[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34986, eindtekst

Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)

Eindtekst

Nummer: 2019D09737, datum: 2019-03-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2018Z13136:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

7 maart 2019



	Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele
wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en
regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet
(Invoeringswet Omgevingswet)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor een goede invoering
van de Omgevingswet wenselijk is de Omgevingswet aan te vullen en te
wijzigen, enkele wetten in te trekken, andere wetten te wijzigen en waar
nodig in overgangsrecht te voorzien; 

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij dezen:

HOOFDSTUK 1 AANVULLING EN WIJZIGING OMGEVINGSWET

Artikel 1.1 (Omgevingswet)

De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 komt te luiden:

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

1. De bijlage bij deze wet bevat begripsbepalingen voor de toepassing
van deze wet en de daarop berustende bepalingen. 

2. Begripsbepalingen die zijn opgenomen in een bijlage bij een algemene
maatregel van bestuur op grond van deze wet zijn ook van toepassing op
een ministeriële regeling op grond van deze wet, tenzij in die regeling
anders is bepaald.

B

Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a
tot en met c” vervangen door: artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder
a en b, en tweede lid, aanhef en onder a.

2. In het derde lid wordt “Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder
e,” vervangen door: Een bij of krachtens deze wet gestelde regel over
stortingsactiviteiten op zee.

C

Na artikel 1.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.7a (verbod activiteit met aanzienlijke nadelige gevolgen)

1. Het is verboden een activiteit te verrichten of na te laten als door
het verrichten of nalaten daarvan aanzienlijke nadelige gevolgen voor de
fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de toepassing van het eerste
lid uitgewerkt of begrensd. De uitwerking of begrenzing strekt in ieder
geval ter uitvoering van de richtlijn milieustrafrecht en heeft
betrekking op:

a. de omvang van de nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving,

b. de gevallen waarin het eerste lid van toepassing is. 

D

Aan artikel 1.8 wordt, onder plaatsing van de aanduiding “1.” voor
de tekst, een lid toegevoegd, luidende:

2. Artikel 1.7a is niet van toepassing voor zover bij wettelijk
voorschrift of besluit specifieke regels zijn gesteld met het oog op de
doelen van de wet.

E

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder k, wordt “de” vervangen door: een.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Onverminderd het derde lid wordt bij het stellen van regels met het
oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder
geval rekening gehouden met het belang van het beschermen van de
gezondheid. 

F

In artikel 2.2, derde lid, wordt “uitvoering” vervangen door:
uitoefening.

G

Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “uitsluiten van verplichte opname”
vervangen door: verplicht opnemen en uitsluiten van decentrale regels.

2. Onder plaatsing van de aanduiding “2.” voor de tekst wordt een
lid ingevoegd, luidende:

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen
waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan,
de waterschapsverordening of de omgevingsverordening mogen worden
opgenomen.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt na “in het omgevingsplan, de
waterschapsverordening of de omgevingsverordening” ingevoegd: mogen.

H

Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde wordt bepaald:

a. of deze waarde een resultaatverplichting, inspanningsverplichting of
andere, daarbij te omschrijven verplichting met zich brengt,

b. de locaties waarop de omgevingswaarde van toepassing is.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

2. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde kan een termijn worden
gesteld waarbinnen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onder
a, moet zijn voldaan.

I

In artikel 2.13, eerste lid, onder b, wordt “overstromingskans”
vervangen door: kans op overstroming.

J

Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt “en het milieu” vervangen door: , het
beschermen van het milieu.

b. Onderdeel d komt te luiden:

d. de veiligheid van primaire waterkeringen,.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

	2. Als uitgangspunt voor het vaststellen van de omgevingswaarden,
bedoeld in het eerste lid, onder d, geldt ten minste een
beschermingsniveau waarmee in 2050 de kans om te overlijden als gevolg
van een overstroming achter de primaire waterkering niet groter is dan 1
op 100.000 per jaar. Een hoger beschermingsniveau wordt geboden op
plaatsen waar sprake kan zijn van: 

	a. grote groepen dodelijke slachtoffers,

	b. substantiële economische schade, of

	c. ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur
van nationaal belang.	

3. In het derde lid (nieuw) wordt “de vaststelling van het waterkerend
vermogen” vervangen door: het bepalen van de hydraulische belasting en
de sterkte van de waterkering.

	4. In het vierde lid (nieuw) wordt “tweede lid” vervangen door:
derde lid. 

K

Artikel 2.18 wordt als volgt gewijzigd: 

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c wordt “met het oog op” vervangen door: in verband
met.

b. Onderdeel d, onder 3(, komt te luiden:

3°. het beheer van de zwemwaterkwaliteit, in ieder geval door het nemen
van beheersmaatregelen als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de
zwemwaterrichtlijn, voor zover deze taak niet op grond van artikel 2.16,
2.17 of 2.19 berust bij een gemeente, een waterschap of het Rijk,.

2. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Bij provinciale verordening wordt, met inachtneming van artikel 2,
tweede lid, van de Waterschapswet, het beheer van regionale wateren
toegedeeld aan waterschappen. Bij omgevingsverordening kan:

a. het beheer van regionale wateren worden toegedeeld aan andere
openbare lichamen, 

b. het beheer van vaarwegen worden toegedeeld aan waterschappen.

3. In afwijking van het eerste lid berust de taak, bedoeld in het eerste
lid, onder e, aanhef en onder 2°, in gebieden die op grond van artikel
20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen bij het
dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in dat lid.

L

Artikel 2.19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Onze Minister of Onze Minister die het
aangaat” vervangen door “Onze Minister die het aangaat” en “het
tweede en derde lid” door: het tweede tot en met vierde lid.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt “Onze Minister” vervangen door: Onze Minister
van Infrastructuur en Waterstaat.

b. In onderdeel a vervalt “die op grond van artikel 2.20, tweede lid,
onder a, zijn aangewezen”. 

c. In onderdeel b wordt “Onze Minister” vervangen door: die
minister.

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt “Onze Minister” vervangen door: Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

b. In onderdeel b wordt “de landsverdediging en nationale
veiligheid” vervangen door: defensie en de nationale veiligheid.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
berust de taak van het houden van toezicht op de uitoefening van taken
door een waterschap voor het digitaal stelsel, bedoeld in afdeling 20.5.

M

Artikel 2.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “aanwijzing van locaties” vervangen door:
aanwijzing en begrenzing van rijkswateren.

2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor de toepassing van deze
wet, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, de
waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan
aangewezen die behoren tot de rijkswateren.

2. Bij ministeriële regeling worden de oppervlaktewaterlichamen of
onderdelen daarvan die behoren tot de rijkswateren geometrisch begrensd.


3. In het derde lid wordt “het tweede lid, onder a” vervangen door:
het eerste lid.

N

Artikel 2.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “nadere grondslag aanwijzing en begrenzing
van locaties” vervangen door: grondslag aanwijzing en begrenzing van
andere locaties.

2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van deze wet,
met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, andere
locaties dan bedoeld in artikel 2.20 worden aangewezen en geometrisch
begrensd.

2. Op grond van het eerste lid worden in ieder geval de volgende
locaties aangewezen: 

a. de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas,
Schelde en Eems, met inbegrip van de toedeling van grondwaterlichamen
aan die stroomgebiedsdistricten, bedoeld in de kaderrichtlijn water,

b. de zones en agglomeraties, bedoeld in de richtlijn omgevingslawaai,
de richtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn gevaarlijke stoffen in de
lucht. 

3. Het derde en vierde lid vervallen.

O

Na artikel 2.21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.21a (aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden)

1. Op grond van artikel 2.21, eerste lid, worden in ieder geval
aangewezen en geometrisch begrensd de beperkingengebieden met betrekking
tot:

a. wegen in beheer bij het Rijk,

b. waterstaatswerken in beheer bij het Rijk,

c. hoofdspoorweginfrastructuur,

d. installaties in een waterstaatswerk, anders dan mijnbouwinstallaties.

2. Zolang geen toepassing is gegeven aan het eerste lid, bestaan de
beperkingengebieden uit de locatie van het werk of object waarvoor het
beperkingengebied wordt aangewezen en de locaties die binnen een bij
algemene maatregel van bestuur bepaalde afstand rond dat werk of object
liggen. 

3. Het beperkingengebied met betrekking tot een mijnbouwinstallatie in
een waterstaatswerk bestaat uit de mijnbouwinstallatie en de locaties
die binnen een bij algemene maatregel van bestuur, in overeenstemming
met artikel 2, onder 26, van de richtlijn offshore veiligheid, bepaalde
afstand rond die installatie liggen.

P

In artikel 2.22, tweede lid, wordt “In afwijking van het eerste lid
kunnen de regels bij besluit van gedeputeerde staten worden gesteld als
deze inhouden” vervangen door: In plaats van provinciale staten kunnen
gedeputeerde staten in de omgevingsverordening regels stellen over.

Q

Artikel 2.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

a. de inhoud of motivering van:

1°. een programma van gedeputeerde staten als bedoeld in de artikelen
3.4 en 3.8 of een programma als bedoeld in artikel 3.6, 3.7 of paragraaf
3.2.4 dat niet door een bestuursorgaan van het Rijk wordt vastgesteld,

2°. een omgevingsplan of waterschapsverordening, 

3°. een maatwerkvoorschrift,

4°. een projectbesluit van gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur
van het waterschap,

5°. een besluit tot het buiten toepassing laten van regels als bedoeld
in artikel 5.53, derde lid,

6°. een legger, met inbegrip van een technisch beheerregister, of
peilbesluit als bedoeld in artikel 2.39 of 2.41, die of dat niet door
een bestuursorgaan van het Rijk wordt vastgesteld,.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Regels over de inhoud of motivering van een omgevingsplan of
waterschapsverordening kunnen alleen worden gesteld over:

a. de uitoefening van taken als bedoeld in paragraaf 2.4.1, waaronder
regels over op te nemen of opgenomen omgevingswaarden,
omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit en
omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 5.3,

b. in een omgevingsplan opgenomen andere dan onder a bedoelde
omgevingswaarden,

c. op te nemen of opgenomen regels:

1°. in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid,

2°. als bedoeld in artikel 4.6,

3°. over monitoring als bedoeld in de artikelen 20.1 en 20.2 en
gegevensverzameling als bedoeld in artikel 20.6.

3. In het vierde lid wordt “Bij de regels wordt een termijn gesteld”
vervangen door: Bij de regels kan een termijn worden gesteld.

R

Artikel 2.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

a. de inhoud of motivering van: 

1°. een programma als bedoeld in paragraaf 3.2.2 of 3.2.4, 

2°. een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening, 

3°. een maatwerkvoorschrift,

4°. een projectbesluit,

5°. een besluit tot het buiten toepassing laten van regels als bedoeld
in artikel 5.53, derde of vierde lid,

6°. een legger, met inbegrip van een technisch beheerregister, of
peilbesluit als bedoeld in artikel 2.39 of 2.41,

7°. een calamiteitenplan als bedoeld in artikel 19.14,

8°. een monitoringsprogramma als bedoeld in artikel 2.20, vierde lid,.

2. In het tweede lid wordt “Onze Minister of Onze Minister die het
aangaat” vervangen door: Onze Minister die het aangaat.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Regels over de inhoud of motivering van een omgevingsplan,
waterschapsverordening of omgevingsverordening kunnen alleen worden
gesteld over:

a. de uitoefening van taken als bedoeld in paragraaf 2.4.1, waaronder
regels over op te nemen of opgenomen omgevingswaarden,
omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit en
omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4,

b. in een omgevingsplan of omgevingsverordening opgenomen andere dan
onder a bedoelde omgevingswaarden,

c. op te nemen of opgenomen regels:

1°. in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.22, 5.19,
eerste lid, of 5.34, derde lid, onder c, onder 1°,

2°. in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid,

3°. in een omgevingsplan over bouwactiviteiten,

4°. in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 16.55, vierde lid,

5°. als bedoeld in artikel 4.6,

6°. over monitoring als bedoeld in de artikelen 20.1 en 20.2 en
gegevensverzameling als bedoeld in artikel 20.6.

4. In het vierde lid wordt “Bij de regels wordt een termijn gesteld”
vervangen door: Bij de regels kan een termijn worden gesteld.

S

Artikel 2.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “en het milieu” vervangen door: , het
beschermen van het milieu.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De regels strekken in ieder geval tot uitvoering van de:

a. grondwaterrichtlijn,

b. habitatrichtlijn, 

c. kaderrichtlijn mariene strategie,

d. kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning,

e. kaderrichtlijn water, 

f. nec-richtlijn,

g. richtlijn luchtkwaliteit,

h. richtlijn omgevingslawaai,

i. richtlijn overstromingsrisico’s,

j. vogelrichtlijn.

T

Artikel 2.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt “het milieu” vervangen door: het beschermen
van het milieu.

2. In onderdeel d wordt “en het milieu” vervangen door: , het
beschermen van het milieu.

3. Onderdeel e komt te luiden:

e. het behoeden van de staat en werking van:

1°. burgerluchthavens van regionale betekenis,

2°. lokale spoorweginfrastructuur buiten de gebieden die op grond van
artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen
en voor zover voor die infrastructuur geen toepassing is gegeven aan
artikel 4, derde lid, van de Wet lokaal spoor, voor nadelige gevolgen
van activiteiten op of rond die infrastructuur.

U

	Artikel 2.28 wordt als volgt gewijzigd: 

	1. In onderdeel a wordt na “ter uitvoering van” ingevoegd: het
Europees landschapsverdrag,. 

2. In onderdeel c wordt “en het beschermen van de gezondheid en het
milieu” vervangen door: , het beschermen van de gezondheid en het
beschermen van het milieu. 

3. Onderdeel f wordt geletterd g.

4. Er wordt na onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:

f. het behoeden van de staat en werking van lokale
spoorweginfrastructuur binnen de gebieden die op grond van artikel 20,
derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen voor nadelige
gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur,.

5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g (nieuw)
door een komma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. het uitsluiten van het gebruik van locaties op de Waddeneilanden en
in de Waddenzee voor een mijnbouwwerk voor het opsporen of winnen van
delfstoffen. 

V

Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “de evenwichtige toedeling van functies aan
locaties” vervangen door: een evenwichtige toedeling van functies aan
locaties. 

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a, onder 2(, komt te luiden:

2°. de overige burgerluchthavens van nationale betekenis waarvoor een
luchthavenbesluit geldt,.

b. In onderdeel b wordt “regels over het gebruik van de grond”
vervangen door “activiteiten” en wordt “met het oog op”
vervangen door: voor.

c. Onderdeel d komt te luiden:

d. de beperkingen voor de functie en activiteiten binnen het
beperkingengebied, bedoeld onder c, voor zover die regels nodig zijn met
het oog op de vliegveiligheid of in verband met het externe
veiligheidsrisico en de geluidbelasting veroorzaakt door het
luchthavenluchtverkeer.

W

Artikel 2.30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt “uit de door gedeputeerde staten opgestelde
lijst met plaatsen waar naar hun oordeel door een groot aantal personen
wordt gezwommen,”.

2. In onderdeel b vervalt “zwemwater en”. 

3. In onderdeel c wordt “artikel 3 van de zwemwaterrichtlijn”
vervangen door: artikel 2, onder 6, van de zwemwaterrichtlijn.

X

Artikel 2.32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt “Onze Minister of Onze Minister die het
aangaat” vervangen door: Onze Minister die het aangaat.

b. Er wordt een zin toegevoegd, luidende: 

Bij de regel kan worden bepaald dat voor het besluit tot het verlenen
van een ontheffing overeenstemming is vereist met Onze Minister die het
aangaat of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 

2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot
en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Bij een regel op grond van artikel 2.24, eerste lid, kan worden
bepaald dat gedeputeerde staten, op verzoek van een bestuursorgaan van
een gemeente of waterschap, ontheffing kunnen verlenen van die regel,
als de aanwijzing of begrenzing van een locatie waarop die regel ziet,
wordt bepaald in een besluit van een bestuursorgaan van de provincie.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt “op grond van” vervangen door:
als bedoeld in.

Y

Artikel 2.33, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. de gemeenteraad over het stellen van regels in een omgevingsplan als
bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een
evenwichtige toedeling van functies aan locaties,.

2. In onderdeel c vervalt “als bedoeld in artikel 5.44 of 5.46, tweede
lid”.

Z

Artikel 2.34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Onze Minister of Onze Minister die het
aangaat in overeenstemming met Onze Minister” vervangen door: Onze
Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,. 

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Een instructie kan alleen worden gegeven aan:

a. provinciale staten over het stellen van regels in een
omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.22 of 4.1, eerste lid, als
dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan
locaties,

b. gedeputeerde staten over een projectbesluit, als dat nodig is met het
oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

c. de gemeenteraad over het stellen van regels in een omgevingsplan als
bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een
evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

d. het dagelijks bestuur van het waterschap over een projectbesluit, als
dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan
locaties.

3. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot
en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Infrastructuur
en Waterstaat een instructie geven aan het provinciebestuur of het
waterschapsbestuur over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op
het gebied van het beheer van watersystemen of het waterketenbeheer, als
dat nodig is voor een samenhangend en doelmatig waterbeheer.

4. Het vierde lid komt te luiden:

4. In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een instructie geven aan de
gemeenteraad tot het in het omgevingsplan voor een locatie opnemen van
de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht en tot het
daarbij bepalen dat wordt voorzien in het beschermen van het stads- of
dorpsgezicht, als dat nodig is voor het behoud van cultureel erfgoed.

AA

In artikel 2.35, eerste lid, wordt “meerdere bestuursorganen”
vervangen door: verschillende bestuursorganen. 

AB

Artikel 2.36 komt te luiden:

Artikel 2.36 (bevoegdheid tot indeplaatstreding)

1. Gedeputeerde staten kunnen namens het waterschapsbestuur en ten laste
van het waterschap voorzien in het gevorderde als het
waterschapsbestuur:

a. niet binnen de daarvoor gestelde termijn uitvoering geeft aan een
instructie op grond van artikel 2.33,

b. een bij of krachtens afdeling 18.3 gevorderde beslissing niet of niet
naar behoren neemt of een bij of krachtens die afdeling gevorderde
handeling niet of niet naar behoren verricht.

2. Onze Minister die het aangaat kan namens het waterschapsbestuur en
ten laste van het waterschap voorzien in het gevorderde als het
waterschapsbestuur:

a. niet binnen de daarvoor gestelde termijn uitvoering geeft aan een
instructie op grond van artikel 2.34, 

b. een bij of krachtens hoofdstuk 18 gevorderde beslissing niet of niet
naar behoren neemt of een bij of krachtens hoofdstuk 18 gevorderde
handeling niet of niet naar behoren verricht, 

c. niet of niet naar behoren uitvoering geeft aan een op grond van
afdeling 20.5 opgedragen taak.

3. Op de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, zijn
de artikelen 121, tweede en vierde lid, en 121a tot en met 121e van de
Provinciewet van overeenkomstige toepassing. 

AC

Artikel 2.37 komt te luiden:

Artikel 2.37 (vernietiging waterschapsbeslissingen door het Rijk)

1. Een besluit of een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig
rechtsgevolg van het waterschapsbestuur kan bij koninklijk besluit
worden vernietigd als het besluit of de beslissing is genomen in strijd
met:

a. een regel op grond van artikel 2.24 of een instructie op grond van
artikel 2.34, 

b. het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 18.

2. Op een vernietiging zijn de artikelen 266 tot en met 274a van de
Provinciewet van overeenkomstige toepassing. Op de vernietiging van een
niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg zijn de
afdelingen 10.2.2 en 10.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht van
overeenkomstige toepassing. 

AD

In artikel 2.38 wordt “zwemwateren of zwemlocaties” vervangen door:
oppervlaktewaterlichamen. 

AE

Artikel 2.40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Onze Minister” vervangen door: Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

2. In het tweede lid, vervalt “, tenzij het verbod of de beperking van
de toegang betrekking heeft op een beperkingengebied met betrekking tot
een installatie in de exclusieve economische zone die is ingesteld in
overeenstemming met artikel 60 van het VN Zeerechtverdrag, of een
installatie in de territoriale zee”.

AF

In artikel 2.41, tweede lid, wordt “Onze Minister” vervangen door:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

AG

In artikel 3.1, derde lid, wordt “Onze Minister” vervangen door:
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

AH

In artikel 3.4 wordt “het dagelijks bestuur van het waterschap”
vervangen door “het algemeen bestuur van het waterschap” en “Onze
Minister of Onze Minister die het aangaat” door: Onze Minister die het
aangaat.

AI

Artikel 3.6, eerste lid, komt te luiden:

	1. Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, gelegen
in een door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen
agglomeratie als bedoeld in artikel 3, onder k, van de richtlijn
omgevingslawaai, stelt het actieplan, bedoeld in artikel 8 van die
richtlijn, vast voor de volgende geluidbronnen:

	a. wegen en daarin gelegen spoorwegen,

	b. andere spoorwegen,

	c. luchthavens,

	d. een activiteit of een samenstel van activiteiten, waarvoor een regel
als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, of 2.24, eerste lid, of
paragraaf 4.1.1 voor de geluidbelasting is gesteld.

AJ

In artikel 3.7 wordt “Het dagelijks bestuur van het waterschap”
vervangen door “Het algemeen bestuur van het waterschap” en “voor
zover het de onderdelen betreft die uitvoering geven aan de richtlijnen,
bedoeld in artikel 3.8, tweede lid” door: voor zover het gaat om de
onderdelen die uitvoering geven aan de richtlijnen, genoemd in artikel
3.8, tweede lid. 

AK

Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de richtlijn
omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan vast voor de
volgende geluidbronnen:

	a. belangrijke wegen als bedoeld in artikel 3, onder n, van die
richtlijn, voor zover het niet gaat om wegen in beheer bij het Rijk, 

	b. belangrijke spoorwegen als bedoeld in artikel 3, onder o, van die
richtlijn, voor zover het niet gaat om spoorwegen als bedoeld in de
artikelen 3.6, eerste lid, onder b, en 3.9, eerste lid, onder b, onder
2°,

	c. burgerluchthavens van regionale betekenis, als het gaat om
belangrijke luchthavens als bedoeld in artikel 3, onder p, van die
richtlijn. 

	2. In het tweede lid, vervalt “, waarin het provinciale waterbeleid
is opgenomen”.

AL

Artikel 3.9 komt te luiden:

Artikel 3.9 (verplichte programma’s Rijk)

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt de volgende
programma’s vast:

a. een nationaal nec-programma als bedoeld in artikel 6 van de
nec-richtlijn, 

b. ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig
artikel 3.6, een actieplan voor de volgende geluidbronnen:

1°. wegen in beheer bij het Rijk,

2°. hoofdspoorwegen, 

3°. de luchthaven Schiphol en de overige burgerluchthavens van
nationale betekenis, als het gaat om belangrijke luchthavens als bedoeld
in artikel 3, onder p, van die richtlijn.

2. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt, in
overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, de volgende
programma’s vast:

a. de stroomgebiedsbeheerplannen, bedoeld in artikel 13 van de
kaderrichtlijn water, voor de Nederlandse delen van de
stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, 

b. de overstromingsrisicobeheerplannen, bedoeld in de artikelen 7 en 8
van de richtlijn overstromingsrisico’s, voor de
stroomgebiedsdistricten, genoemd onder a,

c. een programma van maatregelen mariene strategie als bedoeld in
artikel 5, tweede lid, onder b, van de kaderrichtlijn mariene strategie,


d. een maritiem ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 4 van de
kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning,

e. een nationaal waterprogramma.

3. Het beheerplan voor een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk
wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt in afwijking van artikel 3.8,
derde lid, voor dat gebied of dat gedeelte vastgesteld door:

a. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, als dat gebied of dat
gedeelte een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk is, 

b. Onze Minister van Defensie, als dat gebied of dat gedeelte een
militair terrein is,

c. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in andere dan
de onder a en b bedoelde gevallen.

AM

Artikel 3.10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt “het dagelijks bestuur van het waterschap”
vervangen door “het algemeen bestuur van het waterschap” en “Onze
Minister, in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat,” door:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

2. In onderdeel b wordt “met inachtneming van artikel 2.3” vervangen
door: , met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede en derde
lid,.

AN

In artikel 3.12 wordt na “Bij algemene maatregel van bestuur kan
worden bepaald dat de in de programma’s opgenomen maatregelen
uitgevoerd” ingevoegd: moeten worden.

AO

Artikel 3.15 komt te luiden:

Artikel 3.15 (toepassingsbereik programmatische aanpak)

1. Deze paragraaf is van toepassing op programma’s als bedoeld in het
tweede tot en met vierde lid.

2. Bij omgevingsplan kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16
worden aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van de
gemeente als bedoeld in paragraaf 2.3.2 of een andere doelstelling voor
de fysieke leefomgeving waarvoor in dat omgevingsplan een regel over het
verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit is gesteld.

3. Bij omgevingsverordening kunnen programma’s als bedoeld in artikel
3.16 worden aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van de
provincie als bedoeld in paragraaf 2.3.3 of een andere doelstelling voor
de fysieke leefomgeving waarvoor een regel als bedoeld in artikel 2.22,
eerste lid, 5.19, eerste lid, of 5.30 is gesteld. 

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen programma’s als bedoeld
in artikel 3.16 worden aangewezen, die betrekking hebben op
omgevingswaarden van het Rijk als bedoeld in paragraaf 2.3.4 of een
andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor een regel als
bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, of 5.18 is gesteld.

5. Bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van
bestuur wordt bepaald welk bestuursorgaan een programma kan vaststellen.

AP

Artikel 3.16, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van
bestuur wordt bepaald:

a. hoe de omgevingswaarde of de andere doelstelling bij de uitoefening
van taken en bevoegdheden wordt betrokken, 

b. in voorkomende gevallen, welke daarop betrekking hebbende bepalingen
op grond van artikel 2.22, eerste lid, 2.24, eerste lid, 5.18, 5.19,
eerste lid, of 5.30, of welke in het omgevingsplan gestelde regels over
het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit geheel of gedeeltelijk buiten toepassing
blijven.

AQ

	Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “In het omgevingsplan, de
waterschapsverordening en de omgevingsverordening” vervangen door: Bij
omgevingsplan, waterschapsverordening en omgevingsverordening.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

2. Bij ministeriële regeling kunnen meet- en rekenvoorschriften worden
gesteld over activiteiten als bedoeld in het eerste lid. 

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

3. Bij het stellen van de regels in de omgevingsverordening en de
ministeriële regeling worden de grenzen van artikel 2.3, tweede en
derde lid, in acht genomen.

AR

Artikel 4.2 komt te luiden:

Artikel 4.2 (toedeling van functies aan locaties)

1. Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente
in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige
toedeling van functies aan locaties. 

2. Bij omgevingsverordening kunnen alleen regels worden gesteld over
activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke
leefomgeving met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan
locaties, als het onderwerp van zorg niet doelmatig en doeltreffend met
een regel als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, of een instructie als
bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, kan worden behartigd.

AS

Artikel 4.3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. lozingsactiviteiten op:

1°. een oppervlaktewaterlichaam,

2°. een zuiveringtechnisch werk,.

2. In onderdeel e wordt “mijnbouwactiviteiten” vervangen door:
mijnbouwlocatieactiviteiten.

AT

Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “specificeren inhoud” vervangen door:
melding of omgevingsvergunning.

2. In het tweede lid wordt na “De regels in” ingevoegd: het
omgevingsplan,.

AU

Artikel 4.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na “maatwerkvoorschriften” ingevoegd: of
vergunningvoorschriften.

2. In het eerste lid wordt na “maatwerkvoorschriften kan stellen”
ingevoegd: of voorschriften aan een omgevingsvergunning kan verbinden.

3. In het tweede lid wordt na “De maatwerkvoorschriften” ingevoegd:
of vergunningvoorschriften.

4. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 kan ook worden bepaald dat
een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld als over een onderwerp
een voorschrift aan een omgevingsvergunning kan worden verbonden.

AV

Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “de toepassing” vervangen door “het
treffen” en “toe te passen” door: te treffen.

2. In het derde lid wordt “of kan de toepassing” vervangen door: of
kan het treffen.

Ava

Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd: 

Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst. 

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de bij
ministeriële regeling gestelde meet- en rekenvoorschriften, bedoeld in
artikel 4.1, tweede lid, voor zover die betrekking hebben op
activiteiten waarover regels zijn gesteld in respectievelijk het
omgevingsplan, de waterschapsverordening en de omgevingsverordening. 

AW

In artikel 4.10 wordt “in het belang van” vervangen door “met het
oog op” en “Onze Minister” door: Onze Minister van Infrastructuur
en Waterstaat.

AX

Artikel 4.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Op grond van artikel 4.3 worden voor de volgende activiteiten
gevallen aangewezen waarin gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn:

a. het gelegenheid bieden tot zwemmen en baden,

b. milieubelastende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben
voor het grondwater,

c. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot lokale spoorwegen. 

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, worden, als op
grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 een
gebied is aangewezen, op grond van artikel 4.3 gevallen aangewezen
waarin het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in dat
lid, het bevoegd gezag is voor beperkingengebiedactiviteiten met
betrekking tot lokale spoorwegen in dat gebied. 

AY

Artikel 4.12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, onder 2(, wordt na “nationale
veiligheidsbelangen” ingevoegd: of andere vitale nationale belangen. 

2. In onderdeel c wordt “mijnbouwactiviteiten” vervangen door:
mijnbouwlocatieactiviteiten.

AZ

Artikel 4.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede zin, wordt “Dit betreft” vervangen
door: Het gaat om.

2. In het tweede lid, onder a, wordt “met betrekking tot een
installatie als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn industriële
emissies” vervangen door: met betrekking tot een ippc-installatie. 

BA

Na artikel 4.13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.13a (flexibiliteitsregeling bevoegd gezag)

1. Een bestuursorgaan dat bij of krachtens deze paragraaf als bevoegd
gezag is aangewezen, kan die bevoegdheid aan een ander bestuursorgaan
overdragen, als dat bestuursorgaan daarmee instemt. 

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de toepassing van het eerste lid.

BB

Artikel 4.14 komt te luiden:

Artikel 4.14 (voorbereidingsbesluit omgevingsplan)

1. De gemeenteraad kan voor een locatie een voorbereidingsbesluit nemen
met het oog op de voorbereiding van in het omgevingsplan te stellen
regels. 

2. Het voorbereidingsbesluit wijzigt het omgevingsplan met
voorbeschermingsregels. 

3. Voorbeschermingsregels strekken ertoe te voorkomen dat de locatie
minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van het doel van de
regels, bedoeld in het eerste lid, en kunnen alleen inhouden: 

a. een verbod of een verbod om zonder voorafgaande melding of zonder
omgevingsvergunning daarbij aangewezen activiteiten te verrichten die op
grond van het omgevingsplan zijn toegestaan, maar nog niet plaatsvinden,

b. de aanwijzing van onderwerpen waarvoor het bevoegd gezag
maatwerkvoorschriften kan stellen of voorschriften aan een
omgevingsvergunning kan verbinden, 

c. de aanwijzing van bestuursorganen of andere instanties die in de
gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit te
brengen over een aanvraag om een besluit op grond van
voorbeschermingsregels als bedoeld onder a of b,

d. het buiten toepassing verklaren van in het omgevingsplan gestelde
regels die in strijd zijn met voorbeschermingsregels als bedoeld onder a
of b.

4. De voorbeschermingsregels in het omgevingsplan vervallen na een jaar
en zes maanden, of, als binnen die termijn het besluit tot vaststelling
of wijziging van het omgevingsplan waarvan de regels, bedoeld in het
eerste lid, deel uitmaken is bekendgemaakt, op het tijdstip waarop dat
besluit in werking treedt of is vernietigd.

5. De gemeenteraad kan de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid,
delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.

BC

Artikel 4.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Provinciale staten kunnen, met inachtneming van de grenzen van
artikel 2.3, tweede lid, voor een locatie een voorbereidingsbesluit
nemen met het oog op de voorbereiding van in de omgevingsverordening te
stellen regels.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Het voorbereidingsbesluit wijzigt de omgevingsverordening met
voorbeschermingsregels.

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

3. Artikel 4.14, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing,
waarbij in artikel 4.14, derde lid, onder a en d, en vierde lid, in
plaats van ‘omgevingsplan’ steeds ‘omgevingsverordening’ wordt
gelezen.

BD

Artikel 4.16 komt te luiden:

Artikel 4.16 (voorbereidingsbesluit in verband met projectbesluit,
instructieregels of instructies)

1. Provinciale staten kunnen, met inachtneming van de grenzen van
artikel 2.3, tweede lid, voor een locatie een voorbereidingsbesluit
nemen met het oog op de voorbereiding van een projectbesluit, een
instructieregel als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, of een
instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, gericht op het
stellen van regels in het omgevingsplan. 

2. Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan, met inachtneming van
de grenzen van artikel 2.3, derde lid, voor een locatie een
voorbereidingsbesluit nemen met het oog op de voorbereiding van een
projectbesluit, een instructieregel als bedoeld in artikel 2.24, eerste
lid, of een instructie als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid, gericht
op het stellen van regels in het omgevingsplan. Als op grond van artikel
5.44, tweede lid, geen overeenstemming is vereist voor een
projectbesluit, is geen overeenstemming als bedoeld in de eerste zin
vereist voor een voorbereidingsbesluit met het oog op de voorbereiding
van dat projectbesluit.

3. Het voorbereidingsbesluit wijzigt het omgevingsplan met
voorbeschermingsregels. 

4. De artikelen 4.14, derde lid, en 4.15, vierde lid, zijn van
overeenkomstige toepassing. 

5. De voorbeschermingsregels in het omgevingsplan vervallen na een jaar
en zes maanden of, als binnen die termijn het projectbesluit, de
instructieregel of de instructie is bekendgemaakt, op het tijdstip
waarop het projectbesluit of het overeenkomstig de instructieregel of de
instructie gewijzigde omgevingsplan in werking treedt of is vernietigd. 

BE

Artikel 4.17 komt te luiden:

Artikel 4.17 (actualisering in verband met omgevingsplanactiviteiten)

Het omgevingsplan wordt in ieder geval vijf jaar na het onherroepelijk
worden van een omgevingsvergunning voor een voortdurende buitenplanse
omgevingsplanactiviteit, waaraan geen termijn is verbonden als bedoeld
in artikel 5.36, eerste lid, met die vergunning in overeenstemming
gebracht als het gaat om: 

a. een omgevingsplanactiviteit bestaande uit het in stand houden van een
bouwwerk,

b. een omgevingsplanactiviteit, anders dan onder a, die niet in
overeenstemming is met een aan een locatie gegeven functie-aanduiding. 

BF

In artikel 4.19 wordt “de beoordeling van een aanvraag om een
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit” vervangen door: de
beoordeling of een bouwwerk aan die regels voldoet.

BG

Na artikel 4.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.19a (geen belemmering projectbesluit en voorbereidingsbesluit)

1. In een omgevingsplan worden geen regels gesteld die het uitvoeren van
een project waarvoor een projectbesluit is vastgesteld door een
bestuursorgaan van de provincie of het Rijk belemmeren.

2. In een omgevingsplan worden geen regels gesteld die in strijd zijn
met regels die daarin zijn opgenomen op grond van een
voorbereidingsbesluit van een bestuursorgaan van de provincie of het
Rijk. 

3. In een projectbesluit wordt een termijn gesteld voor de toepassing
van het eerste lid. Als het bestuursorgaan dat het projectbesluit heeft
vastgesteld dat nodig acht voor de uitvoering van het project, kan de
termijn eenmaal worden verlengd.

4. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een instructieregel
als bedoeld in artikel 2.24 of een instructie als bedoeld in artikel
2.34 het stellen van dergelijke regels vergt.

5. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het projectbesluit
is vastgesteld door een bestuursorgaan van de provincie en een
instructieregel als bedoeld in artikel 2.22 of een instructie als
bedoeld in artikel 2.33 het stellen van dergelijke regels vergt.

6. Op het stellen van regels als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, is
artikel 5.53a, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

BH

Artikel 4.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel g vervalt.

2. De onderdelen h tot en met o worden geletterd g tot en met n.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n (nieuw)
door een komma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

o. het VN-Gehandicaptenverdrag.

BI

In artikel 4.21, tweede lid, onder c, vervalt “het belang van”.

BJ

In artikel 4.22, eerste lid, onder c, wordt na “waaronder het
beschermen” ingevoegd: en verbeteren.

BK

Artikel 4.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na “een waterstaatswerk” ingevoegd: of een
installatie, niet zijnde een mijnbouwinstallatie, in een
waterstaatswerk,. 

b. Onderdeel c komt te luiden:

c. het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen,.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid worden de regels over
beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk,
voor zover die plaatsvinden buiten het provinciaal en gemeentelijk
ingedeelde gebied, gesteld met het oog op de doelen van de wet.

BL

Artikel 4.24 komt te luiden:

Artikel 4.24 (rijksregels mijnbouwlocatieactiviteiten)

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over mijnbouwlocatieactiviteiten
worden gesteld met het oog op:

a. het waarborgen van de veiligheid,

b. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:

a. de belangen van de scheepvaart en van de veiligheid van de
scheepvaart zijn gewaarborgd,

b. de belangen van de uitoefening van defensietaken en van het veilig
kunnen verrichten van daarop betrekking hebbende activiteiten zijn
gewaarborgd,

c. de belangen van de elektriciteitsopwekking met behulp van wind in een
windpark en van de veiligheid van het windpark zijn gewaarborgd.

3. De regels strekken er ook toe dat: 

a. geen mijnbouwinstallaties voor het opsporen of winnen van delfstoffen
worden toegestaan in het op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de
Wet natuurbescherming aangewezen Natura 2000-gebied Noordzeekustzone, 

b. in de territoriale zee ten noorden van het op grond van artikel 2.1,
eerste lid, van de Wet natuurbescherming aangewezen Natura 2000-gebied
Noordzeekustzone nieuwe mijnbouwinstallaties voor het opsporen of winnen
van delfstoffen alleen worden toegestaan voor zover medegebruik van
bestaande mijnbouwinstallaties niet mogelijk is en zichthinder
veroorzaakt door die nieuwe mijnbouwinstallaties wordt geminimaliseerd.

BM

Artikel 4.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “installatie” vervangen door:
mijnbouwinstallatie.

2. Het eerste lid komt te luiden:

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over beperkingengebiedactiviteiten
met betrekking tot een installatie in een waterstaatswerk worden, voor
zover het gaat om een mijnbouwinstallatie, gesteld met het oog op het
behoeden van de staat en werking van die mijnbouwinstallatie voor
nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die installatie.

3. In het tweede lid wordt “installaties” vervangen door:
mijnbouwinstallaties.

BN

In artikel 4.28, tweede lid, wordt “voor zover het monumenten
betreft” vervangen door: voor zover het gaat om monumenten.

BO

Artikel 5.1, eerste en tweede lid, komen te luiden:

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten
te verrichten: 

a. een omgevingsplanactiviteit, 

b. een rijksmonumentenactiviteit, 

c. een ontgrondingsactiviteit,

d. een stortingsactiviteit op zee,

tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
geval.

2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten
te verrichten:

a. een bouwactiviteit,

b. een milieubelastende activiteit, 

c. een lozingsactiviteit op:

1°. een oppervlaktewaterlichaam,

2°. een zuiveringtechnisch werk,

d. een wateronttrekkingsactiviteit, 

e. een mijnbouwlocatieactiviteit,

f. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot:

1°. een weg,

2°. een waterstaatswerk,

3°. een luchthaven,

4°. een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere spoorweg, 

5°. een installatie in een waterstaatswerk, 

voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
geval.

BP

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De opsomming in het eerste lid, tweede zin, komt te luiden: 

a. een omgevingsplanactiviteit, 

b. een ontgrondingsactiviteit, 

c. een milieubelastende activiteit, 

d. een lozingsactiviteit op:

1˚. een oppervlaktewaterlichaam,

2˚. een zuiveringtechnisch werk,

e. een wateronttrekkingsactiviteit, 

f. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale
spoorweg,.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

2. Voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een
archeologisch monument kunnen ook bij het besluit tot aanwijzing van een
archeologisch moment als rijksmonument, bedoeld in artikel 3.1 van de
Erfgoedwet, gevallen worden aangewezen waarin het verbod, bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, niet geldt. Deze gevallen
hebben alleen betrekking op onderdelen van het archeologisch monument
die uit het oogpunt van de archeologische monumentenzorg geen waarde
hebben. 

BQ

Artikel 5.5 komt te luiden:

Artikel 5.5 (verbod handelen in strijd met voorschriften
omgevingsvergunning)

1. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een
omgevingsvergunning voor: 

a. een omgevingsplanactiviteit, voor zover dat voorschrift is gesteld
met het oog op:

1°. het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid
en het beschermen van het milieu, 

2°. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische
kwaliteit van watersystemen,

3°. het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch
werk,

4°. het beschermen van monumenten of archeologische monumenten, 

b. een rijksmonumentenactiviteit,

c. een stortingsactiviteit op zee,

d. een milieubelastende activiteit, 

e. een lozingsactiviteit op: 

1°. een oppervlaktewaterlichaam,

2°. een zuiveringtechnisch werk, 

f. een beperkingengebiedactiviteit.

2. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een
omgevingsvergunning voor:

a. een omgevingsplanactiviteit: in andere gevallen dan bedoeld in het
eerste lid, onder a,

b. een ontgrondingsactiviteit,

c. een bouwactiviteit,

d. een wateronttrekkingsactiviteit,

e. een mijnbouwlocatieactiviteit.

3. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3:

a. voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op:

1°. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische
kwaliteit van watersystemen,

2°. het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch
werk,

b. in andere gevallen dan bedoeld onder a.

4. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4:

a. voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op:

1°. het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid
en het beschermen van het milieu, 

2°. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische
kwaliteit van watersystemen,

3°. het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch
werk,

4°. het beschermen van monumenten of archeologische monumenten, 

b. in andere gevallen dan bedoeld onder a.

BR

Artikel 5.6 komt te luiden:

Artikel 5.6 (verbod in stand laten zonder vergunning gebouwd bouwwerk)

Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder de
daarvoor vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in stand
te laten.

BS

Artikel 5.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt â€œĂ©Ă©n of meer activiteiten” vervangen
door: een of meer activiteiten.

2. In het tweede lid wordt “In het belang van” vervangen door: Met
het oog op.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit en een
omgevingsvergunning voor een wateractiviteit, met uitzondering van een
als wateractiviteit aan te merken beperkingengebiedactiviteit, worden
gelijktijdig aangevraagd als:

a. die activiteiten betrekking hebben op eenzelfde ippc-installatie, of

b. op die activiteiten de Seveso-richtlijn van toepassing is. 

BT

In artikel 5.9 wordt “in het belang van” vervangen door “met het
oog op” en “Onze Minister” door: Onze Minister van Infrastructuur
en Waterstaat.

BU

Artikel 5.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt “afwijkactiviteiten” vervangen door:
omgevingsplanactiviteiten.

b. Onderdeel c komt te luiden:

c. milieubelastende activiteiten:

1(. met betrekking tot een ippc-installatie,

2°. met betrekking tot een andere milieubelastende installatie, 

3(. waarop de Seveso-richtlijn van toepassing is,

4◩. die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het grondwater,.

c. Onderdeel d komt te luiden: 

d. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot: 

1°. burgerluchthavens van regionale betekenis, 

2°. lokale spoorwegen,. 

d. Onderdeel g vervalt, onder vervanging van de komma aan het slot van
onderdeel f door een punt.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder d, aanhef en onder
2°, worden, als op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet
personenvervoer 2000 een gebied is aangewezen, bij algemene maatregel
van bestuur gevallen aangewezen waarin het dagelijks bestuur van het
openbaar lichaam, bedoeld in dat lid, beslist op de aanvraag om een
omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking
tot een lokale spoorweg in dat gebied.

BV

Artikel 5.11 wordt als volgt gewijzigd: 

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt “afwijkactiviteiten” vervangen door:
omgevingsplanactiviteiten.

b. De onderdelen b tot en met g worden geletterd c tot en met h.

c. Er wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot een archeologisch
monument,.

d. In onderdeel d (nieuw), onder 2(, wordt na “nationale
veiligheidsbelangen” ingevoegd: of andere vitale nationale belangen.

e. In onderdeel e (nieuw) wordt “mijnbouwactiviteiten” vervangen
door: mijnbouwlocatieactiviteiten.

f. In onderdeel f (nieuw), onder 3(, wordt na “hoofdspoorwegen”
ingevoegd: en bijzondere spoorwegen.

g. In onderdeel h (nieuw) wordt “de onderdelen a tot en met f”
vervangen door: de onderdelen a tot en met g.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. In afwijking van de artikelen 5.8 en 5.10 en van het eerste lid kan
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in andere gevallen dan
bedoeld in het eerste lid, onder d, onder 2(, beslissen op een aanvraag
om een omgevingsvergunning als dat nodig is voor nationale
veiligheidsbelangen of andere vitale nationale belangen. 

BW

Artikel 5.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt â€œĂ©Ă©n activiteit” vervangen door: een
activiteit.

2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij die
maatregel kan, in afwijking van het eerste lid en met inachtneming van
de grenzen van artikel 2.3, een ander bestuursorgaan dan een van de
betrokken bestuursorganen worden aangewezen.

3. In het vierde lid wordt “Onze Minister” vervangen door “Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat” en “met het oog op
nationale veiligheidsbelangen” door: voor nationale
veiligheidsbelangen of andere vitale nationale belangen.

BX

In artikel 5.13, eerste lid, wordt “bij algemene maatregel van bestuur
gedeputeerde staten of een van Onze Ministers worden aangewezen als
bevoegd gezag om te beslissen” vervangen door: bij algemene maatregel
gevallen worden aangewezen waarin gedeputeerde staten of Onze Minister
die het aangaat beslissen.

BY

Artikel 5.14 komt te luiden:

Artikel 5.14 (bevoegd gezag grondgebiedoverstijgende aanvraag)

Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een
activiteit die op het grondgebied van meer dan een gemeente, waterschap
of provincie plaatsvindt, wordt op die aanvraag beslist door het
daarvoor op grond van artikel 5.8, 5.9, 5.10 of 5.12 aangewezen
bestuursorgaan van de gemeente, het waterschap of de provincie waar de
activiteit in hoofdzaak zal worden verricht.

BZ

In artikel 5.16, tweede lid, vervalt “of krachtens”.

CA

Artikel 5.17 vervalt.

CB

In artikel 5.18, derde lid, wordt “Artikel 2.32, tweede tot en met
vijfde lid” vervangen door: Artikel 2.32, tweede tot en met zesde lid.

CC

Artikel 5.19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt “omgevingsplan en”.

2. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde
lid tot eerste en tweede lid.

3. Het eerste en tweede lid (nieuw) komen te luiden:

1. Bij omgevingsverordening kunnen regels worden gesteld over het
verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een
milieubelastende activiteit, tenzij het gaat om een op grond van artikel
5.26, vierde lid, aangewezen geval.

2. Bij het stellen van de regels worden de grenzen van artikel 2.3,
tweede lid, in acht genomen. Artikel 2.32, eerste, vijfde en zesde lid,
is van overeenkomstige toepassing op die regels, waarbij een verzoek als
bedoeld in artikel 2.32, eerste lid, ook door Onze Minister die het
aangaat kan worden gedaan. 

CD

Artikel 5.20 komt te luiden:

Artikel 5.20 (artikel 5.18 beoordelingsregels aanvraag bouwactiviteit)

1. Voor een bouwactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18,
gesteld met het oog op:

a. het waarborgen van de veiligheid,

b. het beschermen van de gezondheid,

c. duurzaamheid en bruikbaarheid.

2. De regels strekken ertoe dat de omgevingsvergunning alleen wordt
verleend als aannemelijk is dat wordt voldaan aan de regels over
bouwactiviteiten, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a,
of daarover gestelde maatwerkregels.

CE

Artikel 5.21 komt te luiden:

Artikel 5.21 (artikel 5.18 beoordelingsregels aanvraag
omgevingsplanactiviteit)

1. Voor een omgevingsplanactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel
5.18, gesteld met het oog op de doelen van de wet. 

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:

a. de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van daarvoor in
het omgevingsplan gestelde regels, 

b. de omgevingsvergunning ook kan worden verleend met het oog op een
evenwichtige toedeling van functies aan locaties, 

c. op de beslissing of de omgevingsvergunning in een geval als bedoeld
onder b kan worden verleend als het gaat om een omgevingsplanactiviteit
anders dan van provinciaal of nationaal belang geheel en als het gaat om
een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang
gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn:

1°. de op grond van de artikelen 2.22 en 2.24 gestelde regels over
omgevingsplannen,

2°. de op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 gegeven instructies over
omgevingsplannen.

3. De regels, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder c, onder 1°,
strekken er ook toe dat als in een op grond van artikel 2.22 gestelde
regel toepassing is gegeven aan artikel 2.32, eerste lid, een verzoek
als bedoeld in dat lid ook kan worden gedaan door Onze Minister die het
aangaat.

4. Van het tweede lid kan worden afgeweken voor een
omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een maatwerkregel.

CF

Artikel 5.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt “rijksmonumenten” vervangen door: monumenten
en archeologische monumenten.

2. In onderdeel b wordt “rijksmonumenten” vervangen door:
monumenten. 

CG

Artikel 5.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden: 

c. het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen,.

b. In onderdeel d vervalt “voor zover de regels een lozingsactiviteit
op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk
betreffen:. 

