Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 7 maart 2019, over toekomst EU Ontwikkelingssamenwerking
Investeren in Perspectief - Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland
Verslag van een algemeen overleg
Nummer: 2019D10730, datum: 2019-03-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34952-61).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (PVV)
- Mede ondertekenaar: T.J.E. van Toor, griffier
- Mede ondertekenaar: H.S. Veldman, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 34952 -61 Investeren in Perspectief - Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland.
Onderdeel van zaak 2018Z24740:
- Indiener: S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- 2019-01-15 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-01-24 13:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- 2019-03-07 12:30: Toekomst EU Ontwikkelingssamenwerking (Algemeen overleg), algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- 2019-03-07 12:30: Toekomst EU Ontwikkelingssamenwerking (Algemeen overleg), algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2012-2021)
- 2019-03-13 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland
Nr. 61 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 29 maart 2019
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 7 maart 2019 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 21 december 2018 inzake kabinetsinzet EU-ontwikkelingssamenwerkingsbeleid (Kamerstuk34 952, nr. 41);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 4 maart 2019 inzake kabinetsappreciatie rapporten Europese Rekenkamer (Kamerstuk24 202, nr. 38).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking,
De Roon
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,
Veldman
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking,
Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Konings
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bouali, Diks, Van Haga, Van den Hul, Kuik en De Roon,
en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 12.33 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren. Allemaal hartelijk welkom bij dit algemeen overleg met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het onderwerp van de bespreking is de toekomst van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Europese Unie. Ik heet uiteraard de Minister en haar staf welkom, maar in het bijzonder ook mevrouw Diks, die na een lange periode van ziekte voor het eerst weer aanwezig is bij de vergadering van de commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Dus wij rekenen op haar bijdrage.
We hebben formeel de tijd tot 15.00 uur, maar ik moet wel melden dat we straks nog een stemming krijgen. We moeten dan even uit de vergadering en moeten dus even schorsen voor de stemming. Het zou mooi zijn als we al om 14:30 uur met het hele verhaal klaar kunnen zijn. Dat moet kunnen lukken, als u zich allemaal aan de spreektijd houdt die ik voorstel, namelijk van vier minuten. Ik zal in de eerste ronde per fractie ook maar één interruptie toestaan. Als u het goed vindt, kunnen we nu meteen van start met de heer Bouali van de fractie van D66. Gaat uw gang.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ook mijn fractie is blij om de GroenLinkscollega weer gezond in ons midden te hebben. Het is altijd weer goed om Isabelle te zien.
Voorzitter. De Europese Unie loopt voorop als het gaat om ontwikkelingssamenwerking. Gezamenlijk zijn wij de grootste donor wereldwijd. En terecht, want wij staan voor grote uitdagingen: klimaatverandering, armoedebestrijding, migratie en de bescherming van mensenrechten voor iedereen wereldwijd. Voor D66 is ontwikkelingssamenwerking hét middel voor gelijke kansen en gelijke rechten. Serieuze doelstellingen vereisen ook een heel serieus budget. Terecht dat zowel Nederland als de Europese Unie nu ook weer investeert in ontwikkelingssamenwerking. Met Nederland als een van de grootste donoren van de Europese Unie mogen we onze idealen nadrukkelijk in dit beleid naar voren laten komen. In Nederland vormen de SDG's de leidraad van ons ontwikkelingsbeleid, maar hoe worden deze SDG's in het EU-OS-beleid weerspiegeld? Meer concreet: hoe zorgen we ervoor dat OS-landen – derde landen waaraan we geld uitgeven – de SDG's behalen? En welke fondsen zijn hiervoor direct beschikbaar gemaakt? Dat is niet heel inzichtelijk in de stukken van de Europese Commissie die we nu hebben.
Dan onze prioriteiten. Ten eerste seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Terecht zijn meisjes- en vrouwenrechten de rode draad in het OS-beleid waarvoor deze Minister staat, maar Europees zijn er ideologische verschillen op dit punt. Hoe gaat de Minister garanderen dat SRGR ook in de Europese OS-activiteiten een speerpunt is?
Ten tweede het onderwijs; prioriteit voor D66, zowel in Nederland als wereldwijd, want goed onderwijs is de sleutel tot kansengelijkheid en bestrijdt ongelijkheid. In het Europese OS-beleid zie ik de focus op onderwijs echter onvoldoende terug. Het lijkt erop dat onderwijs onderdeel wordt van de global challenges-enveloppen en zo moet concurreren met heel veel meer belangen. Hoe waarborgt de Minister dat de Europese OS-gelden voldoende besteed worden aan onderwijs?
Ten derde klimaat; dé mondiale uitdaging op dit ogenblik, maar nog weinig zichtbaar in het Europese OS-beleid, terwijl vooral de minst ontwikkelde landen hierdoor hard worden getroffen. Juist de EU moet op het klimaat inzetten, zeker met de grillige Trump aan de overkant. Hoe duidt de Minister de focus op klimaat in het Europese OS-beleid? En wil zij zich inzetten om dit urgenter te adresseren?
Dan als laatste puntje met betrekking tot de prioriteiten: vluchtelingen en migratie. Nog nooit waren er zoveel vluchtelingen als op dit ogenblik. De UNHCR spreekt over 68,5 miljoen mensen die op de vlucht zijn. Dit record is een historisch dieptepunt. De schrijnende situatie momenteel in bijvoorbeeld Venezuela laat zien hoe snel het kan misgaan. Ik wil daarom van de Minister weten of de EU flexibel genoeg kan opereren in de toekomst wanneer er weer nieuwe crises ontstaan.
Ik ga nog even verder op migratie. Hiervoor wordt 10% van het voorgestelde budget gereserveerd. Maar waarvoor is die nu precies bedoeld? Wat D66 betreft is het doel van ontwikkelingssamenwerking namelijk niet grensbewaking maar het bestrijden van armoede. Kan de Minister bevestigen dat dit geld inderdaad naar het bestrijden van de grondoorzaken van migratie gaat? En hoeveel van dit potje, het gereserveerde geld, gaat naar grensbewaking, zoals bijvoorbeeld Frontex?
Voorzitter. Op ontwikkelingssamenwerkingsbeleid trekt Nederland regelmatig op met gelijkgezinde landen in de Europese Unie. Dat is logisch. Maar kan de Minister misschien een beeld geven van het speelveld in de Europese Unie en dat wat meer toelichten? Hieraan gerelateerd pleit ik voor een stevige rol van het Europees parlement in de besluitvorming over ontwikkelingssamenwerking. Is de Minister bereid zich hiervoor in te zetten?
Voorzitter. Dan tot slot mijn laatste punt: het maatschappelijk middenveld. We hebben het hier vaker besproken in deze commissie. Dat middenveld staat internationaal ernstig onder druk. EU-financiering is een van de belangrijkste manieren om deze organisaties wereldwijd te ondersteunen. Maar voor organisaties is het vaak heel moeilijk om in de Europese Unie efficiënt en op een makkelijke wijze fondsen aan te vragen dan wel te ontvangen. Kan de Minister aangeven hoe deze organisaties toegang kunnen hebben tot de Europese fondsen zonder onnodig te worden belemmerd door de vele bureaucratie in Brussel?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bouali. Dan gaan we luisteren naar de heer Van Haga van de VVD-fractie.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ook de VVD is natuurlijk heel erg blij dat collega Diks weer beter is. Een GroenLinkser met gezond verstand is zeldzaam, dus het is van groot belang dat zij aanwezig is in deze commissie. Dus welkom weer. Ja, dat was een compliment. Een VVD-compliment. Meneer Bouali legt het straks uit.
De EU geeft ongeveer 65 miljard uit aan ontwikkelingssamenwerking. Dat is veel geld. Wij kunnen daar van alles van vinden, maar wij controleren de Europese Commissie niet. Wat we wel kunnen doen, is aan de Minister vragen of het allemaal wel goed gaat, of er bijvoorbeeld geen zaken dubbel worden gedaan en of het geld voor ontwikkelingssamenwerking op het juiste niveau wordt uitgegeven. Want soms kan het beter door Nederland zelf worden gedaan, en in andere gevallen, bijvoorbeeld als het om de schaalgrootte gaat, kan het beter in EU-verband gebeuren. Ik wil graag van de Minister weten of het altijd duidelijk is op welk niveau het OS-geld wordt besteed, waarvoor het het beste kan worden uitgegeven, hoe dit wordt afgestemd en of er geen zaken dubbel worden gedaan.
