[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voorstel van wet

Wijziging van de Telecommunicatiewet met betrekking tot ongewenste zeggenschap in telecommunicatiepartijen (Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie)

Voorstel van wet

Nummer: 2019D08723, datum: 2019-03-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35153-2).

Onderdeel van kamerstukdossier 35153 -2 Wijziging van de Telecommunicatiewet met betrekking tot ongewenste zeggenschap in telecommunicatiepartijen (Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie).

Onderdeel van zaak 2019Z04129:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

35 153 Wijziging van de Telecommunicatiewet met betrekking tot ongewenste zeggenschap in telecommunicatiepartijen (Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot het houden of verkrijgen van overwegende zeggenschap in telecommunicatiepartijen die kan leiden tot een bedreiging van het publiek belang;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

A

Na artikel 14.6 van de Telecommunicatiewet wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 14A ONGEWENSTE ZEGGENSCHAP IN TELECOMMUNICATIEPARTIJEN

Artikel 14a.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

– aandeel: aandeel als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht;

– aandelenbelang: bepaalde hoeveelheid aandelen;

– aangesloten instelling: aangesloten instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet giraal effectenverkeer;

– beursgenoteerde telecommunicatiepartij: telecommunicatiepartij waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;

– beursgenoteerde betrokken partij: betrokken partij waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;

– betrokken partij: telecommunicatiepartij waarop een verbod als bedoeld in artikel 14a.4, eerste lid, betrekking heeft;

– bewaarder van een beleggingsinstelling: bewaarder van een icbe als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of entiteit met als statutaire doelstelling het houden van de juridische eigendom al dan niet tezamen met het bewaren en administreren van aandelen of zeggenschap van een beleggingsfonds of een fonds voor collectieve beleggingen in effecten;

– bijkantoor: onderdeel van een niet in Nederland gevestigde rechtspersoon, dat duurzaam in Nederland aanwezig is en geen eigen rechtspersoonlijkheid heeft;

– centraal instituut: centraal instituut als bedoeld in artikel 1 van de Wet giraal effectenverkeer;

– depot: rekening met een aandelenbelang of rekening waarin een aandelenbelang tot uitdrukking komt die beroepsmatig en anders dan als aandeelhouder wordt geadministreerd of aangehouden, waaronder een verzameldepot, een girodepot, een depot van een instelling in het buitenland of een depot van een buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut;

– gereglementeerde markt: gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een daarmee vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lid is van de Europese Unie dan wel partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

– girodepot: girodepot als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet giraal effectenverkeer;

– instelling in het buitenland: instelling als bedoeld in artikel 49a, onderdeel b, van de Wet giraal effectenverkeer;

– intermediair: intermediair als bedoeld in artikel 1 van de Wet giraal effectenverkeer;

– internetknooppunt: internetknooppunt als bedoeld in richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PbEU 2016, L 194)

– multilaterale handelsfaciliteit: multilaterale handelsfaciliteit als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

– ongewenst persoon: persoon of entiteit die is onderworpen aan beperkende maatregelen krachtens:

a. hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties;

b. artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

c. de Sanctiewet 1977;

– overwegende zeggenschap: overwegende zeggenschap in de zin van artikel 14a.3;

– personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen met wie, onderscheidenlijk waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap als bedoeld in de definitie van personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld, in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

– publiek belang: het belang van de openbare orde of de openbare veiligheid, bedoeld in de artikelen 45, derde lid, 52, eerste lid, en 65, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de wezenlijke belangen van veiligheid van de staat, bedoeld in artikel 346, eerste lid, onderdeel a, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

– stemmen:

a. bij een beursgenoteerde partij: stemmen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het financieel toezicht, met inbegrip van stemmen waarover een persoon beschikt of geacht wordt te beschikken op grond van artikel 5:45, eerste tot en met elfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

b. bij een niet-beursgenoteerde partij: stemmen die op aandelen kunnen worden uitgebracht, waarbij artikel 5:33, eerste lid, onderdeel d, en 5:45, eerste tot en met elfde lid, van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing is;

c. bij een vereniging of coöperatie: stemmen die kunnen worden uitgebracht in de algemene vergadering, waarbij artikel 5:45, vijfde, zesde en negende lid, van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing is;

– telecommunicatiepartij: bijkantoor of een in Nederland gevestigde rechtspersoon, eenmanszaak of vennootschap, zijnde een aanbieder of houder van overwegende zeggenschap in een aanbieder van:

a. een elektronisch communicatienetwerk of -dienst;

b. een hostingdienst, internetknooppunt, vertrouwensdienst of datacenter, met uitzondering van datacenters voor eigen gebruik; of

c. een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie netwerken of diensten;

– verzameldepot: verzameldepot als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet giraal effectenverkeer;

– zeggenschap: stemmen, deelname in een vennootschap of eigendom van een eenmanszaak.