2. In het tweede lid wordt “een lozingsactiviteit” vervangen door:
lozingsactiviteiten.

CH

Artikel 5.25 vervalt.

CI

Artikel 5.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “en het beschermen van de gezondheid en het
milieu” vervangen door: , het beschermen van de gezondheid en het
beschermen van het milieu.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Ook strekken deze regels ertoe dat op de beslissing of de
omgevingsvergunning kan worden verleend van toepassing zijn de op grond
van artikel 5.19, eerste lid, in de omgevingsverordening gestelde regels
over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een
milieubelastende activiteit.

4. In afwijking van het tweede lid strekken de regels voor daartoe bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van milieubelastende
activiteiten er alleen toe dat de beoordeling of sprake is van
aanzienlijke milieueffecten, bedoeld in artikel 16.43, tweede lid,
plaatsvindt.

CJ

Artikel 5.27 komt te luiden:

Artikel 5.27 (artikel 5.18 beoordelingsregels aanvraag
mijnbouwlocatieactiviteit)

1. Voor een mijnbouwlocatieactiviteit worden de regels, bedoeld in
artikel 5.18, gesteld met het oog op:

a. het waarborgen van de veiligheid,

b. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

2. Op het stellen van deze regels is artikel 4.24, tweede lid, en derde
lid, aanhef en onder b, van overeenkomstige toepassing.

CK

Artikel 5.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning weigeren in het geval en
onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, voor zover de
aanvraag betrekking heeft op: 

a. een bouwactiviteit,

b. een omgevingsplanactiviteit:

1°. bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een
bouwwerk,

2°. anders dan onder 1° die wordt verricht in het kader van de
uitoefening van een inrichting of bedrijf als bedoeld in artikel 7 van
die wet,

c. een daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
milieubelastende activiteit.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder betrokkene als
bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
door het openbaar bestuur ook verstaan degene die op grond van feiten en
omstandigheden redelijkerwijs met de aanvrager van de
omgevingsvergunning kan worden gelijkgesteld.

3. In het derde lid (nieuw) wordt “om een advies als bedoeld in
artikel 9 van die wet vragen” vervangen door: vragen om een advies als
bedoeld in artikel 9 van die wet.

CL

Artikel 5.33 komt te luiden:

Artikel 5.33 (verlenen of weigeren vergunning vanwege instemming)

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor de
beslissing op de aanvraag op grond van artikel 16.16 instemming van een
ander bestuursorgaan behoeft, wordt de omgevingsvergunning verleend of
geweigerd met inachtneming van het besluit over de instemming. 

CLa

In paragraaf 5.1.3 wordt na artikel 5.33 een artikel ingevoegd,
luidende: 

Artikel 5.33a (gedeeltelijke verlening omgevingsvergunning bij aanvraag
meer activiteiten)

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op meer dan een activiteit
wordt als er een bij of krachtens deze paragraaf gestelde regel is op
grond waarvan voor een deel van die activiteiten de omgevingsvergunning
moet worden geweigerd, de vergunning alleen geweigerd voor die
activiteiten en voor de overige activiteiten verleend. 

2. In afwijking van het eerste lid wordt de omgevingsvergunning in haar
geheel geweigerd op verzoek of met instemming van de aanvrager. 

CM

Artikel 5.34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “met het oog op” vervangen door: voor.

2. In het tweede lid wordt “de artikelen 12.1, vierde lid, 12.8,
eerste lid, 13.5, eerste tot en met derde lid, en 13.6” vervangen
door: de artikelen 12.1, vierde lid, 13.5, eerste tot en met vijfde lid,
en 13.6.

3. Het derde en vierde lid komen te luiden:

3. Regels over het verbinden van voorschriften aan een
omgevingsvergunning kunnen ook worden gesteld bij:

a. omgevingsplan, voor zover het gaat om een omgevingsvergunning voor
een omgevingsplanactiviteit, 

b. waterschapsverordening, voor zover het gaat om een
omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.3, 

c. omgevingsverordening, voor zover het gaat om een omgevingsvergunning
voor:

1°. een milieubelastende activiteit, tenzij het gaat om een op grond
van artikel 5.26, vierde lid, aangewezen geval,

2°. een activiteit als bedoeld in artikel 5.4. 

4. Bij het stellen van regels als bedoeld in het derde lid, aanhef en
onder c, worden de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, in acht genomen.

CN

Artikel 5.35 vervalt.

CO

Artikel 5.36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, tweede zin, vervalt.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde
lid tot derde en vierde lid.

CP

Na artikel 5.36 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.36a (termijnstelling seizoensgebonden en drijvende bouwwerken)

1. In een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor een
seizoensgebonden bouwwerk of voor een omgevingsplanactiviteit bestaande
uit een bouwactiviteit voor een seizoensgebonden bouwwerk:

a. kan worden bepaald dat het bouwwerk op grond van die vergunning
gedurende opeenvolgende kalenderjaren kan worden gebouwd en gesloopt, en

b. wordt bepaald binnen welke opeenvolgende tijdvakken van een
kalenderjaar het bouwen en slopen van het bouwwerk plaatsvindt. 

2. Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor een drijvend
bouwwerk of voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een
bouwactiviteit voor een drijvend bouwwerk omvat ook de toestemming om
het bouwwerk in verband met werkzaamheden te verplaatsen en op dezelfde
locatie terug te plaatsen. 

3. In een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor een drijvend
bouwwerk of voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een
bouwactiviteit voor een drijvend bouwwerk kan worden bepaald dat het
bouwwerk op grond van die vergunning ook in andere gevallen dan bedoeld
in het tweede lid kan worden verplaatst en op dezelfde locatie kan
worden teruggeplaatst. 

Artikel 5.36b (conversie omgevingsvergunning wateractiviteit vanwege
nieuwe vergunningplicht stortingsactiviteit op zee)

Als het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, om zonder
omgevingsvergunning een stortingsactiviteit op zee te verrichten door
een wijziging van bijlage 4 bij het Londen-protocol van toepassing wordt
op een activiteit waarvoor al een omgevingsvergunning voor een
lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of voor een
beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk als
bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, is verleend, geldt die
omgevingsvergunning als omgevingsvergunning voor een stortingsactiviteit
op zee, mits in die bijlage bij het Londen-protocol is bepaald dat voor
die activiteit een vergunning kan worden verleend.

CQ

Artikel 5.37 komt te luiden:

Artikel 5.37 (normadressaat omgevingsvergunning en aanwijzing
vergunninghouder)

1. Een omgevingsvergunning geldt voor degene die de activiteit verricht
waarop zij betrekking heeft. Diegene is vergunninghouder en draagt zorg
voor de naleving van de vergunningvoorschriften.

2. Als een aangevraagde of verleende omgevingsvergunning zal gaan gelden
voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, informeert de
aanvrager respectievelijk de vergunninghouder ten minste vier weken van
tevoren het bevoegd gezag daarover. Bij ministeriële regeling worden
regels gesteld over de gegevens die daarbij worden verstrekt. 

3. In afwijking van het eerste lid, eerste zin, kan het bevoegd gezag in
de omgevingsvergunning bepalen dat deze alleen geldt voor degene aan wie
zij is verleend, als de persoon van de vergunninghouder van belang is
voor de toepassing van de regels over het verlenen of weigeren van de
omgevingsvergunning. 

CR

Na artikel 5.37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.37a (verantwoordelijkheidsverdeling vergunninghouders)

1. In afwijking van artikel 5.37, eerste lid, kan het bevoegd gezag in
de omgevingsvergunning bepalen dat een vergunninghouder alleen zorg
draagt voor de naleving van de vergunningvoorschriften voor de
activiteit die of het deel van de activiteit dat hij verricht, voor
zover de activiteit of het deel van de activiteit te onderscheiden is,
tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
geval.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de toepassing van het eerste lid. 

CS

Artikel 5.38, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. een milieubelastende activiteit, tenzij het gaat om een op grond van
artikel 5.26, vierde lid, aangewezen geval,.

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. een lozingsactiviteit op:

1°. een oppervlaktewaterlichaam,

2°. een zuiveringtechnisch werk,.

CT

Artikel 5.40 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel b tot
onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende: 

b. voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid: als het
gaat om het wegnemen of beperken van gevaar, bedoeld in artikel 3,
zevende lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het
openbaar bestuur, waarbij artikel 5.31, tweede en derde lid, van
overeenkomstige toepassing is,. 

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd: 

a. De aanhef komt te luiden: 

2. In andere gevallen dan bedoeld in artikel 18.10 kan het bevoegd gezag
een omgevingsvergunning intrekken:. 

b. In onderdeel d wordt “artikel 5.31, tweede lid” vervangen door:
artikel 5.31, tweede en derde lid. 

c. In onderdeel e worden “lozingsactiviteit op een
oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk” en
“lozingsactiviteit” vervangen door: wateractiviteit. 

CU

Artikel 5.41 komt te luiden:

Artikel 5.41 (toepassing artikelen 5.39 en 5.40 op verzoek
instemmingsorgaan)

Het bevoegd gezag wijzigt de voorschriften van een omgevingsvergunning
voor een activiteit of trekt de omgevingsvergunning voor een activiteit
in met toepassing van artikel 5.39 of 5.40, op verzoek van het
bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.16, eerste lid, heeft beslist
over instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om de
omgevingsvergunning voor die activiteit of dat op grond van artikel
16.16, derde of vierde lid, heeft bepaald dat instemming niet is
vereist. 

CV

In artikel 5.42, eerste lid, wordt “regels voor die activiteit”
vervangen door: regels over die activiteit.

CW

Artikel 5.43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Het eerste lid kan ook worden toegepast tegelijk met:

a. het beslissen op een aanvraag om een nieuwe omgevingsvergunning,
waarbij dit in afwijking van het eerste lid ook geldt als slechts Ă©Ă©n
omgevingsvergunning van kracht is,

b. het wijzigen van de voorschriften van een van kracht zijnde
omgevingsvergunning of het intrekken van een van kracht zijnde
omgevingsvergunning met toepassing van artikel 5.39 of 5.40. 

CX

Artikel 5.44 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt “voor het”. 

2. In het eerste lid, tweede zin, wordt “, gedeputeerde staten, Onze
Minister of Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze
Minister” vervangen door: of gedeputeerde staten of door Onze Minister
die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. 

3. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot
en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Overeenstemming als bedoeld in het eerste lid is niet vereist voor
een besluit tot uitwerking van een projectbesluit als bedoeld in artikel
5.54 en voor een besluit tot wijziging van een projectbesluit. Bij
regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister die het
aangaat, kunnen categorieën projecten worden aangewezen waarvoor geen
overeenstemming is vereist voor de vaststelling van een projectbesluit.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in
overeenstemming met Onze Minister die het aangaat, kan daarnaast ook in
andere gevallen bepalen dat geen overeenstemming is vereist voor het
vaststellen van een projectbesluit.

4. In het derde lid (nieuw) wordt “gedeputeerde staten, Onze Minister
of Onze Minister die het aangaat” vervangen door: gedeputeerde staten
of Onze Minister die het aangaat”.

5. Het vijfde tot en met zevende lid (nieuw) vervallen.

CY

Na artikel 5.44 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.44a (voorrangsregel bevoegd gezag projectbesluit)

	1. Gedeputeerde staten van de provincie waar het project in hoofdzaak
wordt uitgevoerd, zijn bevoegd om het projectbesluit vast te stellen.

	2. Het dagelijks bestuur van het waterschap waar het project in
hoofdzaak wordt uitgevoerd, is bevoegd om het projectbesluit vast te
stellen. 

	3. Als gedeputeerde staten van een of meer provincies en het dagelijks
bestuur van een of meer waterschappen gezamenlijk een project willen
uitvoeren, zijn gedeputeerde staten van de provincie waar het project
geheel of in hoofdzaak wordt uitgevoerd bevoegd om het projectbesluit
vast te stellen. 

	4. Als Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en gedeputeerde
staten van een of meer provincies of het dagelijks bestuur van een of
meer waterschappen gezamenlijk een project willen uitvoeren, is Onze
Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bevoegd om het projectbesluit
vast te stellen.

Artikel 5.44b (flexibiliteitsregeling projectbesluit Rijk)

1. Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan de bevoegdheid om een
projectbesluit vast te stellen overdragen aan gedeputeerde staten van de
provincie waar het project geheel of in hoofdzaak wordt uitgevoerd, als
deze daarmee instemmen. 

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de toepassing van het eerste lid.

CZ

Artikel 5.45, vierde lid, onder b, komt te luiden:

	b. Onze Minister die het aangaat: als hij op grond van artikel 5.44,
eerste lid, of op grond van artikel 5.44a, vierde lid, bevoegd is om het
projectbesluit in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties vast te stellen.

DA

In artikel 5.46, eerste lid, wordt “Onze Minister” vervangen door:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in overeenstemming met
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,.

DB

In artikel 5.47, tweede lid, wordt “wordt bepaald” vervangen door:
kan worden bepaald.

DC

In artikel 5.49 wordt “kan inhouden” vervangen door: houdt in.

DD

Artikel 5.52 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het projectbesluit wijzigt het omgevingsplan met regels die nodig
zijn voor het uitvoeren en in werking hebben of in stand houden van het
project.

2. In het tweede lid, onder b, vervalt “volgens de bij die maatregel
aangegeven regels”.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij de maatregel kunnen regels worden aangewezen die van toepassing
zijn op het daarin aangewezen besluit.

DE

Artikel 5.53 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Voor de toepassing van artikel 5.52, tweede lid, onder a, zijn de
paragrafen 5.1.3 tot en met 5.1.5 en de op grond daarvan gestelde regels
van overeenkomstige toepassing. 

2. In het derde lid wordt “regels die bij of krachtens een regeling
van een gemeente of waterschap zijn vastgesteld” vervangen door:
regels die bij of krachtens een andere regeling van een gemeente dan een
omgevingsplan of bij of krachtens een regeling van een waterschap zijn
vastgesteld. 

3. Het vierde lid komt te luiden:

4. Als de uitvoering van een projectbesluit, vastgesteld door Onze
Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onevenredig wordt belemmerd
door regels die bij of krachtens een andere regeling van een gemeente
dan een omgevingsplan of bij of krachtens een regeling van een provincie
of waterschap zijn vastgesteld, kunnen die regels bij het projectbesluit
of bij besluit van Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
respectievelijk Onze Minister die het aangaat, om dringende redenen
buiten toepassing worden gelaten.

DF

Na artikel 5.53 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.53a (geen belemmering projectbesluit en voorbereidingsbesluit)

1. Artikel 4.19a, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, is van
overeenkomstige toepassing op een projectbesluit dat wordt vastgesteld
door het dagelijks bestuur van een waterschap.

2. In een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit dat wordt
vastgesteld door gedeputeerde staten worden geen regels gesteld die:

a. het uitvoeren van een project belemmeren waarvoor een projectbesluit
is vastgesteld door een bestuursorgaan van het Rijk, of

b. in strijd zijn met regels die in het omgevingsplan zijn opgenomen op
grond van een voorbereidingsbesluit van een bestuursorgaan van het Rijk.

3. In een projectbesluit van het Rijk wordt een termijn gesteld voor de
toepassing van het tweede lid. Als het bestuursorgaan het nodig acht
voor de uitvoering van het project, kan de termijn eenmaal worden
verlengd.

4. Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor zover
een instructieregel als bedoeld in artikel 2.24 of een instructie als
bedoeld in artikel 2.34 het stellen van dergelijke regels vergt.

DG

Artikel 5.55 komt te luiden:

Artikel 5.55 (gemeentelijk project van publiek belang)

Als het opnemen van regels in het omgevingsplan die gericht zijn op het
uitvoeren en in werking hebben of in stand houden van een project van
publiek belang wordt voorbereid met overeenkomstige toepassing van de
artikelen 5.45, eerste en derde lid, 5.47, 5.48, 5.49 en 5.51, is
artikel 16.87 van overeenkomstige toepassing.

DH

Na artikel 10.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.1a (toegang tot de onroerende zaak)

Voor activiteiten als bedoeld in de afdelingen 10.2 en 10.3 en de
activiteiten, genoemd in de gedoogplichtbeschikking, heeft de
initiatiefnemer of diens gemachtigde toegang tot de onroerende zaak voor
zover dat redelijkerwijs voor de uitvoering daarvan nodig is.

DI

Artikel 10.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: informatieplicht voorgenomen
activiteiten.

2. In het artikel wordt “werkzaamheden” vervangen door:
activiteiten.

DJ

In artikel 10.5, tweede lid, wordt “Onze Minister of het bestuur van
een waterschap” vervangen door “Onze Minister van Infrastructuur en
Waterstaat of het dagelijks bestuur van een waterschap” en “besluit
van Onze Minister” door: besluit van Onze Minister van Infrastructuur
en Waterstaat.

DK

In artikel 10.6, eerste lid, wordt “werkzaamheden” vervangen door:
activiteiten.

DL

In artikel 10.7 wordt “artikel 1.1, eerste lid, van de Wet
luchtvaart” vervangen door “artikel 8.1b van de Wet luchtvaart” en
“de uitvoering van de taken, toegedeeld aan de Luchtverkeersleiding
Nederland” door: de uitoefening van de taken, toegedeeld aan de LVNL.

DM

In artikel 10.8, derde lid, vervalt “als bedoeld in de Wet lokaal
spoor,”.

DN

Artikel 10.13 komt te luiden:

Artikel 10.13 (gedoogplichten infrastructuur en water)

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een
rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of
opruimen van:

a. een werk voor hoofdspoorwegen,

b. infrastructuur nodig voor de productie en distributie van drinkwater
als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, in samenhang met artikel
1, eerste lid, van de Drinkwaterwet,

c. een werk ter uitvoering van een projectbesluit waarop artikel 5.46,
eerste lid, van toepassing is,

d. een werk voor het transport van afvalwater, uitgevoerd door een
waterschap,

e. een werk voor het transport van afvalwater, hemelwater of grondwater,
uitgevoerd door een gemeente,

f. lokale spoorweginfrastructuur.

2. Het dagelijks bestuur van een waterschap kan aan een rechthebbende
een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van een
werk ter uitvoering van een projectbesluit waarop artikel 5.46, tweede
lid, van toepassing is.

DO

Na artikel 10.13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.13a (gedoogplicht stortplaatsen)

1. Het bevoegd gezag voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor
een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op een stortplaats
kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het verrichten
van onderzoek op die stortplaats of in de onmiddellijke omgeving daarvan
en voor het aanbrengen, aanwezig zijn, onderhouden, gebruiken en
verwijderen van de voor dat onderzoek benodigde middelen als dat nodig
is in het belang van de bescherming van de bodem.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. het storten van afvalstoffen als het gaat om het begraven van
stoffelijke resten of het op of in de bodem verspreiden van as,
afkomstig van de verbranding van stoffelijke resten,

b. stortplaatsen waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort,

c. stortplaatsen waar het storten van afvalstoffen is beëindigd voor 1
maart 1995, 

d. stortplaatsen waar op of na 1 maart 1995 alleen afvalstoffen zijn of
worden gestort voor het aanbrengen van een bovenafdichting op die
stortplaats, als de gestorte hoeveelheid ten hoogste 0,3 m3 afvalstof
per m2 stortoppervlak bedraagt.

DP

Artikel 10.14 komt te luiden:

Artikel 10.14 (gedoogplichten energie en mijnbouw)

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, na overleg met Onze
Minister van Economische Zaken en Klimaat, aan een rechthebbende een
gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:

a. een net of als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de
Elektriciteitswet 1998 of een windpark met een capaciteit van ten minste
5 MW,

b. een gasproductienet of een gastransportnet als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, van de Gaswet,

c. een mijnbouwwerk,

d. werken bestemd voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen als bedoeld
in artikel 1 van de Mijnbouwwet,

e. een inrichting waarvoor een vergunning is verleend op grond van
artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet,

f. een warmtenet als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet. 

DQ

In artikel 10.15 wordt “Onze Minister” vervangen door “Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat” en “als bedoeld in de
Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag” door: als bedoeld in
artikel 1 van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag.

DR

In artikel 10.16, eerste en tweede lid, wordt “Onze Minister”
vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

DS

In artikel 10.17, tweede lid, onder a en b, wordt “werkzaamheden”
vervangen door: activiteiten.

DT

In artikel 10.18 wordt “Onze Minister” vervangen door: Onze Minister
van Infrastructuur en Waterstaat.

DU

In artikel 10.19, tweede lid, wordt “afwijkactiviteit” vervangen
door: omgevingsplanactiviteit.

DV

Na artikel 10.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.19a (gedoogplicht defensiewerken)

Onze Minister van Defensie kan aan een rechthebbende een gedoogplicht
opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van werken voor de
uitoefening van defensietaken.

DW

In artikel 10.20 wordt “Onze Minister” vervangen door: Onze Minister
van Infrastructuur en Waterstaat.

DX

Artikel 10.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Onze Minister” vervangen door “Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat” en “de artikelen 10.13
tot en met 10.19” door: de artikelen 10.13 tot en met 10.19a.

2. In het tweede lid wordt “Onze Minister” vervangen door: Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

DY

In artikel 10.23, eerste lid, wordt “wat betreft” vervangen door:
als het gaat om.

DZ

In artikel 10.24 wordt “de het tot stand brengen” vervangen door:
het tot stand brengen.

EA

Artikel 10.26 vervalt.

EB

Afdeling 10.4 vervalt.

EC

Artikel 12.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

a. een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwactiviteit of
een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit kan worden
verricht, en.

2. In het vierde lid wordt na “bouwactiviteit” ingevoegd: of een
omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit.

ED

Artikel 12.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “een bouwactiviteit” ingevoegd: of een
omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Als het bevoegd gezag voornemens is de aan de grondexploitatie
verbonden kosten te verhalen op grond van exploitatievoorschriften,
worden die voorschriften verbonden aan een van de volgende besluiten,
als die een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit bestaande uit
een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 12.1, eerste lid, mogelijk
maken:

a. een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een
omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit, of 

b. een projectbesluit.

EE

Artikel 12.5, derde lid, tweede zin, komt te luiden: Bij de maatregel
worden in ieder geval regels gesteld over:

a. het bepalen van een tijdvak of fasering van de grondexploitatie,

b. het stellen van eisen aan de inrichting van het exploitatiegebied, en

c. het stellen van eisen aan de woningbouwcategorieën, bedoeld in
artikel 12.1, vierde lid, onder b.

EF

In artikel 12.6, vijfde lid, tweede zin, wordt na “de
bouwactiviteit” ingevoegd: of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit
een bouwactiviteit. 

EG

Artikel 12.8 komt te luiden:

Artikel 12.8 (verhaal kosten)

1. Als er geen overeenkomst over grondexploitatie is aangegaan, verhaalt
het bevoegd gezag de aan de grondexploitatie verbonden kosten bij
beschikking.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
berekening van die kosten. 

EH

In artikel 12.9, tweede lid, wordt “exploitatiebijdragen” vervangen
door: kosten.

EI

Artikel 12.11 komt te luiden:

Artikel 12.11 (rechtsgevolg niet tijdig betalen)

1. Het is verboden een op grond van artikel 12.1, eerste lid, onder a,
aangewezen activiteit te verrichten, zolang de op grond van dit
hoofdstuk verschuldigde kosten niet zijn betaald. 

2. In afwijking van het eerste lid kan bij de beschikking, bedoeld in
artikel 12.8, worden bepaald dat de betaling geheel of gedeeltelijk na
aanvang van de activiteit plaatsvindt, mits aan de beschikking
voorschriften worden verbonden over het stellen van aanvullende
zekerheden voor betaling van de verschuldigde kosten.

3. In een geval als bedoeld in het tweede lid kan het bevoegd gezag bij
het uitblijven van betaling de verschuldigde kosten invorderen bij
dwangbevel.

EJ

Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “een aanvraag, wijziging of intrekking van
een besluit” vervangen door: een aanvraag om een besluit.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij ministeriële regeling worden:

a. de besluiten aangewezen waarvoor rechten worden geheven,

b. de tarieven voor te heffen rechten vastgesteld,

c. regels gesteld over hoe die rechten worden geheven. 

EK

In het opschrift van afdeling 13.2 wordt “Vergoeding van extra kosten
van de gemeente” vervangen door: Vergoeding en verhaal van kosten. 

EL

Artikel 13.3 komt te luiden:

Artikel 13.3 (vergoeding van extra kosten bestuursorganen)

1. Als een bestuursorgaan bij de uitoefening van een taak of bevoegdheid
op grond van deze wet extra kosten heeft gemaakt als gevolg van een
verzoek om een besluit of maatregel als bedoeld in artikel 15.1, eerste
lid, een instructie of instructieregel die gaat over een in die
instructie of instructieregel aangegeven locatie of een besluit over
instemming van een ander bestuursorgaan, en over de toedeling van die
kosten geen overeenstemming is bereikt, kan het bij dat bestuursorgaan
verzoeken om de door hem gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk te
vergoeden voor zover die kosten zijn gemaakt in verband met de
behartiging van een belang van dat andere bestuursorgaan.

2. De vergoeding kan worden toegekend voor zover:

a. de kosten redelijkerwijs niet voor rekening behoren te blijven van de
rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort,

b. de vergoeding niet voldoende op een andere manier is verzekerd, en

c. de vergoeding niet op grond van een wettelijk voorschrift is
uitgesloten.

EM

Na artikel 13.3 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 13.3a (verhaal van kosten bij verontreiniging fysieke
leefomgeving)

1. De Staat of een provincie, gemeente of waterschap kan in bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen gevallen de voor rekening van die
rechtspersoon komende kosten die het gevolg zijn van verontreiniging,
aantasting, verstoring of beschadiging van daarbij aangewezen onderdelen
van de fysieke leefomgeving verhalen op degene door wiens onrechtmatige
daad de verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging is
veroorzaakt of op degene die anders op grond van burgerlijk recht buiten
overeenkomst aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan. Bij de maatregel
kunnen regels worden gesteld over de verhaalbare kostensoorten.

2. Als sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, kan een
rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid de voor rekening van die
rechtspersoon komende kosten verhalen.

3. In gevallen waarin de veroorzaker van de verontreiniging, aantasting,
verstoring of beschadiging niet op grond van een onrechtmatige daad
aansprakelijk is, kunnen de in het eerste lid bedoelde kosten toch
worden verhaald als de veroorzaker: 

a. op het moment dat hij de verontreiniging, aantasting, verstoring of
beschadiging veroorzaakte, de ernstige gevaren van de activiteit kende
of behoorde te kennen, en 

b. vanwege deze ernstige gevaren ernstig verwijtbaar activiteiten die de
ernstige verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging hebben
veroorzaakt, niet heeft nagelaten.

4. Als de activiteit bij het uitoefenen van beroep of bedrijf is
verricht, moet daarbij als het gaat om de ernstige verwijtbaarheid in
het bijzonder in aanmerking worden genomen:

a. de op het moment van de verontreiniging, aantasting, verstoring of
beschadiging gebruikelijke bedrijfsvoering met betrekking tot die
activiteit, en 

b. de op het moment van de verontreiniging, aantasting, verstoring of
beschadiging bestaande en voor de veroorzaker redelijkerwijs toepasbare
alternatieven.

Artikel 13.3b (verhaal kosten waterstaatswerken of zuiveringtechnische
werken)

1. De kosten in verband met schade, toegebracht aan een waterstaatswerk
of een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het Rijk of bij een
provincie, gemeente of waterschap, waarvoor een eigenaar of gebruiker
van een vaartuig aansprakelijk is, worden door de beheerder geraamd.

2. Als het geraamde bedrag niet aan de beheerder wordt betaald of geen
financiële zekerheid wordt gesteld voor betaling daarvan binnen een
redelijke termijn, is hij bevoegd, zo nodig met behulp van de sterke
arm, het voortzetten van de reis, het ondernemen van de terugtocht of
het aanvangen van een nieuwe reis te beletten, ook als het vaartuig
inmiddels buiten zijn ambtsgebied is gebracht.

3. Als blijkt dat de werkelijke kosten minder bedragen dan het betaalde
bedrag, wordt het overschot, vermeerderd met de wettelijke rente,
uitgekeerd aan degene die heeft betaald. De wettelijke rente wordt
berekend vanaf de dag van betaling. 

Artikel 13.3c (schadevergoedingsovereenkomst)

1. De rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort dat vergoeding
van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht in samenhang met artikel 15.1, eerste lid, toekent, kan
met degene die de activiteit verricht overeenkomen dat de door het
bestuursorgaan toe te kennen schadevergoeding en de daarmee
samenhangende kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening komen van
degene die de activiteit verricht.

2. Degene die de activiteit verricht en met wie een overeenkomst als
bedoeld in het eerste lid is gesloten, is belanghebbende bij het besluit
tot toekenning van de schadevergoeding.

Artikel 13.3d (verhalen van schadevergoeding bij beschikking)

Als een bestuursorgaan schadevergoeding heeft betaald als gevolg van een
besluit als bedoeld in artikel 15.1 dat op aanvraag is genomen of een
regel als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onder c tot en met g,
waarbij een activiteit is toegestaan, kan het bestuursorgaan dat bevoegd
is om te beslissen op de aanvraag om schadevergoeding in bij algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen de schadevergoeding bij
beschikking geheel of gedeeltelijk in rekening brengen bij de aanvrager
van dat besluit of degene die de toegestane activiteit verricht, tenzij:

a. de schadevergoeding redelijkerwijze voor rekening behoort te blijven
van het bestuursorgaan, of

b. de schadevergoeding voldoende op een andere manier is verzekerd.

EMa

Na het voorgestelde artikel 13.3d wordt een artikel ingevoegd, luidende:


Artikel 13.3e (gebruiksvergoeding door initiatiefnemer)

1. De rechthebbende ontvangt van de initiatiefnemer een redelijke
gebruiksvergoeding voor zover die vergoeding niet is inbegrepen in de
vergoeding van de schade, bedoeld in artikel 15.14, eerste lid:

a. bij een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.14, tenzij de
initiatiefnemer een netbeheerder is als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onder k, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 1, eerste lid,
onder e, van de Gaswet of artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, of 

b. bij een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.21, tenzij de
initiatiefnemer een bestuursorgaan is.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de toepassing
van het eerste lid, waaronder over de hoogte van de gebruiksvergoeding. 

3. Op een vordering tot gebruiksvergoeding is de civiele rechter bevoegd
binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaak geheel of in hoofdzaak is
gelegen.

4. Artikel 10.1 is van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

EN

Artikel 13.4 vervalt.

EO

Na afdeling 13.2 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 13.2a heffingen

Artikel 13.4 (grondwaterbeschermingsheffing) 

1. Bij provinciale verordening kan als belasting een heffing worden
ingesteld ter bestrijding van de kosten die zijn gemaakt voor de
vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 15.1, eerste lid,
vanwege regels in een omgevingsverordening over het beschermen van de
kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden voor de
bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water, voor zover de
schade is veroorzaakt door:

a. een regel in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1,
eerste lid,

b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid,
aanhef en onder b,

c. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid,
aanhef en onder b, als toepassing is gegeven aan artikel 5.43,

d. het wijzigen van voorschriften van een omgevingsvergunning ter
uitvoering van een verzoek als bedoeld in artikel 5.41,

e. het wijzigen van voorschriften van een omgevingsvergunning op grond
van artikel 5.39, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 5.42,
tweede lid.

2. De heffing wordt geheven van de houder van een omgevingsvergunning
voor een wateronttrekkingsactiviteit, als het gaat om het onttrekken van
grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, als bedoeld in
artikel 5.1, tweede lid, onder d.

3. De grondslag van de heffing is de onttrokken hoeveelheid grondwater.

4. Tot het instellen van een heffing wordt overgegaan binnen een jaar
nadat een besluit waarbij de schadevergoeding, bedoeld in het eerste
lid, is toegekend, in werking is getreden. 

5. De heffing wordt jaarlijks geheven gedurende een termijn van ten
hoogste tien jaar. In de provinciale verordening kan worden bepaald dat
de heffing op verzoek van de heffingplichtige voor de op het tijdstip
van indiening van het verzoek nog niet aangevangen jaren waarover de
heffing wordt geheven, ineens kan worden voldaan volgens in de
verordening te stellen regels.

Artikel 13.4a (ontgrondingenheffing)

1. Bij provinciale verordening kan als belasting een heffing worden
ingesteld ter bestrijding van de kosten die zijn gemaakt voor:

a. de vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 15.1, eerste
lid, die wordt veroorzaakt door een omgevingsvergunning voor een
ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en
onder c,

b. onderzoek naar het verband tussen een ontgrondingsactiviteit waarvoor
een omgevingsvergunning is verleend en schade aan onroerende zaken, 

c. de bepaling van de omvang van de schade, bedoeld onder b.

2. De heffing wordt geheven van de houder van een omgevingsvergunning
voor een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid,
aanhef en onder c. 

3. De grondslag van de heffing is de hoeveelheid te winnen vaste
stoffen, gemeten in profiel van ontgraving, die is toegestaan op grond
van de omgevingsvergunning. Een heffing kan slechts eenmaal worden
geheven.

4. Als de omgevingsvergunning wordt vernietigd of ingetrokken of de
daaraan verbonden voorschriften worden gewijzigd in die zin dat de
toegestane te winnen hoeveelheid vaste stoffen wordt verminderd, vindt
op verzoek van de heffingplichtige teruggaaf van de heffing plaats.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

a. de hoeveelheid te winnen vaste stoffen waarbij geen heffing is
verschuldigd,

b. de hoogte van het bedrag waarbij geen teruggave van de heffing
plaatsvindt,

c. de wijze van heffing.

Artikel 13.4b (grondwateronttrekkingsheffing)

1. Bij provinciale verordening kan als belasting een heffing worden
ingesteld op het onttrekken van grondwater ter bestrijding van kosten
die door de provincie zijn gemaakt voor:

a. maatregelen die direct verband houden met het voorkomen en tegengaan
van nadelige gevolgen van het onttrekken van grondwater en het in de
bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater,

b. noodzakelijke onderzoeken voor het grondwaterbeleid en de
vaststelling van schade als bedoeld in artikel 15.13, eerste lid, in
samenhang met artikel 10.3, derde lid,

c. het houden van een register met gegevens over het onttrekken van
grondwater en het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het
grondwater,

d. de vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 15.1, eerste
lid, onder e, die voortvloeit uit het onttrekken van grondwater of het
in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, en
waarvoor gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn.

2. De heffing wordt geheven van degenen die bij de verordening zijn
aangewezen. Daartoe behoren:

a. de houder van een omgevingsvergunning voor een
wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid,
aanhef en onder d, als het gaat om het onttrekken van grondwater door
een daarvoor bestemde voorziening, of van een omgevingsvergunning voor
een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4, als het gaat om het
onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening,

b. degene die voor de onttrekking van grondwater de op grond van deze
wet voorgeschreven melding heeft gedaan, 

c. in andere gevallen dan bedoeld onder a of b: degene voor wie de
onttrekking van grondwater plaatsvindt. 

3. De grondslag van de heffing is de onttrokken hoeveelheid water. Als
op grond van vergunningvoorschriften water in de bodem wordt gebracht,
wordt voor het vaststellen van de grondslag de in de bodem gebrachte
hoeveelheid water in mindering gebracht op de onttrokken hoeveelheid
volgens de bij de verordening te stellen regels.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bij de
maatregel aan te geven onttrekken van grondwater is vrijgesteld van de
heffing. Bij de maatregel kunnen regels worden gesteld over de kosten
van noodzakelijke onderzoeken.

EP

Artikel 13.5 komt te luiden:

Artikel 13.5 (financiële zekerheid)

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden gevallen aangewezen waarin
aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die
significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving kan hebben,
het voorschrift wordt of kan worden verbonden dat degene die de
activiteit verricht, financiële zekerheid stelt:

a. voor het nakomen van verplichtingen die op grond van de
omgevingsvergunning voor diegene gelden, of

b. ter dekking van zijn aansprakelijkheid voor schade aan de fysieke
leefomgeving als gevolg van die activiteit.

2. Als degene die de activiteit verricht een openbaar lichaam is, wordt
geen voorschrift over financiële zekerheid aan een omgevingsvergunning
verbonden, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
toepassing van het eerste lid. In ieder geval worden regels gesteld
over:

a. de vorm waarin financiële zekerheid wordt gesteld, 

b. de hoogte van het bedrag waarvoor financiële zekerheid wordt
gesteld,

c. hoe lang de financiële zekerheid in stand wordt gehouden. 

4. Als een voorschrift als bedoeld in het eerste lid aan een
omgevingsvergunning is verbonden en de verplichting niet wordt nageleefd
of schade is ontstaan, kan het bevoegd gezag de kosten of een deel van
de kosten die zijn gemaakt om naleving af te dwingen of de schade te
herstellen verhalen op de gestelde financiële zekerheid. Het bevoegd
gezag kan het te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

5. Aan een besluit tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een
omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid kan een voorschrift
als bedoeld in het eerste lid worden verbonden. Bij dat besluit kan
worden bepaald dat een voorschrift als bedoeld in het eerste lid
gedurende een in het besluit te bepalen termijn blijft gelden.

EQ

Artikel 13.6 komt te luiden:

Artikel 13.6 (financiële voorschriften voor een ontgrondingsactiviteit)

Onverminderd artikel 13.5 kan aan een omgevingsvergunning voor een
ontgrondingsactiviteit het voorschrift worden verbonden dat:

a. in plaats van de plicht, bedoeld in artikel 5.36, tweede lid, tot het
herstellen of realiseren van een toestand een bepaald bedrag ineens of
in gedeelten wordt betaald, 

b. de kosten van het beheer van onroerende zaken die zijn ontgrond
geheel of gedeeltelijk worden betaald, of

c. de kosten voor de aanpassing van de inrichting van de omgeving van de
ontgronde onroerende zaken en van het beheer van de aangepaste omgeving,
voor zover zij het gevolg zijn van de ontgronding, geheel of
gedeeltelijk worden betaald. 

ER

In artikel 13.7, tweede lid, wordt “Onze Minister” vervangen door:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

ES

Hoofdstuk 15 komt te luiden:

HOOFDSTUK 15 SCHADE

AFDELING 15.1 NADEELCOMPENSATIE

Artikel 15.1 (toepassingsbereik)

1. Als een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn
publiekrechtelijke bevoegdheid of taak op grond van deze wet schade
veroorzaakt, is titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht alleen van
toepassing op de toekenning van vergoeding van schade als bedoeld in
artikel 4:126, eerste lid, van die wet die wordt veroorzaakt door het
vaststellen, verlenen, stellen, treffen of, voor zover van toepassing,
wijzigen of intrekken van:

a. een peilbesluit als bedoeld in artikel 2.41,

b. een in een programma opgenomen beschrijving van een activiteit als
gevolg waarvan de activiteit is toegestaan,

c. een regel in het omgevingsplan, als het gaat om een regel als bedoeld
in artikel 4.1, eerste lid,

d. een regel in een waterschapsverordening, als het gaat om een regel
als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, 

e. een regel in een omgevingsverordening, als het gaat om een regel als
bedoeld in artikel 4.1, eerste lid,

f. een regel in een algemene maatregel van bestuur, als het gaat om een
regel als bedoeld in artikel 4.3, eerste of tweede lid,

g. een regel in een ministeriële regeling, als het gaat om een regel
als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, of 4.3, derde lid,

h. een maatwerkvoorschrift,

i. een toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen, 

j. een omgevingsvergunning of het weigeren daarvan, 

k. een projectbesluit,

l. een beslissing tot het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel
19.4,

m. een beslissing tot het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel
19.5,

n. een maatregel als bedoeld in artikel 19.15.

2. Als voor een activiteit een omgevingsvergunning is vereist op grond
van een regel als bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met e, of op
grond van artikel 5.1, geldt alleen het besluit tot het verlenen,
wijzigen, intrekken of weigeren van de omgevingsvergunning voor die
activiteit als schadeveroorzakend besluit.

3. Als op grond van artikel 5.52, eerste lid, een omgevingsplan wordt
gewijzigd, geldt alleen het projectbesluit als schadeveroorzakend
besluit.

Artikel 15.2 (schade die niet voor vergoeding in aanmerking komt)

Voor de toepassing van deze afdeling heeft de vergoeding van schade als
bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
geen betrekking op immateriële schade.

Artikel 15.3 (schadebepaling als een omgevingsvergunning is vereist)

1. Als voor een activiteit een omgevingsvergunning is vereist, wordt de
schade die bestaat uit waardevermindering van een onroerende zaak
bepaald aan de hand van een vergelijking van de waarde van de onroerende
zaak onmiddellijk voor en na het tijdstip waarop het bevoegd gezag
mededeling heeft gedaan van het besluit tot het verlenen of wijzigen van
de omgevingsvergunning.

2. Dit artikel is alleen van toepassing op schade die wordt veroorzaakt
door een regel op grond waarvan een activiteit is toegestaan buiten de
locatie waar de onroerende zaak is gelegen of door een maatregel die
buiten die locatie wordt getroffen.

Artikel 15.4 (aanvraag om schadevergoeding als geen omgevingsvergunning
is vereist)

1. Als voor een activiteit die is toegestaan op grond van een regel als
bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onder c tot en met g, geen
omgevingsvergunning is vereist, kan een aanvraag om schadevergoeding
worden ingediend als:

a. degene die de activiteit gaat verrichten aan het bevoegd gezag
informatie over die activiteit heeft verstrekt en het bevoegd gezag
kennis heeft gegeven van die informatie, volgens de regels die daarvoor
gelden, of 

b. met de activiteit is begonnen.

2. De schade die bestaat uit waardevermindering van een onroerende zaak
wordt bepaald aan de hand van een vergelijking van de waarde van de
onroerende zaak:

a. onmiddellijk voor en na het tijdstip waarop de kennisgeving, bedoeld
in het eerste lid, onder a, is gedaan, of 

b. als de informatie, bedoeld in het eerste lid, onder a, niet is
verstrekt: onmiddellijk voor en na het tijdstip waarop met de activiteit
is begonnen.

3. Als een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid, onder a, is
gedaan, wordt voor de toepassing van artikel 4:131, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht de dag na die waarop de kennisgeving is
gedaan, gelijkgesteld met de dag na die waarop de benadeelde bekend is
geworden met de schade en met het voor de schadeveroorzakende
gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan.

4. Dit artikel is alleen van toepassing op schade die wordt veroorzaakt
door een regel op grond waarvan een activiteit is toegestaan buiten de
locatie waar de onroerende zaak is gelegen of door een maatregel die
buiten die locatie wordt getroffen.

Artikel 15.5 (actieve risicoaanvaarding)

De aanvrager heeft het risico van het ontstaan van schade als bedoeld in
artikel 4:126, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht,
in ieder geval niet aanvaard als: 

a. de aanvrager overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek tot koop is overgegaan van een tot woning bestemde
onroerende zaak na de vaststelling of wijziging van het omgevingsplan, 

b. op de aanvraag om schadevergoeding artikel 15.1, tweede lid, of 15.4,
eerste lid, van toepassing is, en

c. de schade bestaat uit waardevermindering van de onroerende zaak.

Artikel 15.6 (passieve risicoaanvaarding)

Bij schade die wordt veroorzaakt door wijziging van een of meer regels
in een omgevingsplan of in een omgevingsverordening gesteld met het oog
op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, die ertoe
strekt dat het verrichten van bepaalde activiteiten niet meer is
toegestaan, heeft de aanvrager het risico van het ontstaan van schade
als bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, onder a, van de Algemene wet
bestuursrecht, aanvaard als:

a. het bevoegd gezag ten minste een jaar voorafgaand aan de wijziging
van die regel, van het voornemen daartoe kennis heeft gegeven in
overeenstemming met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht,

b. gedurende drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan die kennisgeving,
geen activiteit is verricht die in overeenstemming is met de regels in
het omgevingsplan of de omgevingsverordening die van toepassing waren,
en

c. vanaf het tijdstip van die kennisgeving tot het tijdstip van de
wijziging van die regel, geen activiteit is verricht die in
overeenstemming is met de regels in het omgevingsplan of de
omgevingsverordening die van toepassing waren of de voor een activiteit
op die locatie benodigde voorbereidingen niet zijn getroffen.

Artikel 15.7 (normaal maatschappelijk risico)

1. Bij een aanvraag om vergoeding van schade die bestaat uit
waardevermindering van een onroerende zaak die wordt veroorzaakt door
een besluit op grond waarvan een of meer activiteiten is of zijn
toegestaan buiten de locatie waar de onroerende zaak is gelegen of door
een maatregel die buiten die locatie wordt getroffen, wordt een deel ter
grootte van vier procent van de waarde van de onroerende zaak
onmiddellijk voor het ontstaan van de schade aangemerkt als behorend tot
het normale maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 4:126, eerste
lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2. Als de aanvraag om schadevergoeding betrekking heeft op verschillende
besluiten met onderlinge samenhang daartussen, past het bevoegd gezag
het eerste lid toe op de schade voortvloeiend uit die besluiten
gezamenlijk.

3. Het bevoegd gezag kan bij de behandeling van een aanvraag om
schadevergoeding het eerste lid buiten toepassing laten als dat lid van
toepassing is geweest bij de beslissing op een eerder ingediende
aanvraag om vergoeding van schade die bestaat uit waardevermindering van
de onroerende zaak.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen
waarin de schade wordt geacht niet uit te gaan boven het normale
maatschappelijke risico.

Artikel 15.8 (bevoegd gezag)

1. Als de aanvraag om schadevergoeding betrekking heeft op een besluit
van de gemeenteraad, het algemeen bestuur van een waterschap of
provinciale staten of op een algemene maatregel van bestuur of
ministeriële regeling, wordt als bestuursorgaan dat de schadevergoeding
toekent als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, aangemerkt het college van burgemeester en wethouders,
het dagelijks bestuur van het waterschap, het college van gedeputeerde
staten respectievelijk Onze Minister die het aangaat, tenzij het tweede
lid op die aanvraag van toepassing is.

2. Als de aanvraag om schadevergoeding betrekking heeft op een besluit
ter uitvoering van een projectbesluit, is het bestuursorgaan dat het
projectbesluit heeft vastgesteld, het bestuursorgaan dat de
schadevergoeding toekent. 

3. Een bestuursorgaan kan de bevoegdheid om te beslissen op een aanvraag
om schadevergoeding overdragen aan een ander bestuursorgaan, als dat
bestuursorgaan daarmee instemt.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de toepassing van het derde lid.

Artikel 15.9 (delegatiegrondslag regels aanvraag schadevergoeding)

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen of andere
instanties worden aangewezen die, in daarbij aangewezen gevallen, in de
gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit te
brengen over een aanvraag om schadevergoeding.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:


a. de wijze van beoordeling van een aanvraag om schadevergoeding, 

b. de totstandkoming van een beslissing op de aanvraag.

Artikel 15.10 (delegatiegrondslag informatieverplichting)

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over een
in een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening op
te nemen verplichting tot het verstrekken van informatie en tot de
kennisgeving daarvan, met het oog op de indiening van een aanvraag om
schadevergoeding als bedoeld in artikel 15.4.

Afdeling 15.2 Schade bij gedoogplichten

Artikel 15.11 (begripsbepalingen)

Artikel 10.1 is van overeenkomstige toepassing op deze afdeling.

Artikel 15.12 (schadevergoeding door initiatiefnemer)

Schade als gevolg van een gedoogplicht als bedoeld in de afdelingen 10.2
en 10.3 wordt vergoed door de initiatiefnemer van de activiteit of het
werk van algemeen belang waarvoor de gedoogplicht geldt. 

Artikel 15.13 (omvang schadevergoeding bij gedoogplichten afdeling 10.2
met uitzondering van artikel 10.3, derde lid)

1. Schade die een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van een
gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.2 wordt aan de rechthebbende die
de schade lijdt vergoed:

a. als die schade uitgaat boven het normale maatschappelijke risico, en

b. voor zover de rechthebbende in vergelijking met anderen onevenredig
zwaar wordt getroffen.

2. Onverminderd het eerste lid wordt schade als gevolg van een
gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.3, vierde lid, alleen vergoed
voor zover die het gevolg is van de verlegging van een waterkering of
van andere maatregelen, gericht op het vergroten van de afvoer- of
bergingscapaciteit van watersystemen.

3. De artikelen 4:126, tweede en derde lid, en 4:129, aanhef en onder a
en b, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 15.2 en 15.5,
aanhef en onder c, zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Dit artikel is niet van toepassing op schade als gevolg van een
gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.3, derde lid.

Artikel 15.14 (omvang schadevergoeding bij gedoogplichtbeschikkingen
afdeling 10.3 en artikel 10.3, derde lid)

1. Schade die een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van een
gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 of artikel 10.3, derde lid,
wordt aan de rechthebbende die de schade lijdt volledig vergoed.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op schade als gevolg van een
gedoogplicht als bedoeld in de artikelen 10.17, eerste lid, en tweede
lid, onder a, en 10.20. 

Artikel 15.15 (bevoegde rechter)

Op een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in deze afdeling is de
civiele rechter bevoegd binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaak
geheel of in hoofdzaak is gelegen.

Artikel 15.16 (onderzoek en vergoeding schade bij
grondwateronttrekkingen of infiltratie van water)

1. Degene die een vordering kan doen tot vergoeding van schade kan eerst
aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de onroerende zaak
geheel of grotendeels is gelegen verzoeken om een onderzoek in te
stellen als de schade het gevolg is van:

a. het onttrekken van grondwater, bedoeld in artikel 10.3, derde lid,
onder a, of 

b. het in de bodem brengen van water, bedoeld in artikel 10.3, derde
lid, onder b.