Voorzitter. Het is goed om te constateren dat de motie-Becker/Bouali met betrekking tot het jaarlijks rapporteren door de Minister is uitgevoerd, en dat we de eerste rapportage hebben mogen ontvangen. Dank daarvoor. Op dit moment vinden er onderhandelingen plaats tussen de EU en de ACS-landen. De VVD is tevreden dat de ingediende motie is uitgevoerd, maar dat betreft natuurlijk uiteindelijk slechts de formele afhandeling. Ik wil graag van de Minister weten wat er verder is gebeurd. Hoe is alles inzichtelijker gemaakt en hoe wordt ervoor gezorgd dat de effectiviteit is verbeterd? Bovendien, hoe gaat het nu verder met de onderhandelingen met de ACS-landen? Wanneer krijgen we hier iets meer over te horen?
Dan heeft collega Becker nog een motie ingediend waarin werd opgeroepen om het onderwerp van irreguliere migratie vast op te nemen in de politieke dialoog met de partnerlanden. Graag hoor ik van de Minister hoe het hiermee staat.
Dan de Chinezen in Afrika; een belangrijk onderwerp. EU-hulp in Afrika is toegankelijk voor Chinese bedrijven, terwijl China geheel met eigen gebonden financieringspakketten werkt. Dit is eigenlijk een onhoudbare situatie. De VVD heeft al eerder aangegeven dat ons geld wat ons betreft best bij ons eigen bedrijfsleven terecht mag komen in plaats van bij Chinese bedrijven. Ook op Europees niveau wordt inmiddels de noodklok geluid, zoals we kunnen lezen in het rapport van de European International Contractors, de EIC. De conclusies in het rapport zijn nogal zorgelijk: er is geen gelijk speelveld, er is sprake van staatssteun en de ontvangende landen worden opgezadeld met ongewenste effecten, zoals onhoudbare schulden en niet-duurzame projecten. Ja, het lijstje is een beetje een riedeltje aan het worden dat ik elke keer oplees. Maar het blijft een probleem en daarom twee vragen aan de Minister. Kan de Minister ook op Europees niveau aandringen op een Europees alternatief voor de Chinese dominantie in Afrika? En als het even kan, dan ook ten bate van onze eigen Europese bedrijven? Kan de Minister zich, in het licht van de concurrentie met China, zowel in Nederland als in EU-verband inzetten voor meer reciprociteit? Concreet: kunnen we in dit kader regelen dat zolang Europese bedrijven geen Chinese projecten kunnen uitvoeren, Chinese bedrijven ook niet de door ons gefinancierde projecten kunnen uitvoeren?
Voorzitter. Op verzoek van de VVD zijn naast DGIS ook de RVO en de FMO geaccrediteerd om gebruik te maken van door de EU gedelegeerde fondsen. Naar aanleiding van een motie van de VVD zou de Minister meer inzetten op het effectief gebruikmaken van deze fondsen, zodat andere landen er niet met de buit vandoor gaan. Welk percentage van de gedelegeerde fondsen gaat er inmiddels naar Nederlandse uitvoerders? Kunnen we hiervan bijvoorbeeld elk jaar een overzicht ontvangen, zodat de Kamer kan beoordelen of het jaarlijks inderdaad beter gaat?
Dan een laatste punt, over de Europese Rekenkamer. De voornaamste conclusie van de Europese Rekenkamer is dat de subsidies aan ngo's en het gunningsproces aan diezelfde ngo's transparanter moeten. De Minister onderschreef deze conclusies, maar voegt daar meteen aan toe dat het wel werkbaar moet blijven. Dan heeft ze het over dat de aanvragen moeilijker mogen worden en dat er enige ruimte moet blijven voor humanitaire hulp. Ik wil graag weten hoe de Minister dit bedoelt, want volgens mij zijn transparantie en efficiëntie niet altijd elkaars vijand.
Tot zover. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Haga. Dan is het woord aan mevrouw Kuik van de CDA-fractie.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank, voorzitter. De noodzaak van internationale samenwerking wordt eigenlijk elk jaar groter, maar in de EU zien we juist een tegengestelde beweging. We zien Europese landen die steeds meer naar binnen gekeerd zijn in hun visie op de wereld, en dat terwijl de machtsbalans in de wereld juist vraagt om eenheid in Europa. Daarom is het voor het CDA van groot belang dat we gezamenlijk optrekken in EU-verband. Voor het CDA moet de aandacht daarbij liggen op de volgende elementen.
– Een degelijk en goed financieel fundament onder het beleid. Europa moet handelingsruimte in de wereld krijgen.
– Conflictbeheersing. Dat betekent dus ook de 3D-benadering consequenter toepassen.
– Het tegengaan van mensenhandel en elke vorm van uitbuiting. Ik zou graag zien dat de EU een ambitieuze agenda ontwikkelt om dit groter wordende probleem tegen te gaan.
– Het belang van onderwijs en jeugd. Hierover hebben we samen met CU een motie ingediend met betrekking tot het Challenge Fund. Hoe staat het daarmee? Kan de Minister daar al wat over vertellen?
– En ten slotte het economisch perspectief. Ik denk aan het bevorderen van de productiviteit van kleine boeren, landrechten en het gebruikmaken van technologie. Daarbij moet Europa een vliegwiel vormen in de besteding van nationale OS-budgetten. Door afstemming kan die som veel groter worden dan de afzonderlijke delen.
Dan de Europese financiering. Vorige week heeft de EVP ervoor gepleit het nieuwe Europese instrument NDICI te verhogen. Europa moet zich laten zien waar anderen zich terugtrekken. Het NDICI maakt ook onderdeel uit van het nieuwe MFK. Kan de Minister al aangeven of er meer duidelijk is over de vorm van dit nieuwe instrument? Maakt de coördinatie van middelen van individuele staten ook deel uit van dit nieuwe instrument?
Dan de ngo's, die vaak niet in aanmerking komen voor EU-fondsen door strenge financiële en administratieve eisen. De EU heeft daarvoor een manier gevonden waarop dat wel mogelijk is. Het kan via de zogenaamde delegated cooperations. Het ministerie heeft dit jaar een EU Support Facility opgericht. Dat is heel mooi, daar zijn we blij mee. Deze moet ondersteuning bieden bij EU-procedures en cofinanciering. Welke mogelijkheden ziet de Minister om in de BuHa-OS-begroting middelen vrij te maken om de door de EU vereiste cofinanciering te garanderen? Het zou gaan om een hefboom van vijf keer meer financiën, vrijgemaakt voor Nederlandse en Europese beleidsdoelen. Als we dit geld in Brussel laten liggen, dan zijn we eigenlijk ook een dief van onze eigen portemonnee.
Dan de Staat van de Unie. Ik was aangenaam verrast om te lezen dat vanuit het oogpunt van gezondheidsveiligheid het kabinet inzet op nauwe samenwerking bij het monitoren van infectieziektes zoals tuberculose en de aanpak in Europees verband. Top dat de Nederlandse regering tbc op de Europese agenda wil zetten. Kan de Minister kort uiteenzetten hoe ze dat gaat doen? Ook wil ik verzoeken om een brief waarin de Minister uitgebreider ingaat op dit voornemen van het kabinet. Wat moet er in Europa gebeuren? Welke mogelijkheden bestaan er binnen de bestaande kaders en programma's? En wat kunnen wij in Europa precies veranderen?
Ten slotte Europa en Afrika. De toekomstige relatie tussen Europa en Afrika wordt de komende decennia erg belangrijk. Daarom moet de EU slagvaardig optreden in de samenwerking met Afrika, willen wij een belangrijk deel uitmaken van de toekomst van EU-OS in Afrika. Afrika moet op zijn beurt eigenaarschap nemen op armoedebestrijding, conflictbeheersing en klimaatverandering. Wij, de EU en Afrika, moeten elkaar daarin versterken. Een belangrijke stap is het voornemen voor een Europees marshallplan voor Afrika, naar Duits voorbeeld. Dit is vooral een economisch plan, maar in hoeverre gaan OS-doelen daarvan ook deel uitmaken in de Europese versie? Graag een reactie van de Minister.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Van Haga voor een interruptie.