Artikel 14a.2

1. Degene die het voornemen heeft overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verkrijgen meldt dit voornemen aan Onze Minister indien deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector als bedoeld in artikel 14a.4, derde lid.

2. De melding in het eerste lid wordt gedaan uiterlijk acht weken voor de beoogde datum van uitvoering van dit voornemen. Indien het voornemen betrekking heeft op een openbaar bod op een beursgenoteerde telecommunicatiepartij wordt de melding gedaan uiterlijk gelijktijdig met de aankondiging van een openbaar bod als bedoeld in artikel 5, eerste tot en met derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft.

3. Onze Minister beslist binnen acht weken na ontvangst van de melding of een verbod op grond van artikel 14a.4, eerste lid, wordt opgelegd. Indien nader onderzoek nodig is, kan Onze Minister de termijn verlengen met zes maanden. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop Onze Minister aanvullende informatie verzoekt tot de dag waarop de verzochte informatie is gegeven.

4. De meldplicht op grond van het eerste lid geldt niet ten aanzien van degene die het voornemen heeft overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verkrijgen, maar wegens een geheimhoudingsplicht voor de telecommunicatiepartij niet kan weten dat deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector als bedoeld in artikel 14a.4, derde lid, aanhef en onder c. De telecommunicatiepartij waarvoor deze geheimhoudingsplicht geldt meldt het ontstaan van overwegende zeggenschap of de voorbereidingen daartoe in dat geval aan Onze Minister zodra hij daar kennis van heeft.

5. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de melding, bedoeld in het eerste en vierde lid.

Artikel 14a.3

Van overwegende zeggenschap is sprake indien de houder of verkrijger van die zeggenschap na de verkrijging:

a. alleen of tezamen met personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld, rechtstreeks of middellijk over ten minste 30 procent van de stemmen in de algemene vergadering van een rechtspersoon beschikt;

b. al dan niet krachtens overeenkomst met anderen, alleen of samen met personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld, meer dan de helft van de bestuurders of van de commissarissen van een rechtspersoon kan benoemen of ontslaan, ook indien alle stemgerechtigden stemmen;

c. beschikt over een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap;

d. beschikt over een bijkantoor, zijnde een telecommunicatiepartij;

e. als vennoot volledig jegens schuldeisers aansprakelijk wordt voor de schulden van de onder eigen naam optredende vennootschap, of

f. eigenaar is van een eenmanszaak.

Artikel 14a.4

1. Indien bestaande of aanstaande overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij door een bepaalde partij naar het oordeel van Onze Minister kan leiden tot een bedreiging van het publiek belang legt Onze Minister hem een verbod op het houden respectievelijk verkrijgen van overwegende zeggenschap in deze telecommunicatiepartij op.

2. Van een bedreiging van het publiek belang kan slechts sprake zijn als de overwegende zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector als bedoeld in het derde lid, en:

a. de verkrijger of houder een ongewenst persoon is of een staat, entiteit of persoon is waarvan bekend is of waarvoor gronden zijn te vermoeden dat deze de intentie heeft een telecommunicatiepartij te beĂŻnvloeden om misbruik of opzettelijke uitval mogelijk te maken,

b. de verkrijger of houder nauwe banden heeft met of onder invloed staat van een staat, entiteit of persoon als bedoeld onder a, dan wel een persoon is ten aanzien van wie er gronden zijn om dergelijke banden of invloed te vermoeden,

c. de verkrijger of houder een zodanige staat van dienst heeft dat hierdoor het risico, dat de gevolgen genoemd in het derde lid onder a tot en met d zich zullen voordoen, aanzienlijk wordt vergroot,

d. de identiteit van de werkelijke houder of verkrijger niet kan worden vastgesteld, of

e. de verkrijger of houder niet of onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar de omstandigheden onder a tot en met d.