2. Als een onroerende zaak is gelegen in een gebied waarin de
grondwaterstand invloed ondergaat van meer dan een onttrekking en uit
het onderzoek niet of niet binnen redelijke termijn blijkt door welke
onttrekking de schade aan die onroerende zaak wordt veroorzaakt, kennen
gedeputeerde staten de rechthebbende op zijn verzoek een
schadevergoeding toe. De rechthebbende draagt in dat geval de rechten
die hij vanwege de door hem geleden schade tegenover derden heeft over
aan de provincie.

Afdeling 15.3 Schade voor onteigening

[Gereserveerd]

ET

Artikel 16.1 komt te luiden:

Artikel 16.1 (elektronisch verkeer)

1. Een aanvraag om een besluit of een melding op grond van deze wet kan,
in afwijking van artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht, in bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen elektronisch worden
ingediend of gedaan. In die gevallen wordt de aanvraag of melding
ingediend of gedaan via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel
20.21, tenzij bij de maatregel anders is bepaald.

2. Het voldoen aan een andere informatieverplichting dan een melding of
het verzenden van een ander bericht op grond van deze wet kan in bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen elektronisch
plaatsvinden op de bij die maatregel aangegeven wijze. 

3. Bij de maatregel kunnen gevallen worden aangewezen waarin het
verkeer, bedoeld in het eerste en tweede lid, alleen elektronisch kan
plaatsvinden.

EU

Artikel 16.2 komt te luiden:

Artikel 16.2 (geconsolideerde versie omgevingsplan) 

Voor de uitvoering van artikel 140 van de Gemeentewet rust op een
bestuursorgaan dat krachtens artikel 4.16, 5.52 of 16.21 een
omgevingsplan wijzigt, ook de verplichting om die wijziging te verwerken
in de geconsolideerde versie van het omgevingsplan.

EUa

De artikelen 16.3 en 16.4 vervallen.

EV

In artikel 16.7, eerste lid, onder b, wordt “een lozingsactiviteit op
een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk” vervangen
door: een wateractiviteit.

EW

In artikel 16.8, eerste lid, wordt “de vaststelling, wijziging of
intrekking” vervangen door: de voorbereiding.

EX

In het opschrift van paragraaf 16.2.2 en in artikel 16.12, eerste en
tweede lid, wordt “lozingsactiviteit” vervangen door:
wateractiviteit.

EY

Artikel 16.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Onze Minister” vervangen door “Onze
Minister die het aangaat” en “lozingsactiviteit” vervangen door:
wateractiviteit. 

2. In het tweede en derde lid wordt “lozingsactiviteit” vervangen
door: wateractiviteit.

EZ

In artikel 16.14, eerste lid, wordt “lozingsactiviteit” vervangen
door: wateractiviteit. 

FA

Artikel 16.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden bestuursorganen of andere
instanties aangewezen die, in daarbij aangewezen gevallen, in de
gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag of een ander
bestuursorgaan advies uit te brengen over een aanvraag om een besluit op
grond van deze wet.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening
kunnen bestuursorganen of andere instanties worden aangewezen die in de
gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit de
brengen over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit of een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 of
5.4.

3. Het vierde lid vervalt.

FB

Na artikel 16.15 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 16.15a (verplichte aanwijzing adviseurs)

Op grond van artikel 16.15, eerste lid, worden in ieder geval als
adviseur aangewezen:

a. een bestuursorgaan dat zijn bevoegdheid met toepassing van artikel
5.16 heeft overgedragen aan een ander bestuursorgaan, voor zover de
aanvraag betrekking heeft op de activiteit of activiteiten die bepalend
zijn geweest voor de aanwijzing van dat bestuursorgaan als bevoegd
gezag, 

b. de gemeenteraad als het gaat om: 

1°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor in door de
gemeenteraad aangewezen gevallen van een buitenplanse
omgevingsplanactiviteit, 

2°. een verzoek om een beslissing over instemming voor in door de
gemeenteraad aangewezen gevallen over een voorgenomen beslissing op een
aanvraag als bedoeld onder 1°, als die beslissing op grond van artikel
16.16 instemming van het college van burgemeester en wethouders behoeft,


c. de gemeentelijke commissie, bedoeld in artikel 17.9, als het gaat om:


1°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument,

2°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een andere activiteit,
in door de gemeenteraad aangewezen gevallen of als het college van
burgemeester en wethouders daartoe aanleiding ziet, 

d. gedeputeerde staten als het gaat om een aanvraag om een
omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, in
door hen aangewezen gevallen van een belang als bedoeld in artikel 2.3,
tweede lid, onder a, dat is aangegeven in een door een bestuursorgaan
van de provincie openbaar gemaakt document. 

Artikel 16.15b (doorwerking advies gemeenteraad bij beslissingen op
aanvragen omgevingsvergunning of instemming bij die beslissingen)

In een geval als bedoeld in artikel 16.15a, onder b, worden de bij of
krachtens deze wet gestelde regels over het beslissen op de aanvraag om
de omgevingsvergunning of het verlenen of onthouden van instemming met
inachtneming van het advies van de gemeenteraad toegepast.

FC

Artikel 16.16, eerste lid, komt te luiden:

1. Als een aanvraag om een besluit op grond van deze wet betrekking
heeft op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval,
behoeft de voorgenomen beslissing op de aanvraag instemming van het
bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.15 in de gelegenheid is
gesteld advies uit te brengen. Bij de aanwijzing kan worden bepaald dat
alleen een voorgenomen beslissing tot het toewijzen van de aanvraag
instemming behoeft.

FD

Artikel 16.17 komt te luiden:

Artikel 16.17 (gronden verlenen of onthouden instemming)

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden gronden aangewezen voor het
verlenen of onthouden van instemming. 

2. Artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van
toepassing.

FE

Artikel 16.19 komt te luiden:

Artikel 16.19 (advies en instemming bij ambtshalve besluit tot wijziging
of intrekking van eerder besluit op aanvraag)

1. De artikelen 16.15 tot en met 16.18 en de op grond van de artikelen
16.15 tot en met 16.17 gestelde regels zijn van overeenkomstige
toepassing op een ambtshalve besluit tot wijziging of intrekking van een
eerder op aanvraag genomen besluit voor zover die artikelen en regels op
de aanvraag om dat eerdere besluit van toepassing zijn geweest.

2. Daarbij wordt voor een ambtshalve besluit als bedoeld in het eerste
lid een voorgenomen ambtshalve besluit tot wijziging of intrekking van
het eerdere besluit gelijkgesteld met een aanvraag om dat besluit. 

FF

Artikel 16.20 komt te luiden:

Artikel 16.20 (advies en instemming bij projectbesluit)

1. De artikelen 16.15 tot en met 16.19 en de op grond van de artikelen
16.15 tot en met 16.17 gestelde regels zijn van overeenkomstige
toepassing op het uitbrengen van advies over het ontwerp van een
projectbesluit en het verlenen van instemming met een voorgenomen
projectbesluit, voor zover daarin wordt bepaald dat het geldt als
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.52, tweede lid, onder a,
waarbij geen instemming is vereist als:

a. een projectbesluit wordt vastgesteld door Onze Minister die het
aangaat en dat projectbesluit geldt als een besluit waarmee een ander
bestuursorgaan, met uitzondering van een bestuursorgaan van het Rijk,
oorspronkelijk op grond van artikel 16.16 zou moeten instemmen, of

b. een projectbesluit wordt vastgesteld door gedeputeerde staten en het
projectbesluit geldt als een besluit waarmee een ander bestuursorgaan,
met uitzondering van een bestuursorgaan van het Rijk, oorspronkelijk op
grond van artikel 16.16 zou moeten instemmen.

2. De artikelen 16.15 tot en met 16.19 zijn van overeenkomstige
toepassing op het uitbrengen van advies over het ontwerp van een
projectbesluit en het verlenen van instemming met een voorgenomen
projectbesluit, voor zover daarin wordt bepaald dat het geldt als een
besluit als bedoeld in artikel 5.52, tweede lid, onder b. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarbij
instemming niet is vereist.

FG

Artikel 16.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “bijzondere betrokkenheid provincie bij
omgevingsplan” vervangen door: reactieve interventie.

2. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

a. zij over het onderdeel een zienswijze naar voren hebben gebracht en
die zienswijze niet volledig in het omgevingsplan is overgenomen, of.

3. Het eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. in het onderdeel wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het
ontwerp, anders dan op grond van een zienswijze van gedeputeerde staten.

4. Het tweede lid, onder a, komt te luiden:

a. dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies
aan locaties, en.

5. In het vierde lid wordt “nadat van het omgevingsplan mededeling is
gedaan” vervangen door: nadat het besluit tot vaststelling of
wijziging van het omgevingsplan overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid,
onder a, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage is gelegd. 

FH

Artikel 16.24 komt te luiden:

Artikel 16.24 (intrekking of wijziging)

1. Tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
geval of besluit, zijn de paragrafen 16.3.2 tot en met 16.3.6 en de
artikelen 16.40, eerste lid, 16.50, eerste lid, 16.70 en 16.71 van
overeenkomstige toepassing op een wijziging of intrekking van de daarin
genoemde besluiten of andere rechtsfiguren of documenten.

2. Een bestuursorgaan kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
buiten toepassing laten als het gaat om een wijziging die alleen ziet op
het herstel van een kennelijke verschrijving. 

FI

Aan artikel 16.27 wordt, onder plaatsing van de aanduiding “1.” voor
de tekst, een lid toegevoegd, luidende:

2. Een bestuursorgaan kan afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht, voor zover niet in strijd met internationaalrechtelijke
verplichtingen, buiten toepassing laten bij de voorbereiding van een
programma of document als bedoeld in het eerste lid, als het gaat om een
wijziging van ondergeschikte aard die niet leidt tot grotere nadelige
gevolgen voor het milieu en die wijziging niet ziet op een in dat
programma opgenomen beschrijving van een activiteit als gevolg waarvan
de activiteit is toegestaan.

FJ

Artikel 16.28 komt te luiden:

Artikel 16.28 (voorbereiding stroomgebiedsbeheerplan en
overstromingsrisicobeheerplan)

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat legt ter inzage:

a. een tijdschema en werkprogramma voor het opstellen van een
stroomgebiedsbeheerplan, ten minste drie jaar voor het begin van de
periode waarop het plan betrekking heeft,

b. een tussentijds overzicht van belangrijke waterbeheerkwesties die
zijn geconstateerd in de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en
Eems, ten minste twee jaar voor het begin van de periode waarop het
stroomgebiedsbeheerplan betrekking heeft,

c. het ontwerp van een stroomgebiedsbeheerplan, ten minste een jaar voor
het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft, 

d. het ontwerp van een overstromingsrisicobeheerplan, ten minste een
jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft.

2. Voor documenten als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, en het
ontwerp, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, bedraagt de termijn
voor het naar voren brengen van zienswijzen zes maanden.

FK

Artikel 16.29, eerste zin, komt te luiden: Van het voornemen om een
omgevingsplan vast te stellen wordt kennisgegeven.

FL

Artikel 16.30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt “afdeling 3.4”.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Algemene wet bestuursrecht zijn de afdelingen 3.6 en 3.7 van die wet van
toepassing op een omgevingsplan. Artikel 139 van de Gemeentewet is niet
van toepassing.

FM

In artikel 16.31 wordt “afwijkactiviteit” vervangen door:
buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

FN

Na artikel 16.32 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 16.3.5a Peilbesluit

Artikel 16.32a (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht)

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de
voorbereiding van een peilbesluit. 

FO

In artikel 16.33, vierde lid, wordt “als bedoeld in artikel 10.19”
vervangen door: als bedoeld in de artikelen 10.19 en 10.19a.

FP

Na artikel 16.33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16.33a (geen coördinatie met andere besluiten)

Artikel 3:20, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en
artikel 16.87 zijn niet van toepassing op een gedoogplichtbeschikking. 

Artikel 16.33b 

[Vervallen]

FQ

Artikel 16.35, onder a, komt te luiden:

	a. alleen bestemd zijn voor nationale defensie of noodzakelijk zijn
vanwege een noodtoestand als bedoeld in de Coördinatiewet
uitzonderingstoestanden, of.

FR

Artikel 16.36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid, onder b, wordt “Onze Minister, Onze Minister van
Economische Zaken, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap”
vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

2. Het zesde lid komt te luiden:

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
toepassing van het derde lid.

FS

Artikel 16.37, onder b, komt te luiden: 

b. kan het bevoegd gezag gebruikmaken van:

	1°. andere milieueffectrapporten als die voldoen aan de bij of
krachtens deze paragraaf gestelde eisen,

	2°. relevante informatie over de milieueffecten van het plan of
programma die op grond van verordeningen, richtlijnen en besluiten als
bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie is verkregen.

FT

In de artikelen 16.38, tweede lid, en 16.39, tweede lid, wordt “worden
regels gesteld” vervangen door: kunnen regels worden gesteld.

FU

Na artikel 16.42 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 16.42a (monitoring plan-mer)

	Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over: 

	a. de monitoring van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van de
uitvoering van het plan of programma, en

	b. het nemen van passende herstellende maatregelen. 

Artikel 16.42b (grensoverschrijdende milieueffecten plan-mer)

	Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over een plan
of programma waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt en dat
mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten heeft, met
inbegrip van de situatie dat Nederland deze grensoverschrijdende
milieueffecten ondervindt.

FV

Artikel 16.43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Het bevoegd gezag beoordeelt of sprake is van aanzienlijke
milieueffecten als bedoeld in het eerste lid, onder b, tenzij degene die
voornemens is het project uit te voeren bij de voorbereiding van het
besluit een milieueffectrapport maakt.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Bij de beoordeling houdt het bevoegd gezag rekening met:

	a. de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, 

	b. voor zover relevant: de resultaten van eerder uitgevoerde controles
of andere beoordelingen van milieueffecten die op grond van
verordeningen, richtlijnen en besluiten als bedoeld in artikel 288 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn verkregen.

FW

Artikel 16.44 komt te luiden:

Artikel 16.44 (ontheffing MER of mer-beoordeling)

	1. Het bevoegd gezag kan op verzoek of ambtshalve ontheffing verlenen
van de verplichtingen op grond van deze paragraaf voor een project of
deel daarvan dat alleen is bestemd voor defensie of voor een project dat
alleen noodzakelijk is vanwege een noodtoestand als bedoeld in de
Coördinatiewet uitzonderingstoestanden als toepassing van de
verplichtingen nadelige gevolgen heeft voor defensie of het bestrijden
van de noodtoestand.

	2. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan op verzoek van
degene die voornemens is het project uit te voeren ontheffing verlenen
van de verplichtingen op grond van deze paragraaf als de toepassing
daarvan nadelige gevolgen heeft voor het doel van het project en aan de
doelstellingen van de mer-richtlijn wordt voldaan, tenzij het project
aanzienlijke grensoverschrijdende effecten kan hebben.

	3. Als toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, beoordeelt Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat of een andere vorm van
beoordeling van de milieueffecten geschikt is. Als een andere
beoordeling van de milieueffecten moet worden uitgevoerd, is artikel
16.49, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een verzoek om
ontheffing.

FX

Artikel 16.45 komt te luiden:

Artikel 16.45 (mededeling voornemen)

	1. Degene die voornemens is een project als bedoeld in artikel 16.43,
eerste lid, aanhef en onder b, uit te voeren, deelt dat voornemen zo
spoedig mogelijk mee aan het bevoegd gezag.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing als degene die voornemens is
het project uit te voeren bij de voorbereiding van het besluit een
milieueffectrapport maakt.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
inhoud van de mededeling.

FY

In artikel 16.46, eerste lid, wordt “de aanvrager om een besluit
brengt het bevoegd gezag voorafgaand aan de indiening van de aanvraag”
vervangen door: degene die voornemens is het project uit te voeren
brengt het bevoegd gezag.

FZ

In artikel 16.47, tweede lid, wordt “worden regels gesteld”
vervangen door: kunnen regels worden gesteld.

GA

Artikel 16.49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “aanhouden en buiten behandeling laten
aanvraag” vervangen door: aanhouden, buiten behandeling laten of
afwijzen aanvraag.

2. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Bij de aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 16.43, eerste
lid, waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt, wordt een
milieueffectrapport gevoegd.

	3. In het vierde lid wordt “overeenkomstig het tweede lid”
vervangen door “overeenkomstig artikel 16.43, tweede lid,” en na
“zolang die beslissing niet is genomen” ingevoegd: , tenzij het gaat
om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een op grond van artikel
5.26, vierde lid, aangewezen geval. 

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Als het milieueffectrapport niet voldoet aan de op grond van artikel
16.52 gestelde regels, wijst het bevoegd gezag de aanvraag af nadat de
aanvrager in de gelegenheid is gesteld binnen een door het bevoegd gezag
gestelde termijn het milieueffectrapport aan te vullen.

GB

Artikel 16.52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “de maatregel, bedoeld in het eerste
lid,” vervangen door “de maatregel” en “voorgenomen project”
door: project.

2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Als voor het project in een plan of programma als bedoeld in artikel
16.36, eerste of tweede lid, een locatie, waaronder een tracé, is
aangewezen, en voor dat plan of programma een milieueffectrapport is
gemaakt, zijn de op grond van het tweede lid, aanhef en onder b,
gestelde regels niet van toepassing voor zover het gaat om alternatieven
voor die locatie of dat tracé.

	3. Het vierde lid vervalt.

GC

Artikel 16.53 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “een besluit” ingevoegd: als bedoeld
in artikel 16.43, eerste lid,.

2. Het tweede lid, onder a, komt te luiden:

a. aan een besluit, ongeacht de beperkingen die in de wettelijke
regeling waarop het besluit berust, zijn gesteld, de voorschriften
verbinden, die nodig zijn voor het beschermen van het milieu, waaronder
voorschriften over monitoring,.

GD

Na artikel 16.53 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 16.53a (monitoring project-mer)

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

a. de monitoring van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van de
uitvoering van het project, en

b. het nemen van passende herstellende maatregelen.

Artikel 16.53b (grensoverschrijdende milieueffecten project-mer)

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over een
project waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt en dat
mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten heeft, met
inbegrip van de situatie dat Nederland deze grensoverschrijdende
milieueffecten ondervindt. 

GDa

Artikel 16.54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, wordt vervangen door: Als de aanvraag
betrekking heeft op een of meer wateractiviteiten kan de aanvraag in
plaats van bij het college ook worden ingediend bij het dagelijks
bestuur van het waterschap waar de activiteit of activiteiten geheel of
in hoofdzaak zullen worden verricht. Als een ander bestuursorgaan dan
het college of het dagelijks bestuur het bevoegd gezag is, kan de
aanvraag ook bij dat bestuursorgaan worden ingediend. 

2. In het tweede lid wordt na “gemeente” ingevoegd “of het
dagelijks bestuur van het waterschap” en wordt na “college”
ingevoegd: of het dagelijks bestuur. 

GE

Artikel 16.55 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt “een bouwactiviteit of een
afwijkactiviteit” vervangen door: een omgevingsplanactiviteit.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. De gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin
participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag
om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit
waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is,
kan worden ingediend. 

GF

Artikel 16.57 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 1, onder e, van de Monumentenwet
1988” vervangen door: artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

2. In het tweede lid wordt “betreft” vervangen door: gaat om.

GG

Artikel 16.58 vervalt.

GH

Artikel 16.59 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “een bouwactiviteit” ingevoegd: of een
omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand
houden van een bouwwerk.

2. In het tweede lid vervalt “op de bouwactiviteit”.

GI

In artikel 16.60 wordt “de artikelen 16.58, tweede lid, en 16.59,
eerste lid” vervangen door: artikel 16.59, eerste lid.

GJ

Artikel 16.62, derde lid, komt te luiden: 

3. Op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een
omgevingsvergunning of op een wijziging of intrekking daarvan kan het
bevoegd gezag afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet bij
besluit van toepassing verklaren, tenzij het gaat om een beslissing als
bedoeld in artikel 16.65, vierde lid.

GK

Artikel 16.64 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “beslistermijn” vervangen door:
beslistermijn en mededeling.

2. Het tweede lid, derde zin, vervalt.

3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende: 

3. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het
besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning deelt het bevoegd
gezag dat besluit mee op dezelfde wijze als het heeft kennisgegeven van
de aanvraag. 

GL

Na artikel 16.64 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16.64a (mededeling)

1. Als het bevoegd gezag naar aanleiding van de aanvraag om een
omgevingsvergunning van oordeel is dat geen omgevingsvergunning nodig
is, wordt dat vermeld in de mededeling, bedoeld in artikel 16.64, derde
lid. 

2. Als het gaat om een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning
voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt dat vermeld in de
mededeling, bedoeld in artikel 16.64, derde lid, en wordt deze
mededeling in de Staatscourant geplaatst.

GM

Artikel 16.65 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op
de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een
omgevingsvergunning:

a. als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van activiteiten, of

b. op verzoek of met instemming van de aanvrager.

2. In het derde lid wordt “als bedoeld in het eerste lid” vervangen
door “als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a,” en
“activiteiten aangewezen” door: aangewezen gevallen van
activiteiten.

3. Aan artikel 16.65 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	4. Het bevoegd gezag kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
bij besluit van toepassing verklaren op de voorbereiding van de
beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
buitenplanse omgevingsplanactiviteit:

	a. als het gaat om een activiteit die aanzienlijke gevolgen heeft of
kan hebben voor de fysieke leefomgeving, en

	b. waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen
zullen hebben.

	5. Als toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, stelt het bevoegd
gezag, voorafgaand aan het nemen van het besluit, de aanvrager in de
gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.

GN

Artikel 16.66 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot
derde lid.

2. Na het derde lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, luidende:

4. Als het bevoegd gezag naar aanleiding van de aanvraag om een
omgevingsvergunning van oordeel is dat geen omgevingsvergunning nodig
is, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de
Algemene wet bestuursrecht, en in de mededeling, bedoeld in artikel 3:44
van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Als het gaat om een ontwerpbesluit of besluit tot verlening van een
omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt
dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene
wet bestuursrecht, respectievelijk in de mededeling, bedoeld in artikel
3:44 van de Algemene wet bestuursrecht, en worden die kennisgeving en
mededeling in de Staatscourant geplaatst.

GNa

In artikel 16.68, aanhef, wordt “de afdelingen 3.4 en 3.6 van de
Algemene wet bestuursrecht” vervangen door: afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht en artikel 3:44 van die wet.

GO

Artikel 16.71 komt te luiden:

Artikel 16.71 (toepassing Algemene wet bestuursrecht)

1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op
de voorbereiding van:

a. een projectbesluit,

b. een besluit tot het buiten toepassing laten van regels als bedoeld in
artikel 5.53, derde of vierde lid.

2. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Algemene wet bestuursrecht zijn de afdelingen 3.6 en 3.7 van die wet van
toepassing op een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder a of b.

3. Bij de bekendmaking van een projectbesluit of van een besluit tot
uitvoering van een projectbesluit wordt de bijzondere regeling over het
aanvoeren van gronden van het beroep, bedoeld in artikel 16.86, vermeld.

GP

In artikel 16.72, eerste lid, vervalt “, of een uitwerking of een
wijziging daarvan,” en wordt â€œĂ©Ă©n” vervangen door: een.

GQ

Artikel 16.74 vervalt.

GR

In het opschrift van afdeling 16.7 wordt na “beslistermijn,”
ingevoegd: bekendmaking en mededeling,.

GS

In het opschrift van paragraaf 16.7.2 wordt “Inwerkingtreding”
vervangen door: Bekendmaking, mededeling en inwerkingtreding.

GT

Na het opschrift van paragraaf 16.7.2 wordt een artikel ingevoegd,
luidende:

Artikel 16.77a (mededeling omgevingsplan, bekendmaking omgevingsvisie en
programma)

1. Een omgevingsplan wordt niet eerder overeenkomstig artikel 3:44,
eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage gelegd
dan nadat twee weken zijn verstreken sinds de dag waarop het
omgevingsplan is vastgesteld, tenzij: 

a. gedeputeerde staten over het ontwerp van het omgevingsplan geen
zienswijzen naar voren hebben gebracht, 

b. ten opzichte van het ontwerp van het omgevingsplan geen wijzigingen
zijn aangebracht, of

c. gedeputeerde staten hebben bepaald dat het omgevingsplan eerder ter
inzage mag worden gelegd. 

2. Artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige
toepassing op een omgevingsvisie en een programma als bedoeld in de
paragrafen 3.2.2 tot en met 3.2.4.

GU

Artikel 16.78 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een omgevingsplan treedt in werking met ingang van de dag waarop vier
weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit overeenkomstig
artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht ter
inzage is gelegd, tenzij in het omgevingsplan een later tijdstip is
bepaald.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Een projectbesluit treedt in werking met ingang van de dag waarop
vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit
overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Algemene wet
bestuursrecht ter inzage is gelegd. Als eerdere inwerkingtreding volgens
het bevoegd gezag vanwege spoedeisende omstandigheden nodig is, kan het
bevoegd gezag bepalen dat het projectbesluit eerder in werking treedt.

3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot
vierde lid.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt “het eerste lid” vervangen door
“het derde lid” en “van de goedkeuring mededeling is gedaan”
door: het besluit over goedkeuring is bekendgemaakt.

GV

Artikel 16.79 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na de
dag waarop:

a. het besluit is bekendgemaakt, of 

b. als het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht: het besluit overeenkomstig artikel 3:44,
eerste lid, onder a, van die wet ter inzage is gelegd. 

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vierde
tot en met zesde lid worden twee leden ingevoegd:

2. In afwijking van het eerste lid bepaalt het bevoegd gezag in de
omgevingsvergunning dat die in werking treedt met ingang van de dag
waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking of
terinzagelegging als naar zijn oordeel:

a. het verrichten van de activiteit die de omgevingsvergunning mogelijk
maakt binnen die vier weken kan leiden tot een wijziging van een
bestaande toestand die niet kan worden hersteld, en 

b. de regels over het verlenen van de omgevingsvergunning ertoe strekken
die bestaande toestand te beschermen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen van activiteiten
worden aangewezen, waarin het bevoegd gezag in ieder geval toepassing
geeft aan het tweede lid. 

3. In het vierde lid (nieuw) wordt “eerste lid” vervangen door: het
tweede lid.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt “het eerste en tweede lid”
vervangen door “het tweede lid” en “het tweede lid niet van
toepassing is” door: het vierde lid niet van toepassing is.

GW

In artikel 16.80 wordt na “een bouwactiviteit” ingevoegd “of een
omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand
houden van een bouwwerk” en “installatie” vervangen door:
inrichting.

GX

In artikel 16.81, eerste lid, wordt “een bouwactiviteit” vervangen
door: een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of
het in stand houden van een bouwwerk.

GY

In artikel 16.82 wordt na “een bouwactiviteit” ingevoegd: of een
omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand
houden van een bouwwerk.

GZ

In artikel 16.83 wordt “als het een wijziging van ondergeschikte aard
betreft” vervangen door: als het gaat om een wijziging van
ondergeschikte aard.

HA

In artikel 16.84, eerste lid, wordt “voor zover het beroep de
samenhang tussen beide omgevingsvergunningen betreft” vervangen door:
voor zover het beroep betrekking heeft op de samenhang tussen beide
omgevingsvergunningen.

HB

Artikel 16.85 komt te luiden:

Artikel 16.85 (bundeling beroep)

1. Voor de mogelijkheid van beroep wordt een besluit tot het verlenen
van een ontheffing op grond van artikel 2.32 geacht deel uit te maken
van het besluit waarover de regel waarvan ontheffing is verzocht, is
gesteld. 

2. Voor de mogelijkheid van beroep wordt: 

a. een instructie, gegeven op grond van artikel 2.33 of 2.34, en 

b. een besluit over instemming op grond van artikel 16.16,

geacht deel uit te maken van het besluit waarop dat besluit betrekking
heeft.

HC

Artikel 16.86 komt te luiden:

Artikel 16.86 (beroepsgronden bij een projectbesluit of een
uitvoeringsbesluit daarvan)

1. Bij het beroep tegen een projectbesluit en tegen besluiten ter
uitvoering van een projectbesluit kunnen geen gronden worden aangevoerd
na afloop van de termijn voor het instellen van beroep.

2. Bij het beroep tegen een besluit tot uitvoering van een
projectbesluit kunnen geen gronden worden aangevoerd die betrekking
hebben op het projectbesluit waarop dat besluit berust.

3. In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht wordt
het beroep tegen een projectbesluit of tegen een besluit ter uitvoering
van een projectbesluit niet-ontvankelijk verklaard als niet is voldaan
aan artikel 6:5, eerste lid, onder d, van die wet, tenzij bij de
bekendmaking van het besluit niet is voldaan aan artikel 16.71, derde
lid, en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van
het beroepschrift in verzuim is geweest.

HD

In artikel 16.87, derde lid, wordt “besluiten” vervangen door: een
besluit.

HE

Artikel 16.88 komt te luiden:

Artikel 16.88 (delegatiegrondslag procedurele en vormvereisten)

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover daarin niet bij
deze wet of de Algemene wet bestuursrecht is voorzien, regels worden
gesteld over de totstandkoming, vorm, structuur of toepassing van, of de
op te nemen onderwerpen in: 

a. besluiten op grond van deze wet,

b. omgevingsvisies, programma’s als bedoeld in de paragrafen 3.2.2 tot
en met 3.2.4, de documenten die voor het opstellen van programma’s
afzonderlijk worden vastgesteld, en plannen of programma’s als bedoeld
in paragraaf 16.4.1,

c. informatieverplichtingen op grond van artikel 4.3,

d. meldingen als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, 

e. voornemens als bedoeld in artikel 5.47, 

f. informatieverplichtingen en berichten als bedoeld in artikel 16.1,
tweede lid,

g. besluiten als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid,

h. milieueffectrapporten en beoordelingen van de milieueffecten, bedoeld
in artikel 16.36, vijfde lid, of 16.43, tweede lid,

i. kaarten als bedoeld in artikel 20.17,

j. monitoringsprogramma’s als bedoeld in artikel 20.2, vierde lid.

2. Op grond van het eerste lid kunnen in ieder geval regels worden
gesteld over de volgende onderwerpen:

a. hoe een aanvraag, melding of ander bericht wordt ingediend of gedaan,
en hoe aan een andere informatieverplichting dan een melding moet worden
voldaan,

b. bekendmaking en het doen van een mededeling aan derden,

c. kennisgeving, terinzagelegging en beschikbaarstelling, 

d. participatie van en overleg met derden, waaronder raadpleging van
bevoegde autoriteiten van andere staten,

e. coördinatie en samenwerking met bevoegde autoriteiten van andere
staten, 

f. uitvoering en uitvoerbaarheid,

g. evaluatie en actualisatie,

h. rapportage,

i. welke onderwerpen ten minste worden opgenomen. 

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

a. het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag, melding,
andere informatieverplichting of ander bericht als bedoeld in het eerste
lid,

b. de toezending van gegevens en bescheiden aan derden,

c. de elektronische vormgeving van besluiten en andere rechtsfiguren op
grond van deze wet of van documenten en de wijze van beschikbaarstelling
daarvan.

4. Op grond van het derde lid worden in ieder geval regels gesteld over
de bij de aanvraag om een gedoogplichtbeschikking te verstrekken
gegevens en bescheiden.

HF

Artikel 16.89 komt te luiden:

Artikel 16.89 (implementatie internationaalrechtelijke verplichtingen)

Op grond van artikel 16.88 worden in ieder geval regels gesteld ter
uitvoering van:

a. de grondwaterrichtlijn,

b. de habitatrichtlijn,

c. de kaderrichtlijn water,

d. de kaderrichtlijn mariene strategie,

e. de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning, 

f. de mer-richtlijn,

g. de nec-richtlijn,

h. richtlijn industriële emissies,

i. de richtlijn luchtkwaliteit,

j. de richtlijn omgevingslawaai,

k. de richtlijn overstromingsrisico’s, 

l. de richtlijn prioritaire stoffen, 

m. het SEA-protocol,

n. de Seveso-richtlijn,

o. de smb-richtlijn,

p. de richtlijn winningsafval,

q. het verdrag van Espoo,

r. het verdrag van Granada,

s. het verdrag van Valletta,

t. de zwemwaterrichtlijn.

HG

Artikel 17.2, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat of Onze Minister die
het aangaat benoemt en ontslaat de voorzitter en leden van een
adviesorgaan. De voorzitter en leden kunnen voorts zelf ontslag nemen
door schriftelijke kennisgeving aan de betrokken minister.

HH

In artikel 17.4 wordt na “Onze Minister” ingevoegd: van
Infrastructuur en Waterstaat of Onze Minister die het aangaat.

HI

	

Artikel 17.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “, voor zover het andere dan archeologische
monumenten betreft” vervangen door: met betrekking tot een monument.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met
zevende lid tot tweede tot en met zesde lid.

3. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:

2. Naast de gevallen waarin de commissie op grond van artikel 16.15,
eerste lid, als adviseur wordt aangewezen, kan het college van
burgemeester en wethouders de commissie advies vragen over het
ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. 

HJ

Artikel 17.10 komt te luiden:

Artikel 17.10 (advisering over beroepen door StAB)

1. Er is een Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en
Ruimtelijke Ordening.

2. De stichting heeft tot taak aan de bestuursrechter op diens verzoek
op onpartijdige en onafhankelijke wijze deskundigenbericht uit te
brengen over:

a. beroepen tegen besluiten op grond van deze wet, 

b. beroepen tegen besluiten op grond van andere wetten, als het gaat om
een onderwerp dat samenhangt met de fysieke leefomgeving of activiteiten
met gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

3. De personen die deel uitmaken van de organen van de stichting en het
personeel van de stichting vervullen geen functies en betrekkingen
waarvan de uitoefening ongewenst is in verband met de handhaving van de
onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de stichting of het vertrouwen
daarin.

HK

Artikel 18.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt “bij of krachtens” vervangen
door “op grond van” en “aangewezen bevoegd gezag” door: bevoegde
gezag.

2. Het derde komt te luiden:

3. Voor zover een projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor
activiteiten ter uitvoering van het projectbesluit als bedoeld in
artikel 5.52, tweede lid, onder a, berust de bestuursrechtelijke
handhavingstaak bij het bestuursorgaan dat het projectbesluit heeft
vastgesteld.

3. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

4. Voor een gedoogplicht als bedoeld in hoofdstuk 10 berust de
bestuursrechtelijke handhavingstaak uitsluitend bij een bestuursorgaan
voor zover bij algemene maatregel van bestuur die taak aan dat
bestuursorgaan is opgedragen.

4. In het vijfde lid (nieuw) vervalt “van de gemeente waarbinnen de
activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht, tenzij die taak bij
algemene maatregel van bestuur is opgedragen aan een ander
bestuursorgaan”.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij algemene maatregel van bestuur kan, met inachtneming van de
grenzen van artikel 2.3, de bestuursrechtelijke handhavingstaak aan een
ander bestuursorgaan worden opgedragen. 

HL

Artikel 18.3 komt te luiden:

Artikel 18.3 (bestuursdwangbevoegdheid instemmingsorgaan)

In bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen is ook het
bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.16, eerste lid, heeft beslist
over instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om een
omgevingsvergunning voor een activiteit of dat op grond van artikel
16.16, derde of vierde lid, heeft bepaald dat instemming niet is
vereist, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, voor
zover het gaat om de naleving van de voorschriften van de
omgevingsvergunning voor die activiteit.

HM

In artikel 18.4 wordt “Onze Minister of Onze Minister die het
aangaat” vervangen door: Onze Minister die het aangaat.

HN

In artikel 18.5, onder c, wordt “als de beschikking de oplegging van
een last onder dwangsom betreft” vervangen door: als de beschikking
gaat om de oplegging van een last onder dwangsom.

HO

Na artikel 18.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.5a (handhavingstaak en –bevoegdheid bestuursorgaan
Mijnbouwwet).

Voor zover op grond van deze paragraaf taken of bevoegdheden die gaan
over mijnbouw berusten bij Onze Minister van Economische Zaken en
Klimaat, worden deze uitgeoefend door het bestuursorgaan dat daartoe op
grond van hoofdstuk 8 van de Mijnbouwwet bevoegd is.

HP

Artikel 18.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Onze Minister, Onze Minister die het
aangaat” vervangen door: Onze Minister die het aangaat.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot
tweede lid.

HQ

Na artikel 18.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.6a (reikwijdte bevoegdheid toezichthouder)

1. Onze Minister die het aangaat kan en gedeputeerde staten kunnen
bepalen dat in de door hen aangewezen gevallen de bij een
omgevingsdienst werkzame toezichthouders mede bevoegd zijn buiten het
werkgebied van die omgevingsdienst.

2. Onze Minister die het aangaat kan bepalen dat bij zijn besluit
aangewezen toezichthouders met uitsluiting van andere toezichthouders
zijn belast met het toezicht op de naleving.

3. Een door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen
toezichthouder verricht uit eigen beweging of op verzoek van
gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam
als bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0011470&artikel=20&g=2016-10-24&
z=2016-10-24"  artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 
toezicht op de naleving van:

a. bij algemene maatregel van bestuur over een
beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg
gestelde regels als bedoeld in artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder
c, onder 2°, 

b. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, om
zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met
betrekking tot een lokale spoorweg te verrichten,

c. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder f, om
te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning
als bedoeld onder b.

4. Artikel 42, zevende, achtste en negende lid, van de Wet lokaal spoor
is van overeenkomstige toepassing op het toezicht, bedoeld in het derde
lid.

HR

In artikel 18.8 wordt “artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, of
in samenhang daarmee artikel 5.5” vervangen door: artikel 5.1, eerste
lid, aanhef en onder d, of artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder c.

HS

In artikel 18.9 wordt “Onze Minister of Onze Minister die het
aangaat” vervangen door: Onze Minister die het aangaat.

HT

In artikel 18.10, tweede lid, vervalt “als bedoeld in artikel 1.1 van
de Wet milieubeheer,” en wordt “het beheer van afvalstoffen
betreft” vervangen door: betrekking heeft op het beheer van
afvalstoffen.

HU

Artikel 18.11 wordt vernummerd tot artikel 18.17.

HV

Paragraaf 18.1.4 komt te luiden:

Artikel 18.11 (bestuurlijke boete bij overtreding milieuregels
Seveso-richtlijn) 

1. Het bevoegd gezag kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding
van de op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder b, en derde
lid, in verbinding met het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde
regels ter uitvoering van de artikelen 5 en 7 tot en met 12 van de
Seveso-richtlijn.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is
vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, of, als dat meer is, ten hoogste tien
procent van de omzet van de onderneming in het boekjaar voorafgaande aan
het boekjaar waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 18.12 (bestuurlijke boete bij overtreding regels over bouwen,
slopen, gebruik en in stand houden van bouwwerken)

1. Het bevoegd gezag kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding
van:

a. op grond van artikel 4.1, eerste lid, in een omgevingsplan gestelde
regels over het gebruik of de staat van open erven of terreinen of het
gebruik van gebouwen, of over het tegengaan van hinder,

b. op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, en derde
lid, gestelde verboden voor en regels of voorschriften over
bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en in stand houden
van bouwwerken. 

2. Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als binnen een
tijdvak van twee jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de
overtreding eenzelfde overtreding, begaan door dezelfde overtreder, is
geconstateerd.

3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is
vastgesteld voor de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid,
van het Wetboek van Strafrecht.

4. Als de overtreding een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar
voor de gezondheid of veiligheid veroorzaakt, kan het bevoegd gezag de
boete verhogen tot ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de
vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die wegens een
overtreding kan worden opgelegd.

Artikel 18.13 (bestuurlijke boete bij overtreding erfgoedregels)

1. Het bevoegd gezag kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding
van:

a. op grond van artikel 4.1, eerste lid, met het oog op het behoud van
cultureel erfgoed of van de uitzonderlijke universele waarde van
werelderfgoed gestelde regels,

b. op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder h en i,
gestelde regels,

c. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a,
voor zover in het omgevingsplan met het oog op het behoud van cultureel
erfgoed of van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed een
verbod is opgenomen om zonder omgevingsvergunning een activiteit te
verrichten, en onder b,

d. artikel 5.4, voor zover in de omgevingsverordening met het oog op het
behoud van cultureel erfgoed of van de uitzonderlijke universele waarde
van werelderfgoed een verbod is opgenomen om zonder omgevingsvergunning
een activiteit te verrichten,

e. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder a,
onder 4°, en onder b, en vierde lid, aanhef en onder a, onder 4°,

f. verplichtingen opgelegd krachtens artikel 19.9 in verbinding met
artikel 19.3, tweede lid, of 19.4, eerste en tweede lid. 

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is
vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid,
van het Wetboek van Strafrecht. 

Artikel 18.14 (bestuurlijke boete bij overtreding beperkingengebied
luchthaven)

1. Het bevoegd gezag kan een bestuurlijke boete opleggen bij een
overtreding van:

a. op grond van artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder c, onder 1°,
gestelde regels,

b. op grond van artikel 4.3, derde lid, in verbinding met het tweede
lid, aanhef en onder c, onder 1°, gestelde regels,

c. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f,
onder 3˚, 

d. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder f,
met betrekking tot een luchthaven.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is
vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid,
van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 18.15 (bestuurlijke boete bij overtreding regels
beperkingengebied spoor)

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan een bestuurlijke
boete opleggen bij overtreding van:

a. op grond van artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder c, onder 2°,
gestelde regels,

b. op grond van artikel 4.3, derde lid, in verbinding met het tweede
lid, aanhef en onder c, onder 2°, gestelde regels,

c. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f,
onder 4˚, 

d. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder f,
met betrekking tot een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere
spoorweg.

2. Als de overtreding betrekking heeft op een hoofdspoorweg of een
bijzondere spoorweg, is artikel 80 van de Spoorwegwet van
overeenkomstige toepassing.

3. Als de overtreding betrekking heeft op een lokale spoorweg, is
artikel 44 van de Wet lokaal spoor van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18.16 (afstemming bestuurlijke boete en strafrechtelijke
handhaving)

Als de ernst van een overtreding of de omstandigheden waaronder zij is
begaan daartoe aanleiding geven, legt het bevoegd gezag de gedraging
voor aan het openbaar ministerie.

HW

Afdeling 18.3 komt te luiden:

Afdeling 18.3 Kwaliteitsbevordering en afstemming uitvoering en
handhaving

§ 18.3.1 Reikwijdte afdeling 18.3

Artikel 18.18 (reikwijdte afdeling 18.3) 

1. Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van werkzaamheden
voor de uitoefening van bevoegdheden door het bevoegd gezag in het kader
van de uitvoeringstaak, bedoeld in het tweede lid, en de
handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.1.

2. De uitvoeringstaak omvat in ieder geval: 

a. het stellen van maatwerkvoorschriften en het verbinden van
voorschriften aan een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 4.5,

b. het beoordelen van en beslissen op een aanvraag om een
omgevingsvergunning, bedoeld in de paragrafen 5.1.2 en 5.1.3, 

c. de toepassing van paragraaf 5.1.5,

d. het uitbrengen van advies, bedoeld in de artikelen 16.15 tot en met
16.19.

§ 18.3.2 Strategische en programmatische uitvoering en handhaving

Artikel 18.19 (strategische en programmatische uitvoering en handhaving)

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van een
doelmatige uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak
regels gesteld over:

a. de strategische en programmatische uitoefening van deze taken door de
betrokken bestuursorganen,

b. de onderlinge afstemming van de uitoefening van deze taken en de
daarmee samenhangende werkzaamheden door:

1°. de betrokken bestuursorganen,

2°. de onder hun gezag werkzame toezichthouders, 

3°. de instanties die zijn belast met de strafrechtelijke handhaving
van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

2. De regels worden in ieder geval gesteld ter uitvoering van de
richtlijn industriële emissies en de Seveso-richtlijn.

§ 18.3.3 Kwaliteit uitvoering en handhaving; omgevingsdiensten

Artikel 18.20 (zorg kwaliteit uitvoering en handhaving)

1. De betrokken bestuursorganen dragen zorg voor een goede kwaliteit van
de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak.

2. Provinciale staten kunnen regels stellen over de uitoefening van deze
taken door gedeputeerde staten. 

3. De gemeenteraad kan regels stellen over de uitoefening van deze taken
door het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 18.21 (instelling van omgevingsdiensten)

1. Gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders van
de gemeenten die behoren tot een of meer regio’s als bedoeld in
artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s of tot een kring van bij
regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze
Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen gemeenten, stellen voor
een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de uitvoeringstaak en de
handhavingstaak voor die regio, regio’s of kring een omgevingsdienst
in.

2. Een omgevingsdienst wordt ingesteld als een openbaar lichaam als
bedoeld in artikel 8, eerste lid, in verbinding met artikel 52 of 74 van
de Wet gemeenschappelijke regelingen.

3. Het werkgebied van een omgevingsdienst komt overeen met het
werkgebied van een of meer regio’s als bedoeld in artikel 8 van de Wet
veiligheidsregio’s of met het grondgebied van een kring van aangewezen
gemeenten.

Artikel 18.22 (omgevingsdiensten met basistakenpakket of met bijzondere
taken)

1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke tot de
uitvoeringstaak en de handhavingstaak behorende of daarmee samenhangende
werkzaamheden in ieder geval aan een omgevingsdienst worden opgedragen. 

2. Bij de maatregel worden omgevingsdiensten aangewezen waaraan met
uitsluiting van andere omgevingsdiensten de uitoefening van de
uitvoeringstaak en de handhavingstaak wordt opgedragen voor
activiteiten:

a. met betrekking tot installaties als bedoeld in bijlage I, categorie
4, bij de richtlijn industriële emissies, en 

b. waarop de Seveso-richtlijn van toepassing is.

Artikel 18.23 (kwaliteit basistakenpakket omgevingsdiensten)

1. Om een goede kwaliteit van de uitoefening van de uitvoeringstaak en
de handhavingstaak door de omgevingsdiensten te waarborgen:

a. stelt de gemeenteraad regels over de uitoefening van deze taken of de
daarmee samenhangende werkzaamheden, bedoeld in artikel 18.22, eerste
lid, die in opdracht van het college van burgemeester en wethouders
worden uitgevoerd,

b. stellen provinciale staten regels over de uitoefening van deze taken
of de daarmee samenhangende werkzaamheden, bedoeld in artikel 18.22,
eerste lid, die in opdracht van gedeputeerde staten worden uitgevoerd. 

2. Per omgevingsdienst en voor de op grond van artikel 18.22, tweede
lid, aangewezen omgevingsdiensten worden uniforme regels vastgesteld.

Artikel 18.24 (tweejaarlijks onderzoek doeltreffende uitvoering en
handhaving)

1. In opdracht van Onze Ministers die het aangaat wordt iedere twee jaar
onderzoek gedaan naar de doeltreffendheid van:

a. de wijze waarop de verplichting, bedoeld in artikel 18.20, eerste
lid, wordt nageleefd, en

b. de regels, bedoeld in artikelen 18.20, tweede en derde lid, en 18.23 
HYPERLINK "http://wetten.overheid.nl/BWBR0024779/2016-07-01" \l
"Hoofdstuk5_Paragraaf5.2_Artikel5.4"   , eerste lid.

2. Als naar het oordeel van Onze Ministers die het aangaat uit het
onderzoek blijkt dat de wijze van naleving van die verplichting of die
regels onvoldoende doeltreffend is, kunnen bij algemene maatregel van
bestuur regels worden gesteld die voor deze regels in de plaats komen of
die deze aanvullen. 

§ 18.3.4 Informatieverstrekking en afstemming

Artikel 18.25 (informatieverstrekking uitvoering en handhaving)

1. De bij de uitvoeringstaak en de handhavingstaak betrokken
bestuursorganen verstrekken de gegevens waarover zij beschikken in
verband met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 18.22, eerste lid, aan
elkaar en, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de
strafrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet,
aan de instanties die met de strafrechtelijke handhaving zijn belast.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere bestuursorganen en
instanties worden aangewezen, die op verzoek gegevens waarover zij in
verband met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 18.22, eerste lid,
beschikken, verstrekken aan de in het eerste lid bedoelde:

a. bestuursorganen, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de
uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak,

b. instanties, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de
strafrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

a. de wijze waarop gegevens overeenkomstig het eerste lid kunnen worden
verstrekt,

b. de verwerking van persoonsgegevens, bedoeld in artikel 4, onder 2°,
van de algemene verordening gegevensbescherming, voor zover die gegevens
noodzakelijk zijn voor de strafrechtelijke handhaving van het bepaalde
bij of krachtens deze wet, door:

1°. de betrokken bestuursorganen,

2°. de onder hun gezag werkzame toezichthouders, en

3°. de op grond van het tweede lid aangewezen bestuursorganen en
instanties,

c. de verdeling van de kosten verbonden aan het uitvoeren van het
bepaalde bij of krachtens dit artikel.

Artikel 18.26 (coördinatie uitvoering en handhaving)

1. Gedeputeerde staten dragen binnen de provincie zorg voor de
coördinatie van een onderling afgestemde uitoefening van de
uitvoeringstaak en de handhavingstaak.

2. Onze Minister die het aangaat en Onze Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties dragen zorg voor de coördinatie van de
uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak, voor zover die
afstemming van bovenprovinciaal belang is.

Artikel 18.27 (provinciaal handhavingsoverleg)

Gedeputeerde staten stellen binnen de provincie een of meer
overlegorganen in, waarin regelmatig overleg plaatsvindt over de
kwaliteit, doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitoefening van de
uitvoeringstaak en de handhavingstaak.