De heer Van Haga (VVD):
Ik hoor u goede dingen zeggen over Afrika. Ik hoor alleen het woord «China» niet vallen. Ik kan me voorstellen dat het CDA zich daar ook zorgen over maakt, omdat we allemaal dingen doen die niet allemaal goed terechtkomen. Ik heb het zojuist over de reciprociteit gehad. Kunt u aangeven dat u het met de VVD eens bent dat het belangrijk is dat we een oplossing vinden en bij voorkeur iets zoeken in de vorm van reciprociteit of het uitsluiten van Chinese bedrijven die op dit moment dingen doen van ons geld?
Mevrouw Kuik (CDA):
Wij delen zeker het punt dat wij een strategie richting China moeten hebben. Mijn collega, Martijn van Helvert, zit in de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en is ook echt aan het kijken naar die Chinastrategie. Dat kunnen we niet alleen. Dat moeten we zeker ook in Europees verband oppakken. Ik denk dat wij dat punt delen.
De voorzitter:
Dan gaan we luisteren naar de inbreng van mevrouw Diks van GroenLinks.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst natuurlijk dank voor de lieve woorden die gesproken zijn. Ik was benieuwd naar wat mevrouw Kuik zou zeggen, maar die heeft mij blijkbaar niet gemist. O, wat erg, zegt ze nu. En natuurlijk bedankt voor de mooie bloemen die de commissie mij heeft gestuurd. «Gezond» is misschien iets te groots gesproken, maar ik vind het in ieder geval erg fijn dat ik hier weer zit; dat is de goede route. Ik hoop niet dat dit allemaal van mijn vier minuten af gaat, voorzitter, want ik begin nu pas met mijn tekst.
Voorzitter. Het is van het grootste belang dat de EU gezamenlijk inzet op ontwikkelingssamenwerking. Als rijk continent hebben we niet alleen de morele plicht om mensen in de zwakste ontwikkelingslanden te helpen; het is ook nog eens in ons eigen belang. Want duurzame economische ontwikkeling en klimaatadaptatie zijn nodig om de CO2-uitstoot te beperken en om veel meer mensen een perspectief te bieden op een goede toekomst en welvaart. Hiermee kunnen armoede, conflicten en verregaande klimaatverandering voorkomen, althans gematigd worden.
Nederland zet in op een verschuiving van gelden van middeninkomenslanden naar minst ontwikkelde landen. Kan de Minister in dit verband een en ander duiden over de jaarrapportage over 2016 van de Europese Commissie? Heeft zij de indruk dat de Nederlandse doelstelling reëel is en ook gehaald kan worden?
Als ambassadeur van SDG 5, gendergelijkheid – in uw brief bladzijde 9, tweede alinea – begin ik vandaag meteen met dit belangrijke punt. Andere collega's hadden het er ook al over. Zijn gendergelijkheid, vrouwen- en meisjesrechten en SRGR wel goed geborgd in de huidige versie van het voorstel? De Europese Rekenkamer heeft immers geconstateerd dat, om de resultaten van het NDICI beter te kunnen meten, de doelstellingen helderder geformuleerd moeten worden en er kwalitatief meer hoogwaardige indicatoren moeten worden opgesteld. De Europese Rekenkamer geeft zelfs specifiek aan dat het NDICI duidelijke doelstellingen over gender zou moeten opnemen. Wil de Minister toezeggen hiervoor te pleiten? Daarenboven wordt SRGR in de tekst zelfs niet benoemd. Gezien de inzet van de Minister op dit onderwerp neem ik aan dat zij ervoor zal pleiten om SRGR expliciet in die tekst op te nemen.
Voorzitter. Volgens de Europese Rekenkamer ontbreken in het NDICI heldere doelstellingen wat betreft het klimaat. Kan de Minister aangeven wat haar inzet is om het klimaat en de gevolgen van klimaatverandering te verankeren in het nieuwe EU-ontwikkelingssamenwerkingsbeleid? Zet Nederland zich bijvoorbeeld in, net als het huidige Europees parlement, voor een vast deel van de NDICI-middelen voor klimaatgerelateerde zaken? De EU heeft op het gebied van ontwikkelingssamenwerking een enorme slagkracht die gebruikt kan worden voor klimaatadaptatie en het terugdringen van klimaatverandering. Wat vindt de Minister van het idee van het Europees parlement dat ten minste 30% van het budget klimaatgerelateerd zou moeten zijn en van het feit dat bijvoorbeeld Oxfam zelfs pleit voor 50%? Ik heb al vaker aandacht gevraagd voor het terugdringen van verwoestijning rond de Sahara en voor landrechten, met name voor vrouwen. Het herstellen van gedegradeerde landbouwgronden helpt niet alleen om de voedselvoorziening te verbeteren, maar ook om opwarming door verwoestijning tegen te gaan. Is de Minister bereid hier specifiek op in te zetten als doelstelling van het NDICI?
Voorzitter. Net als bij ons nationale beleid wordt bij Europees ontwikkelingsbeleid steeds meer ingezet op het voorkomen van migratie. In het NDICI is bedacht dat 10% aan migratiegerelateerde uitgaven besteed moet worden, maar anderzijds is nog onduidelijk aan welke zaken dan precies. Sterker nog, enkele Oost-Europese landen en Italië zouden zelfs 30% willen uitgeven. Ik verwacht van de Minister dat zij niet akkoord zal gaan met meer dan 10%. Kan zij dat toezeggen? Zaken als grensbeheer zijn immers geen ontwikkelingssamenwerking. Onzes inziens is het niet alleen onbehoorlijk om minder geld uit te geven aan de allerarmsten van de wereld, maar is het ook nog eens contraproductief, omdat het geld wordt weggehaald bij het bestrijden van grondoorzaken van migratie en het migratievraagstuk zo niet verder wordt geholpen.
Voorzitter. GroenLinks is geschokt dat er aangaande de migratieagenda door verschillende lidstaten zelfs gesproken wordt over het beïnvloeden van geboortepolitiek. Het bevorderen van een vrije geboortekeuze voor vrouwen en goede informatie hierover zijn voor GroenLinks heel belangrijk. We moeten nooit voor vrouwen in ontwikkelingslanden gaan bepalen of zij kinderen mogen krijgen en hoeveel. Ik hoop dat de Minister er ook zo in staat en wil toezeggen dat ze niet akkoord zal gaan met doelstellingen over geboorteplanning in ontwikkelingslanden.
Tot slot Eritrea. De Tweede Kamer heeft bij de vorige Minister voor BuHa-OS afgedwongen dat Nederland zich zal opstellen als tegenstander van gelden aan Eritrea zolang er geen vooruitgang is op belangrijke gebieden, met name ten aanzien van mensenrechten of bijvoorbeeld de oneindige dienstplicht. Er ligt nu echter een plan om geld te gaan besteden in Eritrea, ook al wordt toegegeven dat er geen verbeteringen in de situatie van het land zijn. Hoe rijmt de Minister dit met de eerdere positie van Nederland en de opmerkingen van de Europese Rekenkamer hierover? Nederland is immers de derde donor van dit trustfonds. Heeft de Minister al bezwaar aangetekend en hoe wordt gegarandeerd dat het geld niet in de verkeerde handen zal vallen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Diks. Het was alsof u nooit bent weggeweest. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van den Hul van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. Welkom terug aan mijn buurvrouw. Heel fijn om haar weer in ons midden te hebben. Ik moet mijzelf helaas excuseren. Ik zal iets eerder weggaan, want er is vandaag een rondetafelgesprek over een onderwerp dat mij na aan het hart ligt, namelijk vrouwen in het openbaar bestuur. In mijn andere hoedanigheid zal ik daar acte de présence geven. Maar daar hebben we het nu niet over; we hebben het nu over een ander heel belangrijk onderwerp, namelijk Europese ontwikkelingssamenwerking.
Wat de EU betreft hanteren we een op rechten gebaseerde aanpak van ontwikkelingssamenwerking die alle mensenrechten omvat. Dat kunnen wij natuurlijk alleen maar van harte onderschrijven. Toch heb ik nog een paar aanvullende vragen aan de Minister.
Allereerst het budget. Dat is misschien wel de hamvraag. Er wordt op dit moment natuurlijk druk onderhandeld, maar ik zou de Minister toch willen vragen of zij ons iets over de Nederlandse inzet en de rest van het speelveld kan meegeven.
Dan het tweede punt: het thema migratie. Mevrouw Diks noemde het ook al. Daarover bestaan ook in Europees verband zeer uiteenlopende standpunten. Dat is geen geheim. Mijn vraag aan de Minister is wat de inzet van dit kabinet zal zijn in dat, je mag wel zeggen, zeer gepolariseerde speelveld – Oost-Europa, Italië en andere Zuid-Europese landen – en de verschillende inzetten in het debat. Ik zou heel graag een appreciatie van de Minister willen over dat speelveld en met name over de inzet van dit kabinet.