3. Van relevante invloed in de telecommunicatiesector is sprake indien misbruik of opzettelijke uitval van de telecommunicatiepartij, bedoeld in het eerste lid, en eventuele andere telecommunicatiepartijen waarin de houder of verkrijger of de groep waarvan de houder of verkrijger deel uitmaakt overwegende zeggenschap houdt of verkrijgt, kan leiden tot:

a. een onrechtmatige inbreuk op de vertrouwelijkheid van de communicatie, danwel een onderbreking van de internettoegangsdienst of telefoondienst van meer dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal eindgebruikers;

b. een onderbreking van de beschikbaarheid of verificatie van een aanzienlijk deel van de diensten en toepassingen die worden geleverd via het internet;

c. een onderbreking van de beschikbaarheid, betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen product of dienst ten behoeve van een publieke taak op het gebied van nationale veiligheid, defensie, de handhaving van de rechtsorde dan wel hulpverlening;

d. andere bij algemene maatregel van bestuur genoemde ernstige gevolgen met betrekking tot de continuĂŻteit van dienstverlening door een telecommunicatiepartij dan wel de vertrouwelijkheid van communicatie.

4. De in het derde lid onder a tot en met c bedoelde gevolgen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt.

5. Indien een verbod op het houden of verkrijgen van overwegende zeggenschap niet volgt op een melding op grond van artikel 14a.2, wordt een verbod opgelegd binnen acht maanden nadat de feiten of omstandigheden op grond waarvan Onze Minister van oordeel is dat het publiek belang bedreigd kan worden, bekend zijn geworden bij Onze Minister.

6. Nadat een voorgenomen verkrijging van zeggenschap is gemeld op grond van artikel 14a.2, eerste lid, en binnen de termijn bedoeld in artikel 14a.2, derde lid, geen verbod is opgelegd, dan wel door Onze Minister is medegedeeld dat geen verbod zal worden opgelegd, verbiedt Onze Minister het verkrijgen of houden van overwegende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid uitsluitend indien:

a. bij de melding, bedoeld in artikel 14a.2, eerste lid, door de aanvrager onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt, of

b. de feiten of omstandigheden op grond waarvan Onze Minister van oordeel is dat het publiek belang bedreigd kan worden, eerst na de beslissing om geen verbod op te leggen bekend zijn geworden bij Onze Minister.

7. Een verbod op grond van het eerste lid wordt meegedeeld aan de partij tot wie het verbod zich richt en aan de betrokken partij en via een door Onze Minister aangewezen internetpagina bekendgemaakt.

Artikel 14a.5

1. Indien zich feiten of omstandigheden voordoen op grond waarvan Onze Minister weet of vermoedt dat sprake is van overwegende zeggenschap waardoor het publiek belang bedreigd kan worden:

a. verstrekt een telecommunicatiepartij aan Onze Minister op verzoek om niet een uittreksel uit het door de rechtspersoon gehouden register met betrekking tot een recht op een aandeel;

b. stelt een telecommunicatiepartij op verzoek van Onze Minister een onderzoek in naar de identiteit van een houder van zeggenschap en de banden die deze heeft met derden.

2. Op het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onder b, verricht door een beursgenoteerde telecommunicatiepartij zijn de artikelen 49a, 49b, eerste en vierde lid, 49d en 49e van de Wet giraal effectenverkeer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. in aanvulling op artikel 49a, onderdeel d, van de Wet giraal effectenverkeer onder een uitgevende instelling tevens wordt verstaan: een beursgenoteerde telecommunicatiepartij;

b. in aanvulling op artikel 49b, eerste lid, onderdeel d, van de Wet giraal effectenverkeer een uitgevende instelling tevens een bewaarder van een beleggingsinstelling kan verzoeken informatie te verstrekken over de beheerder van een beleggingsfonds of een fonds voor collectieve beleggingen in effecten;

c. in afwijking van artikel 49d van de Wet giraal effectenverkeer een beursgenoteerde telecommunicatiepartij de resultaten van het onderzoek meldt aan Onze Minister;

d. artikel 49e van de Wet giraal effectenverkeer ook van toepassing is op een verzoek als bedoeld in artikel 49b, eerste lid, onderdeel c, van de Wet giraal effectenverkeer.