HX

Voor afdeling 19.1 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 19.0 Bijzondere omstandigheden

Artikel 19.0 (bijzondere omstandigheden in de fysieke leefomgeving)

1. Bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 kunnen onderwerpen worden
aangewezen waarvoor het daarbij aangewezen bestuursorgaan bij besluit
kan bepalen dat zich een in die regels aangegeven bijzondere
omstandigheid in de fysieke leefomgeving voordoet.

	2. Bij het besluit wordt bepaald welke regels in verband met de
bijzondere omstandigheid op een bepaalde locatie of voor een bepaalde
periode gelden. Bij het besluit kan worden afgeweken van regels als
bedoeld in paragraaf 4.1.1.

HY

Artikel 19.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na “begripsbepalingen” ingevoegd: en
toepassingsbereik.

2. In het tweede lid, onder d, wordt “ten tijde van” vervangen door:
op het tijdstip van.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Deze afdeling is niet van toepassing op ongewone voorvallen waarop de
Kernenergiewet van toepassing is.

HZ

Artikel 19.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden:

Het bevoegd gezag dat wordt geĂŻnformeerd over een ongewoon voorval,
geeft van dat voorval, de daarover verstrekte gegevens en de getroffen
of voorgenomen maatregelen onverwijld kennis aan:.

b. In onderdeel d wordt “onmiddellijke” vervangen door: onverwijlde.

2. In het tweede lid vervalt “degene van wie de melding is ontvangen
of, als dit een ander betreft,.

IA

Artikel 19.4, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige
toepassing.

IB

In de artikelen 19.5, eerste lid, en 19.7, eerste lid, wordt “ongewone
voorval” vervangen door: ongewoon voorval.

IC

In artikel 19.6, tweede lid, wordt “De artikelen 5:10, tweede lid,
5:25 en 5:31” vervangen door: De artikelen 5:10, tweede lid, en 5:25.

ID

Artikel 19.7, tweede lid, komt te luiden: 

2. Om herhaling te voorkomen wijzigt het bevoegd gezag zo nodig de
voorschriften van de omgevingsvergunning, stelt het, als voor de
activiteit regels gelden als bedoeld in artikel 4.1 of 4.3,
maatwerkvoorschriften of doet het, als het daarvoor niet zelf bevoegd
is, daarop gerichte aanbevelingen. 

IE

In artikel 19.8, vierde lid, wordt “onverwijld in kennis van een
melding” vervangen door “onverwijld in kennis van de bij een melding
als bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet” en “, de daarbij
verstrekte gegevens en de getroffen of voorgenomen maatregelen” door:
verstrekte gegevens en de bij die vondst getroffen of voorgenomen
maatregelen.

IF

In het opschrift van artikel 19.9 wordt voor “bevoegdheden”
ingevoegd: taken en.

IG

Artikel 19.10 komt te luiden:

Artikel 19.10 (vaststelling van alarmeringswaarden en informatieplicht)

1. Bij ministeriële regeling worden alarmeringswaarden vastgesteld
voor: 

a. concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht,

b. hoogwaterstanden die een gevaar voor primaire waterkeringen kunnen
opleveren.

2. De commissaris van de Koning informeert of waarschuwt onverwijld het
publiek bij een overschrijding of dreigende overschrijding van een
alarmeringswaarde voor concentraties van verontreinigende stoffen in de
buitenlucht.

	3. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat informeert of
waarschuwt onverwijld de betrokken beheerders van primaire waterkeringen
en gedeputeerde staten bij een overschrijding of dreigende
overschrijding van een alarmeringswaarde voor hoogwaterstanden.

IH

In het opschrift van artikel 19.11 wordt “informatieverstrekking”
vervangen door: informatie of waarschuwing.

II

Aan artikel 19.12 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid en een besluit tot
verlenging als bedoeld in het derde lid worden op een bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen wijze bekendgemaakt. De besluiten
treden in werking onmiddellijk na de bekendmaking. 

IJ

Artikel 19.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “reikwijdte” vervangen door:
toepassingsbereik.

2. In het tweede lid wordt “de Wet bestrijding ongevallen Noordzee”
vervangen door: de Wet bestrijding maritieme ongevallen.

IK

In artikel 19.14, eerste lid, eerste zin, wordt “de
waterstaatswerken” vervangen door: waterstaatswerken.

IL

Artikel 19.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “het bestuur van een waterschap”
vervangen door “het waterschapsbestuur” en “Onze Minister” door:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

2. In het vierde lid, onder a, wordt “Onze Minister” vervangen door:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

IM

	Artikel 19.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt “artikel 2.36, eerste lid,” vervangen
door: artikel 2.36, eerste lid, aanhef en onder a,.

2. In het vierde lid wordt “Onze Minister” vervangen door: Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

3. In het vijfde lid wordt “artikel 2.36, tweede lid,” vervangen
door: artikel 2.36, tweede lid, aanhef en onder a,.

IN

Artikel 19.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder a, wordt â€œĂ©Ă©n” vervangen door: een.

2. In het vierde lid wordt “Het besluit, bedoeld in het eerste en
derde lid,” vervangen door: Een besluit als bedoeld in het eerste en
derde lid.

IO

Artikel 19.19 komt te luiden:

Artikel 19.19 (defensie) 

Onze Minister van Defensie stelt bij regeling vast welke voor de
uitoefening van defensietaken vereiste activiteiten worden verricht,
waarbij voor zover noodzakelijk de bij of krachtens deze wet gestelde
regels over het verrichten van die activiteiten buiten toepassing
blijven.

IP

Artikel 20.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt een punt geplaatst achter “bewaakt” en
wordt “en wordt” vervangen door: Daarbij wordt.

2. In het derde lid wordt “Bij een omgevingsplan” vervangen door:
Bij omgevingsplan.

IQ

Artikel 20.2 komt te luiden:

Artikel 20.2 (aanwijzing methode en bestuursorgaan)

1. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene
maatregel van bestuur tot vaststelling van een omgevingswaarde,
aanwijzing van een programma als bedoeld in artikel 3.15, tweede, derde
of vierde lid, of aanwijzing van een andere parameter worden de methode
van monitoring en het bestuursorgaan dat of de andere instantie die met
de uitvoering van de monitoring is belast aangewezen.

2. Bij ministeriële regeling wordt voor alarmeringswaarden de methode
van monitoring aangewezen.

3. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is voor
alarmeringswaarden belast met de uitvoering van de monitoring. 

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een of meer
daarbij aangewezen bestuursorganen een monitoringsprogramma vaststellen.
Daarbij kan worden bepaald dat het monitoringsprogramma de methode van
monitoring en de wijze van verstrekking van voor de monitoring relevante
gegevens bevat. 

5. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene
maatregel van bestuur tot aanwijzing van een programma als bedoeld in
artikel 3.15, tweede, derde of vierde lid, wordt tevens de frequentie
van de monitoring bepaald.

6. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening, de algemene maatregel
van bestuur of de ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
over het verzamelen en verstrekken van voor de monitoring relevante
gegevens door daarbij aangewezen bestuursorganen aan: 

a. de op grond van het eerste lid aangewezen bestuursorganen of andere
instanties die met de uitvoering zijn belast,

b. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

c. de bevoegde autoriteiten van andere staten,

d. de Europese Commissie.

IR

Artikel 20.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “of” vervangen door een komma en na
“andere parameters” ingevoegd: en, met inachtneming van de grenzen
van artikel 2.3, derde lid, omgevingswaarden als bedoeld in de artikelen
2.11 en 2.12.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De regels worden voor primaire waterkeringen steeds na ten hoogste
twaalf jaar herzien.

IS

Artikel 20.4 komt te luiden:

Artikel 20.4 (implementatie internationaalrechtelijke verplichtingen)

Op grond van de artikelen 20.1 tot en met 20.3 worden in ieder geval
regels gesteld ter uitvoering van:

a. de grondwaterrichtlijn,

b. de kaderrichtlijn water,

c. de monitoringsmechanisme-verordening,

d. de nec-richtlijn,

e. de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen in de lucht,

f. de richtlijn luchtkwaliteit,

g. de richtlijn prioritaire stoffen,

h. de richtlijn stedelijk afvalwater,

i. de zwemwaterrichtlijn.

IT

Artikel 20.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Onze Minister” vervangen door: Onze
Minister die het aangaat.

2. In het tweede lid wordt “Onze Minister” vervangen door: Die
minister.

IU

Artikel 20.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Bij de verordening of maatregel kan worden bepaald dat een daarbij
aangegeven bestuursorgaan op verzoek kan besluiten dat daarbij
aangewezen gegevens, waarvan de geheimhouding op grond van artikel 10
van de Wet openbaarheid van bestuur gerechtvaardigd is, niet worden
verstrekt.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt “Het eerste en tweede lid zijn”
vervangen door: Het eerste tot en met derde lid is.

IV

Artikel 20.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b tot en met e worden geletterd a tot en met d.

IW

Artikel 20.8, eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. de wijze van actieve verstrekking van informatie als uit de
monitoring blijkt dat aannemelijk is dat niet wordt voldaan of niet zal
worden voldaan aan een omgevingswaarde of andere parameter.

IX

Aan artikel 20.9, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel b, door een komma een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de zwemwaterrichtlijn.

IY

In artikel 20.10 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde
lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. Bij de maatregel kan worden bepaald dat een daarbij aangegeven
bestuursorgaan op verzoek kan besluiten dat daarbij aangewezen gegevens
waarvan de geheimhouding op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid
van bestuur gerechtvaardigd is, niet toegankelijk worden gemaakt of aan
derden worden verstrekt.

IZ

Artikel 20.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt “de externe veiligheid” vervangen door: de
externe veiligheidsrisico’s.

2. Onderdeel d vervalt, onder vervanging van de komma aan het slot van
onderdeel c door een punt.

JA

Artikel 20.12 vervalt.

JB

Artikel 20.14 wordt als volgt gewijzigd: 

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bestuursorgaan dat of de andere instantie die op grond van
artikel 20.2, eerste lid, is belast met de uitvoering van de monitoring
zorgt voor:

a. de verslaglegging van de resultaten van de monitoring voor
omgevingswaarden, bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, de beoordeling
van die resultaten en de toetsing of aan die omgevingswaarden wordt
voldaan,

b. de verslaglegging van de resultaten van de monitoring van de
voortgang, uitvoering en het doelbereik van een op grond van paragraaf
3.2.4 opgesteld programma, bedoeld in artikel 20.1, tweede lid.

2. In het tweede lid wordt “artikel 3.15, tweede lid” vervangen
door: artikel 3.15, tweede, derde of vierde lid. 

3. In het derde lid, onder a, wordt “de monitoring van
alarmeringswaarden” vervangen door: de monitoring voor
alarmeringswaarden.

4. In het vijfde lid, onder a, wordt “Onze Minister, Onze Minister die
het aangaat of een ander bestuursorgaan” vervangen door: Onze Minister
die het aangaat of een ander bestuursorgaan.

JC

In artikel 20.17, eerste lid, onder a en b, wordt “Onze Minister”
vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

JD

Artikel 20.19 komt te luiden:

Artikel 20.19 (effecten omgevingswaarden veiligheid primaire
waterkeringen)

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat zendt elke twaalf jaar
aan beide kamers der Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van de omgevingswaarden voor de
veiligheid van primaire waterkeringen, bedoeld in artikel 2.15, eerste
lid, onder d, en van andere parameters voor de veiligheid van primaire
waterkeringen.

2. De eerstvolgende toezending van het verslag vindt plaats voor 1
januari 2037.

JE

In het opschrift van afdeling 20.5 wordt “van informatievoorziening”
vervangen door: Omgevingswet.

JF

Na het opschrift van afdeling 20.5 wordt een opschrift ingevoegd,
luidende:

§ 20.5.1 Algemeen

JG

Artikel 20.20 komt te luiden:

Artikel 20.20 (digitaal stelsel doel)

Er is een digitaal stelsel Omgevingswet. Dit stelsel heeft als doel:

a. het beschikbaar stellen van informatie over de fysieke leefomgeving,

b. het faciliteren van het elektronisch verkeer als bedoeld in artikel
16.1,

c. het bevorderen van een doelmatige en doeltreffende uitoefening van
taken en bevoegdheden op grond van deze wet. 

JH

Na artikel 20.20 worden vijf paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 20.5.2 Landelijke voorziening

Artikel 20.21 (landelijke voorziening) 

1. Er is een landelijke voorziening. Deze voorziet in ieder geval in:

a. het elektronisch ontsluiten van de informatie, bedoeld in artikel
20.26, eerste lid,

b. het elektronisch kunnen indienen van een aanvraag om een besluit,
doen van een melding, verstrekken van gegevens en bescheiden ter
voldoening aan een andere informatieverplichting dan een melding en
verzenden van een ander bericht, als bedoeld in artikel 16.1.

2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheert
de landelijke voorziening. Bij ministeriële regeling kan aan een
rechtspersoon een uitsluitend recht worden verleend voor het in opdracht
van die minister verrichten van werkzaamheden in het kader van het
beheer van de landelijke voorziening.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen of
rechtspersonen worden aangewezen die zorg dragen voor de inrichting,
instandhouding, werking en beveiliging van bij de maatregel aangewezen
onderdelen van de landelijke voorziening. 

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over
de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van de landelijke
voorziening.

Artikel 20.22 (andere functionaliteiten van landelijke voorziening)

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan een andere functionaliteit dan
bedoeld in artikel 20.21, eerste lid, worden aangewezen waarin de
landelijke voorziening voorziet, voor zover die bijdraagt aan het
bereiken van de doelen, bedoeld in artikel 20.20.

2. Bij de maatregel kunnen nadere regels worden gesteld over de
aangewezen functionaliteit. Daartoe behoren in ieder geval regels over
het verplicht of onverplicht gebruiken van die functionaliteit.

Artikel 20.23 (beperking van toegang tot informatie)

Informatie die niet kan worden verstrekt op grond van artikel 10 van de
Wet openbaarheid van bestuur wordt niet via de landelijke voorziening
aan een ieder beschikbaar gesteld.

§ 20.5.3 Persoonsgegevens en gegevensbeheer

Artikel 20.24 (gegevensbeheer) 

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden, met inachtneming van
artikel 20.25, regels gesteld over het beheer van in de landelijke
voorziening opgenomen informatie. In ieder geval wordt bepaald wie
verantwoordelijk is voor het beheer van de via de voorziening ingediende
aanvragen, meldingen, gegevens en bescheiden ter voldoening aan andere
informatieverplichtingen dan meldingen en andere berichten als bedoeld
in artikel 16.1. 

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die
uitvoeringstechnische of administratieve voorschriften bevatten.

 

Artikel 20.25 (persoonsgegevens) 

1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:

a. welke persoonsgegevens worden verwerkt in de landelijke voorziening, 

b. welk bestuursorgaan hiervoor verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld
in artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming is,

c. aan wie deze persoonsgegevens worden verstrekt, 

d. hoe lang deze persoonsgegevens bewaard blijven in de landelijke
voorziening. 

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die
uitvoeringstechnische of administratieve voorschriften bevatten. Daartoe
kunnen regels behoren over de wijze van verstrekking van
persoonsgegevens.

§ 20.5.4 Beschikbaar stellen van informatie voor ontsluiting via de
landelijke voorziening

Artikel 20.26 (beschikbaar stellen van informatie voor ontsluiting via
landelijke voorziening) 

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan informatie worden aangewezen
die beschikbaar wordt gesteld voor ontsluiting via de landelijke
voorziening, bedoeld in artikel 20.21. Daarbij wordt bepaald door en aan
welke bestuursorganen of rechtspersonen die informatie beschikbaar wordt
gesteld. 

2. Bij de maatregel wordt bepaald door welk van die bestuursorganen of
rechtspersonen wordt bepaald voor welke onderdelen van de informatie een
beperking als bedoeld in artikel 20.23 geldt. 

3. De informatie voldoet aan de bij ministeriële regeling te stellen
regels. 

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het
beschikbaar stellen, waaronder de wijze van beschikbaar stellen.

Artikel 20.27 (kwaliteitsborging)

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld in het
belang van de borging en beoordeling van de kwaliteit van de informatie,
bedoeld in artikel 20.26, eerste lid. 

§ 20.5.5 Elektronisch indienen

Artikel 20.28 (gebruik landelijke voorziening en elektronisch formulier)


1. Het bevoegd gezag en de andere bestuursorganen die zijn betrokken bij
een via de landelijke voorziening ingediende aanvraag om een besluit,
een gedane melding, verstrekte gegevens en bescheiden ter voldoening aan
een andere informatieverplichting dan een melding of een ander bericht
als bedoeld in artikel 16.1, maken gebruik van de landelijke
voorziening.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
het beschikbaar stellen van een elektronisch formulier voor het
elektronisch verkeer, bedoeld in artikel 16.1. Daarbij kan worden
bepaald welk bestuursorgaan het formulier vaststelt en kan worden
bepaald welk bestuursorgaan de daarvoor benodigde informatie levert. 

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over
de vaststelling en levering, bedoeld in het tweede lid. 

§ 20.5.6 Overige bepalingen

Artikel 20.29 (systeembeschrijving)

Bij ministeriële regeling wordt een systeembeschrijving van de
landelijke voorziening, bedoeld in artikel 20.21, vastgesteld. De
systeembeschrijving bevat in ieder geval een beschrijving van de wijze
waarop elektronische informatie-uitwisseling op grond van deze afdeling
plaatsvindt tussen de landelijke voorziening en bestuursorganen en
rechtspersonen.

Artikel 20.30 (overige ministeriële regels) 

Bij ministeriële regeling kunnen regels die uitvoeringstechnische of
administratieve voorschriften bevatten, worden gesteld: 

a. over de afhandeling van terugmeldingen van mogelijke onjuistheid van
informatie,

b. over de wijze van beschikbaar stellen van informatie uit besluiten en
andere rechtsfiguren op grond van deze wet die niet is aangewezen op
grond van artikel 20.26, eerste lid. 

c. ter uitvoering van deze afdeling, voor zover de artikelen 20.21 tot
en met 20.29 daarin niet voorzien.

JI

	Hoofdstuk 22 komt te luiden:

HOOFDSTUK 22 OVERGANGSRECHT

Afdeling 22.1 Overgangsfase 

§ 22.1.1 Van omgevingsplan met tijdelijk deel tot omgevingsplan

Artikel 22.1 (tijdelijk deel omgevingsplan)

In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan
verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:

a. de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de
Invoeringswet Omgevingswet, 

b. de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald
dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

Artikel 22.2 (omgevingsplanregels van rijkswege)

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die
voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren
gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel
uitmaken van het omgevingsplan.

2. Bij een besluit tot vaststelling of wijziging van een omgevingsplan
kunnen die regels worden gewijzigd.

Artikel 22.3 (omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4)

Een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 wordt niet eerder dan de
dag waarop deze wet in werking treedt overeenkomstig artikel 3:44,
eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage
gelegd.

Artikel 22.4 (regels verordeningen in omgevingsplan)

Aan de verplichting tot vaststelling van een omgevingsplan, bedoeld in
artikel 2.4, wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip voldaan. Tot dat tijdstip zijn artikel 122 van de Gemeentewet
en de artikelen 28 en 34, eerste lid, tweede zin, van de Wet algemene
regels herindeling niet van toepassing. Vanaf dat tijdstip worden regels
over de fysieke leefomgeving waarvoor dat op grond van artikel 2.7,
eerste lid, is bepaald, alleen nog in het omgevingsplan opgenomen. 

Artikel 22.5 (wettelijke verplichtingen omgevingsplan)

1. Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip geldt
voor het tijdelijke deel van het omgevingsplan niet de verplichting op
grond van artikel 4.2, eerste lid, dat de regels zijn gesteld met het
oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

2. Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip geldt
niet de verplichting op grond van artikel 4.17 over het in
overeenstemming brengen van het omgevingsplan met omgevingsvergunningen
voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. 

3. Het in het eerste en tweede lid bedoelde tijdstip kan voor
verschillende gevallen verschillend worden vastgesteld.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van
het eerste of tweede lid, nadere regels worden gesteld met het oog op
een goede uitvoering van de verplichtingen, bedoeld in die leden.

5. Voor het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel
22.1, onder a, geldt niet de verplichting van artikel 140 van de
Gemeentewet tot het in geconsolideerde vorm beschikbaar stellen.

Artikel 22.6 (vervanging tijdelijk deel omgevingsplan)

1. Bij de vaststelling van een omgevingsplan kunnen de voor een locatie
geldende regels die zijn opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel
4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de
Invoeringswet Omgevingswet alleen alle tegelijk komen te vervallen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen
worden aangewezen waarin, in afwijking van het eerste lid, tot een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip de regels, bedoeld in het eerste
lid, ook gedeeltelijk voor een locatie kunnen komen te vervallen.

3. Uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zijn alle
regels van het omgevingsplan opgenomen in het niet-tijdelijke deel van
dat plan.

Artikel 22.7 (beroep)

Bij het beroep tegen een omgevingsplan kunnen geen beroepsgronden worden
aangevoerd die betrekking hebben op regels die uitvoering geven aan een
onherroepelijk besluit tot aanwijzing van:

a. een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument of
provinciaal monument, 

b. een gemeentelijk of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht.

§ 22.1.2 De toepassing van in een verordening of het tijdelijke deel
van het omgevingsplan opgenomen regels 

Artikel 22.8 (omgevingsvergunning gemeentelijke verordening)

Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening
een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels
over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid,
alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige
bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te
verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.

Artikel 22.9 (aanwijzing onderdelen voor verwezenlijking in de naaste
toekomst)

Op een in het tijdelijke deel van het omgevingsplan aangewezen onderdeel
als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening waarvan
verwezenlijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht blijft het oude
recht van toepassing, uiterlijk tot vijf jaar na de dag met ingang
waarvan die aanwijzing geldt.

Artikel 22.10 (binnenplanse bevoegdheid om af te wijken)

In het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen regels als
bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke
ordening gelden als regels als bedoeld in artikel 5.21, tweede lid,
onder a.

Artikel 22.11 (binnenplanse bevoegdheid tot stellen van nadere eisen) 

Een in het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen bevoegdheid
tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onder d, van de Wet ruimtelijke ordening over in dat deel van het plan
omschreven onderwerpen of onderdelen geldt als een bevoegdheid tot het
stellen van maatwerkvoorschriften in het omgevingsplan over daarbij
aangewezen onderwerpen als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid.

Artikel 22.12 (uitsluiting gebruik afwijkbevoegdheid bestemmingsplan)

Als in het tijdelijke deel van een omgevingsplan op grond van artikel
3.6a van de Wet ruimtelijke ordening is uitgesloten dat van dat plan
voor een bepaalde termijn kan worden afgeweken met een
omgevingsvergunning, geldt die bepaling als een verbod om voor een
termijn van ten hoogste tien jaar een activiteit te verrichten.

Artikel 22.13 (geen schadeveroorzakend besluit)

1. Een omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van een regel in
het tijdelijke deel als bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, aanhef en
onder a, van het omgevingsplan geldt niet als schadeveroorzakend besluit
als bedoeld in artikel 15.1, tweede lid.

2. Een onherroepelijk besluit tot aanwijzing van:

a. een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument of
provinciaal monument,

b. een gemeentelijk of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht, 

c. een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht,

waarvan de inhoud wordt opgenomen in een omgevingsplan geldt niet als
schadeveroorzakend besluit als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid,
aanhef en onder c.

§ 22.1.3 Overige bepalingen

Artikel 22.14 (regels waterschapsverordening van rijkswege)

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die
voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens een andere wet
waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk
deel uitmaken van de waterschapsverordening.

2. Bij een besluit tot vaststelling of wijziging van een
waterschapsverordening kunnen die regels worden gewijzigd.

Artikel 22.15 (regels verordeningen in waterschapsverordening)

Aan de verplichting tot vaststelling van een waterschapsverordening,
bedoeld in artikel 2.5, wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip voldaan. Tot dat tijdstip is artikel 59 van de
Waterschapswet niet van toepassing. Vanaf dat tijdstip worden regels
over de fysieke leefomgeving waarvoor dat op grond van artikel 2.7,
eerste lid, is bepaald, alleen nog in de waterschapsverordening
opgenomen.

Artikel 22.16 (overgangsfase projectbesluit)

1. Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip hoeft
een projectbesluit niet te voldoen aan artikel 5.52, eerste lid. Voor
zover een projectbesluit in strijd is met het omgevingsplan, geldt het
als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse
omgevingsplanactiviteit.

2. Voor zover een projectbesluit geldt als een omgevingsvergunning voor
een omgevingsplanactiviteit, hoeft het omgevingsplan niet eerder dan op
een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met die vergunning in
overeenstemming te zijn gebracht.

3. In het omgevingsplan worden geen regels gesteld die in strijd zijn
met een projectbesluit als bedoeld in het eerste lid. De artikelen
4.19a, derde tot en met vijfde lid, en 5.53a, tweede tot en met vierde
lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22.17 (einde overgangsfase)

Deze afdeling vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.


JJ

Artikel 23.2 komt te luiden:

Artikel 23.2 (doorwerking wijzigingen Europese verordeningen,
richtlijnen en besluiten in Nederlands recht)

Een wijziging van een verordening, richtlijn of besluit als bedoeld in
artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
waarnaar bij of krachtens deze wet wordt verwezen, gaat voor de
toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen gelden met
ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn
gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt
bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

JK

Artikel 23.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt “bedoeld in de Wet belastingen op
milieugrondslag” vervangen door: bedoeld in artikel 1 van de Wet
belastingen op milieugrondslag.

2. In het derde lid, onder h, wordt “voor zover het omgevingswaarden
betreft” vervangen door: als het gaat om omgevingswaarden.

3. In het vierde lid wordt “wanneer het afwijkingen betreft”
vervangen door: als het gaat om afwijkingen.

4. In het zevende en achtste lid wordt “Onze Minister” vervangen
door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

JL

In het opschrift van artikel 23.4 wordt “internetpublicatie”
vervangen door: publieksparticipatie.

JM

In artikel 23.5, derde en vierde lid, wordt “Onze betrokken
Minister” vervangen door: Onze Minister die het aangaat.

JMa

In artikel 23.8 vervalt “bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet,”.

JN

In artikel 23.9 wordt “Onze Minister” vervangen door: Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

JNa 

Artikel 23.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst. 

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De voordracht voor een koninklijk besluit als bedoeld in het eerste
lid wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide
kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der
Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er
geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit
van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal worden overgelegd.

JO

De bijlage, onder A, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsomschrijving van afvalstoffen komt te luiden:

afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is.

2. De begripsomschrijving van afvalwater komt te luiden: 

alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen
of zich moet ontdoen.

3. De begripsbepaling afwijkactiviteit vervalt.

4. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

andere milieubelastende installatie: vaste technische eenheid waarin een
milieubelastende activiteit, anders dan een activiteit als bedoeld in
bijlage I bij de richtlijn industriële emissies, wordt verricht en ook
andere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die met die
activiteit rechtstreeks samenhangen, in technisch verband staan en
gevolgen kunnen hebben voor de emissies en verontreiniging;.

5. In de begripsomschrijving van archeologisch monument wordt “artikel
1, onder c, van de Monumentenwet 1988” vervangen door: artikel 1.1 van
de Erfgoedwet.

6. In de begripsomschrijving van archeologische toevalsvondst van
algemeen belang wordt “artikel 1, onder h, van de Monumentenwet
1988” vervangen door: artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

7. In de begripsomschrijving van beperkingengebiedactiviteit vervalt
“die niet in overeenstemming is met de functie van het aanwezige werk
of object”.

8. In de begripsomschrijving van bergingsgebied wordt “toegekend”
vervangen door: toegedeeld.

9. De begripsbepaling beschermen vervalt.

10. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

beschermen van het milieu: beschermen en verbeteren van het milieu;

beste beschikbare technieken: het meest doeltreffende en geavanceerde
ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij
de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt
voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoorwaarden te vormen
is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn
geheel te voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, te beperken,
waarbij wordt verstaan onder: 

a. „technieken”: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop
de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en
ontmanteld,

b. „beschikbare”: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken
technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en
technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden
toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet
binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de
exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn, en

c. „beste”: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog
algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel;.

11. In de begripsomschrijving van bouwwerk wordt na “bouwwerkgebonden
installaties” ingevoegd: anders dan een schip dat wordt gebruikt voor
verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.

12. De begripsbepaling brandveilig gebruiksactiviteit vervalt.

13. De begripsbepaling buitenwater vervalt.

14. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

buitenplanse omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:

a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is
verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd
is met het omgevingsplan, of 

b. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;.

15. De begripsomschrijving van cultureel erfgoed komt te luiden:

monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten,
cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een
evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan,
ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. 

15a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: 		

delfstoffen: delfstoffen als bedoeld in artikel 1, onder a, van de
Mijnbouwwet;.

16. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

energie-infrastructuur: werken, kabels of leidingen, waaronder lege
buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd
voor opwekking of winning, transport en opslag van elektriciteit,
respectievelijk stoffen als energiedrager;.

17. In de begripsomschrijving van flora- en fauna-activiteit wordt
“betreft” vervangen door: gaat om.

17a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

gelijkwaardige maatregel: gelijkwaardige maatregel als bedoeld in
artikel 4.7;.

18. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

gevaarlijke afvalstof: gevaarlijke afvalstof als bedoeld in artikel 1.1
van de Wet milieubeheer;.

19. In de begripsomschrijving van hoofdspoorweg wordt “artikel 2,
eerste lid” vervangen door: artikel 2, tweede lid.

20. De begripsomschrijving van infrastructuur komt te luiden: 

wegen en vaarwegen, waaronder routenetwerken voor wandelen, fietsen en
varen, spoorwegen, havens, luchthavens, energie-infrastructuur,
telecommunicatie-infrastructuur, buisleidingen, openbare hemelwater- en
ontwateringsstelsels en vuilwaterriolen, infrastructuur voor
watervoorzieningswerken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de
Drinkwaterwet en andere vitale infrastructuur;

21. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

ippc-installatie: installatie als bedoeld in artikel 3, onder 3, van de
richtlijn industriële emissies, voor zover daarin een activiteit als
bedoeld in bijlage I bij die richtlijn wordt verricht;.

22. De begripsbepaling lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam
of een zuiveringstechnisch werk vervalt.

23. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam: activiteit, niet
zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van
stoffen, warmte of water direct op een oppervlaktewaterlichaam, voor
zover het gaat om de gevolgen van die stoffen of warmte of dat water
voor het watersysteem;

lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk: activiteit inhoudende
het brengen van stoffen, warmte of water met behulp van een werk, niet
zijnde een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk in
exploitatie bij een waterschap of een rechtspersoon die door het bestuur
van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast,
voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen of warmte of dat
water voor het zuiveringtechnisch werk of het watersysteem;. 

24. De begripsbepaling mijnbouwactiviteit vervalt.

25. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

mijnbouwlocatieactiviteit: activiteit inhoudende het gebruiken van een
locatie in een oppervlaktewaterlichaam voor:

a. een mijnbouwinstallatie, met inbegrip van het voor die installatie
geldende beperkingengebied, of

b. een verkenningsonderzoek, met uitzondering van het bij dat onderzoek
gebruiken van ontplofbare stoffen;

26. In de begripsomschrijving van milieubelastende activiteit wordt na
“een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of” ingevoegd:
een lozingsactiviteit op.

27. In de begripsomschrijving van monument wordt “artikel 1, onder b,
van de Monumentenwet 1988” vervangen door: artikel 1.1 van de
Erfgoedwet.

28. In de begripsomschrijving van Natura 2000-activiteit wordt
“betreft” vervangen door: gaat om.

28a. In de begripsomschrijving van natuurlijke hulpbronnen wordt na
“delfstoffen” ingevoegd: , oppervlaktedelfstoffen.

29. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende: 

a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is
verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in
strijd is met het omgevingsplan, 

b. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is
verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd
is met het omgevingsplan, of

c. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;

30. De begripsbepaling Onze Minister vervalt.

31. De begripsomschrijving van oppervlaktewaterlichaam komt te luiden:

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met
de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede
flora en fauna.

32. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

primaire waterkering: waterkering die bescherming biedt tegen
overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de
waterstand direct invloed ondergaat van hoge stormvloed, hoog opperwater
van een van de grote rivieren, hoog water van het IJsselmeer of het
Markermeer, of een combinatie daarvan, en van het Volkerak-Zoommeer, het
Grevelingenmeer, het getijdedeel van de Hollandsche IJssel en de
Veluwerandmeren;.

33. De begripsomschrijving van project komt te luiden:

a. het bouwen van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties of
werken,

b. andere activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving
wijzigen, inclusief activiteiten voor de winning van delfstoffen. 

34. In de begripsomschrijving van projectbesluit wordt “paragraaf
5.2.3” vervangen door: afdeling 5.2.

35. De begripsomschrijving van rijksmonument komt te luiden:

rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

36. In de begripsomschrijving van slopen wordt na “gedeeltelijk
afbreken” ingevoegd: of uit elkaar nemen.

36a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

storten: storten als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;.

37. De begripsomschrijving van stortingsactiviteit op zee komt te
luiden:

activiteit, inhoudende:

a. het zich ontdoen van stoffen in de zee door deze vanaf vaartuigen,
luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken in de zee te brengen
of op zee te verbranden, tenzij het gaat om:

1˚. handelingen die samenhangen met of voortvloeien uit het normale
gebruik van het vaartuig, luchtvaartuig of werk, mits dat gebruik niet
ten doel heeft het zich ontdoen van stoffen,

2˚. het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen met een ander
oogmerk dan het zich enkel ervan te ontdoen,

3˚. het achterlaten van vaste substanties of voorwerpen die
aanvankelijk in de zee zijn geplaatst met een ander oogmerk dan het zich
ervan te ontdoen,

b. het zich ontdoen in de zee van vaartuigen, luchtvaartuigen of op de
zeebodem opgerichte werken, 

c. het aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig nemen van stoffen met
het oogmerk om zich daarvan te ontdoen op een wijze als bedoeld onder a
of om die in zee te brengen ten behoeve van een activiteit als bedoeld
onder d, of het afgeven of opslaan van stoffen met een van die
oogmerken, of 

d. het in de zee brengen van stoffen vanaf vaartuigen, luchtvaartuigen
of op de zeebodem opgerichte werken ten behoeve van een activiteit
waarbij bewust wordt ingegrepen in het mariene milieu om natuurlijke
processen te beĂŻnvloeden en die als zodanig is aangewezen in bijlage 4
bij het Londen-protocol;

37a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

stortplaats: terrein waar afvalstoffen worden gestort, of het gedeelte
van een terrein waar afvalstoffen worden gestort als op het terrein niet
alleen afvalstoffen worden gestort, met uitzondering van
winningsafvalvoorzieningen;.

38. In de begripsomschrijving van stroomgebiedsdistrict wordt
“gebied” vervangen door: stroomgebiedsdistrict.

39. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

telecommunicatie-infrastructuur: werken, kabels of leidingen, waaronder
lege buizen, ondersteuningswerken en beschermingswerken, die onderdeel
zijn van een elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1
van de Telecommunicatiewet;.

40. De begripsomschrijving van voorbeschermd rijksmonument komt te
luiden:

monument of archeologisch monument waarvoor de toezending van het
ontwerpbesluit tot aanwijzing als rijksmonument op grond van artikel
3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft
plaatsgevonden, vanaf de dag van die toezending tot het moment van
inschrijving in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 1.1 van
de Erfgoedwet, of het moment waarop vaststaat dat het monument of
archeologisch monument niet wordt ingeschreven in dat register.

41. In de begripsomschrijving van wateractiviteit wordt “betreft”
vervangen door “gaat om” en “waarvoor” door: waarover.

42. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

windpark: samenstel van voorzieningen waarmee elektriciteit met behulp
van wind wordt geproduceerd;.

43. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

winningsafvalstoffen: afvalstoffen die rechtstreeks afkomstig zijn uit
de prospectie, winning, behandeling en opslag van mineralen en de
exploitatie van groeven, met uitzondering van afvalstof afkomstig van
offshore-prospectie, -winning en -behandeling van mineralen;

winningsafvalvoorziening: terrein waar uitsluitend winningsafvalstoffen
worden gestort of verzameld, of het gedeelte van een terrein waar
winningsafvalstoffen worden gestort of verzameld;.

JP

De bijlage, onder B, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

algemene verordening gegevensbescherming: Verordening (EU) 2016/679 van
het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de
bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en
tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PbEU 2016, L 119);

Europees landschapsverdrag: op 20 oktober 2000 te Florence tot stand
gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het landschap (Trb. 2005,
23); 

kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning: Richtlijn 2014/89/EU van
het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van
een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PbEU 2014, L 257);

monitoringsmechanisme-verordening: verordening (EU) nr. 525/2013 van het
Europese Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings-
en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een
rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op
het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot
intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PbEU 2013, L 165);.

2. De omschrijving van nec-richtlijn komt te luiden:

Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14
december 2016 betreffende de vermindering van nationale emissies van
bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van de Richtlijn
2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PbEU L 344).

3. In de alfabetisch rangschikking wordt ingevoegd:

richtlijn milieustrafrecht: Richtlijn 2008/99/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het
milieu door middel van het strafrecht (PbEU 2008, L 328);

SEA-protocol: op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol inzake
strategische milieubeoordeling bij het op 25 februari 1991 te Espoo tot
stand gekomen Verdrag inzake milieu-effectrapportage in
grensoverschrijdend verband (Trb. 2003, 154);

verdrag van Espoo: op 25 februari 1991 te Espoo tot stand gekomen
Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband
(Trb. 1991, 104);

VN-Gehandicaptenverdrag: op 13 december 2006 te New York tot stand
gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb.
2007, 169);.

4. In de omschrijving van zwemwaterrichtlijn wordt na “PbEU”
ingevoegd: 2006.

HOOFDSTUK 2 WIJZIGING ANDERE WETTEN

Artikel 2.1 (Algemene douanewet)

De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1:3, vierde lid, wordt “Waterwet” vervangen door:
Omgevingswet.

B

Onderdeel B van de bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 wordt als volgt
gewijzigd:

1. In de alfabetische rangschikking vervallen “Waterwet” en “Wet
inzake de luchtverontreiniging”.

2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: Omgevingswet.

Artikel 2.2 (Algemene wet bestuursrecht)

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd: 

A

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsneden met betrekking tot de Belemmeringenwet Privaatrecht, de
Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet
ruimtelijke ordening vervallen.

2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: 

Omgevingswet: 

a. artikel 2.32, voor zover het betreft de weigering om een ontheffing
te verlenen van een regel die is gesteld over een besluit waartegen geen
bezwaar kan worden gemaakt

b. de artikelen 2.33 en 2.34, voor zover artikel 16.85 van de
Omgevingswet niet van toepassing is

c. artikel 2.36, derde lid, betreffende de toepassing van artikel 121
van de Provinciewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door het
dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap

d. artikel 13.3 

e. artikel 16.21.

B

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 

a. De zinsneden met betrekking tot de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet,
de Mijnbouwwet, de Ontgrondingenwet, de Tracéwet, de Waterwet, de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet geurhinder en veehouderij en
de Wet ruimtelijke ordening vervallen.

b. De zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart komt te luiden:

Wet luchtvaart:

a. de artikelen 8.15, eerste lid, en 8.25fa

b. artikel 8.43, eerste lid, voor zover het betreft een besluit tot
wijziging van een luchthavenbesluit die alleen strekt tot aanpassing van
dat besluit aan het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet

c. de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het
betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven of een besluit
tot wijziging van een luchthavenbesluit die alleen strekt tot aanpassing
van dat besluit aan het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet

d. artikel 10.27, eerste lid, voor zover het betreft een vergunning voor
burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant voor de
luchthaven Eindhoven.

c. De zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer komt te luiden:

Wet milieubeheer:

a. de artikelen 10.3, 11a.2, derde lid, onderdelen b en c, 11.5, 11.18
en 15.51, derde lid

b. artikel 16.24, eerste lid, met uitzondering van een besluit houdende
toewijzing van broeikasgasemissierechten voor een afzonderlijke
broeikasgasinstallatie

c. artikel 17.15, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121
van de Provinciewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het
dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap.

d. In de alfabetische rangschikking worden de volgende zinsneden
ingevoegd: 

Invoeringswet Omgevingswet: artikel 4.45

Omgevingswet: 

a. artikel 2.8

b. artikel 2.21, eerste lid, in samenhang met artikel 2.21a, eerste lid,
voor zover de geometrische begrenzing van het beperkingengebied niet is
beperkt of uitgebreid op grond van artikel 2.21, eerste lid, ten
opzichte van de afstand, bedoeld in artikel 2.21a, tweede lid

c. artikel 2.36, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121
van de Provinciewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het
dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap

d. artikel 2.39 

e. artikel 3.1

f. de artikelen 3.4, 3.6 tot en met 3.10, 3.14 en 3.15, voor zover het
niet betreft een daarin opgenomen beschrijving van een activiteit als
gevolg waarvan de activiteit is toegestaan

g. artikel 4.13a

h. de artikelen 4.14 tot en met 4.16

i. artikel 5.16, eerste lid

j. artikel 5.44, tweede lid, derde zin

k. artikel 5.44b, eerste lid

l. een voorkeursbeslissing als bedoeld in artikel 5.47, eerste lid,
onder b

m. artikel 5.48, derde lid

n. artikel 15.8, derde lid

o. artikel 16.77a, onder c.

2. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de zinsnede met betrekking tot de Algemene wet bestuursrecht
vervalt “dan wel de Ontgrondingenwet”.

b. De zinsneden met betrekking tot de Belemmeringenwet Privaatrecht, de
Crisis- en herstelwet, de Interimwet stad-en-milieubenadering, de
Ontgrondingenwet, de Spoedwet wegverbreding, de Tracéwet, de Waterwet,
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ammoniak en
veehouderij, de Wet inzake de luchtverontreiniging en de Wet ruimtelijke
ordening vervallen.

c. In de zinsnede met betrekking tot de Mijnbouwwet vervalt “een
besluit omtrent een mijnbouwmilieuvergunning krachtens artikel 40 en”.

d. In de zinsnede met betrekking tot de Waterschapswet vervalt in
onderdeel e “dan wel de Ontgrondingenwet”.

e. In de zinsnede met betrekking tot de Wet aanvullende regels
veiligheid wegtunnels wordt “een tracĂ©besluit als bedoeld in artikel
9 van de TracĂ©wet” vervangen door: een projectbesluit als bedoeld in
afdeling 5.2 van de Omgevingswet.

f. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer vervalt
onderdeel a en worden de onderdelen b tot en met d geletterd a tot en
met c.

g. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

Omgevingswet:

a. artikel 2.4

b. artikel 2.32, voor zover het betreft de weigering om een ontheffing
te verlenen van een regel die is gesteld over een besluit waartegen
beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State

c. de artikelen 2.33 en 2.34, voor zover artikel 16.85 van de
Omgevingswet niet van toepassing is

d. afdeling 5.2

e. een besluit ter uitvoering van een projectbesluit als bedoeld in
afdeling 5.2

f. een besluit ter uitvoering van een gemeentelijk project van publiek
belang waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 5.55

g. artikel 16.21

h. artikel 16.72.

Artikel 2.3 (Burgerlijk Wetboek)

Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Boek 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 33, eerste lid, wordt “bestemming” vervangen door: aan
dat water op grond van de Omgevingswet toegekende functies.

2. In artikel 40, tweede lid, wordt “voor zover de bestemming van het
water zich er niet tegen verzet” vervangen door: voor zover de aan dat
water op grond van de Omgevingswet toegekende functies zich er niet
tegen verzetten.

3. In artikel 50, tweede lid, wordt “nadat de erven hun openbare
bestemming hebben verloren” vervangen door: nadat de functie van
openbare weg of openbaar water verloren is gegaan.

4. Artikel 99, tweede lid, onder a, komt te luiden:

a. indien aan de in erfpacht gegeven grond een andere functie was
toegedeeld dan die van woningbouw;.

5. In artikel 121, vierde lid, en artikel 127a, eerste lid, wordt
“artikel 1a, eerste lid, of 1b, tweede lid, van de Woningwet”
vervangen door: de op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde
regels voor het in stand houden van bouwwerken.

B

Boek 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 176, tweede lid, onder a, wordt “artikel 2.1, eerste
lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen
door: artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.

2. In artikel 259, tweede lid, tweede zin, wordt “bestemmingsplan”
vervangen door: omgevingsplan.

C

Boek 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 235 wordt “voor een bouwactiviteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: voor een bouwactiviteit als bedoeld in
artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

2. In artikel 274, eerste lid, onder e, wordt “een krachtens een
geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming”
vervangen door: een krachtens het geldende omgevingsplan aan het
verhuurde toegedeelde functie.

3. Artikel 281, eerste lid, komt te luiden:

1. Indien een verhuurder op wie de rechten en verplichtingen uit de
huurovereenkomst op de voet van artikel 226 zijn overgegaan, een
krachtens een geldend omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde
functie wil verwezenlijken, ontbindt de rechter op vordering van de
verhuurder de huurovereenkomst met ingang van een door hem te bepalen
dag. 

4. In artikel 296, vierde lid, onder d, wordt “een krachtens een
geldig bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming” vervangen
door: een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde
toegedeelde functie.

5. In artikel 309, vierde lid, wordt “bestemmingsplan” vervangen
door: omgevingsplan.

6. In artikel 310, eerste lid, wordt “een krachtens een geldend
bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming” vervangen door:
een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde
functie.

7. In artikel 319, vijfde lid, wordt “bestemmingsplan en daarbij een
niet tot de landbouw betrekkelijke bestemming” vervangen door:
omgevingsplan en daaraan een niet tot de landbouw betrekkelijke functie
is toegedeeld.

8. Artikel 377 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, tweede zin, wordt “bestemmingsplan” vervangen
door: omgevingsplan.

b. In het vijfde lid, eerste zin, wordt “bij een bestemmingsplan”
vervangen door “in het omgevingsplan” en wordt “bestemming is
gegeven” vervangen door: functie is toegedeeld.

c. In het zesde lid wordt “bestemmingsplan” vervangen door:
omgevingsplan.

9. Artikel 381 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. De in artikel 378 lid 1 bedoelde verplichting bestaat voorts niet,
voor zover aan het verpachte in het geldende omgevingsplan, een andere
dan landbouwkundige functie is toegedeeld. Op verzoek van de verpachter
verklaren burgemeester en wethouders schriftelijk, of in zulk een plan
al dan niet een landbouwkundige functie aan het verpachte is toegedeeld.


b. In het derde lid wordt “structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1
van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: gemeentelijke
omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de
Omgevingswet.

Artikel 2.4 (Coördinatiewet uitzonderingstoestanden)

De lijsten A en B, behorende bij de Coördinatiewet
uitzonderingstoestanden, worden als volgt gewijzigd: 

1. De zinsnede “van de Woningwet: de artikelen 101a tot en met 103
gezamenlijk” vervalt.

2. Aan de opsomming wordt toegevoegd: van de Omgevingswet: de artikelen
19.18 en 19.19 gezamenlijk of afzonderlijk.

Artikel 2.5 (Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening)

De Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening wordt als volgt
gewijzigd:

A

De artikelen I, II en VI vervallen.

B

In artikel IV vervallen het eerste tot en met vierde lid alsmede de
aanduiding “5.” voor het vijfde lid.

C

In artikel V vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding “2.”
voor het tweede lid.

Artikel 2.6 (Drinkwaterwet)

De Drinkwaterwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De verboden, bedoeld in het eerste lid, gelden niet voor de eigenaar
van een collectieve watervoorziening of een collectief leidingnet die in
het kader van de verrichting van een milieubelastende activiteit
waarvoor bij algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld
krachtens artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Omgevingswet of die bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen
krachtens artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van die wet,
drinkwater produceert voor, of distribueert aan:

a. consumenten of andere afnemers in het gebouw of op het terrein waar
de productie of distributie plaatsvindt,

b. consumenten of andere afnemers buiten het gebouw of het terrein waar
de productie of distributie plaatsvindt, voor zover dat gebouw of
terrein:

1°. voorheen deel uitmaakte van het in onderdeel a bedoelde gebouw of
terrein, of

2°. voor 25 februari 2005 was aangesloten op de collectieve
watervoorziening van de eigenaar, bedoeld in de aanhef.

2. In het vierde lid, onder a, onderdeel 2°, wordt “waarvoor
ingevolge artikel 40 Woningwet een bouwvergunning vereist is”
vervangen door: waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit
als bedoeld in de Omgevingswet is vereist.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Op een daartoe strekkende aanvraag kan Onze Minister aan de eigenaar
van een collectieve watervoorziening of een collectief leidingnet
ontheffing verlenen van een verbod als bedoeld in het eerste lid, voor
het zover het betreft het produceren voor, of het distribueren aan,
consumenten of andere afnemers in een of meer gebouwen of op een of meer
terreinen waar milieubelastende activiteiten worden verricht waarvoor
bij algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld krachtens artikel
4.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet of die bij
algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen krachtens artikel 5.1,
tweede lid, aanhef en onder b, van die wet, indien:

a. de aansluiting van dat gebouw of die gebouwen of van dat terrein of
die terreinen op het leidingnet van een drinkwaterbedrijf naar het
oordeel van Onze Minister in strijd is, of zou komen, met het belang van
een doelmatige openbare drinkwatervoorziening, en

b. het belang van de volksgezondheid zich daartegen niet verzet.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

C

In de artikelen 48, vierde lid, en 50, derde lid, wordt “artikel 7,
vierde lid” vervangen door: artikel 7, derde lid.

