Reactie op het rapport ‘Captured states’
Staat van de Europese Unie 2019
Brief regering
Nummer: 2019D09839, datum: 2019-03-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35078-27).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35078 -27 Staat van de Europese Unie 2019.
Onderdeel van zaak 2019Z04686:
- Indiener: S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- 2019-03-14 11:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Europese Zaken
- 2019-03-19 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-04-02 20:00: Raad Algemene Zaken dd 9 april 2019 (Algemeen overleg), vaste commissie voor Europese Zaken
- 2019-04-03 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
35 078 Staat van de Europese Unie 2019
Nr. 27 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 maart 2019
Op 6 februari 2019 bracht Corporate Europe Observatory (hierna: CEO) het rapport «Captured states: when EU governments channel corporate interests» (hierna: het rapport) uit. Hierin wordt onder andere de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie (PVEU) genoemd. Met deze brief stuur ik u mijn reactie op dit rapport, zoals ik ook toegezegd heb in het plenair debat over de Staat van de Europese Unie (Handelingen II 2018/19, nr. 51, item 10). Omdat het rapport zich met name richt op de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten zal ik eerst kort de rol van de PVEU schetsen. Vervolgens ga ik in op de specifieke voorbeelden die het rapport geeft waarin Nederland wordt genoemd.
Positie PVEU in nationale besluitvorming
De PVEU vervult een cruciale rol in de Nederlandse belangenbehartiging in de Europese Unie. Zij is de spil in de informatiestromen van- en naar de EU-instellingen en de permanente vertegenwoordigingen van andere lidstaten. De medewerkers hebben regelmatig contact met belanghebbenden en lobbyisten om informatie in te winnen of om Nederlandse stellingnames toe te lichten. De besluitvorming over de Nederlandse inzet op EU-dossiers vindt echter plaats in Den Haag, onder verantwoordelijkheid van de betreffende Minister en in samenspraak met het Nederlandse parlement. In de oordeelsvorming van het kabinet wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare informatie. De informatie die wordt verkregen via de PVEU is hiervan onderdeel. Er wordt altijd een afweging gemaakt tussen alle belangen, in voorkomende gevallen ook die van het Nederlandse bedrijfsleven.
Het contact met belanghebbenden komt op verschillende manieren tot stand. Soms maken deze zich actief kenbaar, al dan niet via de PVEU. Waar nodig doet de overheid zelf onderzoek naar belangen van partijen die zich niet actief hebben laten horen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door middel van stakeholderconferenties, maar ook via (externe) onderzoeken, of consultaties en evaluaties die de Europese Commissie uitvoert. Het kabinet, en daarmee ook de PVEU, staat open voor contact met de vertegenwoordigers van alle belangen.
Het kabinet acht het noodzakelijk dat de Nederlandse diplomaten in Brussel met verschillende stakeholders spreken om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van belangen die relevant zijn voor besluitvorming. Dit is nadrukkelijk onderdeel van het takenpakket van de PVEU. De Nederlandse vertegenwoordiging beperkt zich daarom niet tot contacten met overheden en de Commissie maar is ook daarbuiten actief, ook bij het uitdragen van het Nederlandse standpunt. Dat is wat moderne diplomatie vereist om effectief te zijn in het behartigen van de Nederlandse belangen in Brussel. Nederlandse diplomaten zijn daarbij goed in staat om de positie en achtergronden van de verschillende stakeholders op waarde te schatten en daarmee rekening te houden.
Gesprekkenlijst PVEU
Het kabinet vindt transparantie essentieel voor het vergroten van begrip, vertrouwen en draagvlak voor de Europese Unie en het Europese besluitvormingsproces. Nederland voert dan ook al langere tijd een eigen transparantiebeleid in Brussel. In dit kader heeft het tijdens zijn voorzitterschap van de Raad in de eerste helft van 2016 de agenda’s van de Permanent Vertegenwoordiger en plaatsvervangend Permanent Vertegenwoordiger openbaar gemaakt op de website van de PV. Dit gebeurt nog steeds. Het Nederlandse voorbeeld heeft opvolging gekregen van inkomend EU-voorzitter Finland en het huidige Roemeense Voorzitterschap van de Raad. Daarnaast worden sinds enkele jaren, en bij wijze van experiment, ontmoetingen tussen belangenvertegenwoordigers en medewerkers van de Nederlandse PVEU bijgehouden in een zogenaamde gesprekkenlijst. Deze lijst is indicatief en ziet nu nog in hoofdzaak op gesprekken die plaatsvinden met het bedrijfsleven. Momenteel wordt bezien of ook andere ontmoetingen met bijvoorbeeld NGO’s of kennisinstellingen kunnen worden opgenomen. Zoals het rapport van CEO benadrukt, is Nederland één van de weinige lidstaten die ontmoetingen tussen medewerkers en belangenvertegenwoordigers bijhoudt.