3. Een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland, bewaarder van een beleggingsinstelling of buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut verleent medewerking aan een beursgenoteerde telecommunicatiepartij bij het onderzoek.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop een verzoek op grond van artikel 49b, eerste lid, van de Wet giraal effectenverkeer gelezen in samenhang met het vorige lid, wordt gedaan en beantwoord.

Artikel 14a.6

1. Indien de identiteit van de houder of houders van een aandelenbelang niet met zekerheid is vast te stellen, wordt voor de toepassing van artikel 14a.4, eerste lid, 14a.7, eerste lid, en 14a.10, eerste lid, geacht houder en eigenaar van het aandelenbelang en de daaraan verbonden zeggenschap in een beursgenoteerde betrokken partij te zijn, de persoon die op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 14a.5, eerste lid, onder b, of op een andere wijze, als laatste is geĂŻdentificeerd als deelgenoot in een depot. Het bepaalde in de eerste volzin betreft het volledige aandelenbelang dat de betreffende persoon houdt in de betrokken partij.

2. Indien het eerste lid wordt toegepast, wordt dit vermeld in het besluit op grond van artikel 14a.4, eerste lid.

Artikel 14a.7

1. In het geval Onze Minister een verbod op grond van artikel 14a.4 heeft opgelegd worden totdat de overwegende zeggenschap overeenkomstig artikel 14a.10 is beëindigd:

a. door degene tot wie het verbod zich richt, de zeggenschap en de overige rechten verbonden aan het aandeelhouderschap, lidmaatschap of de deelname in een vennootschap, met uitzondering van het recht op dividend en de ontvangst van uitkeringen uit de reserves, niet uitgeoefend. Het bepaalde in de eerste volzin betreft het volledige aandeelhouderschap, lidmaatschap of deelname van de betreffende persoon in de betrokken partij;

b. de rechten verbonden aan de eigendom van de eenmanszaak niet uitgeoefend met uitzondering van het recht op de opbrengsten van de onderneming.

2. Een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland, bewaarder van een beleggingsinstelling en buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut onthouden zich van gedragingen waardoor degene die in strijd met artikel 14a.4, eerste lid, overwegende zeggenschap heeft in een beursgenoteerde betrokken partij, in strijd met het bepaalde in het eerste lid kan handelen.

Artikel 14a.8

1. Een betrokken partij geeft gevolg aan de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid. Bij een beursgenoteerde betrokken partij zijn het tweede tot en met vijfde lid van toepassing.

2. Een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland, bewaarder van een beleggingsinstelling of buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut verleent medewerking aan een beursgenoteerde betrokken partij bij het gevolg geven aan de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid.

3. Indien de medewerking niet wordt verleend, meldt een beursgenoteerde betrokken partij dit aan Onze Minister.

4. Onze Minister kan vaststellen wie als laatste de medewerking heeft verleend, en wie de niet-meewerkende persoon is die deelgenoot is in het depot van degene die als laatste in de keten medewerking heeft verleend.

5. Indien het vierde lid is toegepast, heeft de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid, betrekking op het gehele aandelenbelang waarvoor de niet-meewerkende persoon deelgenoot is in het depot van degene die als laatste in de keten medewerking heeft verleend.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop aan de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid, gevolg wordt gegeven.

Artikel 14a.9

1. Indien dat naar het oordeel van Onze Minister nodig is om de effectiviteit van de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid, te verzekeren, kan Onze Minister een of meer personen aanwijzen die opdrachten kunnen verstrekken aan de betrokken partij. Onze Minister maakt een besluit tot benoeming van een aangewezen persoon bekend in de Staatscourant.

2. De betrokken partij, inclusief alle bestuurders, personen die de feitelijke leiding hebben en andere werknemers, verstrekt de aangewezen persoon alle informatie die benodigd is in verband met de doelen bedoeld in het derde lid, volgt de opdrachten verstrekt door de aangewezen persoon op en verleent de aangewezen persoon alle medewerking.

3. De aangewezen persoon verstrekt uitsluitend opdrachten die tot doel hebben om:

a. de medewerking van de betrokken partij aan de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid, te verzekeren, of

b. misbruik of uitval van het netwerk of de dienst van de betrokken partij te voorkomen.

4. Rechtshandelingen in strijd met een opdracht van een aangewezen persoon zijn vernietigbaar.

5. Tegen een opdracht van een aangewezen persoon kan administratief beroep worden ingesteld bij Onze Minister.

6. Onze Minister kan de aangewezen persoon vervangen door een andere persoon.

7. Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid oefent zijn bevoegdheid uit tot het moment waarop de zeggenschap overeenkomstig de last, bedoeld in artikel 14a.10, is teruggebracht of beëindigd.

8. Een aangewezen persoon is niet aansprakelijk voor schade ten gevolge van door hem verstrekte opdrachten.

9. Onze Minister kan bepalen dat de aangewezen persoon het bestuur van de betrokken partij of leden daarvan, of de leiding van een eenmanszaak of bijkantoor vervangt. Het tweede tot en met achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat naast de doelen genoemd in het derde lid, ook de continuĂŻteit van de betrokken partij en diens dienstverlening worden nagestreefd.

Artikel 14a.10

1. Onze Minister gelast degene aan wie een verbod op grond van artikel 14a.4 is opgelegd, binnen een door Onze Minister vast te stellen redelijke termijn de zeggenschap in de betrokken partij terug te brengen of te beëindigen zodat niet langer sprake is van overwegende zeggenschap.

2. Het is degene aan wie een verbod op grond van artikel 14a.4 is opgelegd verboden de zeggenschap bedoeld in dat verbod, of een deel daarvan, over te dragen aan:

a. een ongewenst persoon,

b. een persoon aan wie een verbod op grond van artikel 14a.4 is opgelegd,

c. een persoon die nauwe banden heeft met of onder invloed staat van een persoon als bedoeld onder a of b.

3. Onze Minister doet mededeling aan de betrokken partij van een opgelegde last als bedoeld in het eerste lid.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop en de periode waarbinnen een last als bedoeld in het eerste lid ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 14a.11

1. Indien na verloop van de termijn, bedoeld in artikel 14a.10, eerste lid, de zeggenschap niet overeenkomstig de last is teruggebracht, is een betrokken partij bij uitsluiting onherroepelijk gemachtigd en verplicht om namens en voor rekening van de houder van de zeggenschap diens aandelen overeenkomstig de last te vervreemden of anderszins de zeggenschap overeenkomstig de last terug te brengen. In geval van een bijkantoor of eenmanszaak kan Onze Minister bepalen dat de aangewezen persoon, bedoeld in artikel 14a.9, bij uitsluiting onherroepelijk gemachtigd en verplicht is om namens en voor rekening van de houder van de zeggenschap de zeggenschap overeenkomstig de last terug te brengen, waaronder door middel van het vervreemden van de activa en passiva van het bijkantoor.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:

a. de termijn waarbinnen aandelen vervreemd worden of anderszins de zeggenschap wordt teruggebracht overeenkomstig de last, en

b. de wijze waarop de opbrengst daarvan wordt verstrekt aan of ten bate komt van de eigenaar van de zeggenschap of een andere rechthebbende.

3. Een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland of buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut verleent medewerking aan een beursgenoteerde betrokken partij bij de tenuitvoerlegging van het eerste lid.

Artikel 14a.12

1. Indien voor de uitoefening van de verplichting op grond van artikel 14a.11, eerste lid, vervreemding van aandelen nodig is, is een beursgenoteerde betrokken partij onherroepelijk gemachtigd en, indien nodig voor de vervreemding van de aandelen, verplicht tot het doen van een verzoek aan het centraal instituut of een buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut tot uitlevering van het aandelenbelang waarop de last op grond van artikel 14a.10, eerste of tweede lid, betrekking heeft, uit het girodepot respectievelijk het depot van de buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut.

2. Het centraal instituut of de buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut levert het aandelenbelang in een beursgenoteerde betrokken partij waarop de last op grond van artikel 14a.10, eerste lid, betrekking heeft uit naar aanleiding van een verzoek tot uitlevering.

3. Het centraal instituut respectievelijk de buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut vermindert het door hem beheerde relevante depot met de hoeveelheid aandelen die op grond van het tweede lid is uitgeleverd. De vermindering vindt alleen plaats ten laste van de aandeelhouder die de last opgelegd heeft gekregen of de partij die direct of indirect ten bate van de aandeelhouder die de last opgelegd heeft gekregen deelgenoot is in het depot. De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing op de intermediair, aangesloten instelling en instelling in het buitenland die direct of indirect ten bate van de aandeelhouder die de last opgelegd heeft gekregen deelgenoot is in het depot.