Dan het punt van de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Ook daar zien we dat een aantal lidstaten geboorteplanning niet steunt om ideologische redenen. Bij ons bestaan er zorgen dat dit in de uiteindelijke tekst zou kunnen leiden tot zwakke bepalingen over deze beleidsdoelstelling. Wat gaat Nederland doen om dat te voorkomen? Kan de Minister iets zeggen over de huidige voorstellen? Wat zou voor haar een «aanvaardbaar minimum» zijn, om die woorden maar te gebruiken? Dus wat is hier haalbaar?
Ik vraag hier ook aandacht voor de handelsverdragen, want de ontwikkelingsdoelstellingen van de EU hangen natuurlijk nauw samen met de handelsagenda. Wat we in Nederland zien, geldt ook in Europees verband. Dan heb ik het met name over de Generalised Scheme of Preferences Plus, de GSP+. In de gezamenlijke verklaring waaraan ik net al even refereerde, lezen we over de basis van de mensenrechten in het Europees beleid. Maar als we kijken naar de bijbehorende rapportages over de GSP+-landen die onder de regelingen vallen, zien we dat mensenrechtenschendingen wel meegenomen worden in de rapportages, maar dat de EU economische groei uiteindelijk voorrang lijkt te geven boven maatschappelijke ontwikkelingen. Zou de Minister hierop kunnen reageren, en ook op het punt dat we vaak in een impasse lijken te zitten van lokale overheden die klagen over de race to the bottom en een gebrek aan handvatten om de verantwoordelijkheid eerlijker te verdelen? Ik zou de Minister graag op dat punt horen.
Dan als medeadoptiemoeder van SDG 5 ook van mij een vraag over gender. De EU heeft natuurlijk een EU Gender Action Plan, een heel solide actieplan. Ik wil de Minister toch ook vragen in hoeverre er in haar optiek in de gehele breedte van het OS-beleid sprake is van genderspecifieke data die het mogelijk maken om de genderimpact van het beleid goed te monitoren. En maakt een specifieke genderanalyse ook echt deel uit van de monitorcyclus?
Voorzitter. Tot slot. Ik heb in dit specifieke verband al vaker aandacht gevraagd voor de shrinking space. Ik hoorde ook mevrouw Kuik spreken over de toegang tot financiering voor het maatschappelijk middenveld. Ik heb een aantal vragen hierover. Allereerst, kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het early warning system voor de shrinking space, dat we eerder bespraken, zodat juist in Europees verband kan worden opgetreden ingeval wij een verslechtering signaleren van de mensenrechtensituatie of de situatie van mensenrechtenverdedigers, vakbondsmensen, vrouwenrechtenactivisten, milieuactivisten en wat dies meer zij? Ook zou ik, aansluitend bij het punt van mevrouw Kuik, de Minister willen vragen wat onze inzet wordt om ervoor te zorgen dat juist de stem van de meest kwetsbaren wordt gehoord, ook als dat mensen zijn die lid zijn van een organisatie en voor wie het in hun eigen land en context vaak onmogelijk wordt gemaakt om hun werk te doen en hun stem te laten horen. Wat doen wij om te zorgen dat ook kleine organisaties toegang hebben tot financiering?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank, mevrouw Van den Hul. Dan zijn we gekomen aan het eind van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik merk nog even iets op wat ik aan het begin had moeten zeggen, namelijk dat er een bericht van verhindering is ontvangen van mevrouw Van Weerdenburg, waarvan alsnog akte. Dan pauzeren we nu tot 13.05 uur. Daarna zal de Minister antwoord geven op uw vragen.
De vergadering wordt van 13.00 uur tot 13.07 uur geschorst.
De voorzitter:
Als iedereen gezeten is, kunnen we weer verder met ons overleg. Ik geef het woord aan de Minister voor de beantwoording van de gestelde vragen.
Minister Kaag:
Dank u, voorzitter. Dank ook aan de Kamerleden voor het veelvoud aan vragen, opmerkingen en suggesties. Ik zal proberen om alle vragen kort te beantwoorden.
De eerste vraag was hoe de SDG's zijn weerspiegeld in het EU-OS-beleid. Zoals de heer Bouali weet, is natuurlijk in 2017 de Consensus on Development vastgelegd. En net zoals bij het Nederlandse beleid heeft iedereen wereldwijd die zo langzamerhand verankerd in de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties, ondertekend in 2015. Dus de hele inzet is gericht op het behalen van de SDG's. Er zijn geen specifieke fondsen en programma's voor vastgezet, want het beleid gaat om de SDG's en dan heb je natuurlijk specifieke thematiek. Het Europees Ontwikkelingsfonds en alle ontwikkelingssamenwerkingsinstrumenten maken daar hun keuzes in. Dus eerlijk gezegd denk ik dat je best een spiegel kunt zien tussen de Nederlandse opzet van het OS-beleid en wat er op EU-terrein gebeurt.
Er was een vraag over SRGR, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Hoe kunnen we garanderen dat deze ook in de Europese OS-activiteiten een belangrijk punt van aandacht en actie blijven? Zoals we allen helaas kunnen vaststellen, is er juist op dit thema een nieuwe conservatieve trend en er is oppositie. Er is een risico op afzwakking. Ik hoef de lidstaten niet te benoemen; het is luid en duidelijk. Wij werken nog steeds samen met gelijkgestemde landen en natuurlijk met organisaties en ook ons eigen maatschappelijk middenveld om zo veel mogelijk uit te komen op versterking en niet alleen op behoud en bestendiging. Complementair daaraan gaan wij natuurlijk heel hard door met ons eigen nationale beleid. We zullen dit thema ook altijd noemen in alle politieke dialogen die we voeren. Het is dus een continu punt van aandacht en zorg. Ik kan niet zeggen dat ik er persoonlijk voor ga liggen, maar het is echt een punt van gedeelde politieke aandacht, ook van het kabinet. Er zijn te veel verworvenheden en er is nog te veel te bereiken. Dat vertaalt zich natuurlijk niet in het geven van een bepaalde richting aan familyplanning. Het gaat juist om seksuele rechten en gezondheidsrechten van vrouwen en meisjes, en dat is een individuele keuze. Ik kom nog terug op een specifieke vraag die daarover is gesteld.
Ik kom op een aanname van de heer Bouali over het risico dat er onvoldoende focus op onderwijs zou zijn en dat er geconcurreerd moet worden met andere belangen, inderdaad, de global challenges-enveloppen, de mondiale uitdagingen. Hoe kan ik borgen dat de Europese OS-gelden voldoende aan onderwijs besteed worden? Er is eigenlijk nog heel veel aandacht voor onderwijs. Het nieuwe MFK ziet er wat dat betreft niet anders uit dan het huidige Meerjarig Financieel Kader. Onderwijs maakt deel uit van een brede envelop. Er is een doel gesteld van ten minste 20% aan investeringen in menselijke ontwikkeling en sociale inclusie, waaronder onderwijs. Ik denk dat dat ook verstandig is qua benadering. Als we kijken naar menselijke ontwikkeling, moeten we natuurlijk ook kijken naar gezondheidszorg. Onderwijs en gezondheidszorg geven de mens vaak de beste kansen, vooral in de vroege fase van het leven. Dat is ook vastgelegd in het European Consensus on Development. Het is niet zo handig om daarbinnen specifieke micro- of mesodoelen vast te stellen, juist om die flexibiliteit te behouden. Als we naar de totale bedragen kijken, is er in 2013 642 miljoen euro aan onderwijs uitgegeven. In 2017 is dat bedrag al opgelopen tot 1,2 miljard euro. We kunnen dus spreken van een investering in absolute termen en ook van een proportionele toename, maar we houden het in de gaten. We maken ons geen zorgen, maar gelet op het feit dat het kabinet het thema onderwijs juist enorm belangrijk acht, zowel in Nederland als in de ontwikkelingssamenwerking, ook met steun van deze Kamer, zullen we zorgen dat de EU-fondsen goed worden ingezet. Terugkoppelend naar de vraag van mevrouw Kuik: als je kijkt naar de relevantie van onderwijs, kansen voor de jeugd en kansen op de arbeidsmarkt, moet die driehoek gewoon heel goed worden neergezet.