Hieronder ga ik in op de specifieke Nederlandse voorbeelden in het rapport.
Innovation principle
Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap was «innovatie» één van de prioriteiten. Hiermee werd onder andere beoogd dat onderzoek- en innovatieresultaten beter benut worden in Europa en dat niet enkel financiële instrumenten maar ook bredere randvoorwaarden worden bekeken bij de bevordering van innovatie.
Het begrip innovatie principe («innovation principle») is geïntroduceerd om meer bewustwording voor het belang van innovatie te genereren en als onderdeel van de overwegingen in regelgevingsprocedures. De effecten van regelgeving op innovatie zouden – waar relevant – altijd in impact assessments in kaart moeten worden gebracht. Bij het ontwerp van regelgeving zou moeten worden geprobeerd om onnodige hindernissen (met respect voor het voorzorgsbeginsel) voor innovatie te voorkomen. Dit laatste kan bijvoorbeeld door niet gedetailleerd voor te schrijven hoe en met welk technisch middel een bepaalde norm moet worden gehaald, maar slechts de norm te formuleren en ruimte te laten aan nieuwe innovatieve middelen waarmee een norm kan worden gehaald. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de norm om auto’s steeds schoner en zuiniger te krijgen. Het innovatie principe concurreert niet met, en tornt niet aan, het voorzorgsbeginsel; beoogd is in regel- en wetgevingsprocessen stil te staan bij de effecten van regelgeving op innovatie. Het innovatie principe is evenmin als rechtsbeginsel voorgesteld, maar als tool binnen de Better regulation guidelines en de toolkit van de Commissie. Gezien dit operationele karakter van het innovatie principe bestaat er ook geen spanningsveld met het in het verdrag vastgelegde voorzorgsbeginsel.
Het staff working document van de Europese Commissie «Better Regulation for innovation driven investments» (SWD (2015 298) verscheen als mededeling begin 2016, maar was in de loop van 2015 al beschikbaar. Hierin werd het innovatie principe genoemd, refererend aan een paper van Business Europe, ETF en ERF uit juni 2015.1 In het kader van dit thema is door Nederland een veelheid van stakeholders geconsulteerd, waaronder de Commissie, de lidstaten, en vertegenwoordigers van belangen organisaties waaronder Business Europe, European Round Table and European Risk Forum.
Uw Kamer is geïnformeerd over de Nederlandse inzet ten aanzien van innovatievriendelijke regelgeving in de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen d.d. 27 en 28 januari 2016 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 364). Het kabinet heeft hierbij aangegeven dat innovatievriendelijkheid niet ten koste mag gaan van andere doelen, bijvoorbeeld bescherming van het milieu of garanderen van de volksgezondheid.
In de Raadsconclusies van de Raad voor Concurrentievermogen van 26 mei 2016 werden de bredere randvoorwaarden voor innovatie verduidelijkt waarbij het bevorderen van innovatie vriendelijke en toekomstbestendige regelgeving voorop stond: «STRESSES that, when considering, developing or updating EU policy or regulatory measures, the «Innovation Principle» should be applied, which entails taking into account the impact on research and innovation; and CALLS upon the Commission, together with Member States, to further determine its use and to evaluate its potential impact»2 De voetnoot hier verwees naar het voorzorgsbeginsel: [Note 2: The Council recalls the Precautionary Principle]. Uw Kamer is over de Nederlandse inzet geïnformeerd in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-30, nr. 376)
Defensie-industrie
In het rapport wordt onder «Unlocking support for the Defence Industry» specifiek verwezen naar de Preparatory Action on Defence Research (PADR). De PADR kan worden gezien als een opmaat naar het Europese Defensie Industrie Ontwikkelingsplan (EDIDP) en uiteindelijk naar het Europese Defensie Fonds (EDF). De toegenomen aandacht voor veiligheid in de veranderende geopolitieke context is hier leidend. De Europese Unie ziet en voelt meer noodzaak om aandacht – met de bijbehorende financiële middelen – aan de Europese defensie ontwikkeling te schenken. Hiertoe zijn afstemming van onderzoek en ontwikkeling, gebaseerd op behoefte aan militaire capaciteiten van de lidstaten, noodzakelijk. Met de PADR, EDIDP en het EDF wordt gestreefd om hier invulling aan te geven. De lidstaten voeren de onderhandelingen over de voorwaarden. Relevante stakeholders, zoals in Nederland bijvoorbeeld de brancheorganisaties zoals NIDV, FME, VNO-NCW, worden geconsulteerd over de haalbaarheid om zo het Nederlandse belang in de Europese ontwikkelingen zo goed mogelijk naar voren te kunnen brengen. Richtinggevend hierbij is het beleid zoals verwoord in de Defensie Industrie Strategie (Kamerstuk 31 125, nr. 101) die door het kabinet onlangs is geactualiseerd en op 15 november 2018 aan de Tweede Kamer is aangeboden en op 18 februari 2019 in een nota-overleg door de bewindslieden van EZK en Defensie met de Tweede Kamer is besproken (Kamerstuk 31 125, nr. 102). Hiermee levert Nederland in Europa een constructieve bijdrage aan het zeker stellen en verbeteren van de wezenlijke veiligheidsbelangen.