Artikel 2.7 (Elektriciteitswet 1998)

De Elektriciteitswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2 van hoofdstuk 2A komt te luiden:

§ 2. Bevoegd gezag projectbesluit windpark en productie-installatie

Artikel 9b 

1. Werken met een nationaal belang waarvoor Onze Minister in ieder geval
een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet
vaststelt, zijn de volgende projecten:

a. de aanleg en uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip
van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit
van ten minste 100 MW, indien het betreft een installatie voor de
opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie op land;

b. de aanleg en uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip
van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit
van ten minste 50 MW, indien het betreft een installatie voor de
opwekking van duurzame elektriciteit anders dan met behulp van
windenergie;

c. de aanleg en uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip
van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit
van ten minste 500 MW, indien het betreft een installatie voor de
opwekking van andere dan duurzame elektriciteit;

d. de uitbreiding van een productie-installatie voor de opwekking van
andere dan duurzame elektriciteit, met inbegrip van de aansluiting van
die installatie op een net, indien door die uitbreiding de capaciteit
van die productie-installatie wordt vergroot tot ten minste 500 MW.

2. Artikel 16.7 van de Omgevingswet is van toepassing op de coördinatie
van besluiten ter uitvoering van projectbesluiten als bedoeld in het
eerste lid.

3. In afwijking van het eerste lid neemt Onze Minister geen
projectbesluit als het project naar zijn oordeel met toepassing van
artikel 5.55 van de Omgevingswet kan worden uitgevoerd en het bevoegde
bestuursorgaan van de gemeente waar het project wordt uitgevoerd,
daarmee instemt.

Artikel 9c

1. Voor het volgende werk van provinciaal belang stellen gedeputeerde
staten in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van
de Omgevingswet vast: de aanleg of uitbreiding van een
productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met
behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 MW maar
minder dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie
op een net.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan per provincie een
minimumrealisatienorm worden vastgesteld.

3. In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten bepalen
dat de projectprocedure, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet,
niet van toepassing is, indien is voldaan aan de minimumrealisatienorm,
bedoeld in het tweede lid.

4. In afwijking van het eerste lid nemen gedeputeerde staten geen
projectbesluit als het project naar hun oordeel met toepassing van
artikel 5.55 van de Omgevingswet kan worden uitgevoerd en het bevoegde
bestuursorgaan van de gemeente waar het project wordt uitgevoerd,
daarmee instemt.

B 

In artikel 15a, eerste lid, wordt “vergunning op grond van de Wet
beheer rijkswaterstaatswerken of op grond van artikel 6.5 van de
Waterwet is verleend” vervangen door: omgevingsvergunning voor een
beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg respectievelijk
een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en
onder f, onder 1° respectievelijk onder 2°, van de Omgevingswet is
verleend.

C

In artikel 16, derde lid, wordt “artikel 20, derde lid” vervangen
door: artikel 20, tweede lid.

D

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

E

Artikel 20a wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden: 

Voor het volgende werk met een nationaal belang stelt Onze Minister in
ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de
Omgevingswet vast: een uitbreiding van het landelijk hoogspanningsnet
voor zover het betreft:. 

2. Het tweede en derde lid worden vervangen door:

2. Onze Minister stelt in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in
afdeling 5.2 van de Omgevingswet vast voor de aanleg of uitbreiding van
het net op zee, met dien verstande dat Onze Minister geen projectbesluit
vaststelt voor het gebied gelegen aan de zeezijde van gemeentegrenzen of
provinciale grenzen. 

3. Artikel 16.7 van de Omgevingswet is van toepassing op de coördinatie
van besluiten ter uitvoering van projectbesluiten als bedoeld in het
eerste en tweede lid.

4. In afwijking van het eerste lid neemt Onze Minister geen
projectbesluit als het project naar zijn oordeel met toepassing van
artikel 5.55 van de Omgevingswet kan worden uitgevoerd en het bevoegde
bestuursorgaan van de gemeente waar het project wordt uitgevoerd,
daarmee instemt.

5. Voor projecten als bedoeld in het eerste lid, onder c, stelt Onze
Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, een handleiding vast als bedoeld in artikel 9,
eerste lid, van de verordening, bedoeld in dat lid.

F

De artikelen 20b, 20c en 20ca vervallen.

G

Artikel 20d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “op grond van artikel 3.28 van de Wet
ruimtelijke ordening een inpassingsplan is vastgesteld of” vervangen
door “een” en wordt na “projectbesluit” ingevoegd “als bedoeld
in afdeling 5.2 van de Omgevingswet”. 

2. In het tweede lid wordt “een structuurvisie als bedoeld in artikel
2.3 van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: een programma als
bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.

H

Artikel 20e wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt “de procedure, bedoeld in artikel 3.28 van
de Wet ruimtelijke ordening,” vervangen door: de projectprocedure,
bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet,.

2. In het derde lid wordt “een structuurvisie als bedoeld in artikel
2.3 van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: een programma als
bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet. 

I

In artikel 21, tweede lid, onder g, wordt “structuurvisie als bedoeld
in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door:
programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet. 

J

In de artikelen 41b, eerste lid, onder h en i, 41c, zevende lid, onder a
en b, en 42d, eerste lid, onder d en e, wordt “waarop de procedure,
bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet
ruimtelijke ordening” vervangen door: waarop de projectprocedure,
bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet.

K

In artikel 77i, eerste lid, onder b, wordt “20, derde lid” vervangen
door: 20, tweede lid.

Artikel 2.8 (Erfgoedwet)

De Erfgoedwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet wordt “aan het bevoegd
gezag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen
door: aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. 

B

Artikel 3.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. De verordening bevat geen regels over de fysieke leefomgeving als
bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

C

Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. De verordening bevat geen regels over de fysieke leefomgeving als
bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

D

Artikel 5.12, eerste lid, onder b, van de Erfgoedwet komt te luiden:

b. de beslissingen op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een
rijksmonumentenactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef
en onder b, van de Omgevingswet voor zover het archeologische monumenten
betreft en de beslissingen op de aanvragen om vergunning als bedoeld in
artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde
voor inwerkingtreding van deze wet;.

Artikel 2.9 (Gaswet)

De Gaswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2b, derde lid, wordt “20, 37 en 39a” vervangen door: 20
en 37.

B

Artikel 39a vervalt.

C

Artikel 39b wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden: 

Werken met een nationaal belang waarvoor Onze Minister in ieder geval
een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet
vaststelt, zijn de volgende projecten:.

2. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Artikel 16.7 van de Omgevingswet is van toepassing op de coördinatie
van besluiten ter uitvoering van projectbesluiten als bedoeld in het
eerste lid.

3. In afwijking van het eerste lid neemt Onze Minister geen
projectbesluit als het project naar zijn oordeel met toepassing van
artikel 5.55 van de Omgevingswet kan worden uitgevoerd en het bevoegde
bestuursorgaan van de gemeente waar het project wordt uitgevoerd,
daarmee instemt.

3. Er wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Voor projecten als bedoeld in het eerste lid, onder c, stelt Onze
Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, een handleiding vast als bedoeld in artikel 9,
eerste lid, van de verordening, bedoeld in dat lid.

D

De artikelen 39c en 39d vervallen.

E

In artikel 39e wordt “op grond van artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke
ordening een inpassingsplan” vervangen door: een projectbesluit als
bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet. 

F

Artikel 39f wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt “de procedure, bedoeld in artikel 3.28 van
de Wet ruimtelijke ordening,” vervangen door: de projectprocedure,
bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet,.

2. In het derde lid wordt “een structuurvisie als bedoeld in artikel
2.3 van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: een programma als
bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.

Artikel 2.10 (Gemeentewet)

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 154b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet wordt
de zinsnede die begint met “artikel 10.23” en eindigt met
“verordening” vervangen door: de artikelen 10.23 tot en met 10.26 en
10.28 van de Wet milieubeheer zijn gesteld. 

B

In artikel 222, eerste lid, wordt “artikel 6.17, eerste lid, van de
Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: artikel 12.8, eerste lid,
van de Omgevingswet. 

C

In artikel 229, tweede lid, wordt “voorziening voor de inzameling en
het transport van afvalwater als bedoeld in artikel 10.31 van de Wet
milieubeheer of op een systeem als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid,
van die wet” vervangen door: voorziening voor de inzameling en het
transport van stedelijk afvalwater als bedoeld in artikel 2.16, eerste
lid, onder a, onder 3˚, van de Omgevingswet of op een ander passend
systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet.

D

Aan de bijlage, bedoeld in artikel 124b, eerste lid, van de Gemeentewet
wordt onder A toegevoegd: 

7. afdeling 20.5 van de Omgevingswet.

Artikel 2.11 (Huisvestingswet 2014)

In artikel 14, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt “artikel
4.3 van de Wet ruimtelijke ordening of bij een provinciale verordening
als bedoeld in artikel 4.1 van die wet” vervangen door: artikel 2.24
van de Omgevingswet of bij een omgevingsverordening als bedoeld in
artikel 2.22 van de Omgevingswet.

Artikel (2.12 Kadasterwet)

Artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel o wordt “, en” vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt na onderdeel p door een puntkomma, wordt
een onderdeel toegevoegd, luidende: 

q. het in opdracht van een of meer van Onze Ministers valideren van
geografische gegevens, ter bevordering van de kwaliteit en doelmatigheid
van de informatieverstrekking door bestuursorganen.

Artikel 2.13 (Kernenergiewet)

De Kernenergiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15aa wordt “artikel 2.6, eerste, tweede en vierde lid, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: artikel
5.43, eerste en vierde lid, van de Omgevingswet.

B

Artikel 16, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij of krachtens de maatregel wordt in ieder geval bepaald dat de
aanvrager in gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het
oprichten of veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 15,
onder b, dat tevens is aan te merken als het bouwen van een bouwwerk
waarvoor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als
bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Omgevingswet, bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden
van een bouwwerk, of een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als
bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de
Omgevingswet, indien de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand
houden van een bouwwerk of een omgevingsvergunning voor een
bouwactiviteit:

a. tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet zijn
ingediend, een afschrift van die aanvragen bij zijn aanvraag overlegt;

b. niet tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet
worden ingediend, een afschrift van die aanvragen aan het bevoegd gezag
overlegt gelijktijdig met de indiening van die aanvraag.

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “paragraaf 3.5 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: paragraaf 16.2.2 van de
Omgevingswet, artikel 5.7, derde lid, van de Omgevingswet.

2. In het tweede lid wordt “de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: de Omgevingswet.

3. In het vierde lid wordt “de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door “de Omgevingswet” en wordt
“hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer” vervangen door: afdeling 16.4
van de Omgevingswet.

D

Na artikel 17a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17b

Het bestuursorgaan dat zorg draagt voor het beheer van het
zuiveringtechnisch werk of het oppervlaktewaterlichaam waarop afvalwater
vanuit een voorziening voor de inzameling en het transport van
afvalwater wordt gebracht, is adviseur met betrekking tot een aanvraag
om een vergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in
artikel 15, onder b, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het
brengen van afvalwater of andere afvalstoffen in die voorziening.

E

In de artikelen 20 en 20a wordt “paragraaf 3.5 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: paragraaf 16.2.2 van de
Omgevingswet, artikel 5.7, derde lid, van de Omgevingswet.

F

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. Ten aanzien van bij de regels te stellen voorschriften zijn de bij of
krachtens artikel 5.34, eerste en tweede lid, van de Omgevingswet
gestelde regels over activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede
lid, aanhef en onder b, van die wet, alsmede artikel 13.5, eerste tot en
met vijfde lid, van die wet van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat bij toepassing van het tweede lid het stellen van
financiële zekerheid slechts kan worden voorgeschreven in de vorm van
het sluiten van een verzekering tegen aansprakelijkheid voor schade,
voortvloeiend uit de nadelige gevolgen voor de bij of krachtens artikel
15b aangewezen belangen, die de inrichting veroorzaakt.

2. In het zesde lid wordt “De artikelen 8.40, tweede lid, 8.41,
tweede, derde en vierde lid en 8.42, eerste tot en met vijfde lid, van
de Wet milieubeheer” vervangen door: De artikelen 4.4, eerste lid, 4.5
en 4.22, tweede lid, van de Omgevingswet.

G

Artikel 32, vijfde lid, komt te luiden:

5. Ten aanzien van het bepaalde in het vierde lid zijn de artikelen 4.4,
eerste lid, 4.5 en 4.22, tweede lid, van de Omgevingswet van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder ”Onze
Minister” wordt verstaan: Onze Ministers van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Milieu.

H

Artikel 71 vervalt.

I

In artikel 83a wordt “de artikelen 5.15 tot en met 5.18, 5.19, eerste
en derde lid, en 5.21 tot en met 5.23 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: de artikelen 18.4 en 18.10 van de
Omgevingswet.

Artikel 2.14 (Leegstandwet)

In artikel 15, zevende lid, dertiende lid, onderdelen a en c, en
veertiende lid, onderdeel a, van de Leegstandwet wordt de zinsnede die
begint met “artikel 2.1” en eindigt met “Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: artikel 5.1, eerste lid, aanhef en
onder a, van de Omgevingswet.

Artikel 2.15 (Luchtvaartwet)

In artikel 76, eerste lid, onder e, van de Luchtvaartwet wordt
“aangewezen overeenkomstig artikel 1.2, tweede lid, onder d, van de
Wet milieubeheer” vervangen door: aangewezen overeenkomstig het
bepaalde krachtens artikel 2.24 in samenhang met 2.27, aanhef en onder
c, van de Omgevingswet.

Artikel 2.16 (Meststoffenwet) 

De Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 16, tweede lid, wordt “de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: krachtens de Omgevingswet.

B

Aan artikel 43, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. een actieprogramma als bedoeld in artikel 5 van richtlijn nr.
91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december
1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten
uit agrarische bronnen (PbEG L 375). 

Artikel 2.17 (Mijnbouwwet)

De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel m vervalt. 

2. Onderdeel ab komt te luiden:

ab. productie-installatie: een mijnbouwwerk dat gebruikt wordt voor het
winnen of bewerken van koolwaterstoffen, met uitzondering van
installaties, die bij of krachtens de Omgevingswet, de
Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s zijn aangewezen
voor de uitvoering van de Seveso-richtlijn en buisleidingen waarvoor bij
of krachtens de Omgevingswet een veiligheidsbeheerssysteem verplicht is
gesteld;.

3. Onderdeel ac komt te luiden:

ac. niet-productie-installatie: een mijnbouwwerk niet zijnde een
productie-installatie en niet zijnde een mijnbouwwerk bestemd voor:

1°. het winnen van zout;

2°. het winnen van aardwarmte;

3°. het opslaan van stoffen;

4°. een installatie, die bij of krachtens de Omgevingswet is aangewezen
voor de uitvoering van de Seveso-richtlijn of

5°. een buisleiding waarvoor bij of krachtens de Omgevingswet een
veiligheidsbeheerssysteem verplicht is gesteld;.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

De rechthebbende ten aanzien van de oppervlakte van de aardbodem, die
een gedoogplicht heeft als bedoeld in artikel 10.9 van de Omgevingswet,
heeft recht op een door Onze Minister vast te stellen vergoeding voor
het gebruik van de oppervlakte van de houder van een vergunning voor het
opsporen van CO2-opslagcomplexen, het opsporen of winnen van delfstoffen
of aardwarmte, dan wel het opslaan van stoffen, onverminderd het recht
dat de rechthebbende ten aanzien van de oppervlakte heeft op vergoeding
van de door deze activiteiten veroorzaakte schade, bedoeld in afdeling
15.2 van de Omgevingswet. De hoogte van de vergoeding voor het gebruik
is afhankelijk van de impact van het mijnbouwwerk op de gebruiksrechten
en waarde van de oppervlakte voor de rechthebbende ten aanzien van de
oppervlakte.

C

Artikel 5 vervalt.

D

Artikel 7a vervalt.

E

In de artikelen 9, eerste lid, onder e, onder 1°, en 13, onder b, wordt
“artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke
ordening” vervangen door: artikel 2.24 van de Omgevingswet.

F

Artikel 17, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. een gebied waarvoor in verband met milieubelastende activiteiten met
betrekking tot een mijnbouwwerk of een mijnbouwlocatieactiviteit een
aanvang is gemaakt met de vaststelling van een omgevingsvisie als
bedoeld in artikel 3.1, derde lid, van de Omgevingswet, een
instructieregel als bedoeld in artikel 2.24 van de Omgevingswet, een
instructie als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid, van de Omgevingswet
of een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet voor
gebieden op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee,
of.

2. In onderdeel b wordt “artikel 4.3, eerste lid, respectievelijk
10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door
“artikel 2.24 van de Omgevingswet” en wordt “een goede ruimtelijke
ordening” vervangen door: de fysieke leefomgeving.

G

Artikel 18, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt “artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid,
van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: artikel 2.24 van de
Omgevingswet.

2. In onderdeel h wordt “Wet ruimtelijke ordening” vervangen door:
Omgevingswet.

H

Artikel 21, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g wordt “artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid,
van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: artikel 2.24 van de
Omgevingswet.

2. In onderdeel l wordt “Wet ruimtelijke ordening” vervangen door:
Omgevingswet.

I

In de artikelen 27, eerste lid, onder j en 29, vierde lid, onder b,
wordt “artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet
ruimtelijke ordening” vervangen door: artikel 2.24 van de
Omgevingswet.

J

Artikel 34, zevende lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt “artikel 3.22 van de Algemene wet
bestuursrecht” vervangen door: artikel 3:21, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. de besluiten, bedoeld in artikel 3:23, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, zijn:

1°. de instemming met het winningsplan, bedoeld in het derde lid,

2°. een besluit als bedoeld in de artikelen 2.40, eerste lid, 5.1,
eerste lid, aanhef en onder d, en 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, c,
d en f, onder 2°, van de Omgevingswet,

3°. andere daarvoor in aanmerking komende besluiten die door Onze
Minister of Onze Minister die het aangaat worden genomen, waaronder
besluiten met betrekking tot de Wet natuurbescherming.

K

Artikel 40 vervalt.

L

Artikel 43 vervalt.

M

Artikel 127, eerste lid, onder a, komt te luiden: 

a. het uitoefenen van:

1˚. het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet
gestelde regels, met uitzondering van het bij of krachtens artikel 52 en
de hoofdstukken 5, 6 en 9 bepaalde met uitzondering van artikel 111,
artikel 120, tweede lid, en artikel 111 in samenhang met artikel 121,

2˚. het toezicht op de naleving van de bij of krachtens een andere wet
gestelde regels waarvoor ambtenaren van het Staatstoezicht op de mijnen
zijn aangewezen als toezichthouders, en

3˚. de taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 18.5a van de
Omgevingswet.

N

In artikel 132 wordt na “artikel 121” een zinsnede ingevoegd,
luidende:, en is bevoegd tot uitoefening van de taken en bevoegdheden
als bedoeld in artikel 18.5a van de Omgevingswet.

O

Artikel 133, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt “, indien van toepassing in afwijking van
artikel 2.9a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,”.

2. In onderdeel a wordt “voor een handeling met een mobiele
installatie” vervangen door: of verstrekte gegevens en bescheiden voor
activiteiten met een verplaatsbaar mijnbouwwerk.

P

In het opschrift van hoofdstuk 9a wordt “Coördinatie van” vervangen
door: Projectbesluit voor.

Q

Artikel 141a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de aanhef vervangen door: Werken met een
nationaal belang waarvoor Onze Minister in ieder geval een
projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet
vaststelt, zijn de aanleg of uitbreiding van de volgende projecten:.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Artikel 16.7 van de Omgevingswet is van toepassing op de coördinatie
van besluiten ter uitvoering van projectbesluiten als bedoeld in het
eerste lid.

3. Het derde lid vervalt.

4. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

5. Er wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende: 

4. Voor projecten als bedoeld in het eerste lid, onder d, stelt Onze
Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, een handleiding vast als bedoeld in artikel 9,
eerste lid, van de verordening, bedoeld in dat lid.

R

De artikelen 141b en 141c vervallen.

S

Artikel 142, eerste lid, eerste zin, komt te luiden:

Ten aanzien van een besluit omtrent instemming met een winningsplan is
hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing, met
dien verstande dat artikel 20.3 van de Wet milieubeheer niet van
toepassing is op een winningsplan voor zover het winnen van delfstoffen
geschiedt vanuit een voorkomen dat is gelegen aan de zeezijde van de in
de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn. De eerste volzin is van
overeenkomstige toepassing op een besluit omtrent instemming met een
winningsplan of opslagplan als bedoeld in artikel 39, eerste lid.

Artikel 2.17a (Organisatiewet Kadaster)

De Organisatiewet Kadaster wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, derde lid, komt te luiden:

3. De Dienst kan andere werkzaamheden verrichten dan die, voortvloeiend
uit de in het tweede lid bedoelde taken, indien die werkzaamheden:

a. bijdragen aan de doelmatigheid van de uitoefening van de in het
tweede lid bedoelde taken;

b. bijdragen aan een betere benutting van de ten behoeve van de
uitoefening van de in het tweede lid bedoelde taken bij de Dienst
aanwezige bedrijfsmiddelen; of

c. worden verricht namens een of meer van Onze Ministers en naar hun
aard en strekking aansluiten bij de in het tweede lid bedoelde taken,
zolang deze werkzaamheden een goede uitoefening van de in het tweede lid
bedoelde taken niet belemmeren.

B

In artikel 13, derde lid, wordt “artikel 2, derde lid” vervangen
door: artikel 2, derde lid, onderdelen a en b.

Artikel 2.18 (Spoorwegwet)

De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, tweede lid, onder b, onderdeel 3°, wordt “artikel
12.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer” vervangen door: artikel
20.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.

B

Artikel 19 vervalt.

C

Artikel 22, derde lid, komt te luiden:

3. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
vervatte verbod. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden
ter bescherming van de fysieke integriteit van de hoofdspoorwegen en in
het belang van een veilig en ongestoord gebruik daarvan. De
voorschriften kunnen tevens betrekking hebben op het doelmatig gebruik
van de hoofdspoorweg en het financieel belang van de Staat voor zover
dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald.

D

De artikelen 24 en 25 vervallen.

E

In artikel 77, eerste lid, vervalt “19,”.

F

In artikel 87, eerste lid, wordt na “vastgestelde voorschriften”
ingevoegd: alsmede overtreding van de krachtens de artikelen 4.3, tweede
lid, aanhef en onder c, onder 2°, en derde lid, en 5.1, tweede lid,
aanhef en onder f, onder 4°, van de Omgevingswet vastgestelde
voorschriften voor hoofdspoorwegen.

Artikel 2.19 (Telecommunicatiewet)

In artikel 5.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet wordt de zinsnede
die begint met “noodzakelijk” en eindigt met “Waterwet is
vastgesteld,” vervangen door: noodzakelijk zijn voor door namens de
weg-, spoorweg- of waterbeheerder uit te voeren werken:

1°. waarvoor een ontwerp voor een projectbesluit als bedoeld in de
artikel 5.46, eerste lid, van de Omgevingswet is vastgesteld,

2°. ten behoeve van een waterstaatswerk als bedoeld in de Omgevingswet
dat in beheer is bij het Rijk respectievelijk een waterschap en waarvoor
een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met
betrekking tot een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 5.1, tweede
lid, aanhef en onder f, onder 2°, van de Omgevingswet respectievelijk
een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 van de Omgevingswet
is bekendgemaakt,.

Artikel 2.20 (Uitvoeringswet grondkamers)

In artikel 20, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers wordt
“bestemmingsplan” vervangen door: omgevingsplan.

Artikel 2.21 (Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte)

In de artikelen 7, tiende lid, 10, eerste lid, en 13, vijfde lid, van de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt “artikel 120 van de
Woningwet” vervangen door: artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a,
in samenhang met artikel 4.20, aanhef en onder f, van de Omgevingswet.

Artikel 2.22 (Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag)

Artikel 23 van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag wordt als
volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

3. In het eerste lid (nieuw) wordt “die maatregelen” vervangen door
“maatregelen ten aanzien van grenswateren” en “Titel 2a der
Onteigeningswet” door: Titel IIa van de Onteigeningswet.

Artikel 2.23 (Uitvoeringswet verdrag chemische wapens)

De Uitvoeringswet verdrag chemische wapens wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onder f, komt te luiden:

f. inrichting: een inrichting als bedoeld in de Verificatiebijlage,
afdeling I, onderdeel 6, van het verdrag;.

B

In artikel 11 wordt “artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: artikel 18.6 van de Omgevingswet.

Artikel 2.24 (Warmtewet)

Artikel 38 van de Warmtewet vervalt.

Artikel 2.25 (Waterschapswet)

De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

A 

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “de zorg voor het watersysteem en de zorg
voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de
Waterwet” vervangen door: het beheer van watersystemen en de zuivering
van stedelijk afvalwater op de voet van artikel 2.17 van de
Omgevingswet.

2. In het derde lid vervalt “, bedoeld in artikel 3.2A van de
Waterwet” en wordt “De zorg voor het watersysteem” vervangen door:
Het beheer van watersystemen.

B

In artikel 83, tweede lid, onder g, vervalt “, met uitzondering van
projectplannen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet”.

C

In artikel 117, eerste lid, aanhef, wordt “de zorg voor het
watersysteem” vervangen door: het beheer van watersystemen.

D

In artikel 122, eerste lid, wordt “de legger, bedoeld in artikel 78,
tweede lid,” vervangen door: de legger, bedoeld in artikel 2.39 van de
Omgevingswet.

E

Artikel 122c wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen a, c en i wordt “riolering” vervangen door:
openbaar vuilwaterriool.

2. Onderdeel b komt te luiden: 

b. openbaar vuilwaterriool: openbaar vuilwaterriool als bedoeld in de
Omgevingswet;.

3. In onderdeel e wordt “artikel 3.4 van de Waterwet” vervangen
door: artikel 2.17, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Omgevingswet.

F

In artikel 122d, vierde lid, wordt “een riolering” vervangen door
“een openbaar vuilwaterriool”, wordt “die riolering” vervangen
door “dat openbaar vuilwaterriool” en wordt “de riolering”
vervangen door: het openbaar vuilwaterriool.

Artikel 2.26 (Waterstaatswet 1900)

De Waterstaatswet 1900 wordt als volgt gewijzigd:

A

De paragrafen 6 en 6a vervallen.

B

In artikel 103 wordt “waterstaatswerken in de zin van artikel 1.1 van
de Waterwet” vervangen door: een waterstaatswerk als bedoeld in de
Omgevingswet.

Artikel 2.27 (Waterwet)

De Waterwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de begripsbepalingen, met uitzondering
van de begripsbepalingen ‘deltafonds’, ‘deltaprogramma’, ‘Onze
Minister’, ‘Onze Ministers’, ‘oppervlaktewaterlichaam’ en
‘zuiveringtechnisch werk’.

2. De begripsbepaling ‘oppervlaktewaterlichaam’ komt te luiden:
oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de
Omgevingswet;.

3. De begripsbepaling ‘zuiveringtechnisch werk’ komt te luiden: 

zuiveringtechnisch werk: zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de
Omgevingswet.

4. Het tweede en derde vervallen alsmede de aanduiding “1.” voor het
eerste lid.

B

Paragraaf 2 van hoofdstuk 1 vervalt.

C

De hoofdstukken 2, 4, 5 en 6 vervallen alsmede de paragrafen 1, 2 en 3
van hoofdstuk 3.

D

In artikel 4.9, zesde lid, wordt “de doelstellingen van het nationale
waterplan op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening”
vervangen door: de aan waterveiligheid en zoetwatervoorziening
gerelateerde hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren
integrale beleid zoals opgenomen in de nationale omgevingsvisie. 

E

In artikel 7.1, tweede lid, vervalt “: a. worden de gronden binnen een
oppervlaktewaterlichaam die ingevolge artikel 3.1 of   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0025458/2017-01-01" \l
"Hoofdstuk3_Paragraaf1_Artikel3.2"  3.2  zijn aangewezen als drogere
oevergebieden, niet tot dat oppervlaktewaterlichaam gerekend en b.”.

F

Artikel 7.7 vervalt.

G 

Artikel 7.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt de tweede zin.

H

Artikel 7.9 vervalt.

I

De paragrafen 3 en 4 van hoofdstuk 7 vervallen.

J

Artikel 7.23, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, onder 1°, wordt “bijlage III dan wel de krachtens
artikel 2.3 gestelde regels” vervangen door: krachtens artikel 2.15,
eerste lid, aanhef en onder d, van de Omgevingswet gestelde
omgevingswaarden, de krachtens artikel 2.15, derde lid, van de
Omgevingswet voor de toepassing van het eerste lid, onder d, van die wet
gestelde regels, of de krachtens artikel 20.3, eerste lid, van de
Omgevingswet over de uitvoering van de monitoring voor die
omgevingswaarden gestelde regels.

2. In onderdeel a, onder 2°, wordt na “naar de normen in bijlage III
dan wel de krachtens artikel 2.3 gestelde regels” ingevoegd: , zoals
die luidden per 1 januari 2017.

3. In onderdeel c wordt “dijktraject als bedoeld in artikel 2.2,
eerste lid, tweede zin, en nodig zijn vanwege het eerste lid, onderdeel
a, onder 1° of 2°, de norm, vermeld in bijlage II, is overschreden”
vervangen door: deel van een primaire waterkering als bedoeld in de
Omgevingswet waarop een krachtens artikel 20.1, derde lid, van de
Omgevingswet gestelde andere parameter van toepassing is en nodig zijn
vanwege het eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, die andere
parameter is overschreden.

K

Artikel 7.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, wordt “bijlage III dan wel de krachtens
artikel 2.3 gestelde regels” vervangen door: krachtens artikel 2.15,
eerste lid, aanhef en onder d, van de Omgevingswet gestelde
omgevingswaarden, de krachtens artikel 2.15, derde lid, van de
Omgevingswet voor de toepassing van het eerste lid, onder d, van die wet
gestelde regels of de krachtens artikel 20.3, eerste lid, van de
Omgevingswet over de uitvoering van de monitoring voor die
omgevingswaarden gestelde regels.

2. Het eerste lid, onder b, wordt na “naar de normen in bijlage III
dan wel de krachtens artikel 2.3 gestelde regels” ingevoegd: , zoals
die luidden per 1 januari 2017.

3. In het vijfde lid wordt “veiligheidsnormen, bedoeld in artikel
2.4” vervangen door: omgevingswaarden, bedoeld in artikel 2.13, eerste
lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

L

Hoofdstuk 8 en de artikelen 10.1, 10.2 en 10.2a vervallen.

M

In artikel 10.4, tweede lid, vervalt “2.2, 2.3, 2.12, 3.9 en”. 

Artikel 2.28 (Wegenverkeerswet 1994)

In artikel 27 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt “Wet inzake de
luchtverontreiniging” vervangen door: Wet milieubeheer.

Artikel 2.29 (Wegenwet)

Aan artikel 8 van de Wegenwet wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan op grond van artikel
5.52, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet worden bepaald
dat een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet
geldt als een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid. 

Artikel 2.30 (Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels)

De Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt “artikel 1, eerste lid, van de Woningwet”
vervangen door: als bedoeld in de Omgevingswet.

2. Onderdeel f komt te luiden:

f. omgevingsplan: een omgevingsplan als bedoeld in de Omgevingswet met
inbegrip van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit
als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet;.


B

In artikel 2, tweede lid, en artikel 4 wordt “Woningwet” vervangen
door: Omgevingswet.

C

In artikel 6, vierde lid, wordt “artikel 2.1, eerste lid, onder a, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: artikel
5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

D

Het vierde en vijfde lid van artikel 6b worden als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen a wordt “het tracĂ©besluit, bedoeld in artikel 9
van de TracĂ©wet” vervangen door: het projectbesluit, bedoeld in
afdeling 5.2 van de Omgevingswet.

2. In de onderdelen b wordt “bestemmingsplan” vervangen door
“omgevingsplan” en vervalt “als bedoeld in de Wet ruimtelijke
ordening”.

E

In artikel 6c, tweede lid, wordt “het tracĂ©besluit, bedoeld in
artikel 9 van de TracĂ©wet” vervangen door “het projectbesluit,
bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet”, wordt
“bestemmingsplan” vervangen door “omgevingsplan” en vervalt
“als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening”.

F

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid, onder c, wordt “Woningwet” vervangen door:
Omgevingswet. 

2. Het zesde lid komt te luiden:

6. Afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 16.87 van
de Omgevingswet zijn van toepassing op een vergunning als bedoeld in het
eerste lid voor een tunnel die onderdeel uitmaakt van een projectbesluit
als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet.

G

In artikel 11, derde lid, en artikel 12 wordt “Woningwet” vervangen
door: Omgevingswet.

Artikel 2.31 (Wet algemene regels herindeling)

Artikel 34 van de Wet algemene regels herindeling komt te luiden:

Artikel 34

1. In afwijking van artikel 28 en de artikelen 2.4 en 3.1, eerste lid,
van de Omgevingswet worden vóór de datum van herindeling vastgestelde
omgevingsplannen en omgevingsvisies als bedoeld in die artikelen van de
Omgevingswet en besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied
waarop een voorkeursrecht rust als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van
de Wet voorkeursrecht gemeenten, met betrekking tot overgaand gebied
geacht te zijn vastgesteld door de raad van de gemeente waaraan dat
gebied is toegevoegd en behouden zij hun rechtskracht zolang de raad
niet anders bepaalt. De raad stelt binnen vijf jaar na de datum van
herindeling Ă©Ă©n omgevingsplan en Ă©Ă©n omgevingsvisie vast.

2. Een voor de datum van herindeling genomen voorbereidingsbesluit met
het oog op de voorbereiding van in het omgevingsplan op te nemen regels
als bedoeld in artikel 4.14 van de Omgevingswet met betrekking tot
overgaand gebied wordt geacht te zijn genomen door de raad van de
gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd.

Artikel 2.32 (Wet basisregistratie grootschalige topografie)

In artikel 10, eerste lid, onder a, van de Wet basisregistratie
grootschalige topografie wordt “een legger als bedoeld in artikel 5.1
van de Waterwet” vervangen door: een legger als bedoeld in artikel
2.39 van de Omgevingswet.

Artikel 2.33 (Wet beheer rijkswaterstaatswerken)

De Wet beheer rijkswaterstaatswerken wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 1 vervalt.

B

In het opschrift van hoofdstuk 2 wordt “waterstaatswerken” vervangen
door: wegen van het trans-Europese wegennet.

C

Artikel 11a wordt als volgt gewijzigd: 

1. Voor de begripsbepaling “wegbeheerder” wordt ingevoegd:

weg: weg die deel uitmaakt van het bij ministeriële regeling aangewezen
wegennet als bedoeld in richtlijn nr. 2008/96/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008
betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur
(PbEU L 319), ongeacht bij wie het beheer van die weg berust;.

2. De begripsbepaling “wegbeheerder” komt te luiden:

wegbeheerder: beheerder van een weg.

D

Artikel 11b komt te luiden:

Artikel 11b

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op tunnels als bedoeld in richtlijn
nr. 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 29 april 2004 inzake de minimumveiligheidseisen voor tunnels in
het trans-Europese wegennet (PbEG L 167/39).

Artikel 2.34 (Wet bescherming Antarctica)

De Wet bescherming Antarctica wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, tweede lid, wordt “De artikelen 7.22 en 7.23, de
paragrafen 7.8 onderscheidenlijk 7.9 en 7.10, met uitzondering van de
artikelen 7.36 en 7.37, derde lid, alsmede paragraaf 7.12 van hoofdstuk
7 van de Wet milieubeheer” vervangen door: De artikelen 16.42a, 16.43,
vijfde lid, 16.45 tot en met 16.53b en 16.88, eerste lid, onder a, van
de Omgevingswet.

B

In artikel 28 wordt “de artikelen 5.10, 5.13 tot en met 5.16, 5.18,
5.19, eerste en derde lid, en 5.20 tot en met 5.23 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: de artikelen 18.2, vierde
lid, 18.4, 18.6, 18.6a, 18.7 en 18.10 van de Omgevingswet.

Artikel 2.35 (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het
openbaar bestuur)

Artikel 1, eerste lid, onder c, onderdeel 6°, van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur komt te luiden:

6°. artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet
voor zover het een omgevingsplanactiviteit betreft bestaande uit een
bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk, artikel 5.1,
tweede lid, aanhef en onder a, van die wet en artikel 5.1, tweede lid,
aanhef en onder b, van die wet voor zover dat onderdeel betrekking heeft
op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond
van artikel 5.31, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.40, tweede
lid, aanhef en onder d, van die wet is bepaald dat de beschikking in het
geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, kan worden
geweigerd, dan wel ingetrokken;.

Artikel 2.35a (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)

In artikel 85, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en
biociden wordt na “bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften”
ingevoegd: of krachtens de Omgevingswet gestelde voorschriften voor het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden bij het verrichten van
activiteiten. 

Artikel 2.36 (Wet grenzen Nederlandse territoriale zee)

Artikel 8 van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee vervalt.

Artikel 2.37 (Wet herverdeling wegenbeheer)

De Wet herverdeling wegenbeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Het tweede lid van artikel 13 alsmede de aanduiding “1.” voor het
eerste lid vervallen.

B

Artikel 39 vervalt.

Artikel 2.38 (Wet houdende verklaring van het algemeen nut der
onteigening van percelen, erfdienstbaarheden en andere zakelijke rechten
ten behoeve van de inrichting van een buisleidingenstraat vanaf Pernis
langs Klundert naar de Schelde nabij de Nederlands-Belgische grens)

In artikel 8, eerste lid, van de Wet houdende verklaring van het
algemeen nut der onteigening van percelen, erfdienstbaarheden en andere
zakelijke rechten ten behoeve van de inrichting van een
buisleidingenstraat vanaf Pernis langs Klundert naar de Schelde nabij de
Nederlands-Belgische grens wordt “bestemmingsplan” vervangen door
“omgevingsplan”, wordt “werk van algemeen nut” vervangen door
“werk van algemeen belang” en wordt “artikel 2 van de
Belemmeringenwet Privaatrecht” vervangen door: artikel 10.21, eerste
lid, van de Omgevingswet.

Artikel 2.39 (Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse
netten en netwerken)

In artikel 1, onderdeel net met gevaarlijke inhoud, van de Wet
informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken
wordt “artikel 12.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer” vervangen
door: artikel 20.11, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.

Artikel 2.40 (Wet Infrastructuurfonds)

De Wet Infrastructuurfonds wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder c, wordt “Meerjarenprogramma Infrastructuur en
Transport” vervangen door: Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte
en Transport.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Meerjarenprogramma Infrastructuur en
Transport” vervangen door: Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte
en Transport.

2. In het derde lid wordt “de infrastructurele doelstellingen van het
vigerende Structuurschema Verkeer en Vervoer” vervangen door: de aan
de infrastructuur gerelateerde hoofdzaken van het voor de fysieke
leefomgeving te voeren integrale beleid zoals opgenomen in de nationale
omgevingsvisie.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt “het tweede lid” vervangen door:
het eerste lid.

Artikel 2.41 (Wet Justitie-subsidies)

In hoofdstuk 5 van de Wet Justitie-subsidies wordt na artikel 49 een
artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 50

1. Onze Minister kan per boekjaar subsidie verstrekken aan de
rechtspersoon, bedoeld in artikel 17.10 van de Omgevingswet. 

2. Artikel 8.36, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet
van toepassing. 

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

a. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt
bepaald,

b. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover,

c. de vaststelling van de subsidie,

d. intrekking of wijziging van de subsidie, of

e. verplichtingen van de subsidieontvanger.

Artikel 2.42 (Wet kabelbaaninstallaties)

In de artikelen 1, tweede lid, en 22, eerste lid, van de Wet
kabelbaaninstallaties wordt “artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: artikel
5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

Artikel 2.43 (Wet lokaal spoor)

De Wet lokaal spoor wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, wordt “artikelen 9, tweede lid, 10 derde lid, 11,
12” vervangen door: artikelen 9, tweede lid, 10, derde lid, 11.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het dagelijks bestuur kan zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 12,
overdragen aan het college van burgemeester en wethouders van een van de
in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000
aangewezen gebied liggende gemeenten.

B

De artikelen 7 en 8 vervallen.

C

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Het dagelijks bestuur wijst het beperkingengebied aan waarbinnen het
vergunningsvereiste, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder
f, onder 4°, van de Omgevingswet geldt, voor zover dat
beperkingengebied gelegen is in het krachtens artikel 20, derde lid, van
de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied. 

D

In artikel 44, eerste lid, vervalt “, 12, eerste lid”.

E

In artikel 49, derde lid, wordt na “krachtens deze wet” ingevoegd:
of hun taken en bevoegdheden op het gebied van lokale spoorwegen
krachtens de Omgevingswet.

Artikel 2.44 (Wet luchtvaart) 

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepalingen “luchthavenindelingbesluit” en
“luchthavenverkeerbesluit” vervallen.

2. In de begripsbepaling “luchthavenbesluit” wordt na “artikelen
” ingevoegd: 8.15,.

B

In artikel 8.1a, tweede lid, wordt “geen luchthavenindelingbesluit en
luchthavenverkeerbesluit gelden” vervangen door: geen
luchthavenbesluit geldt.

C

In artikel 8.1b vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding “1”
voor het eerste lid. 

D

Afdeling 8.2 vervalt.

Da

Artikel 8.12 vervalt.

E

Het opschrift van afdeling 8.3 komt te luiden: 

AFDELING 8.3. HET LUCHTHAVENLUCHTVERKEER EN DE RUIMTELIJKE INDELING VAN
EN ROND DE LUCHTHAVEN

F

Het opschrift van paragraaf 8.3.1. komt te luiden:

§ 8.3.1. Het luchthavenbesluit

G

Artikel 8.15 komt te luiden:

Artikel 8.15

1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor de luchthaven een
luchthavenbesluit vastgesteld.

2. In het luchthavenbesluit worden het luchthavengebied en het
beperkingengebied vastgesteld.

3. Het luchthavengebied en het beperkingengebied overlappen elkaar niet.
De gebieden kunnen bestaan uit niet aaneengesloten delen.

4. De gebieden worden langs elektronische weg en met gebruikmaking van
een of meer ondergronden vastgelegd. 

H

Artikel 8.16 komt te luiden:

Artikel 8.16

1. Als luchthavengebied wordt de locatie vastgesteld die bestemd is voor
gebruik als luchthaven. 

2. Als beperkingengebied wordt de locatie vastgesteld waar in verband
met de nabijheid van de luchthaven met het oog op de veiligheid en de
geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de functie
of het gebruik van de locatie. 

I

Na artikel 8.16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.16a

Voor zover het ontwerp van een omgevingsplan zijn grondslag vindt in de
uitvoering van het luchthavenbesluit kunnen zienswijzen geen betrekking
hebben op dat deel van het ontwerpplan. 

J

Artikel 8.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het luchthavenbesluit bevat een beschrijving van de luchtverkeerwegen
alsmede regels omtrent het luchthavenluchtverkeer voor zover die regels
noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid, de geluidbelasting, de
lokale luchtverontreiniging en de geurbelasting.

2. In het achtste en negende lid wordt “luchthavenverkeerbesluit”
vervangen door: luchthavenbesluit.

K

In de artikelen 8.18, 8.19, 8.20, 8.21, en 8.23 wordt
“luchthavenverkeerbesluit” vervangen door: luchthavenbesluit.

L

Artikel 8.23a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “luchthavenverkeerbesluit” vervangen
door: luchthavenbesluit.

2. In het zesde lid wordt “de artikelen 8.13, 8.14 of 8.24”
vervangen door: artikel 8.24.

M

Artikel 8.24 komt te luiden:

Artikel 8.24

De voordracht voor een luchthavenbesluit of een wijziging daarvan wordt
niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt
en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de
dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis
van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat te brengen.
Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers
der Staten-Generaal overgelegd.

N

Artikel 8.31 komt te luiden:

Artikel 8.31

1. Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn
publiekrechtelijke bevoegdheid of taak met betrekking tot luchthavens
schade veroorzaakt, is titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht
alleen van toepassing op de toekenning van vergoeding van schade als
bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van die wet die wordt veroorzaakt
door het vaststellen of wijzigen van een luchthavenbesluit.

2. Een aanvraag om schadevergoeding wordt ingediend binnen vijf jaar
nadat de desbetreffende bepaling van het luchthavenbesluit in werking is
getreden. 

3. Voor de toepassing van dit artikel bestaat schade als bedoeld in
artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht alleen uit inkomens- of
omzetderving of waardevermindering van een onroerende zaak.

4. De aanvrager heeft het risico van het ontstaan van de schade, bedoeld
in artikel 4:126, tweede lid, onder a, van de Algemene wet
bestuursrecht, aanvaard als: 

a. een regel die is gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling
van functies aan locaties, wordt gewijzigd of beëindigd door een
luchthavenbesluit of de wijziging daarvan, 

b. gedurende een periode van ten minste drie jaar voorafgaande aan het
luchthavenbesluit of de wijziging daarvan van de mogelijkheden die de
regel biedt geen gebruik is gemaakt, en 

c. na het verstrijken van de periode, bedoeld onder b, de benadeelde ten
minste een jaar voor de bekendmaking van het luchthavenbesluit of de
wijziging daarvan is gewezen op het voornemen tot wijziging of
beëindiging van die regel.

5. Van schade die bestaat uit waardevermindering van een onroerende
zaak, wordt vier procent aangemerkt als behorend tot het normale
maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht. 

6. Van de aanvrager heft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat
een recht ten bedrage van € 500. De aanvrager wordt gewezen op de
verschuldigdheid van het recht en wordt medegedeeld dat het
verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de
mededeling op de door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat
aangegeven rekening moet zijn bijgeschreven. Indien het bedrag niet
binnen deze termijn is bijgeschreven, wordt de aanvrager
niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden
geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest. Indien op de aanvraag
geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist, stort Onze Minister van
Infrastructuur en Waterstaat het betaalde recht terug.

7. Afdeling 15.1 van de Omgevingswet blijft buiten toepassing voor zover
de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan
doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.

O

Artikel 8.33 komt te luiden:

Artikel 8.33

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan regels stellen ten
aanzien van het verstrekken van geldelijke steun uit 's Rijks kas aan
gemeenten ter bestrijding van de kosten ten gevolge van uitvoering van
omgevingsplannen die in overeenstemming zijn gebracht met de
instructieregels, bedoeld in artikel 2.29 van de Omgevingswet.

P

Artikel 8.43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

Q

Artikel 8.47 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “ten behoeve van de ruimtelijke indeling
van het gebied van en rond de luchthaven,”.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De artikelen 8.15, derde en vierde lid, 8.16, en 8.16a zijn van
overeenkomstige toepassing.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent het in een luchthavenbesluit vast te stellen
luchthavengebied en beperkingengebied.

R

Artikel 8.49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid vervallen.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot tweede lid. 

S

Artikel 8.56 komt te luiden:

Artikel 8.56

De artikelen 8.31 en 8.32 zijn van overeenkomstige toepassing met dien
verstande dat bij de toepassing van artikel 8.31, zesde lid,
gedeputeerde staten in de plaats treden van Onze Minister van
Infrastructuur en Waterstaat.

T

In artikel 8.57 wordt “bestemmingsplannen” vervangen door:
omgevingsplannen

U

Artikel 8.70 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt “8.43, tweede lid, ”.

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en
met vijfde lid.

V

Artikel 8.71a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c vervalt.

2. De onderdelen d en e worden geletterd c en d.

3. In onderdeel c (nieuw) wordt “de artikelen 8.13, 8.14 of 8.24”
vervangen door: artikel 8.24.

W

Artikel 8a.6 vervalt.

X

Titel 8A.4 vervalt.

Y

In artikel 8a.55, eerste lid, wordt “de bestemming of het gebruik van
de grond” vervangen door: de functie of het gebruik van de locatie.

Z

Artikel 8a.57 vervalt.

AA

Artikel 8a.58 komt te luiden:

Artikel 8a.58

Met betrekking tot het besluit beperkingengebied buitenlandse
luchthavens is artikel 8.16a van overeenkomstige toepassing.

AB

In artikel 8a.61 wordt “het luchthavenindelingbesluit of het
luchthavenverkeerbesluit” onderscheidenlijk “het
luchthavenindelingbesluit” vervangen door: het luchthavenbesluit.

AC

Artikel 10.12, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor bij die maatregel
aangewezen luchthavens uniforme grenswaarden vastgesteld voor de
maximaal toegelaten geluidsbelasting door landende en opstijgende
luchtvaartuigen en kunnen uniforme grenswaarden worden vastgesteld voor
het externe-veiligheidsrisico en voor lokale luchtverontreiniging. Bij
die maatregel worden tevens regels vastgesteld met betrekking tot de
vliegveiligheid en kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot
geluidsbelasting, het externe-veiligheidsrisico en lokale
luchtverontreiniging. Bij de vaststelling kan onderscheid worden gemaakt
naar soorten luchtvaartuigen, aan- en uitvliegroutes, functie van
locaties en perioden van het etmaal.

AD

Artikel 10.15, vierde lid, komt te luiden:

4. Artikel 8.15, vierde lid, is van toepassing.

AE

Artikel 10.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “het gebied vastgesteld dat” vervangen
door “de locatie vastgesteld die”.