Hoe kan ik dan de focus op klimaat in het huidige Europees OS-beleid duiden, mijnheer de voorzitter? Kan het klimaat een grotere urgentie krijgen? Kan het nog meer aandacht krijgen, met meer fondsen en grotere percentages? Ik denk dat we ons als kabinet er sowieso voor gaan inzetten – dat biedt geen garantie – dat het hele EU-financieringsinstrumentarium klimaatrelevante acties van alle programma's zal meenemen. Het gaat er dus niet alleen om wat je doet met de OS-middelen; het gaat er natuurlijk ook om wat je doet in alle andere vormen, internationaal. We zullen kijken of we de klimaatrelevante uitgaven in het volgende MFK kunnen ophogen van 25% naar 50% in het externe instrumentarium. Maar klimaatrelevant is natuurlijk wat anders dan directe klimaatactie. Klimaatrelevant kan ook zijn: een andere manier van produceren, andere energiebronnen, mobiliteit in de stad. Het is een veelvoud. Het is het bredere scala aan zaken die bijdragen aan een beter klimaat. We gaan ook kijken naar een rol voor de Raad om te kijken welke andere acties nog gezamenlijk ondernomen kunnen worden, om andere landen, maar juist ook de Commissie aan te sporen beter te programmeren. We moeten wel erkennen dat we nu een beetje in een grijze zone zitten, in afwachting van de verkiezingen en in afwachting van de benoeming van een nieuwe Commissie. Ik weet zeker dat de ambtenaren in Brussel geen minuut stilzitten, maar de politieke leiding is natuurlijk heel belangrijk, ook voor de koers.
Dan het punt migratie en in het bijzonder de status van vluchtelingen. Meneer Bouali maakte een speciale referentie aan Venezuela als voorbeeld van de wijze waarop situaties kunnen veranderen en we altijd weer met nieuwe crises te maken zullen hebben. Het punt was flexibiliteit en actievermogen. In de crisis van 2015 hebben we kunnen laten zien dat er nieuwe middelen beschikbaar werden gesteld, niet alleen aan Turkije maar bijvoorbeeld ook aan de instelling van het Madad Trust Fund, als onderdeel van de afspraken. Er blijven altijd nieuwe fondsen nodig. Ook het EU Trust Fund is natuurlijk opgericht voor met name de migratie-uitdagingen vanuit Afrika. Wij denken dat er genoeg flexibiliteit binnen het Meerjarig Financieel Kader moet blijven, zodat je niet voor elke crisis een fonds moet oprichten, want dat leidt uiteindelijk tot verkokering en vaak tot versnippering. Het moet dus binnen het grotere plaatje komen. En we willen wel genoeg ruimte overlaten voor humanitaire actie. Want migratie met daarbinnen vluchtelingenstromen en ook het bredere verhaal van humanitaire hulp moet niet verkokerd worden. De eerste prioriteit is levens redden, bescherming bieden en dan kijken waar mensen uitkomen. Het merendeel van de mensen, de 68 miljoen die u noemde, is nog steeds intern ontheemd. Als ik me goed herinner, zijn meer dan 40 miljoen mensen intern ontheemd en zijn er ongeveer 25 tot 28 miljoen mensen vluchteling, oftewel heeft de landgrenzen moeten verlaten.
Dan kom ik op NDICI, de fameuze 10% waaraan gerefereerd wordt, in ieder geval in een voorstel van de Commissie voor migratie. Hierover zijn een aantal vragen gesteld en aannames gedaan. Vanuit Nederland willen we ervoor zorgen dat de grondoorzaken van armoede, klimaat en terreur goed geborgd worden in de spirit, in de geest, van het regeerakkoord en dat daar het merendeel van ontwikkelingssamenwerkingsgelden aan besteed wordt: onderwijs, gezondheidszorg, SRGR et cetera. Ik chargeer nu gewoon even ons OS-beleid en projecteer het op de Commissie. Onze vraag terug aan de Commissie betreft het feit dat niet bewezen is dat er 10% nodig is; het kan misschien voor veel minder. Ze moet dus eerst met voorstellen komen, met duiding. De Commissie moet eerst helder maken wat gereserveerd is voor het punt migratie en migratiemanagement, capaciteitsopbouw, een deel opvang in de regio, de bescherming van de rechten van migranten en vluchtelingen. Dan komen we misschien op een veel lager bedrag uit of op een lager percentage dan die 10%. Dus 10% is niet het streven en wij denken zelf dat het heel ruim berekend is. Helderheid en zorgvuldigheid zijn heel belangrijk, juist om ervoor te zorgen dat alles wat we doen ook voldoet aan de gestelde OECD/DAC-criteria, juist voor de zuivere inzet van ontwikkelingssamenwerkingsgelden. We moeten natuurlijk voorkomen dat er vervuiling optreedt en dat alles «migratie» wordt genoemd en er, hup, geld naartoe gaat. Maar dat is van een andere orde.
Dan was er een vraag over het speelveld binnen de EU. Mijnheer de voorzitter, iedereen begrijpt dat het in elke onderhandelingsstrategie meestal niet zo verstandig is om als kabinet publiekelijk commentaar te geven op de mogelijke onderhandelingspositie van de lidstaten binnen de EU en de vraag hoe we willen gaan schuiven en verschuiven. Op veel van de sociaaleconomische thema's, zoals de positie van vrouwen en meisjes, trekken we inderdaad traditiegetrouw op met de zogenaamde «like-minded» lidstaten. Binnen de EU is dat nu allemaal aan het verschuiven. We houden vast aan de principiële thema's en zullen daar pragmatisch onze bondgenoten in proberen te vinden. Maar om nu te zeggen welke landen dat zijn? Sommige landen kunt u zelf raden, want die zijn ook niet veranderd. En wat de andere landen betreft hangt het van het thema af. Je kunt niet zeggen dat we het met elk land binnen de EU op alle thema's eens zijn; dat is gewoon niet zo. Maar u kent onze inzet.
Het maatschappelijk middenveld is een heel belangrijk thema, ook binnen Nederland. Belangrijk is in het bijzonder de vraag of organisaties, de ngo's en andere instellingen van het maatschappelijk middenveld, beter toegang kunnen krijgen tot de EU-fondsen en niet zullen lijden onder onnodige belemmering door de «bureaucratie», tussen aanhalingstekens. Ik wil daarbij de kanttekening maken dat bureaucratie ook een vorm van toezicht is: goede indiening, criteria en data. Zoals bij elk parlement, ook het Europees parlement, worden er heel veel vragen gesteld en informatieverzoeken ingediend. En juist ambtenaren zijn nodig om te voldoen aan die vraag en ervoor te zorgen dat er goed toezicht wordt gehouden. Dit even terzijde. Elke organisatie ondervindt daar soms hinder van, maar uiteindelijk is het een partnerschap. Er zijn heel veel fondsen beschikbaar. Het is belangrijk dat we vanuit politiek perspectief heel goed en scherp voor ogen houden dat er een toenemende, bijna ondragelijke druk is op het maatschappelijk middenveld in de landen waar we juist verandering teweeg willen brengen. De maatschappelijke partners vanuit Europa, binnen de Unie, zijn ontzettend belangrijk als stem, als kanaal, als ondersteuning, als «advocaat», om het zo maar te noemen, en juist om een ander punt te agenderen en capaciteitsopbouw te bewerkstelligen in de landen waar ze willen werken. Er zijn heel veel fondsen beschikbaar. Wij zullen ervoor zorgen dat veel van de ngo's de toegang kunnen vinden, dat zij daar baat bij hebben en dat zij ook hun programma's kunnen uitvoeren. Dat geldt voor de bilaterale fondsen, maar natuurlijk ook voor de fondsen binnen de EU. Iedereen zal erkennen dat het soms hele moeilijke processen zijn. Het zijn trage processen, maar er staat dan ook vaak heel veel geld tegenover.
De voorzitter:
Meneer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik zit even snel te bladeren. Ik zie dat er voor de Civil Society Organisations 1,5 miljard euro is gereserveerd. Dat is een flinke envelop. Van veel van de organisaties die in Brussel bij de Europese Commissie of bij DGIS aan de deur kloppen, hoor ik inderdaad dat het proces gewoon heel langzaam gaat en heel ingewikkeld is, ook voor de wat kleinere organisaties. Mijn vraag was meer specifiek of er mogelijkheden zijn om dat in ieder geval te adresseren in Brussel. Zijn er mogelijkheden om dat proces nog eens tegen het licht te houden en ervoor te zorgen dat we organisaties echt helpen om toegang te krijgen tot die aanzienlijke financiering? Mijn collega's Anne Kuik en Kirsten van den Hul gaven ook al aan dat in sommige landen de noodzaak echt heel groot is. Als organisaties dan heel veel moeite moeten doen om aan een financiering te komen, is dat niet heel bevorderlijk voor hun werk.
Minister Kaag:
Eerlijk gezegd begrijp ik het helemaal. Ik heb zelf ook vaak met dit soort processen te maken gehad, zelfs toen ik werkte voor een heel grote organisatie. Maar je hebt ook te maken met interne EU-regelgeving, die is opgelegd door de EU-lidstaten. Er zijn eisen van de Europese Rekenkamer en er zijn vereisten van het Europees parlement. Dus om dan terug te komen en te zeggen «kunnen we dit gaan oplossen?», terwijl we deels misschien deze structuur en alle vereisten zelf hebben gecreëerd... Je kunt zeggen «daar moet je aan werken». Eens. Tegelijkertijd, het gaat om grote geldbedragen. Niet alle organisaties zijn misschien altijd het meest geschikt om daar aan de deur te kloppen. Daaraan moeten we ook denken. Ik denk dat veel ngo's in de loop der jaren aan consortiumvorming hebben gedaan, waardoor ze zelf ook schaalgrootte hebben, meer mensen, technische kennis en kunde, en daardoor ook heel goed, sneller en beter kunnen concurreren. Het hangt er heel erg vanaf. Ik kan niet zomaar beoordelen of club a, b, c, d, e allemaal van gelijke grootte, competentie en relevantie zijn. We moeten de Commissie ook vertrouwen wat betreft haar rol en de mandaten die zij heeft. Ja, we moeten proberen te versnellen, inzichtelijk te maken hoe besluitvorming loopt en aan welke eisen organisaties moeten voldoen. Dat heeft ook te maken met transparantie, zoals ook benoemd door onder anderen de heer Van Haga. Dat is heel helder. Dat het arbeidsintensief is, zal niemand ontkennen. Tegelijkertijd staat er ook heel veel op het spel. Het is een kwestie van geven en nemen voor zowel de indiener van de voorstellen als voor degene die toezicht moet houden en bij wie wij weer aan de deur zullen kloppen als het misgaat. Het bredere plaatje is hier heel belangrijk. We zullen het altijd meenemen, maar het moet ook gestoeld zijn op casussen die de uitzondering aantonen.
Voorzitter. Ik kom op de laatste vraag van de heer Bouali. Moeten we een mondialere speler zijn? Waarom niet de EU in plaats van zoveel nadruk op Afrika? Ik zou zeggen: ja en nee. Er zit tegenwoordig een hele specifieke Afrika-dimensie in veel van de problemen die we onderkennen en willen aanpakken. Nederland heeft de verschuiving ondersteund dat we meer willen kijken naar een inzet in de meest kwetsbare landen. De Human Development Index betreft grotendeels Afrikaanse landen, 26 om precies te zijn. Van de 47 minst ontwikkelde landen zijn er 33 Afrikaanse landen. Het is dus gewoon gebaseerd op de gebruikte criteria. En als ik kijk naar toekomstperspectief, risico's, gevolgen van klimaatverandering, demografische verandering en alle kwesties die nog op ons afkomen, past de focus op Afrika in het bijzonder ook bij het Nederlandse beleid. Wij hebben ook gekozen voor focusregio's, zoals ik al zei, gewoon op grond van de gevaarlijke mix van bevolkingsgroei, conflict, risico van conflict en echt achterlopende economische ontwikkeling. Het is dus belangrijk dat het een prioriteit is. Dat wil niet zeggen dat we in andere gebieden niet actief zullen zijn.
Voorzitter. Er was nog een heel interessante vraag van de heer Van Haga over het Europese alternatief voor de Chinese dominantie. Het kwam neer op reciprociteit, de toegang tot EU- en OS-gelden. Ik wil even een paar misvattingen rechtzetten. Chinese bedrijven hebben geen toegang tot de Europese OS-gelden. Chinese bedrijven – dat is volgens mij ons grote dilemma – komen met hun eigen geld vanuit de Chinese overheid en investeren massaal. Daar zit een andere vorm van conditionaliteit aan, maar die bedrijven kloppen echt niet aan bij de EU en ze concurreren dus ook niet met Nederlandse of andere bedrijven uit de markt.
Ten tweede, de rol van China.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, wil de heer Van Haga zo te zien op het eerste punt reageren.
De heer Van Haga (VVD):
Dat is mij natuurlijk bekend. Maar er zijn ook voorbeelden van OS-gelden van ons die naar een bepaald land gaan en die dan terechtkomen – misschien gebeurt dat niet direct, maar wel via een aanbesteding – bij Chinese bedrijven. Dus dat bedoelde ik meer. Het is natuurlijk niet zo dat Chinese bedrijven direct met EU OS-gelden worden betaald, maar u kent de strekking van mijn betoog.
Minister Kaag:
Ja, het is een strekking in een betoog, maar ik heb geen feiten die het onderbouwen. Wij doen namelijk niet meer aan directe budgetondersteuning voor landen. De regeringen van de landen waar we werken, krijgen absoluut geen geld dat ze kunnen uitgeven aan derden. In het merendeel van de landen werken we via bilaterale kanalen. We werken via de VN, we werken via de EU en we werken met ngo's en lokale maatschappelijke organisaties. Het is interessant te weten als er voorbeelden zijn, maar op dit moment hebben wij die niet. Dus ik kan daar verder niet op ingaan. Het is ons absoluut niet bekend. Er is ook geen ambassade die het heeft aangemerkt als probleem. In de Chinastrategie, zoals die ook onder de leden is benoemd, komt het bredere scala van wat de Nederlandse benadering zou moeten zijn aan de orde, internationaal, ten aanzien van Afrika en China, en wat we kunnen doen via alle kanalen en de lidmaatschapsorganisaties. We willen natuurlijk wel dat de EU aanstuurt op een geïntegreerd beleid, juist in Afrika, en we zijn heel voorzichtig met kwesties van reciprociteit. Uiteindelijk zetten we nog steeds ontwikkelingssamenwerkingsgelden in om fragiliteit te helpen bestendigen en een preventie-agenda uit te dragen. Aan conditionaliteit doen we niet wat betreft Nederlandse bedrijven. Dat heb ik al een aantal malen helder gesteld.
Er is een vraag van de heer Van Haga over de onderhandelingen tussen de EU en de landen in Afrika, de Stille Oceaan en het Caraïbisch gebied. Hoe gaat het daarmee? De eerste ronde technische onderhandelingen is afgerond. Er zijn twee onderhandelingsmandaten vergeleken. Er wordt gestart – het is allemaal heel technisch en, ik denk, redelijk procesmatig – met de eerste uitwisselingen over de inhoud van de overkoepelende hoofdstukken. Er is nog niets vastgelegd. Er vindt op ambtelijk niveau regelmatig terugkoppeling plaats in Brussel. Wij vinden het belangrijk en willen echt graag aangesloten blijven bij het proces. Dan zijn er nog een aantal stappen van goedkeuring. U weet dat de Raad zijdens de Unie een besluit moet nemen tot afsluiting. Dan heb je natuurlijk nog de goedkeuring van het EP en daarna de ratificatie door alle lidstaten. En er zijn heel veel momenten waarop het parlement in gesprek zal gaan over post-Cotonou. De huidige verwachting is dat we dit verhaal hopelijk ergens tegen 2020 kunnen afronden.
Dan is er een verwijzing naar een motie van mevrouw Becker over het vastnemen van het onderwerp «irreguliere migratie, een politieke dialoog met partnerlanden». De heer Van Haga vraagt naar een update hiervan. We hebben inderdaad gepleit voor heldere taal in het EU-onderhandelingsmandaat over het nakomen van afspraken, onder andere op het gebied van migratiesamenwerking. Er is opgenomen dat partners in reguliere politieke dialogen aangesproken kunnen worden over het niet nakomen van verplichtingen, uiteraard in een veel breder gesprek over migratie. Verplichtingen en afspraken kunnen ook richting EU gaan als het gaat om arbeidsmigratie, opname van studenten of toekennen van visa. Collega Harbers heeft regelmatig een dialoog met zijn commissie over de bredere migratieagenda. In OS-kader proberen wij dit aan de orde te stellen. Ik heb het zelf op bilateraal niveau gedaan in mijn recente bezoek aan Niger, maar dan spreek ik ook over mensenhandel en mensensmokkel en kijken we wat we kunnen doen aan preventie, onderwijs et cetera. Het is het brede integrale pakket.
De heer Van Haga stelde een vraag over de motie van mevrouw Becker dat uitvoeringsorganisaties – een aantal leden hebben dit gesteld – beter gepositioneerd kunnen worden in de EU. Dit gaat over gedelegeerde fondsen en hoe Nederlandse uitvoerders hierbij baat kunnen hebben. We hebben op dit moment nog geen precieze cijfers. Er wordt weinig gebruikgemaakt van gedelegeerde fondsen door Nederlandse uitvoerders. De Franse organisatie AFD en de Duitse GIZ zijn daarvoor veel beter gepositioneerd. U weet dat in Nederland zowel FMO als DGIS, Directoraat-generaal Internationale Samenwerking, in aanmerking kunnen komen als gedelegeerde fondsenbeheerder, maar er wordt nog weinig gebruik van gemaakt. We willen nog wel proberen dat te flexibiliseren zodat Nederlandse organisaties, onder de paraplu's van DGIS bijvoorbeeld, ook mee kunnen doen. Er is dus een beleidskader opgesteld om Nederlandse uitvoerders beter te positioneren. Binnen BZ heet dat «steunfaciliteit voor het management van EU-fondsen» en we kijken nu hoe we dat kunnen uitdragen. Het is werk in uitvoering, zou ik zeggen.
De voorzitter:
Meneer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Op dit punt had ik gevraagd of we ieder jaar een overzicht kunnen ontvangen om te kijken welk percentage door Nederlandse uitvoerders wordt gedaan. Ik hoop dat de Minister dit idee kan steunen.
Minister Kaag:
Eerlijk gezegd wil ik hier geen toezegging over doen, want dat vergt een heel andere structuur. We zijn dit nog aan het opzetten. Als je wilt gaan wegen wat er gebeurt, moet je over een aantal jaren kijken. We moeten ook kijken of Nederlandse voorstellen überhaupt kwalitatief wel goed zijn. Ik kan moeilijk gaan huilen over een aantal fondsen die niet naar Nederland zijn gegaan, maar misschien hadden we geen voorstellen. We moeten dan een heel apparaat opzetten om dit nog eens te gaan uitzoeken; dat is bureaucratie. Ik weet niet of dat zo nuttig is. Ik zou zelf zeggen: laten we dit even opstarten, kijken welke Nederlandse organisaties daadwerkelijk mee willen doen en wat voor programma's ze gaan uitvoeren. Ik denk dat we daar flexibel mee om moeten gaan. Over een jaar of twee kun je een beetje inzicht krijgen. Daarvoor moeten we ook weten wie het voorstel heeft ingediend en hoeveel voorstellen er zijn afgewezen. Het gaat het kabinet er niet om dat het grootste aantal Nederlandse organisaties meedingt, het gaat erom dat we resultaten boeken met EU-fondsen en -middelen voor de doelen die we met z'n allen hebben gesteld. Dat is het hoofddoel. Anders lijkt het wel of de fondsen, de uitvoerende organisaties, ons hoofddoel worden. Dat kan niet de bedoeling zijn.
De heer Van Haga (VVD):
Nou, ik denk dat niemand geïnteresseerd is in wie er aanvragen doen. Ik denk dat het wel interessant is om een overzicht te krijgen – dat kan heel summier – van waar dan uiteindelijk het geld naartoe gaat. Dat is wat ik bedoel. Dat lijkt mij vrij simpel.
Minister Kaag:
Ik ga er geen uitspraak over doen, want op dit moment gaat het merendeel van de EU-fondsen naar Duitsland en Frankrijk. Dat is mijn informatie op dit moment. Over een jaar of twee kunnen we kijken of er verandering is opgetreden door middel van de opzet die Nederland heeft. In eerste instantie wil dat nog heel weinig zeggen. Dit is echt een startfase. Het is bijna een start-up van uitvoering.
Dan het Europese Rekenkamerrapport over transparantie en efficiëntie. Ik ben het helemaal eens met de heer Van Haga dat de twee elkaar absoluut niet uitsluiten. Als het gaat om het direct kunnen geven van humanitaire hulp in crisissituaties, moet er snel gehandeld worden. Ik kom dan op een punt dat ook door de heer Bouali is gemaakt. Extra regelgeving mag er niet toe leiden dat humanitaire hulp belemmerd of vertraagd wordt, want het gaat om het redden van levens. Rapportage achteraf over genomen besluiten en gegeven gelden is natuurlijk altijd heel belangrijk. Dat komt terug bij het punt van de heer Van Haga. Wanneer die informatie beschikbaar is, kan die gedeeld worden en de EU doet dat ook.
Dan nog een vraag van de heer van Haga. Hoe wordt op EU-niveau bepaald of nationaal geld wordt ingezet? Lidstaten blijven nauw betrokken bij besluitvorming van OS-programma's in derde landen. We doen mee aan beheerscommissies in Brussel op ambtelijk niveau. Idealiter zijn lidstaten op ambtelijk niveau actief betrokken bij de voorbereiding van die programma's. Op landenniveau is het mogelijk – dit wordt ook aangemoedigd – om steeds meer aan gezamenlijke programmering te doen, de zogenaamde joint programming. We kijken dan altijd naar wat het programma is, wie expertise en kennis heeft, wie het best gepositioneerd is en waar de toegevoegde waarde ligt. Er wordt echt een zakelijk model nagestreefd. We gaan niet aan alles meedoen omdat het joint programming is. Ik denk dat dat logisch is. Er is dan nog een keuze van wie en waar. Het is een nogal organisch proces. De meest lidstaten hebben ook bilaterale programma's en zitten in een aantal landen. Dan heeft dat zin.
De heer Van Haga sprak ook over schaalgrootte. Het is inderdaad zo dat de EU gezamenlijk – we zijn een van de grootste donoren, ook op humanitair gebied – heel veel kan. Het is dan politiek ook weer relevant als je kijkt naar de wat moeilijkere gesprekken, bijvoorbeeld op het terrein van migratie.
Mevrouw Kuik heeft gevraagd naar de voortgang van het Challenge Fund. Dit is geen EU-fonds, maar een Nederlands fonds. Het sluit wel aan bij de complementariteit van onze doelstellingen. Er wordt nu een fondsenwerver gerekruteerd en een oproep voor voorstellen van uitvoerende organisaties wordt later dit jaar verwacht, niet voor het reces. Mijn handtekening staat voor het vierde kwartaal. Ik hoop dat het eerder kan, maar ik heb geen inzicht hoe snel mensen aan de slag kunnen. We willen ook de fondsenwerver nog wat ruimte laten om gesprekken te voeren, juist ook met het maatschappelijk middenveld, om het samen vorm te geven. Dat lijkt me heel gezond.
Dan is er nog een vraag van mevrouw Kuik over de voortgang van NDICI. We zitten nog midden in de onderhandelingen. Zoals ik al eerder zei, wil ik niet per se te veel zeggen over met wie we wat bespreken, maar u begrijpt dat we heel erg trekken aan de thema's die belangrijk zijn binnen de Buitenlandse Handel en OS-agenda en dat gevoelige thema's zoals gender, klimaat en jeugd heel goed verankerd zullen zijn. We hebben veel medestanders, maar ook veel nieuwe tegenstanders.
U heeft als vervolgvraag gesteld of de coördinatie van middelen een onderdeel van NDICI kan zijn. We praten inderdaad ook over het toezicht, de governance en de aansturing van het instrument. We willen genoeg mogelijkheden voor onszelf creëren om te kunnen bijsturen, aangezien er mogelijkerwijs ook nog heel veel extra geld naar NDICI moet gaan, als je kijkt naar de ambitie van het Commissievoorstel. We willen niet dat het een eenmalig gesprek is. Ik heb nu een Engelse uitdrukking in mijn hoofd, die zal ik u besparen. Verder moet er op landenniveau heel veel gebeuren, zoals de eerder genoemde gezamenlijke programmering. Het zal nog best een exercitie worden in samenwerking, coördinatie en het continu vergelijken van informatie en data.