4. Een beursgenoteerde betrokken partij verwerkt de uitlevering, bedoeld in het tweede lid, door het aandelenbelang in te schrijven in het aandeelhoudersregister, bedoeld in artikel 85, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en stelt het aandelenbelang op naam van de persoon tot wie de last op grond van artikel 14a.10, eerste lid, is gericht.

5. De inschrijving in het aandeelhoudersregister kan worden tegengeworpen aan een ieder die na de datum van het verzoek tot uitlevering, bedoeld in het eerste lid, deelgenoot is geworden in een depot.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de machtiging tot het doen van een verzoek tot uitlevering als bedoeld in het eerste lid en de verplichtingen op grond van het tweede en derde lid.

Artikel 14a.13

1. Indien een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland of buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut geen uitvoering geeft of kan geven aan artikel 14a.12, tweede en derde lid, meldt een beursgenoteerde betrokken partij dit aan Onze Minister.

2. Onze Minister kan vaststellen wie als laatste de medewerking heeft verleend.

3. Een beursgenoteerde betrokken partij neem de vaststelling in acht.

4. Indien het tweede lid is toegepast, wordt geacht houder en eigenaar van het te vervreemden of terug te brengen aandelenbelang te zijn, de persoon die deelgenoot is in het depot van degene die als laatste medewerking heeft verleend.

Artikel 14a.14

Overdracht van zeggenschap in strijd met een verbod op grond van artikel 14a.4, eerste lid, en 14a.10, tweede lid, is nietig, tenzij deze plaatsvindt via een effectenbeurs.

Artikel 14a.15

1. Het is verboden om zonder toestemming van Onze Minister een overeenkomst met een telecommunicatiepartij te sluiten, verlengen of vernieuwen waarvan misbruik of opzettelijke uitval kan leiden tot de gevolgen, genoemd in artikel 14a.4, derde lid, onder a tot en met d, indien deze overeenkomst er toe leidt dat een derde duurzame beheersmacht verkrijgt over het netwerk of de diensten of een deel daarvan.

2. Onze Minister verleent toestemming, tenzij de overeenkomst naar zijn oordeel kan leiden tot een bedreiging van het publiek belang. Aan de toestemming kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

3. De artikelen 14a.2, derde lid, en 14a.4, tweede lid, onder a tot en met e, en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Onze Minister kan de toestemming intrekken indien na het verlenen ervan zich feiten of omstandigheden voordoen of eerst dan bekend zijn geworden bij Onze Minister op grond waarvan Onze Minister van oordeel is dat de overeenkomst kan leiden tot een bedreiging van het publiek belang. Bij het besluit tot intrekking bepaalt Onze Minister een redelijke termijn waarbinnen de overeenkomst beëindigd wordt. Met ingang van de dag volgend op deze termijn is de overeenkomst nietig. Artikel 14a.4, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verbod bedoeld in het eerste lid.

B

Aan artikel 15.1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel k door een puntkomma een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

l. bescherming van het publiek belang bij infrastructuur en diensten als geregeld in hoofdstuk 14a.

C

Na artikel 20.16a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20.16b

1. Indien dat later is dan het tijdstip bedoeld in artikel 14a.4, vijfde lid, wordt, in afwijking van die bepaling, een verbod als bedoeld in artikel 14a.4, eerste lid, opgelegd binnen acht maanden na inwerkingtreding van artikel 14a.4 van deze wet.

2. Voor overeenkomsten als bedoeld in artikel 14a.15, eerste lid, gesloten voor de datum van inwerkingtreding van artikel 14a.15 wordt van rechtswege toestemming verleend. Indien dat later is dan het tijdstip bedoeld in artikel 14a.15, vierde lid, juncto 14a.4, vijfde lid, wordt, in afwijking van die bepaling, een besluit tot intrekking genomen binnen acht maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel 14a.15.

ARTIKEL II

In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt bij «– de Telecommunicatiewet», na «11a.1, vijfde en zesde lid,» ingevoegd: 14a.9, tweede lid,.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,