2. In het tweede lid wordt “bestemming” vervangen door “functie”
en wordt “grond” vervangen door: locatie.

AF

Artikel 10.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede zin, wordt “alsmede bij de in het derde
lid, onderdeel b, bedoelde regels” vervangen door: alsmede bij de in
het derde lid bedoelde regels die noodzakelijk zijn met het oog op de
vliegveiligheid.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Het luchthavenbesluit bevat voor het beperkingengebied in ieder geval
regels die noodzakelijk zijn met het oog op de vliegveiligheid.

3. Het vijfde lid vervalt.

4. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid en komt te luiden:

5. Artikel 8.16a is van toepassing. 

5. Het zevende lid wordt vernummerd tot zesde lid.

AG

In artikel 11.16, eerste lid, onder c, vervallen “8.12,”, “8.12
en” en “, artikel 8a.58, tweede lid, juncto artikel 8.12;”.

AH

In artikel 11.22, eerste lid, onder a, vervalt “artikel 10.17, zesde
lid juncto artikel 8.12, tweede lid, ”.

AI

Paragraaf 11.2.2a vervalt.

AJ

In artikel 11.23, eerste lid, onder a, vervalt “artikel 8.47, tweede
lid, juncto artikel 8.12, ”.

Artikel 2.44a (Wet luchtvaart)

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8.1b, tweede lid, komt te luiden:

2. In deze titel wordt onder omgevingsplan mede verstaan een
projectbesluit als bedoeld in de Omgevingswet.

B

In de artikelen 8.5, derde lid, en 8.6 wordt “bestemming” vervangen
door “functie” en “grond” vervangen door: locatie.

C

Artikel 8.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “bestemming” vervangen door “functie”
en “grond” vervangen door: locatie.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de onderdelen a en b wordt “bestemming” vervangen door
“functie” en “grond” vervangen door: de locatie.

b. In onderdeel c wordt “in, op of boven de grond” vervangen door:
op of boven de locatie.

c. In onderdeel d wordt “bestemming” vervangen door: functie.

3. In het derde lid wordt de zinsnede die begint met “gronden” en
eindigt met “gebouwen” vervangen door: locaties aangewezen waar
woningen of andere in het besluit aangewezen gebouwen niet zijn
toegelaten.

D

Artikel 8.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “bestemmingsplan of de beheersverordening,
bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen
door: omgevingsplan.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Voor het gebied dat ligt binnen het luchthavengebied of
beperkingengebied waarvoor geen omgevingsplan geldt in overeenstemming
met het luchthavenindelingbesluit en voor het omgevingsplan geen
toepassing is gegeven aan artikel 8.9, tweede lid, kan bij de
vaststelling van het luchthavenindelingbesluit toepassing worden gegeven
aan de artikelen 2.24 en 4.16, tweede lid, van de Omgevingswet.

3. In het derde lid wordt “bestemmingsplan of de beheersverordening”
vervangen door: omgevingsplan.

4. In het vierde lid worden “bestemmingsplan of een
beheersverordening” en “bestemmingsplan of de beheersverordening”
vervangen door: omgevingsplan.

E

Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet wordt het
luchthavenindelingbesluit in acht genomen.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met
zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt de zinsnede die begint met “Bij de
toepassing” en eindigt met “genoemd in het eerste lid,” vervangen
door: Bij de vaststelling van een omgevingsplan of de verlening van een
omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid. 

F

Artikel 8.10 komt te luiden:

Artikel 8.10

Voor zover het ontwerp van een omgevingsplan zijn grondslag vindt in de
uitvoering van het luchthavenindelingbesluit kunnen zienswijzen geen
betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan.

G

In artikel 8.11 wordt “artikel 8.9, derde lid” vervangen door:
artikel 8.9, tweede lid. 

H

Artikel 8.12, eerste lid, komt te luiden:

1. Dit artikel is van toepassing op het oprichten of plaatsen van
objecten waarvoor geen omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet is vereist, met
uitzondering van het bouwen van bouwwerken die voldoen aan de daarvoor
geldende hoogtebeperking op grond van het omgevingsplan.

I

Artikel 8.31 komt te luiden:

Artikel 8.31

1. Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn
publiekrechtelijke bevoegdheid of taak met betrekking tot luchthavens
schade veroorzaakt, is titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht
alleen van toepassing op de toekenning van vergoeding van schade als
bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van die wet die wordt veroorzaakt
door het vaststellen of wijzigen van een luchthavenindelingbesluit of
luchthavenverkeerbesluit.

2. Een aanvraag om schadevergoeding wordt ingediend binnen vijf jaar
nadat de desbetreffende bepaling van het luchthavenindelingbesluit of
luchthavenverkeerbesluit in werking is getreden. 

3. Voor de toepassing van dit artikel bestaat schade als bedoeld in
artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht alleen uit inkomens- of
omzetderving of waardevermindering van een onroerende zaak.

4. De aanvrager heeft het risico van het ontstaan van de schade, bedoeld
in artikel 4:126, tweede lid, onder a, van de Algemene wet
bestuursrecht, aanvaard als: 

a. een regel die is gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling
van functies aan locaties, wordt gewijzigd of beëindigd door een
luchthavenindelingbesluit of luchthavenverkeerbesluit of de wijziging
daarvan, 

b. gedurende een periode van ten minste drie jaar voorafgaande aan het
luchthavenindelingbesluit of luchthavenverkeerbesluit of de wijziging
daarvan van de mogelijkheden die de regel biedt geen gebruik is gemaakt,
en 

c. na het verstrijken van de periode, bedoeld onder b, de benadeelde ten
minste een jaar voor de bekendmaking van het luchthavenindelingbesluit
of luchthavenverkeerbesluit of de wijziging daarvan is gewezen op het
voornemen tot wijziging of beëindiging van die regel.

5. Van schade die bestaat uit waardevermindering van een onroerende
zaak, wordt vier procent aangemerkt als behorend tot het normale
maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht. 

6. Van de aanvrager heft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat
een recht ten bedrage van € 500. De aanvrager wordt gewezen op de
verschuldigdheid van het recht en wordt medegedeeld dat het
verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de
mededeling op de door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat
aangegeven rekening moet zijn bijgeschreven. Indien het bedrag niet
binnen deze termijn is bijgeschreven, wordt de aanvrager
niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden
geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest. Indien op de aanvraag
geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist, stort Onze Minister van
Infrastructuur en Waterstaat het betaalde recht terug.

7. Afdeling 15.1 van de Omgevingswet blijft buiten toepassing voor zover
de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan
doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.

J

In artikel 8.33 wordt “bestemmingsplannen” vervangen door:
omgevingsplannen.

K 

Artikel 8.47 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het tweede lid wordt “artikel 8.9, derde lid” vervangen door:
artikel 8.9, tweede lid, en wordt na “gedeputeerde staten”
ingevoegd: en in het geval, bedoeld in artikel 8.8, tweede lid,
toepassing kan worden gegeven aan de artikelen 2.22 en 4.16, eerste lid,
van de Omgevingswet.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de onderdelen a en b wordt “bestemming” vervangen door
“functie” en “grond” vervangen door: de locatie.

b. In onderdeel c wordt “bestemming” vervangen door “functie”,
wordt “grond” vervangen door “locatie” en wordt “in, op of
boven de grond” vervangen door: op of boven de locatie.

L

In artikel 8.49, tweede lid, wordt “artikel 8.9, derde lid”
vervangen door: artikel 8.9, tweede lid.

M

Artikel 8.70, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen a en b wordt “bestemming” vervangen door
“functie” en “grond” vervangen door: de locatie.

2. In onderdeel c wordt “bestemming” vervangen door “functie”,
wordt “het gebruik van de grond” vervangen door “het gebruik van
de locatie” en wordt “in, op of boven de grond” vervangen door: op
of boven de locatie.

N

Artikel 8a.57 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid, aanhef, en tweede lid wordt “bestemming”
vervangen door “functie”, wordt “grond” vervangen door
“locatie” en wordt “in, op of boven de grond” vervangen door: op
of boven de locatie.

2. In het derde lid wordt de zinsnede die begint met “gronden” en
eindigt met “gebouwen” vervangen door: locaties aangewezen waar
woningen of andere in het besluit aangewezen gebouwen niet zijn
toegelaten.

O

In artikel 8a.58, tweede lid, wordt “artikel 8.9, eerste tot en met
derde en vijfde lid” vervangen door: artikel 8.9, eerste, tweede en
vierde lid.

P

In artikel 10.12, tweede lid, derde zin, wordt “bestemming van
gronden” vervangen door: functie van locaties.

Q

Artikel 10.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “bestemming” vervangen door “functie”
en “grond” door: locatie.

2. In het derde lid wordt “bestemming” vervangen door “functie”,
wordt “grond” vervangen door “locatie” en wordt “in, op of
boven” vervangen door: op of boven.

3. In het vijfde lid wordt de zinsnede die begint met “gronden” en
eindigt met “gebouwen” vervangen door: locaties aangewezen waar
woningen of andere in het besluit aangewezen gebouwen niet zijn
toegelaten.

Artikel 2.45 (Wet milieubeheer)

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van paragraaf 1.1 vervalt.

B

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepalingen “afvalvoorziening”, “afvalvoorziening
categorie A”, “bedrijfsafvalwater”, “bijlage”, “Commissie
voor de milieueffectrapportage”, “EG-verordening PRTR”,
“emissiegrenswaarde”, “gemeentelijk milieubeleidsplan”,
“inwonerequivalent”, “mer-richtlijn”, “nationaal
milieubeleidsplan”, “omgevingsvergunning voor een inrichting”,
“openbaar hemelwaterstelsel”, “openbaar ontwateringsstelsel”,
“openbaar vuilwaterriool”, “provinciaal milieubeleidsplan”,
“provinciale milieucommissie”, “provinciale milieuverordening”,
“stedelijk afvalwater” en “RIVM” vervallen.

2. De begripsbepaling “inrichting” vervalt.

3. In de alfabetische rangschikking worden drie begripsbepalingen
ingevoegd, luidende: milieubelastende activiteit: milieubelastende
activiteit als bedoeld in de Omgevingswet;

winningsafvalvoorziening: afvalvoorziening als bedoeld in artikel 3,
onder 15, van de richtlijn beheer winningsafval;

winningsafvalvoorziening categorie A: winningsafvalvoorziening die door
het bevoegd gezag is ingedeeld in categorie A, in overeenstemming met de
criteria gesteld in bijlage III bij de richtlijn beheer winningsafval en
de criteria, bedoeld in de artikelen 1 tot en met 9 van beschikking nr.
2009/337/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 april
2009 tot vaststelling van de criteria voor de indeling van
afvalvoorzieningen in overeenstemming met bijlage III bij Richtlijn
2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer
van afval van winningsindustrieën (PbEU 2009, L 102).

4. In de begripsbepaling “omgevingsvergunning” wordt “artikel 1.1,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen
door: de Omgevingswet.

5. In het tweede lid, onder b en c, vervalt de zinsnede die begint met
“, alsmede” en eindigt met “inrichting”. 

6. Het derde en vierde lid vervallen.

7. Het vijfde tot en met dertiende lid worden vernummerd tot derde tot
en met elfde lid.

8. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt “binnen de inrichting waarin” vervangen
door: op de locatie waar.

b. In onderdeel b, onder 1°, wordt “vanuit een inrichting naar een
elders gelegen inrichting” vervangen door: van een locatie naar een
elders gelegen locatie.

9. In het zevende lid (nieuw) wordt “zevende of achtste lid”
vervangen door: vijfde of zesde lid.

10. In het tiende lid (nieuw) wordt “tiende lid, onderscheidenlijk het
eerste en zesde lid” vervangen door: achtste lid, onderscheidenlijk
het eerste en vierde lid.

C

Artikel 1.1a vervalt.

D

Paragraaf 1.2 vervalt.

E

Artikel 2.16 komt te luiden:

Artikel 2.16

1. Onverminderd artikel 16.8 verstrekken het bestuur van de
emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is een
omgevingsvergunning te verlenen voor een milieubelastende activiteit met
betrekking tot een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.1,
tweede lid, elkaar op verzoek of uit eigen beweging tijdig alle
redelijkerwijs benodigde gegevens voor de uitoefening van de taken,
waarmee zij zijn belast bij of krachtens de hoofdstukken 16 en 18 van
deze wet, onderscheidenlijk de afdelingen 4.1, 5.1, 16.1, 16.2, 16.3,
16.5 en 16.8 en hoofdstuk 18 van de Omgevingswet.

2. Bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde gegevens wordt
waar nodig aangegeven welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen.
Dit vertrouwelijk karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens,
dan wel uit het feit dat personen deze aan de bestuursorganen, bedoeld
in het eerste lid, hebben verstrekt onder het beding dat zij als
vertrouwelijk zullen gelden.

F

Artikel 2.16a komt te luiden:

Artikel 2.16a

Onverminderd artikel 16.8 stemmen het bestuur van de emissieautoriteit
en het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen
voor een milieubelastende activiteit met betrekking tot een
broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid,
onderling de uitoefening van de taken af, waarmee zij zijn belast bij of
krachtens de hoofdstukken 16 en 18 van deze wet, onderscheidenlijk de
afdelingen 4.1, 5.1, 16.1, 16.2, 16.3, 16.5 en 16.8 en hoofdstuk 18 van
de Omgevingswet.

G

Paragraaf 2.2 vervalt.

H

Artikel 2.27, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. Onderdeel c wordt geletterd b.

I

Paragraaf 2.4 vervalt.

J

Hoofdstuk 3 vervalt.

K

Hoofdstuk 4 vervalt.

L

Hoofdstuk 5 vervalt.

M

Hoofdstuk 6 vervalt.

N

Hoofdstuk 7 vervalt.

O

Het opschrift van hoofdstuk 8 komt te luiden:

HOOFDSTUK 8. MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN, GESLOTEN STORTPLAATSEN EN
GESLOTEN AFVALVOORZIENINGEN.

P

Artikel 8.40 komt te luiden:

Artikel 8.40

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over milieubelastende activiteiten.

2. De artikelen 4.4, 4.5 en 4.7 van de Omgevingswet zijn van
overeenkomstige toepassing.

3. Artikel 4.9 van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing,
tenzij bij de maatregel anders is bepaald.

Q

De artikelen 8.40a tot en met 8.42 vervallen.

R

Artikel 8.43, eerste lid, komt te luiden:

1. Bij het in ontvangst nemen van afvalstoffen wordt een bedrag in
rekening gebracht als van anderen afkomstige afvalstoffen worden
gestort, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met de kosten
van:

a. de inrichting en exploitatie van het terrein waar de afvalstoffen
worden gestort,

b. de voorzieningen die bewerkstelligen dat na buitengebruikstelling van
het terrein, geen nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt,
daaronder mede begrepen de kosten van de krachtens artikel 15.44, eerste
lid, verschuldigde heffing, en

c. financiële zekerheid in categorieën van gevallen waarvoor het
stellen van financiële zekerheid krachtens artikel 13.5 van de
Omgevingswet is voorgeschreven.

S

Artikel 8.47 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt “inrichting waar” vervangen door “terrein
waar”, wordt “inrichting, waar” vervangen door “terrein, waar”
en wordt “in de inrichting” vervangen door “op het terrein”.

b. In onderdeel c wordt “binnen de inrichting waartoe de stortplaats
behoort” vervangen door: tot de onderneming waartoe de stortplaats
behoort, behorende installaties die onderling technische,
organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars
onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. 

2. In het derde lid, onder c, wordt “de omgevingsvergunning voor de
inrichting” vervangen door: de omgevingsvergunningen voor de
stortplaats.

T

Artikel 8.48 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na “waarvoor” ingevoegd: met betrekking tot
het verrichten van een milieubelastende activiteit.

b. Onderdeel a komt te luiden:

a. waarvoor met betrekking tot het verrichten van een milieubelastende
activiteit een algemene maatregel van bestuur geldt als bedoeld in
artikel 5.34, tweede lid, van de Omgevingswet, of.

2. In het tweede lid wordt “afvalvoorzieningen” vervangen door:
winningsafvalvoorzieningen.

3. In het derde lid wordt “naar haar aard tijdelijke
afvalvoorzieningen” vervangen door: winningsafvalvoorzieningen.

U

In artikel 8.50, derde lid, onder b, wordt “afvalvoorziening”
vervangen door: winningsafvalvoorziening.

V

Artikel 8.51 vervalt.

W

In artikel 9.2.2.3, zesde lid, wordt “artikel 5.19, eerste lid, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: artikel 18.10,
eerste en vierde lid, van de Omgevingswet.

X

In artikel 9.5.3, eerste zin, wordt “vergunning krachtens artikel 8.1
voor een inrichting” vervangen door: omgevingsvergunning voor een
milieubelastende activiteit.

Y

Artikel 9.5.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de tweede zin.

2. In het zesde lid vervalt de derde zin.

Z

In artikel 9.5.7, tweede lid, eerste zin, wordt “de landelijke
voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: de landelijke voorziening, bedoeld in
artikel 20.21, van de Omgevingswet. 

AA

In artikel 10.1, vijfde lid, wordt “of een” vervangen door “,
een” en wordt na “genoemde wet” ingevoegd: , de Omgevingswet.

AB

In artikel 10.1a, tweede lid, wordt “artikelen 2.4, 2.22, derde lid,
en 2.23, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht”
vervangen door: artikelen 5.8 tot en met 5.16, 5.34, tweede lid, en
5.36, vierde lid, van de Omgevingswet. 

AC

Artikel 10.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen te storten, anderszins op
of in de bodem te brengen of te verbranden.

2. In het derde lid wordt “het zich ontdoen van afvalstoffen”
vervangen door: handelingen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Dit artikel is niet van toepassing op afgegeven of ingezamelde
huishoudelijke afvalstoffen.

AD

Artikel 10.6 vervalt.

AE

Aan artikel 10.9, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

AF

Artikel 10.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “wet“ ingevoegd “of bij het
uitoefenen van een taak of bevoegdheid krachtens artikel 4.1 van de
Omgevingswet“ en wordt “de bevoegdheid“ vervangen door: de taak of
bevoegdheid.

2. In het tweede en derde lid wordt “bevoegdheid” vervangen door:
taak of bevoegdheid.

AG

Artikel 10.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “vast” ingevoegd: , tenzij de op grond
van artikel 10.24, eerste lid, te stellen regels zijn opgenomen in het
omgevingsplan.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

4. In het tweede lid (nieuw) wordt na “afvalstoffenverordening”
ingevoegd: of het omgevingsplan.

AH

Artikel 10.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na “afvalstoffenverordening” ingevoegd: of het
omgevingsplan.

b. In onderdeel a wordt na “verordening” ingevoegd: of bij
omgevingsplan.

2. In het tweede lid wordt na “afvalstoffenverordening” ingevoegd:
of bij omgevingsplan.

AI

In de aanhef van artikel 10.25 wordt na “afvalstoffenverordening”
ingevoegd: of bij omgevingsplan.

AJ

Artikel 10.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt na
“afvalstoffenverordening” ingevoegd: of bij omgevingsplan.

2. In het tweede lid wordt “zodanig besluit” vervangen door:
afvalstoffenverordening waarin regels als bedoeld in het eerste lid zijn
opgenomen.

AK

In artikel 10.28, eerste lid, wordt na “verordening” ingevoegd: of
het omgevingsplan.

AL

Artikel 10.29a wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na “wet” ingevoegd “of bij het uitoefenen
van een taak of bevoegdheid krachtens artikel 4.1 van de Omgevingswet”
en wordt “die bevoegdheid” vervangen door: die taak of bevoegdheid. 

2. In onderdeel d wordt “inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de
Waterwet” vervangen door: zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de
Omgevingswet.

3. In onderdeel e wordt “wordt hergebruikt” vervangen door: opnieuw
wordt gebruikt.

4. In onderdeel g wordt “inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de
Waterwet” vervangen door: zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de
Omgevingswet.

AM

De artikelen 10.32 tot en met 10.35 vervallen.

AN

Artikel 10.37, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt na “hoofdstuk 8” ingevoegd: van
deze wet of artikel 4.3 van de Omgevingswet.

2. Onderdeel d komt te luiden: 

d. die op grond van een omgevingsvergunning bevoegd is afvalstoffen aan
boord van een vaartuig of luchtvaartuig te nemen met het oogmerk ze te
lozen;.

3. Onderdeel e vervalt.

4. De onderdelen f en g worden geletterd e en f.

AO

In de aanhef van artikel 10.38, eerste lid, wordt “artikel 10.37,
tweede lid, onder a tot en met f” vervangen door: artikel 10.37,
tweede lid, onder a tot en met e.

AP

In artikel 10.39, eerste lid, wordt “artikel 10.37, tweede lid, onder
a tot en met e” vervangen door: artikel 10.37, tweede lid, onder a tot
en met d.

AQ

In artikel 10.40a, tweede lid, vervalt “, vastgesteld ingevolge
artikel 10.1 van de Waterwet”. 

AR

In artikel 10.48, tweede lid, wordt de zinsnede die begint met
“activiteiten” en eindigt met “Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: milieubelastende activiteiten bij of
krachtens de artikelen 4.5, tweede lid, 5.18. 5.19, 5.26, 5.31, 5.34,
eerste en vierde lid, 5.37, 5.38, 5.39, aanhef en onder a, 5.40, eerste
lid, onder a, en tweede lid, onder a tot en met e, 5.41, 5.42, tweede
lid, 13.5, 16.15, 16.16, 16.55, eerste, derde en vierde lid, 16.65 tot
en met 16.68 en 16.88 van de Omgevingswet.

AS

De artikelen 10.51 tot en met 10.53 vervallen. 

AT

Artikel 10.54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen tijdens het inzamelen of
vervoeren daarvan:

a. anders dan handmatig te scheiden, of

b. te mengen, daaronder mede begrepen verdunnen, met andere bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen categorieën van afvalstoffen of met
andere stoffen dan afvalstoffen.

2. In het tweede lid wordt “artikel 10.47, 10.48 of 10.54a, tweede
lid” vervangen door: artikel 10.47 of 10.48.

AU

Artikel 10.54a vervalt.

AV

In artikel 10.61, eerste lid, wordt na “afvalstoffenverordening”
ingevoegd: of het omgevingsplan.

AW

Artikel 10.63 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt “zich van afvalstoffen te ontdoen
door deze buiten een inrichting” vervangen door: huishoudelijke
afvalstoffen. 

2. In het derde lid wordt “de artikelen 10.28, 10.29, 10.47, 10.51”
vervangen door “de artikelen 10.28, 10.29, 10.47” en vervalt “van
10.52,”.

AX

In artikel 10.64, eerste lid, wordt de zinsnede die begint met
“activiteiten” en eindigt met “Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: milieubelastende activiteiten bij of
krachtens de artikelen 4.5, tweede lid, 5.18, 5.19, 5.26, 5.31, 5.34,
eerste en vierde lid, 5.37, 5.38, 5.39, aanhef en onder a, 5.40, eerste
lid, onder a, en tweede lid, onder a tot en met e, 5.41, 5.42, tweede
lid, 13.5, 16.15, 16.55, eerste, derde en vierde lid, 16.65 tot en met
16.68 en 16.88 van de Omgevingswet.

AY

Titel 11.2 vervalt.

AZ

Artikel 11a.1 vervalt.

BA

Hoofdstuk 12 vervalt.

BB

Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “of wettelijke bepalingen”.

2. Het tweede lid komt te luiden: 

2. De in het eerste lid bedoelde wetten zijn de Kernenergiewet, de Wet
geluidhinder, de Wet bodembescherming en de Wet bescherming Antarctica.

BC

De artikelen 13.2, 13.4 en 13.12 vervallen.

BD

In het opschrift van afdeling 13.3 wordt “Afvalvoorzieningen”
vervangen door: Winningsafvalvoorzieningen.

BE

In artikel 13.13, eerste lid, wordt “omgevingsvergunning” vervangen
door ”vergunning” en wordt “afvalvoorziening” vervangen door:
winningsafvalvoorziening.

BF

Hoofdstuk 14 vervalt.

BG

Artikel 15.20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt “de artikelen 10.48 of 10.52” vervangen
door: artikel 10.48.

2. Onderdeel c vervalt.

3. Onderdeel d wordt geletterd c.

BH

Artikel 15.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a vervalt.

b. De onderdelen b tot en met d worden geletterd a tot en met c.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid beslist Onze Minister over
het toekennen van de vergoeding.

BI

In artikel 15.22 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding “1.”
voor het eerste lid.

BJ

Artikel 15.34 vervalt.

BK

Artikel 15.51 komt te luiden:

Artikel 15.51

1. Deze titel is van toepassing op het telen van gewassen in kassen.

2. Deze activiteit omvat ook andere milieubelastende activiteiten die
worden verricht op dezelfde locatie en die:

a. hiermee rechtstreeks samenhangen, in technisch verband staan, en
gevolgen kunnen hebben voor de emissies en verontreiniging, of

b. deze functioneel ondersteunen.

BL

Na artikel 15.51 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15.51a

Deze titel is niet van toepassing op het telen van gewassen in kassen: 

a. met een totale oppervlakte kleiner dan 2.500 m2, indien op het
terrein niet uitsluitend gewassen in kassen worden geteeld,

b. alleen:

1°. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan
huis,

2°. voor educatieve doeleinden,

3°. bij onderzoeksinstellingen, of

4°. bij volkstuinen, of

c. voor zover het een milieubelastende activiteit met betrekking tot een
broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, betreft.

Artikel 15.51b 

1. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 15.51 geldt een systeem van
verevening van kosten van het in een kalenderjaar overschrijden van de
voor het verrichten van de activiteiten gezamenlijk voor dat
kalenderjaar vastgestelde hoeveelheid CO2-emissies. 

2. Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Minister van
Economische Zaken, de hoeveelheid CO2-emissies, bedoeld in het eerste
lid vast. Het besluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

BM

Artikel 15.52 komt te luiden:

Artikel 15.52

Indien de hoeveelheid emissies, bedoeld in artikel 15.51b, eerste lid,
wordt overschreden, is degene die een activiteit als bedoeld in artikel
15.51 verricht een vergoeding verschuldigd aan Onze Minister. Bij
algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van die vergoeding dan
wel de wijze van berekenen van de hoogte van die vergoeding vastgesteld.

BN

Het opschrift van afdeling 16.2.1 komt te luiden: 

AFDELING 16.2.1. BROEIKASGASINSTALLATIES.

BO

Artikel 16.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

BP

In artikel 16.2a, tweede lid, wordt “degene die de inrichting
drijft” vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.

BQ

Artikel 16.2b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “inrichtingen” vervangen door:
broeikasgasinstallaties.

2. In het derde en vierde lid wordt “inrichting” vervangen door:
broeikasgasinstallatie. 

BR

In artikel 16.3 wordt “inrichtingen als bedoeld in artikel 16.2,
eerste lid, worden mede begrepen inrichtingen” vervangen door:
broeikasgasinstallaties worden mede begrepen broeikasgasinstallaties.

BS

Artikel 16.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede “inrichting in werking te hebben” wordt vervangen
door: broeikasgasinstallatie te exploiteren. 

2. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Een aanvraag om een vergunning kan naar keuze van de aanvrager
betrekking hebben op Ă©Ă©n of meer broeikasgasinstallaties die worden
geëxploiteerd op dezelfde locatie.

BT

Artikel 16.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede die begint met “voor de
inrichting waarop” en eindigt met “Onze Minister van Economische
Zaken” vervangen door: met betrekking tot de broeikasgasinstallatie
waarop de aanvraag betrekking heeft, bevoegd is een omgevingsvergunning
voor een milieubelastende activiteit te verlenen.

2. In het tweede lid vervallen “of vergunning, bedoeld in artikel 40
van de Mijnbouwwet” en “of vergunning als hiervoor bedoeld”.

BU

In artikel 16.9 wordt “inrichting” vervangen door
“broeikasgasinstallatie” en wordt “de hoofdstukken 2 en 3 van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: afdeling 2.2,
hoofdstuk 4, afdeling 5.1 of hoofdstuk 16 van de Omgevingswet.

BV

In artikel 16.10 wordt “inrichting” vervangen door:
broeikasgasinstallatie.

BX

In artikel 16.11, eerste lid, wordt “degene die de inrichting
drijft” vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.

BY

In artikel 16.15 wordt “inrichting” vervangen door:
broeikasgasinstallatie.

BZ

Artikel 16.19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “een inrichting” vervangen door “een
broeikasgasinstallatie” en wordt “de inrichting drijft” vervangen
door: de broeikasgasinstallatie exploiteert.

2. In het tweede lid wordt “van degene die de inrichting drijft”
vervangen door: van de exploitant van de broeikasgasinstallatie. 

CA

Artikel 16.20c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. met betrekking tot de broeikasgasinstallaties de omgevingsvergunning
voor de milieubelastende activiteit is ingetrokken;.

2. In onderdeel b wordt “inrichting” vervangen door:
broeikasgasinstallaties.

CB

Artikel 16.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “inrichtingen” vervangen door:
broeikasgasinstallaties.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd: 

a. De tweede zin komt te luiden: Bij of krachtens de maatregel kan
worden bepaald dat de voorschriften van de bij onderscheidenlijk
krachtens de maatregel gestelde regels kunnen afwijken. 

b. Er wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij of krachtens de maatregel
kan tevens worden bepaald in welke mate de voorschriften van die regels
kunnen afwijken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken
in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

CC

Artikel 16.35, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin wordt “degene die de inrichting drijft”
vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.

2. In de tweede zin wordt “inrichting” vervangen door:
broeikasgasinstallatie.

CD

Artikel 16.35c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd: 

a. In de eerste zin wordt ”degene die de betrokken inrichting
drijft” vervangen door: de exploitant van de betrokken
broeikasgasinstallatie.

b. In de tweede zin wordt ”degene die de inrichting drijft”
vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.

2. In het derde lid wordt “degene die de inrichting drijft”
vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.

CE

In de artikelen 16.37, eerste lid, en 16.39 wordt ”degene die een
inrichting drijft” vervangen door “de exploitant van een
broeikasgasinstallatie” en wordt ”de inrichting” vervangen door:
de broeikasgasinstallatie. 

CF

De artikelen 17.1 tot en met 17.3 vervallen.

CG

Artikel 17.4, tweede lid, onder a, komt te luiden:

a. voor zover de verplichting of het verbod betrekking heeft op een
milieubelastende activiteit: door het bevoegd gezag voor de
omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, of, indien voor
de milieubelastende activiteit regels gelden als bedoeld in paragraaf
4.1.1 van de Omgevingswet, door het bestuursorgaan waaraan een melding
als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Omgevingswet met
betrekking tot die milieubelastende activiteit zou moeten worden gedaan
of, in andere gevallen, door burgemeester en wethouders;.

CH

In het opschrift van titel 17.1A wordt “afvalvoorzieningen”
vervangen door: winningsafvalvoorzieningen.

CI

Artikel 17.5a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd: 

a. In de eerste zin wordt “degene die de afvalvoorziening drijft”
vervangen door “de exploitant van de winningsafvalvoorziening” en
wordt “die inrichting” vervangen door: de milieubelastende
activiteit met betrekking tot de winningsafvalvoorziening.

b. De tweede zin vervalt.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, worden twee
leden ingevoegd, luidende:

2. De exploitant van de winningsafvalvoorziening verstrekt het
bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, tevens, zodra zij bekend
zijn, de gegevens met betrekking tot: 

a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het
voorval zich heeft voorgedaan; 

b. de door het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen; 

c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de
gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen; 

d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen
van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; 

e. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om te voorkomen
dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen. 

3. Artikel 19.3 van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt “afvalvoorzieningen aangewezen,
waarop ingevolge artikel 2, derde lid, van de richtlijn beheer
winningsafval deze titel niet van toepassing is” vervangen door:
winningsafvalvoorzieningen aangewezen.

CJ

Artikel 17.5b komt te luiden:

Artikel 17.5b

Indien de situatie, bedoeld in artikel 17.5a, eerste lid, betrekking
heeft op een winningsafvalvoorziening categorie A, voert de exploitant
van de winningsafvalvoorziening, onmiddellijk het voor die
winningsafvalvoorziening voorgeschreven interne noodplan uit

CK

In artikel 17.5c, tweede lid, wordt “Degene die de afvalvoorziening
drijft,” vervangen door: De exploitant van de
winningsafvalvoorziening.

CL

In artikel 17.5d wordt “afvalvoorzieningen” vervangen door:
winningsafvalvoorzieningen.

CM

Titel 17.1B vervalt.

CN

Artikel 17.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan waarbij op grond van artikel
18.2 van de Omgevingswet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust
voor de activiteit waardoor de milieuschade of onmiddellijke dreiging
daarvan wordt veroorzaakt.

2. De aanhef van het derde lid komt te luiden: 

Het bevoegd gezag is voor zover de activiteit waardoor de milieuschade
of onmiddellijke dreiging daarvan betrekking heeft op:.

CO

In artikel 17.10, derde lid, wordt “artikel 17.2, derde lid”
vervangen door: artikel 19.3, eerste lid, van de Omgevingswet.

CP

Artikel 17.11 vervalt.

CQ

Artikel 17.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de tweede zin.

2. In het derde, vijfde en zesde lid wordt “artikel 17.2, derde lid”
vervangen door: artikel 19.3, eerste lid, van de Omgevingswet.

CR

Artikel 17.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de tweede zin.

2. In het derde lid wordt “artikel 17.2, derde lid” vervangen door:
artikel 19.3, eerste lid, van de Omgevingswet.

CS

In artikel 17.15, eerste lid, wordt “artikel 17.2, derde lid”
vervangen door: artikel 19.3, eerste lid, van de Omgevingswet.

CT

Artikel 18.1a komt te luiden:

Artikel 18.1a

1. De artikelen 18.2, vijfde lid, 18.4, 18.6, 18.6a, eerste en tweede
lid, 18.7, 18.10, de paragrafen 18.3.2 tot en met 18.3.4 en artikel
19.4, vierde lid, van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of
krachtens:

a. deze wet; 

b. de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;

c. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische
stoffen;

d. de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en
mengsels.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 18.4 van de Omgevingswet
niet van toepassing voor zover het betreft de handhaving van het bij of
krachtens hoofdstuk 16 bepaalde.

3. Tot de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang
krachtens artikel 18.3 of 18.4 van de Omgevingswet behoort het in
Nederland door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan beheren van
afvalstoffen in gevallen waarin die afvalstoffen in strijd met het bij
of krachtens de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen of titel
10.7 bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.

CU

Artikel 18.1b vervalt.

CV

Artikel 18.2 komt te luiden:

Artikel 18.2

Het bevoegd gezag waarbij op grond van artikel 18.2 van de Omgevingswet
de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust, heeft tot taak zorg te
dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften die
voor degene die de activiteit verricht, gelden op grond van:

1°. het bepaalde bij of krachtens deze wet;

2°. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van
chemische stoffen;

3°. de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen
en mengsels.

CW

Artikel 18.2a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Voor zover artikel 18.2 van de Omgevingswet niet van toepassing is,
hebben Onze betrokken Minister, gedeputeerde staten, burgemeester en
wethouders en het dagelijks bestuur van het waterschap tot taak zorg te
dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van artikel 10.1.

2. In het tweede lid wordt “het bestuursorgaan dat tot verlening van
vergunningen als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet bevoegd is”
vervangen door: het dagelijks bestuur van het waterschap.

3. Het derde lid komt te luiden: 

3. Onze betrokken Minister heeft tot taak zorg te dragen voor de
bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 11a.2 en 11a.3.

CX

In artikel 18.2b, derde lid, wordt “amvb” vervangen door: maatregel.

CY

In artikel 18.2c, tweede lid, wordt “buiten een inrichting van de
krachtens artikel 17.4 gestelde verplichtingen” vervangen door: van de
krachtens artikel 17.4 opgelegde verplichtingen.

CZ

Artikel 18.2d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt “artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: artikel 18.1,
aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

b. In onderdeel a wordt na “afvalstoffenverordening” ingevoegd: of
het omgevingsplan voor zover het verplichtingen krachtens de artikelen
10.24 tot en met 10.28 betreft.

c. De puntkomma na onderdeel b wordt vervangen door een punt.

d. Onderdeel c vervalt.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Burgemeester en wethouders hebben tevens tot taak zorg te dragen voor
de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 10
gestelde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op het zich
ontdoen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld
in artikel 10.37.

DA

De artikelen 18.2e en 18.2g vervallen.

DB

In artikel 18.8 wordt “artikel 5.15 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: artikel 18.4 van de Omgevingswet.

DC

In artikel 18.18 wordt na “deze wet” ingevoegd: of een verordening
als bedoeld in artikel 18.1a, eerste lid. 

DD

Aan hoofdstuk 18 wordt een artikel toegevoegd, luidende: 

Artikel 18.19

1. Een overheidslichaam kan – behoudens matiging door de rechter –
de voor zijn rekening komende kosten van het beheer van afvalstoffen
waarbij in strijd is gehandeld met het bij of krachtens deze wet
bepaalde, verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad die kosten
zijn veroorzaakt, of op degene die anderszins krachtens burgerlijk recht
buiten overeenkomst aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.

2. Een overheidslichaam kan in een geval als bedoeld in het eerste lid,
overeenkomstig de regels betreffende ongerechtvaardigde verrijking, de
daar bedoelde kosten verhalen op degene die door het beheer van de
betrokken afvalstoffen ongerechtvaardigd wordt verrijkt.

3. Voor de toepassing van dit artikel is niet vereist dat op het
tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde handeling met de in dat
lid bedoelde afvalstoffen zich heeft voorgedaan, als tegenover de
overheid onrechtmatig werd gehandeld.

DE

Artikel 19.1b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “beschikking als bedoeld in artikel 13.1”
vervangen door: beschikking op grond van deze wet, de Kernenergiewet, de
Mijnbouwwet, de Omgevingswet, de Wet bescherming Antarctica, de Wet
bodembescherming, de Wet geluidhinder of de Wet dieren voor zover deze
betrekking heeft op dierlijke bijproducten.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Nadat een beschikking krachtens een in het eerste lid genoemde wet
tot verlening of wijziging van een vergunning die betrekking heeft op
een installatie als bedoeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies
(geĂŻntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU
2010, L 334) onherroepelijk is geworden, stelt het bevoegd gezag in
afwijking van het eerste lid de tekst daarvan voor eenieder elektronisch
beschikbaar.

DF

Artikel 19.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, derde zin, wordt de zinsnede die begint met
“hoofdstuk” en eindigt met “in samenhang met artikel 7.12”
vervangen door: afdeling 16.4 van de Omgevingswet is gedaan en
betrekking heeft op een plan of programma onderscheidenlijk besluit
waarover de Commissie voor de milieueffectrapportage op grond van
artikel 16.39 van die wet onderscheidenlijk 16.47 van die wet.

2. In het tweede lid vervalt “of van paragraaf 7.2 of 7.8
onderscheidenlijk 7.9 is gedaan” en wordt “artikel 3.9 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: artikel 16.64 van
de Omgevingswet. 

3. In het derde lid vervalt “of van paragraaf 7.10 is gedaan”.

DG

In artikel 19.6b wordt “dat is aangewezen krachtens artikel 7.2 ter
zake van een activiteit” vervangen door “als bedoeld in artikel
16.43, eerste lid, van de Omgevingswet” en wordt
“omgevingsvergunning voor een inrichting” vervangen door:
omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit.

DH

Artikel 19.8 vervalt.

DI

Het opschrift van paragraaf 20.1 vervalt. 

DJ

Artikel 20.2a vervalt.

DK

Artikel 20.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de zinsnede met betrekking tot de Mijnbouwwet vervalt “en 40
”.

b. De zinsnede met betrekking tot de Wet inzake de luchtverontreiniging
vervalt.

c. De zinsnede die begint met “de artikelen 125 van de Gemeentewet”
en eindigt met “van toepassing is,” vervalt.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

4. In het tweede lid (nieuw) wordt de zinsnede die begint met “een
activiteit” en eindigt met “een omgevingsvergunning” vervangen
door: het oprichten, in werking brengen, in werking houden, buiten
gebruik stellen, wijzigen of ontmantelen van een inrichting als bedoeld
in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet dat tevens is aan te
merken als het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning
voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid,
aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een bouwactiviteit
of het in stand houden van een bouwwerk, of een omgevingsvergunning voor
een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en
onder a, van de Omgevingswet. 

DL

Artikel 20.4 komt te luiden:

Artikel 20.4

Artikel 20.3 is niet van toepassing op besluiten op een aanvraag om een
vergunning of op bezwaren krachtens de EG-verordening overbrenging van
afvalstoffen. 

DM

Paragraaf 20.2 vervalt.

DN

In artikel 21.1, eerste lid, wordt “de hoofdstukken 8, 13 en 18 en
paragraaf 14.1 van deze wet” vervangen door: de hoofdstukken 8, 13 en
18.

DO

Artikel 21.3 vervalt.

DP

Artikel 21.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens
artikel 9.2.3.2 wordt Ons gedaan door Onze Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, mede namens Onze Minister en Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid.

2. Het tweede, derde en zevende lid vervallen.

3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en
met vierde lid.

4. In het tweede lid (nieuw) wordt de zinsnede die begint met “artikel
1.1, eerste, derde, zesde, zevende of achtste lid,” en eindigt met
“12.29,” vervangen door: artikel 1.1, eerste, derde, zesde, zevende
of achtste lid,   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk2_21_Artikel22"  2.2, derde lid , 8.40,   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk8_Paragraaf82_Artikel849"  8.49, vijfde lid , 9.2.1.3,
tweede lid,   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk9_Titel92_921_Artikel9214"  9.2.1.4 , 9.2.2.1, eerste
lid, 9.2.3.2, 9.2.3.3, vierde lid,   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk9_Titel95_Artikel952"  9.5.2 ,   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel101_Artikel102"  10.2, tweede lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel104_Artikel1022"  10.22, tweede lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel104_Artikel1028"  10.28, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel104_Artikel1029"  10.29, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel106_1061_Artikel1041"  10.41, eerste en tweede
lid ,   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel106_1061_Artikel1042"  10.42, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel106_1061_Artikel1043"  10.43, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel106_1062_Artikel1044"  10.44, derde lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel106_1063_Artikel1046"  10.46, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel106_1063_Artikel1047"  10.47, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel106_1063_Artikel1048"  10.48, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel106_1064_Artikel1054"  10.54, derde lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk10_Titel108_Artikel1062"  10.61, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk11_Titel111_Artikel111"  11.1, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk11_Titel111_Artikel113"  11.3, eerste lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk11_Titel112_1123_Artikel1111"  11.11, tweede lid ,  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/volledig/geldigheidsdatum_01-07-2
018" \l "Hoofdstuk11_Titel113_Afdeling1133_11331_Artikel1129"  11.29,
vierde lid ,.

5. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste zin wordt “vierde lid” vervangen door: tweede lid.

b. De derde en vierde zin vervallen.

6. In het vierde lid (nieuw) wordt in de vierde zin “zijn het tweede
en het derde lid” vervangen door: is het eerste lid.

DQ

Artikel 22.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “en titel 12.3”. 

2. Het tweede komt te luiden:

2. Artikel 8.40 is niet van toepassing op activiteiten voor zover
daaromtrent regels zijn gesteld op grond van artikel 4.3 van de
Omgevingswet.

3. Het derde lid vervalt.

4. Het vierde tot en met tiende lid worden vernummerd tot derde tot en
met negende lid.

5. In het zesde lid (nieuw) wordt “krachtens artikel 6.6 juncto
artikel 6.2 of 6.3 van de Waterwet” vervangen door: in op grond van
artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde regels. 

6. In het achtste lid (nieuw) vervalt “de Waterwet,”.

Artikel 2.46 (Wet normering topinkomens)

Bijlage 1 bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet normering
topinkomens wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder het opschrift Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
vervallen onderdeel 2 alsmede de aanduiding “1.” voor onderdeel 1.

2. Onder het opschrift Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt na
onderdeel 8 een onderdeel toegevoegd, luidende:

9. De stichting, bedoeld in artikel 17.10 van de Omgevingswet.

Artikel 2.47 (Wet op de economische delicten) 

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd: 

A

In artikel 1, onderdeel 1°, vervallen in de zinsnede met betrekking tot
de Mijnbouwwet “, 40” en “, 43”.

B

Artikel 1a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 1° wordt als volgt gewijzigd: 

a. De zinsneden met betrekking tot de Waterwet, de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht en de Wet inzake de luchtverontreiniging
vervallen. 

b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer wordt
“artikel 1.2, eerste lid, - voor zover aangeduid als strafbare feiten
- , en de artikelen 1.3a, vierde lid,” vervangen door “de
artikelen” en vervallen “10.54a, eerste en derde lid” en “17.1,
17.3, eerste lid,”. 

c. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Omgevingswet, de
artikelen 

1.7a, 

4.1, eerste lid, voor zover dat voorschrift is gesteld in een
waterschapsverordening of een omgevingsverordening met het oog op het
waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het
beschermen van het milieu, het beschermen en verbeteren van de chemische
en ecologische kwaliteit van watersystemen, het beschermen van de
doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk, of het beschermen
van monumenten of archeologische monumenten,

4.3, eerste lid, aanhef en onder b, c, f, h en i, en tweede lid, aanhef
en onder b en c, 

5.1, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover dat verbod is gesteld met
het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de
gezondheid en het beschermen van het milieu, het beschermen en
verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen,
het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch
werk, of het beschermen van monumenten of archeologische monumenten, b
en d, en tweede lid, aanhef en onder b, c, en f, 

5.3, voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op het beschermen
en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van
watersystemen of het beschermen van de doelmatige werking van een
zuiveringtechnisch werk,

5.4, voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op het waarborgen
van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen
van het milieu, het beschermen en verbeteren van de chemische en
ecologische kwaliteit van watersystemen, het beschermen van de
doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk, of het beschermen
van monumenten of archeologische monumenten,

5.5, eerste lid, derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, aanhef en
onder a,

5.37, eerste lid,

5.52, tweede lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 5.1,
eerste lid, aanhef en onder a, voor zover dat verbod is gesteld met het
oog op het beschermen van monumenten of archeologische monumenten, b en
d, en tweede lid, aanhef en onder b, c en f, en artikel 5.5, eerste lid,
derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, aanhef en onder a,

18.8, 

19.3, tweede lid, 19.4, eerste en tweede lid, 19.9 in verbinding met
19.3, tweede lid, 19.12, eerste en tweede lid, 19.18, tweede en derde
lid, en 

23.3, vijfde en zesde lid;.

2. Onderdeel 2° wordt als volgt gewijzigd: 

a. De zinsneden met betrekking tot de Crisis- en herstelwet, de
Ontgrondingenwet, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
en de Wet ruimtelijke ordening vervallen. 

b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer vervallen
“8.41, eerste, tweede en derde lid, 8.42, eerste lid,”, “10.32”,
“10.51, eerste lid, 10.52, eerste lid,”, 12.20, eerste en tweede
lid, 12.20a, eerste lid, in verbinding met 12.20, eerste lid, 12.29,
aanhef en onder a tot en met c, 12.30,” en 

“17.2, 17.11,”. 

c. De zinsnede met betrekking tot de Woningwet komt te luiden: 

de Woningwet, de artikelen 14a, 119, tweede lid, en 120, tweede lid;.

d. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Omgevingswet, de
artikelen 

4.3, eerste lid, aanhef en onder a, d en e en tweede lid, aanhef en
onder a, 

5.1, eerste lid, aanhef en onder a, in overige gevallen dan bedoeld
onder categorie 1˚, en c, en tweede lid, aanhef en onder a, d en e, 

5.5, tweede lid, 

5.6, 

5.52, tweede lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 5.1,
eerste lid, aanhef en onder a en c, en tweede lid, aanhef en onder a, d,
en e, en 5.5, tweede lid, en

23.1, eerste lid;.

3. Onderdeel 3° wordt als volgt gewijzigd: 

a. De zinsneden met betrekking tot de Waterwet, de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht en de Wet inzake de luchtverontreiniging
vervallen.

b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer vervalt “,
12.14, eerste en tweede lid”. 

c. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Omgevingswet, de
artikelen 

2.38, 

2.40, eerste lid, 

4.1, eerste lid, in overige gevallen dan bedoeld onder 1°, 

4.3, eerste lid, aanhef en onder g, en derde lid, 

5.3, in overige gevallen dan bedoeld onder categorie 1°,

5.4, in overige gevallen dan bedoeld onder categorie 1°,

5.5, derde lid, aanhef en onder b, en vierde lid, aanhef en onder b,

5.37, tweede lid,

10.2, 10.3, 10.6 tot en met 10.10, 10.13 tot en met 10.15, 10.16, eerste
en tweede lid, 10.17, 10.18, 10.19, eerste en tweede lid, 10.19a, 10.20,
10.21, eerste lid, 10.24, 10.25, 10.27, eerste en tweede lid, 

20.3 en 20.6;.

C

In artikel 6, derde lid, wordt na “Distributiewet,” ingevoegd: of
gesteld bij of krachtens de artikelen 10.2, 10.3, 10.6 tot en met 10.10,
10.13 tot en met 10.15, 10.16, eerste en tweede lid, 10.17, 10.18,
10.19, eerste en tweede lid, 10.19a, 10.20, 10.21, eerste lid, 10.24,
10.25, 10.27, eerste en tweede lid van de Omgevingswet,.

D

In artikel 23a vervalt “, artikel 96 van de Wet inzake de
luchtverontreiniging”.

Artikel 2.48 (Wet op de huurtoeslag)

In artikel 11, derde lid, onder b, van de Wet op de huurtoeslag wordt
“Woningwet” vervangen door: Omgevingswet.