Nord stream 2
Ten aanzien van het Commissievoorstel voor wijziging van de gasrichtlijn heeft Nederland, evenals Duitsland, in eerste instantie bezwaren geuit. In het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2447) van 15 december 2017 heeft Nederland laten weten dat het primair bezwaren heeft tegen de bevoegdhedenoverdracht aan de Commissie. Bovendien leidt het voorstel ertoe dat de EU bij investeerders uit derde landen als onbetrouwbaar kan worden gezien door de regels zowel op bestaande als op in aanleg zijnde pijpleidingen toe te passen. De bezwaren van Nederland in het BNC-fiche zijn eigenstandig geformuleerd, zonder afstemming met Duitsland of andere lidstaten. In navolging op de uitspraak van uw Kamer naar aanleiding van de motie van Ojik (Kamerstuk 34 775 V, nr. 73) vond debat met uw Kamer plaats op 20 februari 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 56, item 16). De Kamer is met een brief op 19 februari (Kamerstuk 21 501-33, nr. 745) ingelicht over het voornemen van het kabinet in te stemmen met het bereikte akkoord met het Europees Parlement over de wijziging van de gasrichtlijn. Voor dit akkoord was brede steun van andere lidstaten, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Hierin is de bevoegdhedenoverdracht deels aangepast waardoor enigszins tegemoet is gekomen aan de Nederlandse bezwaren. Na afloop van het debat heeft het kabinet daarmee dan ook ingestemd.
Gasforum
Door Gas Naturally, een samenwerkingsverband van zes Europese associaties die gezamenlijk de gehele gas-waardeketen afdekken, worden periodiek bijeenkomsten georganiseerd waar met vertegenwoordigers van lidstaten en andere geïnteresseerden wordt gesproken over actuele Europese ontwikkelingen op het gebied van gas.
Ook in de eerste helft van 2016, ten tijde van het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie, heeft een dergelijke bijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens die bijeenkomst werd ingegaan op de door de Europese Commissie in februari 2016 uitgebrachte strategie op het gebied van LNG en gasopslag, dit als onderdeel van een breder pakket aan voorstellen gericht op het concretiseren van de Energie Unie. De bijeenkomst werd, op uitnodiging van de organisatoren, geopend door de toenmalige directeur-generaal Energie, Telecommunicatie en Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken. Andere sprekers waren onder meer afkomstig van de Europese Commissie, het Internationaal Energie Agentschap, Clingendael Internationaal Energie Programma en Gasunie.
Voor Nederland was de bijeenkomst een goede aangelegenheid om voor een breder publiek in te gaan op de prioriteiten van het Nederlands voorzitterschap op het gebied van energie, het belang van Europese samenwerking te benadrukken en stil te staan bij de rol van gas in de verduurzaming van de Europese energievoorziening. De energie-prioriteiten tijdens het Nederlandse voorzitterschap waren al ruim voor deze bijeenkomst van Gas Naturally beleidsmatig vastgelegd door het Ministerie van Economische Zaken.
Visquota
Jaarlijks vinden de onderhandelingen plaats in de Landbouw- en Visserijraad van december voor de visserij-vangstmogelijkheden voor het jaar daaropvolgend. Deze onderhandelingen kennen een lange aanloop met de publicatie van de wetenschappelijk adviezen. Vervolgens stelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de Nederlandse inzet voor in een brief aan de Tweede Kamer, deze inzet is gebaseerd op het wetenschappelijk advies. Hierna stelt de Tweede Kamer het onderhandelingsmandaat vast in het Algemeen Overleg waarin deze brief is geagendeerd.
De bewindspersoon van LNV onderhandelt aan de hand van dit mandaat. Tijdens deze meerdaagse onderhandeling is er enkele malen contact met vertegenwoordigers van de visserij-organisaties en in de laatste jaren ook met NGO’s. Tijdens deze contacten wordt een update gegeven van de stand van zaken. De inzet in de onderhandelingen is en blijft echter conform het door de Tweede Kamer verstrekte mandaat.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok