[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

35154 Nader rapport inzake Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13)

Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13)

Nader rapport

Nummer: 2019D08898, datum: 2019-03-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2019Z04229:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Afdeling Verdragen

MINBUZA-2019.117856

AAN DE KONING

Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende goedkeuring van de op
30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en
Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie
en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13 – Heruitgave) 

																				’s-Gravenhage, 22 februari 2019

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 september
2018, no. 2018001596, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd
23 november 2018, nr. W02.18.0276/II, bied ik U hierbij aan.

Gezamenlijk uitleggingsinstrument

In navolging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van
State wordt het Gezamenlijk uitleggingsinstrument nader toegelicht,
waarbij aandacht wordt besteed aan artikel 30.1 van CETA. Op pagina 3 en
op pagina 30 van de Memorie van Toelichting zijn passages toegevoegd.

Werkingssfeer van het verdrag

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert nader toe te
lichten waarom het verdrag geen aangelegenheden bevat die het Koninkrijk
raken.

De Afdeling merkt op dat de Caribische delen van het Koninkrijk niet
automatisch partij zijn bij dit, en soortgelijke, verdragen, maar dat
desgewenst wel kunnen worden. 

De Afdeling merkt op dat het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)
en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) voor
het gehele Koninkrijk zijn goedgekeurd en geratificeerd, en verwijst ter
ondersteuning van die stelling naar Trb. 2008, 11. De Afdeling vermeldt
dat CETA bepaalt dat het verdrag van toepassing is “op de
grondgebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het
Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie worden toegepast”.
De Afdeling stelt dat CETA geen bepalingen bevat die aanleiding geven
die definitie op te vatten als “beperkt tot het Europese deel”. 

De regering deelt die opvatting van de Afdeling niet. Allereerst dient
te worden opgemerkt dat het Verdrag van Lissabon, het wijzigingsverdrag
dat regelt dat de Unie is gegrond op het VEU en het VWEU, weliswaar voor
het gehele Koninkrijk is goedgekeurd (Trb. 2008, 11), maar niet voor het
gehele Koninkrijk is geratificeerd. Het is alleen voor het Europese deel
van Nederland geratificeerd (zie Trb. 2010, 43).

Daarnaast dient te worden opgemerkt dat artikel 52, lid 2, VEU voor het
territoriale toepassingsgebied van de EU-verdragen naar artikel 355 VWEU
verwijst. In dit artikel wordt het toepassingsgebied nader
gespecificeerd voor de verschillende Landen en Gebieden Overzee (LGO).
Blijkens artikel 355, lid 2, VWEU, vormen de LGO die genoemd worden in
bijlage II bij de verdragen het onderwerp van de bijzondere
associatieregeling. De Caribische delen van het Koninkrijk staan ook op
deze lijst vermeld. Het raamwerk voor de bijzondere associatieregeling
staat omschreven in het vierde deel van het VWEU en is nader uitgewerkt
in het LGO-besluit (Besluit 2013/755 van de Raad van 25 november 2013
betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de
Europese Unie).

Het EU-Hof heeft in verscheidene zaken geoordeeld dat de algemene
verdragsbepalingen zonder uitdrukkelijke verwijzing niet op de LGO van
toepassing zijn (zie onder andere zaak C 260/90 Leplat, punt 10, en
gevoegde zaken C-24/12 en C-27/12 X BV en TBG Limited, punt 45). In de
vierde overweging van de preambule van het LGO-besluit is ook vermeld
dat het VWEU en de afgeleide wetgeving niet automatisch van toepassing
zijn op de LGO, met uitzondering van een aantal uitdrukkelijk als
zodanig aangegeven bepalingen. De LGO zijn geen derde landen, maar maken
ook geen deel uit van de eengemaakte markt. Daarnaast heeft het EU-Hof
in de context van de sluiting van  verdragen door de Unie in advies 1/78
(punt 62) en advies 1/94 (punt 17) verduidelijkt dat de LGO buiten de
werkingssfeer van het Unierecht vallen en daarom “tegenover de
Gemeenschap in eenzelfde positie als derde landen verkeren”. 

De hierboven genoemde verdragsbepalingen en de jurisprudentie van het
EU-Hof verduidelijken dus dat CETA niet van toepassing is, of kan zijn,
op de Caribische delen van het Koninkrijk. De LGO, waaronder de
Caribische delen van het Koninkrijk, kunnen zich dientengevolge niet
aansluiten bij CETA. De regering zag dan ook geen aanleiding om een
voorstel van rijkswet in te dienen in plaats van een voorstel van wet.

De Afdeling stelt dat sommige van de niet in Europa gelegen landen nauwe
financiële en investeringsbetrekkingen met Canada (kunnen) hebben en
dat CETA regels bevat over de (tijdelijke) toelating van vreemdelingen
in het kader van dienstverlening. Volgens de Afdeling volgt hieruit dat
het verdrag de Caribische delen van het Koninkrijk kan raken. Volgens de
regering betekenen mogelijke betrekkingen met Canada echter niet dat de
landen geraakt (kunnen) worden door het verdrag of bij de voorbereiding
van het verdrag betrokken hadden moeten worden. Aruba, Curaçao en Sint
Maarten hebben een zelfstandige positie op het gebied van het
internationale dienstenverkeer. Zij kunnen desgewenst, onder de vlag van
het Koninkrijk, toetreden tot de Wereldhandelsorganisatie en aldaar
verplichtingen op het gebied van onder andere het goederen- en
dienstenverkeer aangaan. 

De Afdeling stelt voorts dat CETA geen bepalingen bevat die het
investeerdersbegrip opvatten als beperkt tot Nederlanders in het
Europese deel van Nederland. Volgens de regering betekent het feit dat
houders van een Nederlands paspoort zich, in het kader van het in
hoofdstuk 8 van CETA opgenomen Investment Court System, tot
internationale geschillenbeslechting kunnen wenden, echter evenmin dat
de LGO geraakt worden in de zin van artikel 2, derde lid, van de
Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Houders van een
Nederlands paspoort kunnen immers overal ter wereld wonen, of dat in New
York, in Dakar, in Nieuw-Zeeland, in Europees Nederland of op Ă©Ă©n van
de Caribische eilanden is.

De Afdeling stelt tenslotte dat in de Memorie van Toelichting niet op de
positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt ingegaan. De
verhouding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot de EU verschilt
echter niet van die van Aruba, Curaçao en Sint Maarten; het gaat in
alle gevallen om LGO, die zich niet kunnen aansluiten bij CETA. 

Aan deel IV (Koninkrijkspositie) is in navolging van het advies een
passage toegevoegd. 

Redactionele correcties

In navolging van het advies van de Raad van State is van de gelegenheid
gebruik gemaakt om in de Memorie van Toelichting een verwijzing naar het
Publicatieblad van de Europese Unie op te nemen waarin de bijlagen,
protocollen en voorbehouden zijn gepubliceerd. Tevens is van de
gelegenheid gebruik gemaakt om een verwijzing naar Trb. 2018, 205 op te
nemen waarin een inhoudsopgave van die bijlagen, protocollen en
voorbehouden is gepubliceerd. Daarnaast zijn in de Memorie van
Toelichting nog enkele andere redactionele correcties aangebracht.

Ik moge U mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van
wet en de gewijzigde Memorie van Toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden. 

De Minister van Buitenlandse Zaken,





VERTROUWELIJK	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  3  van   NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  3 



	  DOCPROPERTY  L_PAGE  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \* MERGEFORMAT 
2    DOCPROPERTY  L_PAGEOF  \* MERGEFORMAT  van    NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  4 



  DOCPROPERTY  SIG_DIR  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  SIG_DEP  \* MERGEFORMAT