Artikel 2.49 (Wet veiligheidsregio's)

De Wet veiligheidsregio's wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt na “Politiewet
2012” door een puntkomma, een begripsbepaling toegevoegd, luidende:

milieubelastende activiteit: milieubelastende activiteit als bedoeld in
de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet.

B

In artikel 14, tweede lid, onder e, wordt na “artikel 10, onder b”
ingevoegd: , waaronder de adviesfunctie met betrekking tot
omgevingsplannen, en van de wijze waarop de gemeenten het bestuur van de
veiligheidsregio in de gelegenheid stellen zijn adviesfunctie uit te
oefenen met betrekking tot omgevingsplannen.

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd: 

1. Het eerste lid komt te luiden: 

1. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt een rampbestrijdingsplan
vast voor:

a. locaties waarop een of meer bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen milieubelastende activiteiten worden verricht;

b. inrichtingen en rampen die behoren tot een bij de maatregel, bedoeld
onder a, aangewezen categorie; 

c. luchthavens die bij de maatregel, bedoeld onder a, zijn aangewezen. 

2. In het derde lid wordt ”krachtens het eerste lid aangewezen
inrichting” vervangen door: locatie als bedoeld in het eerste lid,
onder a, of een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b,. 

D

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd: 

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bestuur van de veiligheidsregio kan als bedrijfsbrandweerplichtig
aanwijzen een locatie waarop een of meer bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen milieubelastende activiteiten worden verricht, of een
inrichting die behoort tot een bij die maatregel aangewezen categorie,
als de milieubelastende activiteiten die op die locatie worden verricht
of die inrichting in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar
kunnen opleveren voor de openbare veiligheid. 

2. Het tweede lid komt te luiden: 

2. Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie
verricht of een aangewezen inrichting exploiteert, draagt er zorg voor
dat op die locatie of in die inrichting kan worden beschikt over een
bedrijfsbrandweer die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen. 

3. In het derde lid wordt na ”Onze Minister indien het een”
ingevoegd ”locatie of” en vervalt de tweede zin. 

4. Het vierde lid komt te luiden: 

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, de wijze waarop
tot de aanwijzing kan worden besloten, en de eisen waaraan degene,
bedoeld in het tweede lid, moet voldoen. 

5. In het vijfde lid wordt “Het hoofd of de bestuurder van een
inrichting als bedoeld in het vierde lid” vervangen door: Degene die
een milieubelastende activiteit verricht of een inrichting exploiteert,.

6. In het zesde lid wordt “Het hoofd of de bestuurder van een
aangewezen inrichting” vervangen door: Degene die een milieubelastende
activiteit op een aangewezen locatie verricht of een aangewezen
inrichting exploiteert,. 

7. Het zevende lid komt te luiden: 

7. Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie
verricht of een aangewezen inrichting exploiteert, draagt er zorg voor
dat de bedrijfsbrandweer ter zake van optreden dat noodzakelijk is ter
bestrijding van brand of van gevaar anderszins op de locatie of binnen
de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een
wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is
belast. 

E

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “openbare register, bedoeld in artikel
12.12 van de Wet milieubeheer” vervangen door: landelijk register,
bedoeld in artikel 20.11, onder b, van de Omgevingswet. 

2. In het tweede lid wordt “de instantie, bedoeld in artikel 12.12,
derde lid, van de Wet milieubeheer” vervangen door: de instantie die
is belast met het beheer van het landelijk register, bedoeld in artikel
20.11, onder b, van de Omgevingswet.

F

Artikel 48, tweede lid, komt te luiden: 

2. Het bestuur van de veiligheidsregio kan bevelen dat een
milieubelastende activiteit op een locatie als bedoeld in artikel 17,
eerste lid, onder a, niet wordt verricht of een inrichting als bedoeld
in artikel 17, eerste lid, onder b, niet wordt geëxploiteerd, indien
degene die de milieubelastende activiteit verricht of gaat verrichten of
de inrichting exploiteert of gaat exploiteren niet aan de in het eerste
lid bedoelde verplichting tot informatieverstrekking voldoet. 

G

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste zin, wordt “krachtens artikel 17
aangewezen categorieĂ«n inrichtingen” vervangen door: locaties en
inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b. 

2. In het derde lid wordt “richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de
Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de
gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken
(PbEG L 10)” vervangen door: Richtlijn 2012/18/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de
gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken,
houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van
de Raad (PbEU 2012, L 197).

H

In artikel 61, eerste lid, onder b, wordt “krachtens artikel 17
aangewezen inrichtingen” vervangen door: locaties en inrichtingen,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b. 

I

Artikel 63 komt te luiden:

Artikel 63

1. Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd tot oplegging van een
last onder bestuursdwang ter handhaving van:

a. het bij of krachtens artikel 31 bepaalde; en

b. het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de locaties
en inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b.

2. Tot de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang
behoort mede:

a. het stilleggen van een milieubelastende activiteit of inrichting, het
geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van een inrichting of het
verzegelen van een locatie of inrichting; en

b. het verzegelen of verwijderen van hetgeen zich op de locatie of in de
inrichting bevindt.

Artikel 2.50 (Wet verbod pelsdierhouderij)

In artikel 4, onder c, van de Wet verbod pelsdierhouderij wordt
“vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer”
vervangen door: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit
als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de
Omgevingswet.

Artikel 2.51 (Wet vervoer gevaarlijke stoffen)

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, vierde lid, wordt “uitsluitend plaatsvindt binnen een
inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer”
vervangen door: volledig binnen de begrenzing van een afgesloten gebied
plaatsvindt. 

B

In artikel 14, vijfde lid, wordt “artikel 2.1 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: artikel 5.1 van de
Omgevingswet.

Artikel 2.52 (Wet voorkoming verontreiniging door schepen)

In artikel 42 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen wordt
“artikel 5, eerste lid, onderdeel b, voor zover daaromtrent
voorschriften zijn gesteld bij of krachtens de artikel 6.6 juncto
artikel 6.3 van de Waterwet” vervangen door: artikel 5, eerste lid,
onderdeel c, voor zover daaromtrent voorschriften zijn gesteld bij of
krachtens artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de
Omgevingswet of voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist
op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van die wet.

Artikel 2.53 (Wet waardering onroerende zaken)

In artikel 17, vierde lid, van de Wet waardering onroerende zaken wordt
“voor een bouwactiviteit als bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0024779&artikel=2.1&g=2016-09-22
&z=2016-09-22"  artikel 2.1, eerste lid, onder a, van Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht  is verleend” vervangen door: is verleend
voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid,
aanhef en onder a, van de Omgevingswet of voor een bouwactiviteit als
bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet.

Artikel 2.54 (Wet windenergie op zee)

De Wet windenergie op zee wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, tweede lid, wordt “nationaal waterplan, bedoeld in
artikel 4.1 van de Waterwet,” vervangen door: nationaal
waterprogramma, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder e, van de
Omgevingswet,.

B

In artikel 4, derde lid, wordt “artikel 6.6 van de Waterwet”
vervangen door: artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder f, onder 2˚en
3˚, en derde lid, van de Omgevingswet.

C

Artikel 8 vervalt.

D

In artikel 17, tweede lid, onder c, wordt “Waterwet” vervangen door:
Omgevingswet.

Artikel 2.55 (Woningwet)

De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de begripsbepalingen
“bestemmingsplan”, “bevoegd gezag”, “kwaliteitsverklaring”,
“norm”, “omgevingsvergunning”, “stadsbouwmeester”,
“voorziening”, “welstandscommissie”.

2. De begripsbepaling “slopen” in het eerste lid komt te luiden: 

slopen: geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen;.

3. In het derde lid vervalt de begripsbepaling “bouwwerk”.

4. Het zevende lid vervalt.

B

Artikel 1a vervalt.

C

Hoofdstuk II vervalt.

D

In artikel 12d, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, wordt “bevoegd
gezag” vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

E

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Het college van burgemeester en wethouders kan degene die als eigenaar
van een gebouw of uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen
van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door het college te
bepalen termijn treffen van voorzieningen die onderdeel zijn van een
onderhoudsplan voor een gebouw als bedoeld in artikel 12d, eerste lid,
en niet binnen de daarvoor in het onderhoudsplan gestelde termijn zijn
uitgevoerd.

F

Artikel 13a vervalt.

G

Artikel 13b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het college van burgemeester en wethouders kan degene die als
eigenaar of uit anderen hoofde bevoegd is tot het in gebruik geven van
een gebouw, open erf of terrein, verplichten om het gebouw, open erf of
terrein in beheer te geven aan het college van burgemeester en
wethouders, aan een persoon die uit hoofde van beroep of bedrijf op het
terrein van de huisvesting werkzaam is, of aan een op dat terrein
werkzame instelling, dan wel in gebruik te geven aan een andere persoon
dan degene die als gevolg van een sluiting als bedoeld in onderdeel c
het gebruik van het gebouw, open erf of terrein heeft moeten staken,
indien:

a. ter zake van een overtreding van op grond van artikel 4.3 van de
Omgevingswet gestelde voorschriften voor bouwactiviteiten,
sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken
of van voorschriften over het gebruik of de staat van open erven of
terreinen gegeven in een omgevingsplan, die naar het oordeel van het
college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een gevaar voor
de gezondheid of de veiligheid, een opgelegde last onder dwangsom niet
heeft geleid tot het ongedaan maken of beëindigen van die overtreding,
of

b. ter zake van een overtreding van voorschriften over het gebruik van
gebouwen, open erven of terreinen of over het tegengaan van hinder
gegeven in een omgevingsplan, die naar het oordeel van het college van
burgemeester en wethouders gepaard gaat met een bedreiging van de
leefbaarheid, een opgelegde last onder dwangsom niet heeft geleid tot
het ongedaan maken of beëindigen van die overtreding, of

c. het gebouw, open erf of terrein op grond van artikel 17, dan wel het
gebouw op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, een verordening als
bedoeld in artikel 174 van die wet of artikel 13b van de Opiumwet is
gesloten.

2. In het derde en vierde lid wordt “bevoegd gezag” vervangen door:
college van burgemeester en wethouders.

3. In het zevende lid wordt “artikel 1a of 1b overtreedt” vervangen
door “de overtreding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b
begaat” en wordt “bevoegd gezag” vervangen door: college van
burgemeester en wethouders.

4. Het achtste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt “bevoegd gezag” vervangen door: college van
burgemeester en wethouders.

b. Onderdeel a komt te luiden:

a. zodra de overtreding bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b, en
het gevaar voor de gezondheid of veiligheid respectievelijk de
bedreiging van de leefbaarheid naar zijn oordeel zijn beëindigd;.

H

In artikel 14, eerste, vierde en vijfde lid, wordt “bevoegd gezag”
vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

I

In artikel 14a vervalt “, 13a”.

J

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “bevoegd gezag” vervangen door: college
van burgemeester en wethouders.

2. In het eerste en tweede lid vervalt ”, 13a”.

K

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

1. Indien herhaaldelijke overtreding van op grond van artikel 4.3 van de
Omgevingswet gestelde voorschriften voor bouwactiviteiten,
sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken
of van voorschriften over het gebruik of de staat van open erven en
terreinen gegeven in een omgevingsplan naar het oordeel van het college
van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een gevaar voor de
gezondheid of de veiligheid kan het college van burgemeester en
wethouders besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten. 

2. Indien herhaaldelijke overtreding van voorschriften over het gebruik
van gebouwen, open erven of terreinen of het tegengaan van hinder
gegeven in een omgevingsplan naar het oordeel van het college van
burgemeester en wethouders gepaard gaat met een bedreiging van de
leefbaarheid kan het college van burgemeester en wethouders besluiten
dat gebouw, open erf of terrein te sluiten. 

3. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de sluiting,
bedoeld in het eerste en tweede lid, van de overtreder de ingevolge
artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten
invorderen bij dwangbevel.

4. Het college van burgemeester wethouders bepaalt in het besluit,
bedoeld in het eerste en tweede lid, de duur van de sluiting.

L

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

Indien het college van burgemeester en wethouders een besluit als
bedoeld in artikel 13, 13b, tweede lid, of 17 heeft genomen en, nadat
dat besluit is genomen, een ander bestuursorgaan bevoegd wordt ten
aanzien van het betrokken gebouw, open erf of terrein blijft het college
van burgemeester en wethouders dat het besluit heeft genomen bevoegd met
betrekking tot dat besluit totdat het besluit onherroepelijk is geworden
en is tenuitvoergelegd of is ingetrokken.

M

In artikel 63, eerste lid, wordt “burgemeester en wethouders”
vervangen door: colleges van burgemeester en wethouders.

N

In artikel 65, eerste lid, wordt “Burgemeester en wethouders”
vervangen door: Het college van burgemeester en wethouders.

O

In artikel 75, eerste lid, wordt “Burgemeester en wethouders kunnen”
vervangen door: Het college van burgemeester en wethouders kan.

P

In de artikelen 81, vierde lid, en 84 wordt “burgemeester en
wethouders” vervangen door: het college van burgemeester en
wethouders.

Q

Artikel 92 komt te luiden:

Artikel 92

1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de
bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens
hoofdstuk III.

2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot oplegging
van een last onder bestuursdwang ter handhaving van artikel 5:20, eerste
lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de
verplichting tot het verlenen van medewerking aan de krachtens artikel
93, eerste lid, aangewezen ambtenaren.

R

Artikel 92a vervalt.

S

Artikel 93 komt te luiden:

Artikel 93

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk
III bepaalde zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester
en wethouders aangewezen ambtenaren.

2. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de
hoofdstukken IIIA en IV bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze
Minister aangewezen bij de autoriteit werkzame ambtenaren.

3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de
hoofdstukken V tot en met IX bepaalde zijn belast de bij besluit van
Onze Minister aangewezen ambtenaren.

4. Van een besluit als bedoeld in het tweede en derde lid wordt
mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

5. De ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving ter
zake van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk III zijn bevoegd, met
medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder
toestemming van de bewoner.

T

Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “zenden burgemeester en wethouders”
vervangen door: zendt het college van burgemeester en wethouders.

2. In het tweede lid wordt “Burgemeester en wethouders geven”
vervangen door: Het college van burgemeester en wethouders geeft.

U

Hoofdstuk VII vervalt.

V

Artikel 104 vervalt.

W

Artikel 116 vervalt.

X

Voor artikel 120 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 119

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften
worden gegeven ter uitvoering van de Verordening (EU) nr. 305/2011 van
het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van
geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en
tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PbEU 2011, L 88).

2. Gedragingen in strijd met voorschriften als bedoeld in het eerste lid
zijn verboden.

Y

Artikel 120, tweede lid, komt te luiden:

2. Gedragingen in strijd met voorschriften als bedoeld in het eerste lid
zijn verboden.

Z

In artikel 120b, eerste lid, wordt “artikel 120, tweede lid”
vervangen door: artikel 119, tweede lid, en artikel 120, tweede lid. 

AA

Artikel 121 komt te luiden:

Artikel 121

De bevoegdheid, de gemeenteraad toekomende overeenkomstig artikel 149
van de Gemeentewet, wordt niet uitgeoefend ten aanzien van de
onderwerpen waarin is voorzien bij of krachtens de algemene maatregelen
van bestuur, bedoeld in hoofdstuk IV, voor zover die algemene
maatregelen van bestuur betrekking hebben op toegelaten instellingen.

AB

De artikelen 122, 126, 129, 130, 131 en 133 vervallen.

HOOFDSTUK 3 INTREKKING WETTEN 

Artikel 3.1 (intrekken wetten)

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. de Belemmeringenwet Landsverdediging,

b. de Belemmeringenwet Privaatrecht,

c. de Crisis- en herstelwet,

d. de Interimwet stad-en-milieubenadering,

e. de Ontgrondingenwet,

f. de Planwet verkeer en vervoer,

g. de Spoedwet wegverbreding,

h. de Tracéwet,

i. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

j. de Wet ammoniak en veehouderij,

k. de Wet geurhinder en veehouderij,

l. de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden,

m. de Wet inzake de luchtverontreiniging,

n. de Wet ruimtelijke ordening.

HOOFDSTUK 4 OVERGANGSRECHT 

AFDELING 4.1 ALGEMENE OVERGANGSBEPALINGEN LOPENDE PROCEDURES BESLUITEN

Artikel 4.1 (toepassingsbereik afdeling 4.1 besluiten)

Deze afdeling is, tenzij bij of krachtens dit hoofdstuk anders is
bepaald, van toepassing op besluiten op grond van:

a. of met toepassing van de Crisis- en herstelwet,

b. de artikelen 41 en 41a van de Monumentenwet 1988, zoals die wet
luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet,

c. de artikelen 7a, 40 en 43 van de Mijnbouwwet,

d. de Ontgrondingenwet,

e. artikel 19 van de Spoorwegwet,

f. of met toepassing van de artikelen 5.1, 5.2, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5 en
6.10 van de Waterwet,

g. artikel 78, eerste lid, voor zover het gaat om een verordening als
bedoeld in artikel 4.7, onder a, van deze wet en artikel 83, van de
Waterschapswet, voor zover het gaat om een nadere regel als bedoeld in
artikel 4.7, onder b, van deze wet, 

h. of met toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

i. de Wet ammoniak en veehouderij,

j. de artikelen 2 en 6 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,

k. de Wet geurhinder en veehouderij,

l. de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden,

m. de artikelen 7 en 12 van de Wet lokaal spoor,

n. paragraaf 1.2, de hoofdstukken 7 en 14 en artikel 17.3 van de Wet
milieubeheer,

o. de Wet ruimtelijke ordening, 

p. de artikelen 6, tweede lid, 7, 7a, 12, tweede en vierde lid, 13,
aanhef en onderdeel b, 92, voor zover het gaat om de bestuursrechtelijke
handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk II, en 92a van de
Woningwet.

Artikel 4.2 (toepassingsbereik afdeling 4.1 besluiten gedoogplicht)

Deze afdeling is van toepassing op besluiten tot oplegging van een
gedoogplicht op grond van of met toepassing van:

a. artikel 5 van de Belemmeringenwet Landsverdediging,

b. de Belemmeringenwet Privaatrecht,

c. artikel 2.3, elfde lid, van de Crisis- en herstelwet,

d. artikel 7 van de Drinkwaterwet,

e. de artikelen 9g en 20 van de Elektriciteitswet 1998,

f. artikel 39a van de Gaswet,

g. artikel 71 in samenhang met artikel 15, onder b, van de
Kernenergiewet,

h. artikel 57, eerste en tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die
wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet,

i. artikel 5 van de Mijnbouwwet,

j. de artikelen 21g, eerste lid, eerste en tweede zin, en 21h, eerste
lid, van de Ontgrondingenwet,

k. artikel 24, derde lid, van de Spoorwegwet,

l. artikel 21 van de Tracéwet,

m. artikel 23, eerste lid, van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits
Grensverdrag,

n. artikel 38 van de Warmtewet,

o. de artikelen 5.21, eerste lid, 5.22, eerste lid, en 5.24, eerste lid,
van de Waterwet,

p. artikel 70 van de Wet bodembescherming,

q. artikel 7, eerste lid, van de Wet lokaal spoor,

r. artikel 60, eerste lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging,

s. artikel 3.36a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 4.3 (besluit op aanvraag)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een
besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van
artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, van toepassing:

a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit
onherroepelijk wordt,

b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van
kracht wordt.

Artikel 4.4 (ambtshalve besluit met toepassing van afdeling 3.4 Awb)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een ambtshalve te
nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de
voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing is, blijft het oude recht van toepassing: 

a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit
onherroepelijk wordt,

b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van
kracht wordt.

Artikel 4.5 (ambtshalve besluit met toepassing van titel 4.1 Awb)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een ambtshalve te
nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet
bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van
toepassing:

a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit
onherroepelijk wordt,

b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van
kracht wordt.

AFDELING 4.2 OVERGANGSBEPALINGEN PER ONDERWERP OMGEVINGSWET

§ 4.2.1 Overgangsbepaling omgevingsplannen

Artikel 4.6 (deel omgevingsplan)

1. Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de
Omgevingswet, gelden: 

a. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en
herstelwet,

b. een provinciaal inpassingsplan als bedoeld in art. 2.3a van de
Crisis- en herstelwet,

c. een bestemmingsplan waarin met toepassing van artikel 2.4, eerste
lid, onder k, van de Crisis- en herstelwet bij wijze van experiment
wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wet ruimtelijke
ordening,

d. een regel als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Monumentenwet
1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, 

e. een verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder en
veehouderij,

f. een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer
en een besluit tot aanwijzing van een gebied op grond van die
verordening,

g. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de
Wet ruimtelijke ordening, 

h. een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a,
van de Wet ruimtelijke ordening, 

i. een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b,
van de Wet ruimtelijke ordening,

j. een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de
Wet ruimtelijke ordening,

k. een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, van de
Wet ruimtelijke ordening,

l. een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, van
de Wet ruimtelijke ordening,

m. een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de
Wet ruimtelijke ordening, dat betrekking heeft op een bestemmingsplan of
een wijzigingsplan als bedoeld in die wet,

n. een voorbereidingsbesluit als bedoeld in de artikelen 4.103, eerste
lid, 4.104, eerste lid, en 4.104a, eerste lid. 

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerp ter
inzage is gelegd van een besluit tot aanwijzing van een gebied op grond
van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet
milieubeheer, of een bestemmingsplan, inpassingsplan, wijzigingsplan,
uitwerkingsplan of exploitatieplan, of een beheersverordening is
vastgesteld, maar nog niet in werking getreden, blijft het oude recht
van toepassing tot dit besluit van kracht is.

3. Het oude recht blijft van toepassing op een beroep tegen een besluit
tot aanwijzing van een gebied op grond van een verordening als bedoeld
in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer, of een bestemmingsplan,
wijzigingsplan, uitwerkingsplan, inpassingsplan of exploitatieplan tot
dit besluit onherroepelijk is. 

4. Artikel 4.3 is niet van toepassing op een aanvraag om een
bestemmingsplan, beheersverordening, wijzigingsplan, uitwerkingsplan,
inpassingsplan of exploitatieplan vast te stellen of te wijzigen.

5. Artikel 4.4 is niet van toepassing in gevallen als bedoeld in het
tweede lid.

§ 4.2.2 Overgangsbepalingen waterschapsverordeningen

Artikel 4.7 (deel waterschapsverordening)

Als deel van een waterschapsverordening als bedoeld in artikel 2.5 van
de Omgevingswet, gelden:

a. een verordening als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de
Waterschapswet:

1°. zijnde een keur, met uitzondering van de daarin opgenomen regels
over onderhoudsverplichtingen,

2°. die gaat over wegen of vaarwegen die in beheer zijn bij het
waterschap, of

3°. die gaat over de aansluiting van een openbaar riool op een
zuiveringtechnisch werk of het brengen van afvalwater vanuit een
openbaar riool in een zuiveringtechnisch werk,

b. een nadere regel als bedoeld in artikel 83, derde lid, van de
Waterschapswet, voor zover die regel niet gaat over
onderhoudsverplichtingen,

c. een legger als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, eerste zin, van de
Waterwet die onherroepelijk is, voor zover daarin de ligging van een
waterstaatswerk en een daaraan grenzende beschermingszone is aangegeven.

Artikel 4.8 (waterschapsverordening)

Artikel 4.7 is niet van toepassing als een waterschapsverordening als
bedoeld in artikel 2.5 van de Omgevingswet gelijktijdig met of
onmiddellijk na de inwerkingtreding van dat artikel van kracht wordt. 

§ 4.2.3 Overgangsbepalingen omgevingsvisies 

Artikel 4.9 (uitgestelde werking gemeentelijke omgevingsvisie)

1. Aan de verplichting tot het vaststellen van een gemeentelijke
omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de
Omgevingswet wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip voldaan.

2. In afwijking van artikel 34, eerste lid, tweede zin, van de Wet
algemene regels herindeling verloopt de termijn voor het vaststellen van
de omgevingsvisie, bedoeld in die zin, niet eerder dan het bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip, bedoeld in het eerste lid.

3. De hoofdzaken van het te voeren beleid in een gemeentelijk
milieubeleidsplan als bedoeld in artikel 4.16 van de Wet milieubeheer,
een gemeentelijk verkeers- en vervoersplan als bedoeld in artikel 9 van
de Planwet verkeer en vervoer en een structuurvisie als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, blijven gelden
totdat een gemeentelijke omgevingsvisie van kracht wordt.

4. Als een plan of structuurvisie als bedoeld in het derde lid niet van
kracht is, blijft het oude recht daarop van toepassing als voor de
inwerkingtreding van artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet een
ontwerp daarvan ter inzage is gelegd. 

Artikel 4.10 (gelijkstelling omgevingsvisie)

1. Een gemeentelijke omgevingsvisie die:

a. voldoet aan de artikelen 3.2 en 3.3 van de Omgevingswet, en 

b. voor de inwerkingtreding van artikel 3.1, eerste lid, van de
Omgevingswet van kracht is of onmiddellijk na de inwerkingtreding van
die bepaling van kracht wordt, 

geldt als een gemeentelijke omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1,
eerste lid, van de Omgevingswet.

2. Een provinciale omgevingsvisie die:

a. voldoet aan de artikelen 3.2 en 3.3 van de Omgevingswet, en 

b. voor de inwerkingtreding van artikel 3.1, tweede lid, van de
Omgevingswet van kracht is of onmiddellijk na de inwerkingtreding van
die bepaling van kracht wordt, 

geldt als een provinciale omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1,
tweede lid, van de Omgevingswet.

3. De nationale omgevingsvisie die:

a. voldoet aan de artikelen 3.2 en 3.3 van de Omgevingswet, en 

b. voor de inwerkingtreding van artikel 3.1, derde lid, van de
Omgevingswet van kracht is of onmiddellijk na de inwerkingtreding van
die bepaling van kracht wordt, 

geldt als een nationale omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, derde
lid, van de Omgevingswet.

§ 4.2.4 Overgangsbepaling programma

Artikel 4.11 (niet verplicht programma)

Een programma dat:

a. is vastgesteld op of na 23 maart 2016,

b. voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens artikel 2.24 en
paragraaf 3.2.1 van de Omgevingswet, en indien van toepassing, bij of
krachtens paragraaf 16.4.1 van de Omgevingswet,

c. voor de inwerkingtreding van artikel 3.4 van de Omgevingswet van
kracht is of onmiddellijk na de inwerkingtreding van kracht wordt, 

geldt als een programma als bedoeld in artikel 3.4 van de Omgevingswet.

Artikel 4.12 (nec-programma)

Een nationaal programma ter beheersing van de luchtverontreiniging dat
strekt ter uitvoering van artikel 6, eerste lid, van de nec-richtlijn,
en van kracht is, geldt als een nationaal nec-programma als bedoeld in
artikel 3.9, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.

§ 4.2.5 Overgangsbepalingen omgevingsvergunningen 

Artikel 4.13 (ontheffing en vergunning)

1. Een ontheffing of vergunning voor een activiteit waarop een
verbodsbepaling van toepassing is als bedoeld in paragraaf 5.1.1 van de
Omgevingswet en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning
voor die activiteit.

2. Als aan een omgevingsvergunning verbonden voorschriften als bedoeld
in paragraaf 5.1.4 van de Omgevingswet gelden:

a. beperkingen of voorwaarden waaronder een ontheffing of vergunning is
verleend, 

b. nadere eisen als bedoeld in artikel 2.22, derde lid, onder b en c,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en 

c. een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de
Wet ruimtelijke ordening, dat betrekking heeft op een
omgevingsvergunning.

3. Als op een activiteit na de inwerkingtreding van de Omgevingswet geen
verbodsbepaling als bedoeld in paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet van
toepassing is, geldt een aan een onherroepelijke omgevingsvergunning
voor die activiteit verbonden voorschrift als een maatwerkvoorschrift,
voor zover het voorschrift gaat over een onderwerp waarvoor het bevoegd
gezag maatwerkvoorschriften kan stellen als bedoeld in artikel 4.5,
eerste lid, van de Omgevingswet.

4. Als een aan een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een
activiteit verbonden voorschrift ook geldt voor het deel van die
activiteit waarop een verbodsbepaling als bedoeld in paragraaf 5.1.1 van
de Omgevingswet niet van toepassing is, geldt dat voorschrift als een
maatwerkvoorschrift, voor zover het voorschrift gaat over een onderwerp
waarvoor het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften kan stellen als bedoeld
in artikel 4.5, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4.14 (nieuwe vergunningplicht)

Als een activiteit voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zonder
ontheffing of vergunning onafgebroken rechtmatig is verricht en bij de
inwerkingtreding van die wet voor die activiteit een verbod als bedoeld
in artikel 5.1, 5.3 of 5.4 van de Omgevingswet van toepassing wordt,
geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van die wet een
omgevingsvergunning van rechtswege voor een termijn van twee jaar, mits
die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit
zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding van die wet. Bij
algemene maatregel van bestuur kan voor daarbij aangegeven activiteiten
worden bepaald dat:

a. een omgevingsvergunning van rechtswege geldt voor een andere daarbij
aangegeven termijn,

b. aan de geldigheid van een omgevingsvergunning van rechtswege geen
termijn is verbonden. 

Artikel 4.15 (wijziging bevoegd gezag vergunningverlening)

Als bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet de bevoegdheid te
beslissen op een aanvraag overgaat naar een ander bestuursorgaan en de
ontheffing of vergunning nog niet is verleend, kan het bestuursorgaan
dat op grond van afdeling 4.1 bevoegd blijft om op die aanvraag te
beslissen, die bevoegdheid overdragen aan het bestuursorgaan dat bij de
inwerkingtreding van de Omgevingswet bevoegd wordt te beslissen op die
aanvraag, mits dat bestuursorgaan daarmee instemt. 

§ 4.2.6 Overgangsbepaling gedoogplichten 

Artikel 4.16 (gedoogplichtbeschikking, concessie en schadevergoeding)

1. Een gedoogplichtbeschikking die onherroepelijk is, geldt als een
gedoogplichtbeschikking als bedoeld in afdeling 10.3 van de Omgevingswet
als de grondslag ervan ligt in de artikelen, bedoeld in artikel 4.2,
onder a tot en met f en h tot en met r. 

2. Een concessie als bedoeld in artikel 71 in samenhang met artikel 15,
onder b, van de Kernenergiewet die onherroepelijk is, geldt als een
gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10.14, aanhef en onder e,
van de Omgevingswet.

3. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade is ontstaan
als gevolg van de te gedogen handeling als bedoeld in:

a. de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900,

b. de artikelen 8.51 en 17.11 van de Wet milieubeheer,

c. artikel 8a.6 van de Wet luchtvaart,

d. de artikelen 24 en 25 van de Spoorwegwet,

e. artikel 8 van de Wet lokaal spoor,

f. artikel 4 van de Mijnbouwwet,

g. artikel 24 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en
zwemgelegenheden, en

h. artikel 4.2, met uitzondering van onderdeel o,

blijft het oude recht van toepassing op een vordering tot
schadevergoeding die is ingesteld binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van de Omgevingswet en bij toewijzing van die
vordering, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. 

§ 4.2.7 Overgangsbepalingen nadeelcompensatie

Artikel 4.17 (nadeelcompensatie Mijnbouwwet, Monumentenwet 1988 zoals
die luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, Ontgrondingenwet,
Tracéwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet milieubeheer en
artikel 6.1, tweede lid, onder g, van de Wet ruimtelijke ordening)

1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om
schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van
die wet schade is veroorzaakt door:

a. een beschikking als bedoeld in artikel 40, elfde lid, onder a, van de
Mijnbouwwet,

b. een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de
Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de
Erfgoedwet of een weigering van die vergunning,

c. een beschikking als bedoeld in artikel 8 van de Ontgrondingenwet,

d. een tracébesluit als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de
Tracéwet,

e. een beschikking als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht,

f. een beschikking als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, onder b,
van de Wet milieubeheer voor zover het gaat om artikel 10.52 van die
wet, een beschikking als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, onder c,
van de Wet milieubeheer of een bepaling als bedoeld in artikel 15.21,
eerste lid, aanhef en onder a, van die wet, of

g. een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder
g, van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:

a. een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is
ingediend, 

b. een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het
eerste lid ter inzage is gelegd, of

c. voor een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid
toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht,


en het besluit wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van de
Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om
schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend
binnen vijf jaar nadat het besluit is vastgesteld.

3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om
schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing
van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.

4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.

Artikel 4.18 (nadeelcompensatie Spoedwet wegverbreding, Wet luchtvaart
en artikel 6.1, tweede lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening)

1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om
schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van
die wet schade is veroorzaakt door:

a. een onherroepelijk besluit of plan als bedoeld in artikel 17, eerste
lid, van de Spoedwet wegverbreding, 

b. een onherroepelijk besluit als bedoeld in artikel 8.4, 8.15, 8.43,
eerste lid, 8.70, eerste lid, of 10.15, eerste lid, van de Wet
luchtvaart in samenhang met artikel 8.31 van die wet,

c. een onherroepelijk besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid,
onder c, van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:

a. een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is
ingediend, 

b. een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het
eerste lid ter inzage is gelegd, of

c. voor een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid
toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht
of een ambtshalve te nemen besluit is bekendgemaakt, 

en het besluit onherroepelijk wordt na de inwerkingtreding van de
Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om
schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend
binnen vijf jaar nadat het besluit is vastgesteld.

3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om
schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing
van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.

4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.

Artikel 4.19 (nadeelcompensatie artikel 6.1, tweede lid, onder a, b, e
of f, van de Wet ruimtelijke ordening)

1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om
schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van
die wet schade is veroorzaakt door het van kracht worden van een besluit
als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder a, b, e of f, van de Wet
ruimtelijke ordening.

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:

a. een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is
ingediend, of 

b. een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het
eerste lid ter inzage is gelegd, 

en het besluit van kracht wordt na de inwerkingtreding van de
Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om
schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend
binnen vijf jaar nadat het besluit van kracht is geworden.

3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om
schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing
van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.

4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.

Artikel 4.20 (nadeelcompensatie artikel 6.1, tweede lid, onder d, van de
Wet ruimtelijke ordening)

1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om
schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van
die wet schade is veroorzaakt door de aanhouding van een besluit als
bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder d, van de Wet ruimtelijke
ordening.

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een
besluit als bedoeld in het eerste lid is ingediend en dat besluit wordt
na de inwerkingtreding van de Omgevingswet aangehouden, blijft het oude
recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding, veroorzaakt
door de aanhouding van dat besluit, als dat is ingediend binnen vijf
jaar na de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.

3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om
schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing
van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.

4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.

Artikel 4.21 (nadeelcompensatie Waterwet)

1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade is
veroorzaakt door de uitoefening van een taak of bevoegdheid als bedoeld
in artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet, blijft het oude recht van
toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen
vijf jaar nadat de schade zich heeft geopenbaard of de benadeelde
redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, maar in ieder
geval binnen twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis.

2. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om
schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing
van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.

3. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.

§ 4.2.8 Overgangsbepalingen bestuurlijke sanctiebesluiten

Artikel 4.22 (toepassingsbereik paragraaf)

Deze paragraaf is van toepassing op de handhaving van:

a. het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, 

b. het bepaalde bij of krachtens de 

1°. Waterwet

2°. Kernenergiewet, 

3°. Monumentenwet 1988, voor zover van kracht overeenkomstig artikel
9.1 van de Erfgoedwet,

4°. Ontgrondingenwet,

5°. Wet bescherming Antarctica,

6°. Wet bodembescherming, 

7°. Wet geluidhinder,

8°. Wet inzake de luchtverontreiniging,

9°. Wet milieubeheer, 

10°. Wet natuurbescherming, 

11°. Wet ruimtelijke ordening, 

12°. Woningwet, 

voor zover bij of krachtens die wetten is bepaald dat hoofdstuk 5 van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is,

c. de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden, 

d. artikel 92a en artikel 120 van de Woningwet, voor zover dit
laatstgenoemde artikel gaat om regels die voortvloeien uit richtlijn
2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010
betreffende de energieprestatie van gebouwen van de Woningwet,

e. het bepaalde bij of krachtens de als gevolg van deze wet vervallen
gedeelten van: 

1°. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,

2°. de Spoorwegwet, 

3°. de Wet lokaal spoor,

4°. de Wet luchtvaart,

5°. de Mijnbouwwet,

f. een gedoogplicht bij of krachtens: 

1°. de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900,

2°. artikel 7, eerste lid, onder b, van de Drinkwaterwet,

3°. artikel 20, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, 

4°. artikel 39a van de Gaswet, 

5°. artikel 38 van de Warmtewet, 

6°. artikel 23, eerste lid, van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits
Grensverdrag.

Artikel 4.23 (bestuurlijk sanctiebesluit)

1. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 18.1 van de Omgevingswet
een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of
het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor de
inwerkingtreding van die afdeling een bestuurlijke sanctie is opgelegd
voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op
die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop: 

a. de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd
of ten uitvoer is gelegd, 

b. de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen, of

c. als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom: 

1°. de last volledig is uitgevoerd,

2°. de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of 

3°. de last is opgeheven.

2. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.

§ 4.2.9 Overgangsbepalingen landelijke voorziening 

Artikel 4.24 (landelijke voorziening krachtens Wabo en Waterwet;
omgevingsloket online)

1. De landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, blijft tot een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip in stand om de ingediende aanvragen, bedoeld in artikel
4.3, te kunnen verwerken. 

2. Het oude recht blijft tot dat tijdstip op die voorziening van
toepassing. 

Artikel 4.25 (landelijke voorziening krachtens Wro;
ruimtelijkeplannen.nl)

1. De landelijke voorziening, die krachtens de Wet ruimtelijke ordening
is ingesteld, blijft tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
in stand om de daarin opgenomen visies, plannen, besluiten en
verordeningen:

a. te raadplegen, 

b. te wijzigen op grond van artikel 4.4 of 4.6, tweede lid, 

c. voor zover daarin regels voor een locatie zijn opgenomen,
gedeeltelijk te laten vervallen op grond van artikel 22.6, tweede lid,
van de Omgevingswet, en

d. beschikbaar en toegankelijk te houden via   HYPERLINK
"http://www.ruimtelijkeplannen.nl"  www.ruimtelijkeplannen.nl  en het
unieke identificatienummer. 

2. Het oude recht blijft tot dat tijdstip op die voorziening van
toepassing. 

AFDELING 4.3 OVERGANGSBEPALINGEN PER INGETROKKEN OF GEWIJZIGDE WET

§ 4.3.1 Overgangsbepalingen Belemmeringenwet Privaatrecht

Artikel 4.26 (besluiten gebaseerd op Belemmeringenwet Privaatrecht)

1. Een erkenning van het openbaar belang van een openbaar werk als
bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht die
onherroepelijk is, geldt als grondslag voor het opleggen van een
gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10.21, eerste lid, van de
Omgevingswet. 

2. Een bevel tot verplaatsing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van
de Belemmeringenwet Privaatrecht dat onherroepelijk is, geldt als een
wijziging van de gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10.23,
eerste lid, van de Omgevingswet.

3. Een gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10, tweede lid,
van de Belemmeringenwet Privaatrecht die onherroepelijk is, geldt als
een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.24 van de Omgevingswet. 

4. Een gedoogplicht als bedoeld in artikel 11 van de Belemmeringenwet
Privaatrecht die onherroepelijk is, geldt als een
gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10.20 van de
Omgevingswet.

Artikel 4.27 (lopende procedure gebaseerd op Belemmeringenwet
Privaatrecht)

1. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 10.3 van de Omgevingswet
mededeling is gedaan en kennis is gegeven van de terinzagelegging in
overeenstemming met artikel 2, tweede lid, van de Belemmeringenwet
Privaatrecht, blijft het oude recht van toepassing tot een besluit als
bedoeld in artikel 1, 2, vijfde lid, of 3, tweede lid, van die wet
onherroepelijk is. 

2. Afdeling 4.1 is in dat geval niet van toepassing.

§ 4.3.2 Overgangsbepalingen Crisis- en herstelwet

Artikel 4.28 (Chw-bestemmingsplan) 

1. Als de in artikel 2.3, zevende lid, van de Crisis- en herstelwet
bedoelde termijn van tien jaar is verstreken en op dat moment niet wordt
voldaan aan een wettelijk voorschrift gesteld bij of krachtens een in
artikel 23.3, eerste lid, van de Omgevingswet genoemde wet:

a. neemt degene die het experiment uitvoert de nodige maatregelen om zo
spoedig mogelijk alsnog aan dat voorschrift te voldoen, en

b. kan het college van burgemeester en wethouders een aanwijzing geven
tot het treffen van maatregelen als bedoeld onder a.

2. Als de te nemen maatregelen niet toereikend zijn, kan Onze Minister
besluiten om het experiment te beëindigen. Aan dat besluit kunnen
voorschriften worden verbonden.

Artikel 4.29 (Chw-inpassingsplan) 

Op een provinciaal inpassingsplan als bedoeld in artikel 2.3a van de
Crisis- en herstelwet zijn de artikelen 4.28, 4.104 en 4.105 van
overeenkomstige toepassing. 

Artikel 4.30 (experimenten) 

Experimenten die op grond van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet
zijn aangewezen en waarvan de tijdsduur niet is verstreken, berusten na
de inwerkingtreding van de Omgevingswet op artikel 23.3 van de
Omgevingswet.

Artikel 4.31 (projectuitvoeringsbesluit)

Een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0027431/geldigheidsdatum_29-08-2014" \l
"Hoofdstuk2_Afdeling6_Artikel210"  artikel 2.10, eerste lid , of 2.10a
van de Crisis- en herstelwet dat onherroepelijk is, geldt als een
omgevingsvergunning voor een tot het project behorende activiteit als
bedoeld in afdeling 5.1 van de Omgevingswet. 

§ 4.3.3 Overgangsbepaling Elektriciteitswet 1998 

Artikel 4.32 (vergevorderd project Rijk en provincie)

1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor de aanleg of
uitbreiding van een installatie als bedoeld in artikel 9b, eerste lid,
van de Elektriciteitswet 1998, voor de uitbreiding van een installatie
als bedoeld in het tweede lid van dat artikel of voor de uitbreiding van
het net, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, van de Elektriciteitswet
1998 ter voorbereiding van een inpassingsplan als bedoeld in artikel
3.28 van de Wet ruimtelijke ordening een voorbereidingsbesluit is
bekendgemaakt, kan voor die aanleg of uitbreiding binnen een periode van
een jaar en zes maanden na die inwerkingtreding een projectbesluit als
bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden
bekendgemaakt.

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor de aanleg of
uitbreiding van een installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid,
van de Elektriciteitswet 1998 ter voorbereiding van een inpassingsplan
als bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening een
voorbereidingsbesluit is bekendgemaakt, kan voor die aanleg of
uitbreiding binnen een periode van een jaar en zes maanden na die
inwerkingtreding een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste
lid, van de Omgevingswet worden bekendgemaakt.

§ 4.3.4 Overgangsbepalingen Erfgoedwet en Monumentenwet 1988

Artikel 4.33 (voorbeschermd rijksmonument)

Tot het moment van inschrijving in het rijksmonumentenregister, bedoeld
in artikel 3.3 van de Erfgoedwet, of tot het moment dat vaststaat dat
het monument of archeologisch monument niet in dit register wordt
ingeschreven, wordt voor de toepassing van de Omgevingswet onder
voorbeschermd rijksmonument ook verstaan een monument of archeologisch
monument waarop artikel 9.3, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet van
toepassing is.

Artikel 4.34 (lopende procedure vergunning archeologische
rijksmonumenten)

Als het besluit op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel
11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de
inwerkingtreding van de Erfgoedwet, niet onherroepelijk is, blijft het
oude recht met uitzondering van artikel 17, tweede lid, van de
Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de
Erfgoedwet, van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt, als de
aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van afdeling 5.1 van de
Omgevingswet.

Artikel 4.35 (aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht)

1. Een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in
artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde
voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, geldt als een instructie als
bedoeld in artikel 2.34, derde lid, van de Omgevingswet, waardoor in het
omgevingsplan blijvend wordt voorzien in een beschermingsregime voor het
stads- of dorpsgezicht dat is omschreven in die aanwijzing.

2. Tot het omgevingsplan onherroepelijk voorziet in: 

a. een verbod op het slopen van in ieder geval de bouwwerken van een
stads- of dorpsgezicht die maken dat de groep van onroerende zaken van
algemeen belang is wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of
structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of
cultuurhistorische waarde, en 

b. op de karakteristieken van het beschermde stads- of dorpsgezicht
afgestemde beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit, 

is voor het slopen een vergunning vereist voor een activiteit als
bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Omgevingswet en is de weigeringsgrond, bedoeld in artikel 2.16 van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals dat artikel luidde voor de
inwerkingtreding van de Omgevingswet, van overeenkomstige toepassing.

3. Als een aanwijzing of intrekking als bedoeld in artikel 35, eerste
lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de
inwerkingtreding van de Erfgoedwet, niet van kracht is, blijft het oude
recht van toepassing als voor de inwerkingtreding van afdeling 2.5 van
de Omgevingswet een voorstel als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van
de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van
de Erfgoedwet, is verzonden.

Artikel 4.36 (schade of dreigende schade aan archeologisch monument)

1. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 19.2 van de Omgevingswet
voorschriften zijn gegeven of is gelast dat een werk voor bepaalde of
onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk wordt stilgelegd als bedoeld in
artikel 56 van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de
inwerkingtreding van de Erfgoedwet, blijft het oude recht van
toepassing.

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade is
veroorzaakt door een maatregel als bedoeld in artikel 56 of 57 van de
Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de
Erfgoedwet, blijft het oude recht van toepassing.

3. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een rechtsvordering
tot vergoeding van schade op grond van artikel 59 van de Monumentenwet
1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet,
is ingediend, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip
waarop het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, en bij toewijzing
van die vordering, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.

§ 4.3.5 Overgangsbepaling Gaswet 

Artikel 4.37 (vergevorderd project Rijk)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor de aanleg of
uitbreiding van een net of installatie als bedoeld in artikel 39b,
eerste lid, van de Gaswet ter voorbereiding van een inpassingsplan als
bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening een
voorbereidingsbesluit is bekendgemaakt, kan voor die aanleg of
uitbreiding binnen een periode van een jaar en zes maanden na die
inwerkingtreding een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste
lid, van de Omgevingswet worden bekendgemaakt.

§ 4.3.6 Overgangsbepaling Interimwet stad-en-milieubenadering

Artikel 4.38 (lopende procedure gebaseerd op de Interimwet
stad-en-milieubenadering)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerpbesluit als
bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Interimwet
stad-en-milieubenadering ter inzage is gelegd en een ontwerp van een
bestemmingsplan ter inzage is gelegd, blijft het oude recht van
toepassing tot het besluit, bedoeld in artikel 2 of 3 van die wet,
onherroepelijk wordt.

§ 4.3.7 Overgangsbepaling Mijnbouwwet 

 

Artikel 4.39 (vergevorderd project Rijk)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor de aanleg of
uitbreiding van een mijnbouwwerk of pijpleiding als bedoeld in artikel
141a, eerste of vierde lid, van de Mijnbouwwet ter voorbereiding van een
inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke
ordening een voorbereidingsbesluit is bekendgemaakt, kan voor die aanleg
of uitbreiding binnen een periode van een jaar en zes maanden na die
inwerkingtreding een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste
lid, van de Omgevingswet worden bekendgemaakt.

§ 4.3.8 Overgangsbepalingen Ontgrondingenwet 

Artikel 4.40 (ontgrondingenheffing) 

Het bepaalde bij of krachtens artikel 21f van de Ontgrondingenwet over
de heffing blijft van toepassing op belastbare feiten als bedoeld in dat
artikel die zich voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben
voorgedaan.

Artikel 4.41 (vergoeding kosten schadevergoeding)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kosten zijn gemaakt als
bedoeld in artikel 27 van de Ontgrondingenwet, blijft het oude recht van
toepassing tot het tijdstip waarop:

a. het besluit tot oplegging van een verplichting tot vergoeding van die
kosten of het besluit tot invordering van die kosten onherroepelijk
wordt, of 

b. de verschuldigde kosten volledig zijn betaald. 

§ 4.3.9 Overgangsbepalingen Tracéwet

Artikel 4.42 (startbeslissing)

Een startbeslissing als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de
Tracéwet waarvan kennis is gegeven, geldt als een voornemen als bedoeld
in artikel 5.47, eerste lid, van de Omgevingswet. De artikelen 5.47,
derde en vierde lid, en 5.48, tweede en derde lid, van de Omgevingswet
zijn niet van toepassing.

Artikel 4.43 (structuurvisie) 

1. Een ontwerp van een structuurvisie als bedoeld in artikel 6, eerste
lid, van de Tracéwet waarvan kennis is gegeven, geldt als een ontwerp
van een voorkeursbeslissing als bedoeld in artikel 5.49 van de
Omgevingswet. 

2. Een structuurvisie als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de
Tracéwet waarvan kennis is gegeven, geldt als een voorkeursbeslissing
als bedoeld in artikel 5.49 van de Omgevingswet. 

Artikel 4.44 (tracébesluit)

1. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 5.2 van de Omgevingswet een
ontwerptracébesluit ter inzage is gelegd, blijft het oude recht van
toepassing tot het tracébesluit onherroepelijk wordt.

2. Als het tracébesluit wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van
afdeling 5.2 van de Omgevingswet, hoeft geen toepassing te worden
gegeven aan artikelen 10, eerste lid, onder f, van de Tracéwet. 

Artikel 4.45 (vergevorderde projecten)

1. Artikel 4.44 is van overeenkomstige toepassing op door Onze Minister
van Infrastructuur en Waterstaat bij ministeriële regeling aan te
wijzen projecten waarvan van de beslissing als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, van de Tracéwet voor de inwerkingtreding van afdeling 5.2
van de Omgevingswet kennis is gegeven en waarvan de verkenning in een
vergevorderd stadium is, als voor het project binnen een jaar na de
inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerptracébesluit ter inzage
is gelegd.

2. Artikel 4.44 is van overeenkomstige toepassing op door Onze Minister
van Infrastructuur en Waterstaat bij ministeriële regeling aan te
wijzen projecten die op grond van artikel III, tweede lid, van de Wet
van 1 december 2011 tot wijziging van de Tracéwet met het oog op de
versnelling en verbetering van besluitvorming over infrastructurele
projecten (Stb. 2011, 595) zijn aangewezen en waarvan de verkenning in
een vergevorderd stadium is, als voor het project binnen een jaar na de
inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerptracébesluit ter inzage
is gelegd. 

3. Voor de op grond van het tweede lid aangewezen projecten kan na het
in dat lid bedoelde tijdstip een ontwerp van een projectbesluit ter
inzage worden gelegd. De artikelen 5.47 tot en met 5.49 van de
Omgevingswet zijn niet van toepassing.

Artikel 4.46 (tracébesluiten Blankenburgverbinding en ViA15)

Op de tracébesluiten voor de Blankenburgverbinding en de ViA15, bedoeld
in artikel 3 van de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en
ViA15, die onherroepelijk zijn, blijft die wet van toepassing voor zover
de besluiten betrekking hebben op tolheffing.

Artikel 4.47 (tracébesluit geldt als projectbesluit)

1. Een tracébesluit geldt als een projectbesluit waarin uitdrukkelijk
is bepaald dat het geldt als:

a. een omgevingsvergunning voor een buitenplanse
omgevingsplanactiviteit, voor zover het in strijd is met het
omgevingsplan,

b. een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, voor zover
voor de uitvoering van werken of werkzaamheden op grond van het
omgevingsplan een omgevingsvergunning kan worden verleend, 

c. een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15 van de Wegenverkeerswet
1994, voor zover ter uitvoering van het besluit handelingen worden
verricht waarvoor krachtens dat artikel een verkeersbesluit is vereist.

2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit betrekking heeft op het gebied dat is begrepen
in een tracébesluit wordt de omgevingsvergunning geweigerd als de
activiteit in strijd is met het projectbesluit, bedoeld in het eerste
lid. 

Artikel 4.48 (tracébesluit en Wet natuurbescherming)

1. Als handelingen waarop het tracébesluit betrekking heeft de
kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een
Natura 2000-gebied als bedoeld in de Wet natuurbescherming kunnen
verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de
soorten waarvoor het gebied is aangewezen, gelet op de
instandhoudingsdoelstelling voor dat gebied, geldt het tracébesluit als
een projectbesluit dat geldt als een vergunning als bedoeld in artikel
2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.

2. Het eerste lid is niet van toepassing als ten aanzien van het project
of de andere handeling waarop het tracébesluit betrekking heeft, is
voldaan aan artikel 2.9, eerste, tweede, derde of vijfde lid, van de Wet
natuurbescherming.

Artikel 4.49 (tracébesluit: voorbereidingsbescherming)

1. Voor het gebied dat is begrepen in een tracébesluit geldt het
tracébesluit als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0003245&artikel=5.14&g=2017-05-1
6&z=2017-05-16"  artikel 4.14, eerste lid, van de Omgevingswet.  

2. In afwijking van artikel 4.14, vierde lid, van de Omgevingswet
vervallen de voorbeschermingsregels in het omgevingsplan op het tijdstip
waarop een omgevingsplan in overeenstemming met het tracébesluit van
kracht is geworden.

Artikel 4.50 (aanpassen omgevingsplan aan tracébesluit)

1. In afwijking van artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet, wordt het
omgevingsplan, nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden, met
het tracébesluit in overeenstemming gebracht uiterlijk op het in
artikel 22.5 van de Omgevingswet bedoelde tijdstip, of uiterlijk vijf
jaar na het onherroepelijk worden van het tracébesluit, als het
tracébesluit korter dan vijf jaar voor bedoeld tijdstip onherroepelijk
is geworden. Artikel 2.8 van de Omgevingswet is van toepassing.

2. Voor zover een ontwerp van een omgevingsplan zijn grondslag vindt in
het tracébesluit kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel
van het ontwerpplan.

3. Zolang het omgevingsplan nog niet in overeenstemming is met het
tracébesluit verleent het college van burgemeester en wethouders aan
degenen die inzage verlangen in dat plan ook inzage in het
tracébesluit.

Artikel 4.51 (coördinatie uitvoeringsbesluiten tracébesluit)

Op de coördinatie van besluiten ter uitvoering van een tracébesluit is
artikel 16.7 van de Omgevingswet van toepassing, tenzij het gaat om
besluiten waarvoor al toepassing is gegeven aan artikel 20 van de
Tracéwet. Artikel 16.87, derde lid, van de Omgevingswet is van
overeenkomstige 

toepassing.

§ 4.3.10 Overgangsbepalingen Waterwet 

Artikel 4.52 (technische leidraad) 

Een leidraad als bedoeld in artikel 2.6 van de Waterwet die van kracht
is, geldt als een leidraad als bedoeld in artikel 2.19, tweede lid,
onder d, van de Omgevingswet.

Artikel 4.53 (kaart kustlijn) 

Een kaart als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Waterwet die
van kracht is, geldt als een kaart als bedoeld in artikel 20.17, eerste
lid, onder b, van de Omgevingswet.

Artikel 4.54 (aanwijzing provincie) 

1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.12 van de Waterwet die
onherroepelijk is en waaraan nog niet uitvoering is gegeven op de wijze
aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan het
waterschapsbestuur als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid, onder b, van
de Omgevingswet. 

2. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.12 van de Waterwet die
onherroepelijk is en die betrekking heeft op een projectplan vastgesteld
in overeenstemming met paragraaf 5.2 van de Waterwet, en waaraan nog
niet uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing,
geldt als een instructie aan het dagelijks bestuur van een waterschap
als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid, onder c, van de Omgevingswet.

3. Als een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid niet
onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing als voor
de inwerkingtreding van de Omgevingswet het waterschapsbestuur of het
dagelijks bestuur van het waterschap van het voornemen tot het geven van
de aanwijzing in kennis is gesteld. 

Artikel 4.55 (aanwijzing Rijk) 

1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13 van de Waterwet die
onherroepelijk is en waaraan nog niet uitvoering is gegeven op de wijze
aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan het
provinciebestuur of het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel 2.34,
derde lid, van de Omgevingswet. 

2. Als een aanwijzing niet onherroepelijk is, blijft het oude recht
daarop van toepassing als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet
het waterschapsbestuur of het provinciebestuur van het voornemen tot het
geven van de aanwijzing in kennis is gesteld. 

Artikel 4.56 (nationaal waterplan) 

1. Een stroomgebiedbeheerplan als bedoeld in artikel 4.1, derde lid,
onder a, van de Waterwet, dat strekt ter uitvoering van artikel 13 van
de kaderrichtlijn water, en van kracht is, geldt als een
stroomgebiedsbeheerplan voor het betreffende stroomgebiedsdistrict als
bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet. 

2. Het deel van het nationale waterplan, bedoeld in artikel 4.1, tweede
lid, onder d, van de Waterwet, dat strekt ter uitvoering van de
artikelen 7 en 8 van de richtlijn overstromingsrisico's, en van kracht
is, geldt als een overstromingsrisicobeheerplan als bedoeld in artikel
3.9, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet. 

3. Het deel van het nationale waterplan, bedoeld in artikel 4.1, derde
lid, onder b, van de Waterwet, dat strekt ter uitvoering van de
artikelen 13 en 14 van de kaderrichtlijn mariene strategie, en van
kracht is, geldt als een programma van maatregelen mariene strategie als
bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder c, van de Omgevingswet. 

4. Het deel van het nationale waterplan, bedoeld in artikel 4.1, derde
lid, onder b, van de Waterwet, dat strekt ter uitvoering van artikel 4
van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning, en van kracht is,
geldt als een maritiem ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 3.9,
tweede lid, onder d, van de Omgevingswet. 

5. De delen van het nationale waterplan, bedoeld in artikel 4.1 van de
Waterwet, die niet in de voorgaande leden zijn genoemd, die een
uitwerking zijn van het te voeren waterbeleid en van kracht zijn, gelden
als het nationaal waterprogramma, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid,
onder e, van de Omgevingswet. 

6. Als een plan of een deel ervan als bedoeld in het eerste tot en met
vijfde lid niet van kracht is, blijft het oude recht daarop van
toepassing als voor de inwerkingtreding van artikel 3.9 van de
Omgevingswet een ontwerp daarvan ter inzage is gelegd. 

Artikel 4.57 (regionaal waterplan) 

1. Het deel van een regionaal waterplan als bedoeld in artikel 4.4,
eerste lid, van de Waterwet, dat een uitwerking is van het te voeren
waterbeleid, en van kracht is, geldt als een regionaal waterprogramma
als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van de Omgevingswet.

2. Als een regionaal waterplan niet van kracht is, blijft het oude recht
van toepassing als voor de inwerkingtreding van artikel 3.8 van de
Omgevingswet een ontwerp daarvan ter inzage is gelegd. 

Artikel 4.58 (beheerplan waterschappen en Rijk) 

1. Een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet dat
betrekking heeft op regionale wateren, en van kracht is, geldt als een
waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de Omgevingswet.

2. Een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet dat
betrekking heeft op rijkswateren, en van kracht is, geldt als een deel
van het nationale waterprogramma als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid,
onder e, van de Omgevingswet.

3. Als een beheerplan niet van kracht is, blijft het oude recht van
toepassing als voor de inwerkingtreding van artikel 3.7 respectievelijk
3.9 van de Omgevingswet een ontwerp daarvan ter inzage is gelegd. 

Artikel 4.59 (legger) 

Een legger als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, eerste zin, van de
Waterwet die van kracht is, geldt, voor zover daarin niet de ligging van
een beschermingszone is aangegeven, als een legger als bedoeld in
artikel 2.39, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4.60 (vrijstelling leggerplicht)

Een bij provinciale verordening gegeven vrijstelling van de verplichting
tot vaststelling van een legger als bedoeld in artikel 5.1, derde lid,
tweede zin, van de Waterwet die van kracht is, geldt tot de
inwerkingtreding van een vrijstelling van de verplichting tot
vaststelling van een legger voor deze waterstaatswerken als bedoeld in
artikel 2.39, vierde lid, van de Omgevingswet of tot het tijdstip waarop
blijkt dat daarvoor geen vrijstelling wordt verleend.

Artikel 4.61 (peilbesluit)

1. Een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de
Waterwet van het waterschapsbestuur of het bevoegde bestuursorgaan van
een ander openbaar lichaam, dat onherroepelijk is, geldt als een
peilbesluit als bedoeld in artikel 2.41, eerste lid, van de
Omgevingswet.

2. Een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de
Waterwet van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, dat
onherroepelijk is, geldt als een peilbesluit als bedoeld in artikel
2.41, tweede lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4.62 (projectplan waterschap artikel 5.4 Waterwet)

1. Een projectplan van een waterschap als bedoeld in artikel 5.4, eerste
lid, van de Waterwet dat onherroepelijk is, geldt voor zover de in het
projectplan omschreven activiteit onder de Omgevingswet
vergunningplichtig is, als een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5.3 van de Omgevingswet voor die activiteit.

2. Als een projectplan niet onherroepelijk is, blijft het oude recht
daarop van toepassing als een ontwerp daarvan voor de inwerkingtreding
van afdeling 5.1 van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. 

3. Als de voorbereiding van een projectplan dat wordt voorbereid met
toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor de
inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van
het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of
krachtens de artikelen 5.47 en 5.48 van de Omgevingswet gestelde
vereisten, kan een ontwerp van een projectbesluit als bedoeld in artikel
5.44, eerste lid, van de Omgevingswet ter inzage worden gelegd. 

4. Als de voorbereiding van een projectplan dat wordt voorbereid met
toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor de
inwerkingtreding van de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is,
geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan
artikel 5.48, eerste lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode
van een jaar en zes maanden na dat tijdstip een projectbesluit als
bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden
vastgesteld.

Artikel 4.63 (projectplan Rijk artikel 5.4 Waterwet)

1. Een projectplan van het Rijk als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid,
van de Waterwet dat onherroepelijk is, geldt voor zover de in het
projectplan omschreven activiteit onder de Omgevingswet
vergunningplichtig is, als een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 2°, van de
Omgevingswet voor die activiteit.

2. Als een projectplan niet onherroepelijk is, blijft het oude recht
daarop van toepassing als een ontwerp daarvan voor de inwerkingtreding
van afdeling 5.1 van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. 

3. Als de voorbereiding van een projectplan dat wordt voorbereid met
toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor de
inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van
het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of
krachtens de artikelen 5.47 en 5.48 van de Omgevingswet gestelde
vereisten, kan een ontwerp van een projectbesluit als bedoeld in artikel
5.44, eerste lid, van de Omgevingswet ter inzage worden gelegd. 

4. Als de voorbereiding van een projectplan dat wordt voorbereid met
toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor de
inwerkingtreding van de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is,
geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan
artikel 5.48, eerste lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode
van een jaar en zes maanden na dat tijdstip een projectbesluit als
bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden
vastgesteld.

Artikel 4.64 (projectplan waterschap met projectprocedure § 5.2
Waterwet) 

1. Een projectplan van een waterschap als bedoeld in artikel 5.4 van de
Waterwet, waarop de procedure van paragraaf 5.2 van die wet van
toepassing is, en dat onherroepelijk is, geldt voor zover de in het
projectplan omschreven activiteit onder de Omgevingswet
vergunningplichtig is, ook als een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5.3 van de Omgevingswet voor die activiteit. In dat geval
blijven de artikelen 5.8 tot en met 5.14 van de Waterwet gelden tot de
activiteit, genoemd in de omgevingsvergunning, ten uitvoer is gelegd.

2. Als een projectplan niet onherroepelijk is, blijft het oude recht
daarop van toepassing als het ontwerp daarvan voor de inwerkingtreding
van afdeling 5.2 van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. 

3. Als de voorbereiding van een projectplan voor de inwerkingtreding van
de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van het projectplan ter
inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 5.47
en 5.48 van de Omgevingswet gestelde vereisten, kan een ontwerp van een
projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de
Omgevingswet ter inzage worden gelegd.

4. Als de voorbereiding van een projectplan voor de inwerkingtreding van
de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is, geen ontwerp van het
projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan artikel 5.48, eerste
lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode van een jaar en zes
maanden na dat tijdstip een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44,
eerste lid, van de Omgevingswet worden vastgesteld.

Artikel 4.65 (projectplan Rijk met projectprocedure § 5.2 Waterwet) 

1. Een projectplan van het Rijk als bedoeld in artikel 5.4 van de
Waterwet, waarop de procedure van paragraaf 5.2 van die wet van
toepassing is, en dat onherroepelijk is, geldt voor zover de in het
projectplan omschreven activiteit onder de Omgevingswet
vergunningplichtig is, als een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 2°, van de
Omgevingswet voor die activiteit. In dat geval blijven de artikelen 5.8
tot en met 5.14 van de Waterwet gelden tot de activiteit, genoemd in de
omgevingsvergunning, ten uitvoer is gelegd.

2. Als een projectplan niet onherroepelijk is, blijft het oude recht
daarop van toepassing als het ontwerp daarvan voor de inwerkingtreding
van afdeling 5.2 van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. 

3. Als de voorbereiding van een projectplan voor de inwerkingtreding van
de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van het projectplan ter
inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 5.47
en 5.48 van de Omgevingswet gestelde vereisten, kan een ontwerp van een
projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de
Omgevingswet ter inzage worden gelegd.

4. Als de voorbereiding van een projectplan voor de inwerkingtreding van
de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is, geen ontwerp van het
projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan artikel 5.48, eerste
lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode van een jaar en zes
maanden na dat tijdstip een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44,
eerste lid, van de Omgevingswet worden vastgesteld.

Artikel 4.66 (ongewoon voorval bodem of oever)

1. Een maatregel als bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, van de
Waterwet die van kracht is en die nog niet volledig ten uitvoer is
gelegd, geldt als een maatregel als bedoeld in artikel 19.4, eerste lid,
van de Omgevingswet.

2. Een bevel als bedoeld in artikel 5.16 van de Waterwet dat van kracht
is en dat nog niet volledig is opgevolgd, geldt als een aanwijzing als
bedoeld in artikel 19.4, tweede lid, van de Omgevingswet.

3. Een maatregel of voorziening als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid,
van de Waterwet die van kracht is en die nog niet volledig ten uitvoer
is gelegd, geldt als een maatregel als bedoeld in artikel 19.4, eerste
lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4.67 (calamiteitenplan)

1. Een calamiteitenplan als bedoeld in artikel 5.29 van de Waterwet, dat
van kracht is, geldt als een calamiteitenplan als bedoeld in artikel
19.14 van de Omgevingswet.

2. Als een ontwerp van een calamiteitenplan voor de inwerkingtreding van
de Omgevingswet voor commentaar is gezonden aan de besturen van de
veiligheidsregio als bedoeld in artikel 5.29, derde lid, van de
Waterwet, blijft het oude recht van toepassing tot het calamiteitenplan
van kracht wordt.

Artikel 4.68 (maatregel bij gevaar voor waterstaatswerken)

1. Een maatregel als bedoeld in artikel 5.30 van de Waterwet die van
kracht is en die nog niet volledig ten uitvoer is gelegd, geldt als een
maatregel als bedoeld in artikel 19.15 van de Omgevingswet.

2. Een melding als bedoeld in artikel 5.30, tweede of derde lid, van de
Waterwet die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gedaan,
geldt als een melding als bedoeld in artikel 19.15, tweede lid, van de
Omgevingswet.

Artikel 4.69 (aanwijzing provincie bij gevaar voor waterstaatswerken) 

1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.12 van de Waterwet die met
toepassing van artikel 5.31, eerste lid, van die wet, aan het bestuur
van een waterschap is gegeven en onherroepelijk is, en waaraan nog niet
uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt
als een instructie aan het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel
19.16, eerste lid, van de Omgevingswet.

2. Een aanwijzing van de commissaris van de Koning in de provincie als
bedoeld in artikel 3.12 van de Waterwet die met toepassing van artikel
5.31, tweede lid, van die wet, aan het bestuur van een waterschap is
gegeven en onherroepelijk is, en waaraan nog niet uitvoering is gegeven
op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan
het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel 19.16, tweede lid, van de
Omgevingswet.

3. Als een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid niet
onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing tot zij
onherroepelijk wordt als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet
het bestuur van het waterschap van het voornemen tot het geven van de
aanwijzing in kennis is gesteld. 

Artikel 4.70 (getrapte aanwijzing Rijk bij gevaar voor
waterstaatswerken)

1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13 van de Waterwet die met
toepassing van artikel 5.31, derde lid, van die wet aan gedeputeerde
staten in de provincie is gegeven en onherroepelijk is, en waaraan nog
niet uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing,
geldt als een instructie aan het provinciebestuur als bedoeld in 2.34,
derde lid, van de Omgevingswet. 

2. Als een aanwijzing niet onherroepelijk is, blijft het oude recht
daarop van toepassing tot zij onherroepelijk wordt als voor de
inwerkingtreding van paragraaf 2.5.2 van de Omgevingswet gedeputeerde
staten of de commissaris van de Koning in de provincie van het voornemen
tot het geven van de aanwijzing in kennis zijn of is gesteld. 

Artikel 4.71 (aanwijzing Rijk bij gevaar voor waterstaatswerken) 

1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13 van de Waterwet die met
toepassing van artikel 5.31, vierde lid, van die wet aan het bestuur van
een waterschap is gegeven en onherroepelijk is, en waaraan nog niet
uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt
als een instructie aan het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel
19.16, vierde lid, van de Omgevingswet.

2. Als een aanwijzing niet onherroepelijk is, blijft het oude recht
daarop van toepassing tot zij onherroepelijk wordt als voor de
inwerkingtreding van afdeling 19.4 van de Omgevingswet het bestuur van
het waterschap van het voornemen tot het geven van de aanwijzing in
kennis is gesteld. 

Artikel 4.72 (toegangsverbod of toegangsbeperking) 

1. Een verbod als bedoeld in artikel 6.10, eerste lid, van de Waterwet
dat onherroepelijk is, geldt als een verbod als bedoeld in artikel 2.40,
eerste lid, van de Omgevingswet.

2. Een beperking als bedoeld in artikel 6.10, eerste lid, van de
Waterwet die onherroepelijk is, geldt als een beperking als bedoeld in
artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4.73 (besluiten met toepassing van de coördinatiebepaling) 

1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een
vergunning of tot wijziging van een vergunning is ingediend waarop
artikel 6.27, eerste lid, van de Waterwet van toepassing is en de
aanvraag voor de betrokken andere benodigde vergunning, bedoeld in die
bepaling, binnen zes weken na de indiening van de eerstbedoelde
aanvraag, maar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend,
is op beide aanvragen de Omgevingswet van toepassing. 

2. Artikel 4.3 is in dat geval niet van toepassing op de eerstbedoelde
aanvraag.

Artikel 4.74 (grondwateronttrekkingsheffing)

Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7.7 en 7.8, tweede lid en
derde lid, tweede zin, van de Waterwet, blijft van toepassing op de
belastingtijdvakken die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet
zijn aangevangen.

Artikel 4.75 (vergoeding kosten schadevergoeding)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kosten zijn gemaakt als
bedoeld in artikel 7.17, tweede lid, van de Waterwet, blijft het oude
recht van toepassing tot het tijdstip waarop:

a. het besluit tot oplegging van een verplichting tot vergoeding van die
kosten of het besluit tot invordering van die kosten onherroepelijk
wordt, of 

b. de verschuldigde kosten volledig zijn betaald. 

Artikel 4.76 (schade grondwateronttrekking)

1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade aan een
onroerende zaak als bedoeld in artikel 7.18 van de Waterwet is ontstaan,
blijft het oude recht van toepassing.

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een vordering:

a. op grond van artikel 7.18, tweede lid, van de Waterwet is ingediend,
blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop het vonnis
in kracht van gewijsde is gegaan en, bij toewijzing van die vordering,
de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.

b. op grond van artikel 7.18, derde lid, van de Waterwet is ingediend,
blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop het vonnis
in kracht van gewijsde is gegaan en, bij toewijzing van die vordering:

1°. de eigendom van de onroerende zaak is overgenomen, en

2°. de overnemingssom volledig is betaald.

3. Als het tijdstip waarop de schade aan een onroerende zaak is ontstaan
niet of niet binnen een redelijke termijn kan worden vastgesteld, is op
de vordering op grond van artikel 7.18, tweede of derde lid, van de
Waterwet, de Omgevingswet van toepassing.

Artikel 4.77 (schade aan waterstaatswerken)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade aan
waterstaatswerken als bedoeld in artikel 7.21, eerste lid, van de
Waterwet is ontstaan, blijft het oude recht van toepassing op het
verhalen van de kosten voor die schade. 

Artikel 4.78 (verhaal kosten verontreiniging of aantasting bodem of
oever)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet verontreiniging of
aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam als
bedoeld in artikel 7.22 van de Waterwet is ontstaan en een vordering
daarvoor is ingesteld, blijft het oude recht van toepassing op het
verhalen van de kosten van die verontreiniging of aantasting.

§ 4.3.11 Overgangsbepalingen Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 4.79 (gefaseerde omgevingsvergunning artikel 2.5 Wabo)

1. Op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een
aanvraag met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
zijn de artikelen 2.5, vijfde, zesde en achtste lid, en 6.3 van die wet
niet van toepassing, als die aanvraag voor de inwerkingtreding van de
Omgevingswet is ingediend en de beschikking op die aanvraag nog niet
onherroepelijk is. 

2. Een beschikking waarbij voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet
positief en onherroepelijk is beslist op de aanvraag met betrekking tot
de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht treedt in werking als op
dat tijdstip geen aanvraag is ingediend voor de beschikking met
betrekking tot de tweede fase, en geldt die beschikking met betrekking
tot de eerste fase als een omgevingsvergunning voor de betrokken
activiteit voor zover voor die activiteit een omgevingsvergunning als
bedoeld in afdeling 5.1 van de Omgevingswet is vereist.

3. Als de aanvraag met betrekking tot de tweede fase van een
omgevingsvergunning voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is
ingediend en een beschikking op die aanvraag nog niet onherroepelijk is,
blijft het oude recht van toepassing op de voorbereiding en vaststelling
van de beschikking op een aanvraag met betrekking tot de tweede fase van
een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.

4. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerpbesluit
ter inzage is gelegd, blijft het oude recht van toepassing op de
voorbereiding en vaststelling van een beschikking tot intrekking als
bedoeld in artikel 2.5, vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht. 

5. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.

Artikel 4.80 (melding wijziging vergunninghouder)

Een melding dat een omgevingsvergunning gaat gelden voor een ander dan
de aanvrager of vergunninghouder als bedoeld in artikel 2.25, tweede
lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt als een
verstrekking van informatie als bedoeld in artikel 5.37, tweede lid, van
de Omgevingswet.

Artikel 4.80a (aanhoudingsplicht ruimtelijke besluiten artikel 3.3 Wabo
zonder een in ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan of
inpassingsplan)

1. Als voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht voor de inwerkingtreding van de
Omgevingswet een aanhoudingsplicht is ontstaan op grond van artikel 3.3
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en voor de
inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen bestemmingsplan of
inpassingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd, duurt die
aanhoudingsplicht totdat: 

a. voor een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103, tweede
lid: de termijn, bedoeld in artikel 4.14, vierde lid, van de
Omgevingswet is verstreken, 

b. voor een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103, derde of
vierde lid, of 4.104, tweede lid: de termijn, bedoeld in artikel 4.16,
vijfde lid, van de Omgevingswet is verstreken,

c. voor een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.104a, tweede
lid: de termijn, bedoeld in de tweede zin van dat artikellid, is
verstreken, 

d. voor een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht: het
omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of
dorpsgezicht in werking is getreden. 

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, is artikel 4.3 als het
gaat om de regeling van de duur van de aanhoudingsplicht in artikel 3.3,
tweede lid, aanhef en onder a, en vijfde lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht en in artikel 8.9, tweede lid, van de Wet
luchtvaart niet van toepassing. 

Artikel 4.81 (besluiten met toepassing van de coördinatiebepaling)

1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een
omgevingsvergunning of tot wijziging van voorschriften van een
omgevingsvergunning is ingediend als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht en de aanvraag om verlening of
wijziging van de vergunning krachtens artikel 6.2 van de Waterwet is
ingediend binnen de in artikel 3.18, tweede lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht genoemde termijn van zes weken na de indiening
van de eerstbedoelde aanvraag, maar na de inwerkingtreding van de
Omgevingswet, is op beide aanvragen de Omgevingswet van toepassing. 

2. Artikel 4.3 is in dat geval niet van toepassing op de eerstbedoelde
aanvraag.

§ 4.3.12 Overgangsbepalingen Wet beheer rijkswaterstaatswerken

Artikel 4.82 (toegangsverbod of toegangsbeperking)

1. Een verbod als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken, dat onherroepelijk is, geldt als een verbod als
bedoeld in artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingswet.

2. Een beperking als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken die onherroepelijk is, geldt als een beperking
als bedoeld in artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4.83 (schade aan waterstaatswerken)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade aan
waterstaatswerken als bedoeld in artikel 9 van de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken is ontstaan, blijft het oude recht van toepassing
op het verhalen van de kosten voor die schade. 

§ 4.3.13 Overgangsbepaling Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen
en zwemgelegenheden

Artikel 4.84 (zwemverbod of negatief zwemadvies)

1. Een zwemverbod voor een zwemgelegenheid als bedoeld in artikel 10b,
vijfde lid, of artikel 11, eerste, tweede of derde lid, van de Wet
hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden dat
onherroepelijk is, geldt als een zwemverbod als bedoeld in artikel 2.38
van de Omgevingswet.

2. Een negatief zwemadvies voor een zwemgelegenheid als bedoeld in
artikel 10b, vijfde lid, of artikel 11, eerste, tweede of derde lid, van
de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden dat
onherroepelijk is, geldt als een negatief zwemadvies als bedoeld in
artikel 2.38 van de Omgevingswet.

§ 4.3.14 Overgangsbepaling Wet lokaal spoor

Artikel 4.85 (ruimtelijk profiel)

Een ruimtelijk profiel voor een lokale spoorweg als bedoeld in artikel
12, zesde lid, van de Wet lokaal spoor, dat is vastgesteld door het
dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20,
derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 en van kracht is, geldt als
een aanwijzing van het beperkingengebied voor die lokale spoorweg als
bedoeld in artikel 12 van de Wet lokaal spoor.

§ 4.3.15 Overgangsbepalingen Wet luchtvaart

Artikel 4.86 (geluidbelastingkaart)

1. Een geluidbelastingkaart als bedoeld in artikel 8a.45, eerste en
tweede lid, van de Wet luchtvaart geldt als een geluidbelastingkaart als
bedoeld in artikel 20.17, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.

2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een verzoek als
bedoeld in artikel 8a.46, eerste lid, van de Wet luchtvaart is
ontvangen, blijft het oude recht van toepassing. 

Artikel 4.87 (actieplan geluid Rijk)

1. Een actieplan als bedoeld in artikel 8a.48 van de Wet luchtvaart
geldt als een actieplan als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, aanhef
en onder b, onder 3°, van de Omgevingswet.

2. Als een actieplan niet van kracht is, blijft het oude recht van
toepassing als voor de inwerkingtreding van afdeling 3.2 van de
Omgevingswet een ontwerpbesluit daarvoor ter inzage is gelegd. 

Artikel 4.88 (actieplan geluid provincie)

1. Een actieplan als bedoeld in artikel 8a.48 dat met toepassing van
artikel 8a.49 van de Wet luchtvaart is vastgesteld, geldt als een
actieplan als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder c, van
de Omgevingswet.

2. Als een actieplan niet van kracht is, blijft het oude recht van
toepassing als voor de inwerkingtreding van afdeling 3.2 van de
Omgevingswet een ontwerpbesluit daarvoor ter inzage is gelegd. 

Artikel 4.89 (wijziging grondslag gebieden in luchthavenindelingbesluit)

Een luchthavengebied en een beperkingengebied dat is vastgesteld op
grond van artikel 8.5 van de Wet luchtvaart geldt als een gebied als
bedoeld in artikel 8.15 van de Wet luchtvaart.

Artikel 4.90 (voorbereidingsprocedures wijziging
luchthavenverkeerbesluit en luchthavenbesluit)

De voorbereidingsprocedures, bedoeld in de artikelen 8.13, 8.24, 8.47,
vierde lid, 8.48, 8.71 en 10.18 van de Wet luchtvaart, zijn niet van
toepassing op de wijziging van een luchthavenverkeerbesluit of op de
wijziging van een luchthavenbesluit die alleen strekt tot aanpassing van
dat besluit aan het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 4.91 (verklaring van geen bezwaar)

Een verklaring van geen bezwaar die is verleend op grond van artikel
8.9, 8.47, 8.49 of 10.17 van de Wet luchtvaart, en van kracht is, geldt
als een ontheffing als bedoeld in artikel 2.32 van de Omgevingswet.

§ 4.3.16 Overgangsbepaling Wet inzake de luchtverontreiniging

Artikel 4.92 (besluit en lopende procedure gebaseerd op de Wet inzake de
luchtverontreiniging)

1. Als een besluit als bedoeld in artikel 43, eerste lid, 47, tweede
lid, 48, eerste lid, of 51, eerste of tweede lid, van de Wet inzake de
luchtverontreiniging voor de inwerkingtreding van afdeling 19.3 van de
Omgevingswet onherroepelijk is, blijft het oude recht van toepassing tot
het tijdstip waarop het besluit is ingetrokken of is komen te vervallen.

2. Als een verzoek als bedoeld in artikel 44, 49 of 84 van de Wet inzake
de luchtverontreiniging of een verzoek om advies als bedoeld in artikel
45, eerste lid, of 50, eerste lid, van die wet is ingediend voor de
inwerkingtreding van afdeling 19.3 van de Omgevingswet, blijft het oude
recht van toepassing tot het tijdstip waarop het besluit is ingetrokken
of is komen te vervallen.

§ 4.3.17 Overgangsbepalingen Wet milieubeheer

Artikel 4.93 (gemeentelijk rioleringsplan) 

Een gemeentelijk rioleringsplan als bedoeld in artikel 4.22, eerste lid,
van de Wet milieubeheer blijft van kracht tot het tijdstip waarop de
periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip
waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt.

Artikel 4.94 (mededeling voornemen verzoek om besluit
mer-beoordelingsplichtige activiteit)

Een mededeling als bedoeld in artikel 7.16, eerste lid, van de Wet
milieubeheer geldt als een mededeling als bedoeld in artikel 16.45,
eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4.95 (besluit mer-beoordelingsplichtige activiteit)

1. Een mer-beoordelingsbesluit als bedoeld in artikel 7.17, eerste lid,
van de Wet milieubeheer waarvan kennis is gegeven op grond van artikel
7.17, vijfde lid, van die wet geldt als een beoordeling als bedoeld in
artikel 16.43, tweede lid, van de Omgevingswet.

2. Een mer-beoordelingsbesluit als bedoeld in artikel 7.19, eerste lid,
van de Wet milieubeheer waarvan kennis is gegeven op grond van artikel
7.19, vierde lid, van die wet geldt als een beoordeling als bedoeld in
artikel 16.43, tweede lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4.96 (ontheffing van de plicht tot het maken van een project-mer
of een beoordeling)

1. Een ontheffing als bedoeld in artikel 7.4 of 7.5 van de Wet
milieubeheer die onherroepelijk is, geldt als een ontheffing als bedoeld
in artikel 16.44 van de Omgevingswet.

2. Als een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 7.4 of 7.5 van
de Wet milieubeheer voor inwerkingtreding van artikel 16.44 van de
Omgevingswet is ingediend, blijft het oude recht van toepassing tot de
beslissing op het verzoek onherroepelijk is.

Artikel 4.97 (geluidsbelastingkaart)

Een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 11.6 van de Wet
milieubeheer geldt als een geluidbelastingkaart als bedoeld in artikel
20.17, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. 

Artikel 4.98 (actieplan)

1. Een actieplan als bedoeld in artikel 11.11 van de Wet milieubeheer
geldt als een actieplan als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, aanhef
en onder b, van de Omgevingswet.

2. Een actieplan als bedoeld in artikel 11.12, eerste lid, van de Wet
milieubeheer geldt als een actieplan als bedoeld in artikel 3.8, eerste
lid, van de Omgevingswet.

3. Een actieplan als bedoeld in artikel 11.12, tweede lid, van de Wet
milieubeheer geldt als een actieplan als bedoeld in artikel 3.6 van de
Omgevingswet.

Artikel 4.99 (besluit tot treffen maatregelen bij ongewoon voorval)

Een besluit als bedoeld in artikel 17.3, eerste lid, van de Wet
milieubeheer dat onherroepelijk is, geldt als een beschikking als
bedoeld in artikel 19.5, tweede lid, van de Omgevingswet. 

Artikel 4.100 (gelijkstelling gemeentelijk luchtkwaliteitsplan)

Een gemeentelijk plan met maatregelen: 

a. dat is gericht op het bereiken van een in bijlage 2 bij de Wet
milieubeheer, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de
Omgevingswet, opgenomen grenswaarde op een bij dat plan aangewezen
locatie,

b. dat de gegevens, bedoeld in bijlage XV, deel A, bij Richtlijn
2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008
betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEU 2008,
L 152) bevat, en

c. dat na de inwerkingtreding van artikel 3.10, eerste lid, van de
Omgevingswet van kracht is, geldt als een programma als bedoeld in dat
lid.

Artikel 4.101 (grondwaterbeschermingsheffing) 

Het bepaalde bij of krachtens artikel 15.34 van de Wet milieubeheer over
de heffing blijft van toepassing op de belastingtijdvakken die voor de
inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn aangevangen.

§ 4.3.18 Overgangsbepalingen Wet ruimtelijke ordening 

Artikel 4.102 (nadere eisen) 

Nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder d, van de Wet
ruimtelijke ordening die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet
van kracht zijn, gelden als maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel
4.5, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 4.103 (voorbereidingsbesluit bestemmingsplan)

1. Als het ontwerp van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1
van de Wet ruimtelijke ordening waarvoor op grond van artikel 3.7 van de
Wet ruimtelijke ordening of artikel 4.2, derde lid, of 4.4, derde lid
van die wet, in samenhang met artikel 3.7 van die wet, een
voorbereidingsbesluit is genomen, voor de inwerkingtreding van de
Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft op dat voorbereidingsbesluit
het oude recht van toepassing tot het plan van kracht is. 

2. Als het ontwerp van een bestemmingsplan niet voor de inwerkingtreding
van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt een
voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 3.7 van de Wet
ruimtelijke ordening is vastgesteld door de gemeenteraad als een
voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, van de
Omgevingswet. In dat geval loopt de termijn, bedoeld in het vierde lid
van dat artikel, vanaf de datum van inwerkingtreding van de
Omgevingswet. 

3. Als het ontwerp van een bestemmingsplan niet voor de inwerkingtreding
van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt een
voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 4.2, derde lid, van de
Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld door gedeputeerde staten als een
voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, van de
Omgevingswet. In dat geval loopt de termijn, bedoeld in het vijfde lid
van dat artikel, af op het moment dat het omgevingsplan in werking
treedt of is vernietigd. 

4. Als het ontwerp van een bestemmingsplan niet voor de inwerkingtreding
van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt een
voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 4.4, derde lid, van de
Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld door Onze Minister die het
aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in
artikel 4.16, tweede lid, van de Omgevingswet. In dat geval loopt de
termijn, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, af op het moment dat
het omgevingsplan in werking treedt of is vernietigd. 

Artikel 4.104 (voorbereidingsbesluit inpassingsplan provincie en Rijk)

1. Als het ontwerp van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26,
eerste lid, respectievelijk in artikel 3.28, eerste lid, van de Wet
ruimtelijke ordening waarvoor op grond van artikel 3.26, tweede lid,
respectievelijk 3.28, tweede lid, van die wet, in samenhang met artikel
3.7 van die wet, een voorbereidingsbesluit is genomen, voor de
inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft op dat
voorbereidingsbesluit het oude recht van toepassing tot het plan van
kracht is. 

2. Als het ontwerp van een inpassingsplan niet voor de inwerkingtreding
van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt dat
voorbereidingsbesluit als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in
artikel 4.16, eerste respectievelijk tweede lid, van de Omgevingswet. In
dat geval loopt de termijn, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel,
vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 4.104a (luchthavenindelingbesluit, luchthavenbesluit of besluit
beperkingengebied buitenlandse luchthaven geldend als
voorbereidingsbesluit)

1. Voor zover voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet het
luchthavenindelingbesluit, bedoeld in artikel 8.4 van de Wet luchtvaart,
een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43, eerste lid, 8.70,
eerste lid, of 10.15, eerste lid, van die wet, of een besluit
beperkingengebied buitenlandse luchthaven als bedoeld in artikel 8a.54,
eerste of tweede lid, van die wet geldt als een voorbereidingsbesluit
als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening en het
ontwerp van het bestemmingsplan dat voorziet in het in overeenstemming
brengen van dat plan met het luchthavenindelingbesluit, het
luchthavenbesluit of het besluit beperkingengebied buitenlandse
luchthaven voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is
gelegd, blijft op dat voorbereidingsbesluit het oude recht van
toepassing tot het plan van kracht is. 

2. Als het ontwerp van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid,
niet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd,
geldt het luchthavenindelingbesluit, het luchthavenbesluit of het
besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven, bedoeld in dat lid,
als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.16, tweede lid,
van de Omgevingswet respectievelijk als een voorbereidingsbesluit als
bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, van die wet als het gaat om een
luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43, eerste lid, van de Wet
luchtvaart. In afwijking van artikel 4.16, vijfde lid, van de
Omgevingswet eindigt de gelding als voorbereidingsbesluit alleen op het
tijdstip waarop het overeenkomstig het luchthavenindelingbesluit, het
luchthavenbesluit of het besluit beperkingengebied buitenlandse
luchthaven gewijzigde omgevingsplan in werking treedt of is vernietigd. 

Artikel 4.105 (geen belemmering provinciaal inpassingsplan)

1. In het omgevingsplan worden door de gemeenteraad en het dagelijks
bestuur van het waterschap geen regels gesteld die in strijd zijn met
het inpassingsplan, bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke
ordening.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een instructieregel
als bedoeld in artikel 2.22 of 2.24 van de Omgevingswet of een
instructie als bedoeld in artikel 2.33 of 2.34 van de Omgevingswet het
stellen van dergelijke regels vergt.

3. Het eerste lid is van toepassing tot tien jaar na de vaststelling van
het inpassingsplan, of korter, als in het inpassingsplan een termijn is
gesteld als bedoeld in artikel 3.26, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke
ordening.

Artikel 4.106 (geen belemmering rijksinpassingsplan)

1. In het omgevingsplan worden door de gemeenteraad, het dagelijks
bestuur van het waterschap en gedeputeerde staten geen regels gesteld
die in strijd zijn met het inpassingsplan, bedoeld in artikel 3.28 van
de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een instructieregel
als bedoeld in artikel 2.22 van de Omgevingswet of een instructie als
bedoeld in artikel 2.33 van de Omgevingswet het stellen van dergelijke
regels vergt.

3. Het eerste lid is van toepassing tot tien jaar na de vaststelling van
het inpassingsplan, of korter, als in het inpassingsplan een termijn is
gesteld als bedoeld in artikel 3.28, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke
ordening.

4. Bepalingen van een omgevingsverordening blijven buiten toepassing
voor zover ze in strijd zijn met het inpassingsplan.

Artikel 4.107 (vergevorderd project provincie of Rijk)

1. Als de voorbereiding van een inpassingsplan als bedoeld in artikel
3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening voor de inwerkingtreding
van de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van het inpassingsplan
ter inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen
5.47 en 5.48 van de Omgevingswet gestelde vereisten, kan een ontwerp van
een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de
Omgevingswet ter inzage worden gelegd.

2. Als de voorbereiding van een inpassingsplan voor de inwerkingtreding
van de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is, geen ontwerp van het
inpassingsplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan artikel 5.48,
eerste lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode van een jaar en
zes maanden na dat tijdstip een projectbesluit als bedoeld in artikel
5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden vastgesteld.

Artikel 4.108 (ruimtelijke ontheffing provinciale verordening)

Een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a van de Wet ruimtelijke
ordening van bij de verordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van
die wet gestelde regels die door gedeputeerde staten is verleend, geldt
als een ontheffing als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid, van de
Omgevingswet, voor zover de inhoud van die regels is overgenomen in de
omgevingsverordening, bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet, en van
die regels in de omgevingsverordening met toepassing van artikel 2.32,
vierde lid, van de Omgevingswet ontheffing kan worden verleend.

Artikel 4.109 (provinciale ruimtelijke aanwijzing)

Een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet ruimtelijke
ordening die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht is
en ter uitvoering waarvan op de dag van inwerkingtreding van die wet nog
geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, geldt als een
instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, en tweede lid, onder
a, van de Omgevingswet.

Artikel 4.110 (ruimtelijke ontheffing Rijk)

Een ontheffing als bedoeld in artikel 4.3a, eerste lid, van de Wet
ruimtelijke ordening van de bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld
in artikel 4.3, eerste lid, van die wet, gestelde regels die door Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat of door Onze Minister die het
aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en
Waterstaat, is verleend, geldt als een ontheffing als bedoeld in artikel
2.32, tweede lid, van de Omgevingswet, voor zover de inhoud van die
regels is overgenomen in de algemene maatregel van bestuur op grond van
artikel 2.24 van de Omgevingswet en van die regels in het omgevingsplan,
bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, of in de
omgevingsverordening, bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet,
ontheffing kan worden verleend.

Artikel 4.111 (ruimtelijke aanwijzing door het Rijk) 

1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder a, van
de Wet ruimtelijke ordening die voor de inwerkingtreding van de
Omgevingswet van kracht is en ter uitvoering waarvan nog geen
ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, geldt als een instructie
als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid, en tweede lid, onder c, van de
Omgevingswet.

2. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder b, van
de Wet ruimtelijke ordening die voor de inwerkingtreding van de
Omgevingswet van kracht is en ter uitvoering waarvan nog geen
ontwerpbesluit tot vaststelling of wijziging van een verordening als
bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is
gelegd, geldt als een instructie als bedoeld in artikel 2.34, eerste
lid, en tweede lid, onder a, van de Omgevingswet.

Artikel 4.112 (eerbiedigende werking grondexploitatieovereenkomst)

Het oude recht blijft van toepassing op een overeenkomst als bedoeld in
artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening als die voor de
inwerkingtreding van artikel 12.4 van de Omgevingswet is gesloten.

Artikel 4.113 (vergoeding hogere kosten gemeente)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kosten zijn gemaakt als
bedoeld in artikel 6.8 of 6.9 van de Wet ruimtelijke ordening, blijft
het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop: 

a. het besluit op het verzoek om vergoeding van die kosten, het besluit
tot oplegging van een verplichting tot vergoeding van die kosten of het
besluit tot invordering van die kosten onherroepelijk wordt, of

b. de verschuldigde kosten volledig zijn betaald.

§ 4.3.19 Overgangsbepaling Woningwet

Artikel 4.114 (welstandsnota)

1. Een welstandsnota als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de
Woningwet die van kracht is, geldt als een beleidsregel als bedoeld in
artikel 4.19 van de Omgevingswet.

2. Als een ontwerp van een welstandsnota voor de inwerkingtreding van de
Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft het oude recht daarop van
toepassing tot de welstandsnota is vastgesteld.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 (overgangsrecht, vangnetbepaling en hardheidsclausule)

1. Als een bepaling, opgenomen in de wet, genoemd in artikel 3.1 of
artikel 4.1, wordt vervangen door een bepaling in een algemene maatregel
van bestuur, kan de overgangsbepaling die daarvoor nodig is, in een
algemene maatregel van bestuur worden opgenomen.

2. Als in verband met de invoering van de Omgevingswet een wet, algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling wordt ingetrokken waarin
een overgangsrechtelijke bepaling is opgenomen, blijft die
overgangsrechtelijke bepaling van toepassing tot die is uitgewerkt.

3. Als deze wet daarin niet voorziet of strikte toepassing van deze wet
in specifieke situaties onredelijk is of leidt tot ernstige nadelige
gevolgen voor de fysieke leefomgeving, kunnen, zo nodig in afwijking van
deze wet, bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties regels worden vastgesteld voor een goede invoering
van de Omgevingswet.

4. Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens het derde lid
vastgestelde ministeriële regeling die afwijkt van deze wet, wordt een
voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig
mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Als het voorstel wordt
ingetrokken of een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het
voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld
ingetrokken. Als het voorstel tot wet wordt verheven, wordt de
ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding
van die wet.

Artikel 5.2 (internetpublicatie, voorhang en andere
totstandkomingsvereisten Invoeringsbesluit en Invoeringsregelingen
Omgevingswet)

1. Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in verband
met de invoering van de Omgevingswet zijn de artikelen 23.4 en 23.5 van
de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing. 

2. De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van
wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat: 

a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen
van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet
worden gevoerd, 

b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven, 

c. de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het
ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd,

d. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden
gedaan door een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, 

e. door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal
leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de
inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en

f. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar
vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken. 

3. Het tweede lid, onder a, is niet van toepassing op het vragen van
advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State. 

4. Het eerste lid is niet van toepassing op de voorbereiding van een
algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 10.12, eerste en
tweede lid, respectievelijk artikel 10.15, eerste lid, van de Wet
luchtvaart. 

Artikel 5.3 (inwerkingtreding)

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken,
artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 5.4 (citeertitel)

Deze wet wordt aangehaald als: Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 5.5 (Staatsblad)

1. Na de inwerkingtreding van hoofdstuk 1 van:

a. deze wet,

b. de Aanvullingswet geluid Omgevingswet,

c. de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, 

d. de Aanvullingswet natuur Omgevingswet,

e. de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet,

kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de
nummering van een of meer hoofdstukken, afdelingen, paragrafen en
artikelen van de Omgevingswet opnieuw vaststellen en brengt hij de
aanhaling daarvan binnen die wet met de nieuwe nummering in
overeenstemming.

2. Als toepassing is gegeven aan het eerste lid:

a. wordt de tekst van de Omgevingswet in het Staatsblad geplaatst,

b. brengt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de
aanhaling van de hoofdstukken, afdelingen, paragrafen en artikelen van
de Omgevingswet in de overige hoofdstukken van de wetten, genoemd in het
eerste lid, onder a tot en met e, met de nieuwe nummering in
overeenstemming.

3. Als toepassing is gegeven aan het tweede lid, aanhef en onder b,
wordt de tekst van de betrokken hoofdstukken in het Staatsblad
geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Defensie,

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, 

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

De Minister van Justitie en Veiligheid,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Defensie,

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, 

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

De Minister van Justitie en Veiligheid,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

 

 

 PAGE    

 PAGE   212