel het aantal jihadistische aanslagen in Europa sinds oktober 2017 steeds verder afnam, was het dreigingsbeeld in Nederland het afgelopen jaar onrustig. De jihadistische dreiging blijft aanwezig en is nog altijd prominent. De dreiging van ISIS aangestuurde aanslagen is structureel verminderd, maar al Qa’ida netwerken in Syrië zijn bereid en in staat om in Europa toe te slaan. Aanvullend is sprake van een heroriëntatie van de Nederlandse jihadistische beweging, waarvan niet duidelijk is in welke richting deze zich ontwikkelt. Zo legt de beweging meer nadruk op propaganda en werving, maar tegelijkertijd blijft daarbij een voortdurende gewelddreiging van hen uitgaan. Er zijn nog steeds aanhangers van deze beweging die zich bezighouden met aanslagplanning binnen Nederland, hetgeen echter tot op heden niet tot concrete dreiging heeft geleid. Het dreigingsbeeld laat zien wdat sprake is van veel onstabiele en onzekere factoren en dat de situatie snel kan omslaan. Door de veranderlijkheid van omstandigheden is het van belang om zeer alert te zijn op (nieuwe) signalen.
Onderstaand licht ik de belangrijkste elementen uit dit dreigingsbeleid en de aanpak daarvan toe.
De Nederlandse jihadistische beweging
De groei van de Nederlandse jihadistische beweging stagneert, maar nog altijd is de beweging vele malen groter dan vóór de oorlog in Syrië. Dit maakt dat de jihadistische dreiging nog steeds aanwezig is in Nederland. De Nederlandse jihadistische beweging bevindt zich daarbij in een heroriëntatiefase waarbij de Nederlandse jihadisten meer nadruk leggen op propaganda en werving. Dit beeld werd ook al geschetst in DTN 48. De zorg over mogelijk gewelddadige intenties van Nederlandse jihadisten blijft bestaan, ondanks deze heroriëntatie. Dit komt doordat Nederlandse jihadisten intrinsiek geweldsbereid zijn, omdat ze de overtuiging aanhangen dat geweld legitiem of noodzakelijk is om te komen tot een «kalifaat». Daarbij komt dat de onderlinge verbondenheid binnen de beweging groot is, er contacten zijn met jihadisten uit andere landen en binnen afzienbare tijd een aantal veroordeelde jihadisten vrijkomt uit detentie, wat kan leiden tot een nieuwe dynamiek in de beweging.
Door deze aanhoudende dreiging is het noodzakelijk dat het kabinet blijft investeren in maatregelen, zoals omschreven in de integrale aanpak terrorisme. Deze integrale aanpak omvat zowel maatregelen gericht op het bestrijden van de jihadistische beweging als het voorkomen van nieuwe aanwas, Met de extra middelen die het kabinet heeft gereserveerd voor de aanpak van terrorisme wordt tevens het voorveld en de achterkant van de aanpak verder versterkt.2
De benodigde inzet op deradicalisering en re-integratie van jihadisten die vrijkomen uit detentie maakt deel uit van de intensivering, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst». De beschikbare gelden worden ingezet voor de ontwikkeling van een meerjarenaanpak. Deradicalisering en re-integratie is een langdurig en individueel proces en vraagt om een intensieve samenwerking en afstemming tussen de diverse partners in de keten. De aanpak richt zich dan ook op het verbinden, versterken en structureren van de samenwerking tussen detentie, reclassering, gemeenten en experts vanaf het begin van de detentieperiode tot enkele jaren na detentie.3 Ook wordt de komende jaren geïnvesteerd in de ontwikkeling van good practices en interventies -ook in internationaal verband- waaronder een netwerkgerichte aanpak. Het doel van de deradicalisering- en re-integratieaanpak is dat gedetineerden gecontroleerd -buiten hun extremistische netwerk- terugkeren in de maatschappij, zoals ook in de Kamerbrief over radicalisering in gevangenissen naar voren komt4.
De inzet op deradicalisering en re-integratie is ook van belang in het licht van de problematiek rondom terugkeerders. Het uitgangspunt is dat het Nederland niet actief Nederlandse uitreizigers terughaalt. Het kabinet neemt echter de recente bevelen tot gevangenneming van de rechtbank Rotterdam uiterst serieus en onderzoekt de mogelijkheid gevolg te geven aan de beschikking van de rechtbank, zie ook de recent verstuurde kamerbrief.5 Verder houdt het kabinet de internationale ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en is op dit thema voortdurend in overleg met andere Europese landen.
Vermenging jihadistische en salafistische netwerken
In deze DTN-periode blijkt dat de invloed van het salafisme in Nederland groeit. Een deel van de salafistische beweging (politiek-salafisten) propageert en legitimeert onverdraagzaamheid en antidemocratische activiteiten. Met succes zamelen zij in binnen- en buitenland gelden in, waarmee onder andere nieuwe onderwijsprojecten worden gefinancierd. Deze ontwikkeling is zorgelijk omdat op deze manier in toenemende mate minderjarigen op jonge leeftijd kunnen worden blootgesteld aan onverdraagzaamheid en antidemocratisch gedachtegoed en gedragingen. Bovendien is soms sprake van een halfslachtige of vergoelijkende houding ten aanzien van jihadistisch geweld. Het gevaar bestaat dat deze jongeren zich op termijn zullen afkeren van de Nederlandse samenleving en mogelijk een dreiging zullen vormen tegen de nationale veiligheid. Onderzoekers van het Verweij-Jonker Instituut pleiten voor afschaffing van de term salafisme6. Om de bovengeschetste risico’s van salafisme ten minste in alle scherpte te blijven onderkennen, benoemen en tegengaan helpt het echter niet om de term salafisme taboe te verklaren.
Het kabinet zet in op een integrale aanpak in het tegengaan van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Deze aanpak bestaat in de kern uit het versterken van de informatiepositie van Rijk en gemeenten en het verder ontwikkelen van een handelingsperspectief indien zorgwekkende signalen zich voordoen. Er is een Taskforce Problematisch gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering opgericht die hieraan bijdraagt. Binnen de aanpak wordt casuïstiek geduid en multidisciplinair van handelingsperspectief voorzien. Naast deze Taskforce is ook de pilot Buitenlandse Financiering binnen het project Terrorismefinanciering van het Financieel Expertise Centrum (FEC) met twee jaar verlengd. Verder heeft het kabinet op 21 december 2018 een conceptwetsvoorstel in consultatie gebracht dat tot doel heeft buitenlandse geldstromen naar maatschappelijke organisaties meer transparant te maken.7
Iedereen heeft het recht op vrijheid van religie of levensbeschouwing. Het kabinet acht het niet de rol van de overheid om zich te mengen in religieuze of levensbeschouwelijke discussies. Het kabinet ziet wel een rol voor zichzelf de verspreiding van onverdraagzaamheid en antidemocratisch gedachtengoed tegen te gaan en groepen in de samenleving hiertegen weerbaarder te maken. De overheid wil actief kunnen ingrijpen bij signalen dat er in (informeel) onderwijs antidemocratische opvattingen en een actieve afkeer van de Nederlandse samenleving worden verspreid of een parallelle samenleving wordt aangeprezen die haaks staat op de waarden van de Nederlandse samenleving. De rijksoverheid voert hierover overleg met onder andere gemeenten en de onderwijsinspectie om de controle op antidemocratisch onderwijs aan te kunnen scherpen.
Polariserende wisselwerking rechts-populisme/extremisme en salafisme
Het DTN schetst dat een relatief kleine groep rechts-extremistische individuen via internet een groot internationaal publiek bereikt. Dit internetdiscours wordt bovendien steeds agressiever en opruiender – ook richting politici en bestuurders. Salafistische voormannen verwijzen naar islamofobe narratieven om hun eigen boodschap kracht bij te zetten en de intimiderende en radicale acties van rechts-extremisten lokken reacties uit van linksextremisten. Deze wisselwerking draagt bij aan maatschappelijke polarisatie. Recente rapporten van de AIVD en de NCTV8 over rechts-extremisme, waarschuwen voor de impact van het gepolariseerde maatschappelijke debat op zogeheten «lone wolves». Dit beeld wordt ondersteund in dit DTN.
De internationale trend van toenemende polarisatie kan een voedingsbodem zijn voor extremisme, maar kan ook worden gezien als een poging om verandering tot stand te brengen. De overheid moet dan ook stimuleren dat deze polarisatie een positieve invulling krijgt binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Er is meer en meer aandacht voor het vroegtijdig onderkennen van signalen van extremisme. De kracht van de Nederlandse aanpak zit in de samenwerking tussen Rijk en gemeenten, het maatwerk binnen de lokale context en de blijvende dialoog, niet alleen tussen Rijk en gemeenten maar ook met de gemeenschappen op lokaal niveau. Maatregelen op verschillende bestuurlijke niveaus vergroten de weerbaarheid tegen extremisme en polarisatie en geven handelingsopties om (uitingen van) extremisme en polarisatie tegen te gaan. Lokale professionals worden geëquipeerd om signalen van extremisme en radicalisering te herkennen, zodat er op lokaal niveau een goede signaleringsstructuur is. Hiervoor zijn nieuwe trainingen ontwikkeld. De persoonsgerichte aanpak, eventueel aangevuld met enkele ideologisch-specifieke interventies, is van toepassing op personen met extremistisch gedachtegoed van welke ideologische signatuur dan ook. Bedreigingen en vernielingen uit ideologisch motief zijn ontoelaatbaar of ze nu vanuit het opkomen voor dierenrechten, milieu, of politieke doelen gepleegd worden. Belangrijk is dat slachtoffers altijd aangifte doen, zodat kan worden opgetreden.
Tot slot
Recente arrestaties in verband met terrorisme laten zien dat het belangrijk is de aandacht te behouden. Verschillende elementen in dit dreigingsbeeld zijn bovendien onzeker. Het kabinet blijft dan ook investeren in maatregelen op het gebied van radicalisering, extremisme en terrorisme en zal deze waar nodig versterken.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎
Notitie Integrale aanpak Terrorisme, 24 november 2017, Kamerstuk 29 754, nr. 436↩︎
Een overzicht van mogelijke maatregelen ten aanzien van personen die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor een terroristisch misdrijf zal binnenkort aan uw Kamer worden gestuurd, overeenkomstig mijn toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid van 22 november 2018.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 475 (7 november 2018).↩︎
Kamerbrief naar aanleiding van het bericht dat Kabinet het terughalen van Nederlandse Syriëgangers onderzoekt, 21 februari 2019.↩︎
Artikel NRC, «Stop met de exotische term salafisme», 12 februari 2019;
Verweij-Jonker Instituut, Salafisme in Nederland belicht, 15 jaar salafisme onderzoek in Nederland, mei 2018↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 71 (29 maart 2018); Kamerstuk 29 614, nr. 108 (11 februari 2019)↩︎
Kamerbrief met kabinetsreactie naar aanleiding van de gepubliceerde rapporten over rechts-extremisme, 6 november 2018, Kamerstuk 29 754, nr. 472↩︎