Dat komt ook neer op een vraag over early warning. Hoe gaan we dat dan doen als je gezamenlijk in een land zit? Wij zitten natuurlijk in veel landen, de EU en de lidstaten, waar de mensenrechtensituatie, de situatie van maatschappelijke organisaties, mensenrechtenverdedigers, vrouwen et cetera, al slecht is en nog slechter wordt. Daar kijkt de EU continu naar en daar hebben we die earlywarningsystemen voor. Ik denk wel dat we daar actiever mee moeten omgaan. Vaak zijn we er te laat mee en is er de constatering van een continue verslechtering die we heel braaf hebben lopen rapporteren. Dat is, denk ik, ook de kwestie die mevrouw Van den Hul benoemt. Ik kan alleen maar toezeggen dat wij zullen teruggaan om te kijken of we er niet beter gebruik van kunnen en moeten maken. Het blijft natuurlijk een instrument. De politieke weging is uiteindelijk bepalend.
Ik keer nog even terug naar de vraag van mevrouw Kuik over gezondheidszorg en tuberculose, ook vanuit de Staat van de Unie. We hebben hierover een aantal malen in de commissie mogen spreken, ook bij de begrotingsbehandeling. Ik moet in dit geval verwijzen naar de inzet van mijn collega van VWS op acties die binnen de EU worden gevoerd. Dit wil niet zeggen dat we dit extern eventueel kunnen meenemen als je kijkt in het kader van noncommunicable diseases of in dit geval infectieziekten. Maar het is natuurlijk het brede spectrum, want veel meer landen kampen met dit soort ziekten. Het valt niet direct altijd binnen OS-terrein, maar het kan een belangrijk punt zijn, zeker voor vluchtelingen en migranten, die vaak geen toegang hebben tot goede gezondheidszorg.
Dan een paar vragen van mevrouw Diks. Ik ben verheugd en blij u weer te zien en hoop dat u verder verschoond mag blijven van welke andere medische conditie dan ook. U vroeg me naar de verschuiving van middeninkomenslanden naar minst ontwikkelde landen. Wij zetten ons in de EU er altijd voor in dat de doelstelling blijft: 0,20% ODA naar de minst ontwikkelde landen. De cijfers wijzen inderdaad niet in die richting en daarom blijven we ons ervoor inzetten. Dat is helaas zo. Het is wel zo dat in recente jaren, vanwege de Syriëcrisis en andere conflicten, middelen ook elders zijn ingezet. Het is wel goed om in het nieuwe MFK en het NDICI die doelstelling weer vast te leggen.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik heb hier een toelichtende vraag over. Zou u iets kunnen zeggen over de Europese context? Zijn wij de enigen die hiervoor pleiten? Hebt u vrienden op dit onderwerp?
Minister Kaag:
Nou, ik durf uit mijn hoofd niet te zeggen of wij al vrienden hebben. Op al dit soort thema's is er een aantal landen – u kunt ze wel voor u zien – dat hier ook zo over denkt. Het merendeel van de landen begrijpt wel dat, als je kijkt naar de criteria voor de inzet van ontwikkelingssamenwerking, absolute armoede en de bestrijding ervan toch wel hoofddoel nummer één moet zijn. Een aantal landen pakt er dan meteen migratie als een overkoepelend thema bij. Als je een grondige analyse maakt van zogenaamde grondoorzaken, blijkt dat de meeste mensen die irregulier migreren veelal juist op zoek zijn om te overleven en betere kansen te krijgen en thuis geen perspectief zien. De gevolgen van klimaatverandering komen daar nog bovenop. De analyse blijft helder, juist ook gestoeld op de Wereldbank en andere betrouwbare instanties, en niet in de laatste plaats door de instellingen van de EU zelf, laat ik dat ook nog even onderstrepen.
Er is ook gevraagd of wij al bezwaar hebben gemaakt tegen de steun aan Eritrea via het EU Trustfund. In de bespreking van dit project hebben we goed aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Eritrea. We hebben benadrukt dat er geen directe financiering naar de Eritrese overheid mag gaan. Dat is een basisuitgangspunt. Maar wij zien dit project ook in het kader van het vredesproces tussen Ethiopië en Eritrea. Het gaat namelijk om het herstel van de handelscorridor. Daarom zijn wij meegegaan met dit project, hoewel er lang over is gepraat en we stevige boodschappen hebben achtergelaten. Wij zagen het grotere belang, omdat dit ook een positieve uitwerking kan hebben. Het probleem met al dit soort programma's is altijd dat je niet werkt in landen die een governancestructuur als Noorwegen of Zweden hebben. Dat is zo. Maar we hebben het hier benoemd en er voorzichtig naar gekeken. Er gaat geen directe financiering naar de overheid in Eritrea, maar het is wel iets wat het vredesproces kan versterken. Dat is uiteindelijk ook een hele belangrijke factor.
Dan heeft mevrouw Diks gevraagd of het commentaar van de Rekenkamer aangeeft of er betere doelstellingen op gender en SRGR gesteld moeten worden en of dit expliciet in het NDICI moet worden opgenomen. Wij denken inderdaad dat de verankering van gender en SRGR in het NDICI nodig is, juist ook omdat er risico's zijn in het huidige politieke speelveld. We zetten ons in met gelijkgestemde lidstaten, dat heb ik al een paar keer gezegd. We zullen zeker iets laten opnemen over geboortebeperking.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ja, voorzitter, het kan heel kort. U heeft het wel over gender en vrouwenrechten, maar vooral SRGR staat nu niet in de tekst. Ik ben heel bang dat op het moment dat die term niet expliciet wordt benoemd, zo'n onderwerp van tafel valt; vooral omdat u nu aangeeft dat het aantal lidstaten dat hier niet op zit te wachten, groeiende is, om het zo maar even samen te vatten. Ik zou er heel erg voor willen pleiten dat u ervoor gaat pleiten dat precies die term gebruikt wordt, zodat die echt bij iedereen in de frontale kwab blijft zitten.
Minister Kaag:
Ik moet zeggen dat ik het nu even niet voor de bril heb, maar ik laat mij adviseren dat het duidelijk in de annex staat. Ik wil zelf nog even kijken wat er allemaal nog meer in de annex staat en wat de weging is tussen hoofdtekst versus annex. Ik begrijp het. Mijn toezegging is dat ik hier apart op terugkom in een volgend AO, wat het thema dan ook moge zijn. Het betreft 50% van de wereldbevolking, dus ik denk dat er altijd een element van gender en vrouwenrechten is.
Er is gevraagd of er een verschuiving is van de inzet naar middeninkomenslanden. Ik heb net al benoemd hoe we daar in staan en wat we doen, ook in navolging van de vraag van de heer Van Haga.
De ideologische verschillen zijn net ook benoemd. Mevrouw Van den Hul vroeg wat het minimum is en of er een risico is. Daar kijken we ook naar. Het acquis is dat. Dat zou dan de vraag van mevrouw Diks versterken dat we meer elementen van gender en SRGR naar de hoofdtekst moeten krijgen, want er moet geen twijfel over bestaan. Zoals ik zei, ik kom daar op een ander moment op terug.
Mevrouw Van den Hul heeft gevraagd of er nog ruimte is voor genderspecifieke data. Zoals mevrouw Van den Hul weet, wordt gender in de gehele EU-OS-linie en via het beleid ingezet, mainstreaming dus. Het risico van mainstreaming is dat als je de data niet vastzet en erover praat en monitort, de data verdwijnen. Ik ben het eens met de impliciete vraagstelling van mevrouw Van den Hul daarover. Het wordt geaggregeerd in de rapporten, maar aggregatie doet het ook verdwijnen. Er is een jaarlijks rapport over de implementatie van het genderactieplan waarin specifieke voortgang wordt gerapporteerd. Ik wil graag op een ander moment terugkomen op de vraag of er verbetering mogelijk is in wat data capture heet. Dat is wel heel belangrijk. We proberen het bilateraal ook.
Mevrouw Van den Hul heeft gevraagd of de EU economische belangen laat prevaleren boven OS-doelstellingen. Er is een verwijzing naar het GSP, het General System of Preferences, en de monitoring. Wij hebben daar vaker over gesproken. Ik ben het met u eens. Men kijkt naar verplichting en we rapporteren natuurlijk ook. Met name voor mensenrechten is dit essentieel, maar het gaat over beide: economische ontwikkeling en voortgang en uitvoering van normen en standaarden. Het gaat om toegang tot de interne markt in uitruil voor voortgang op het gebied van maatschappelijke ontwikkeling, mensenrechten et cetera. Ik denk dat het altijd een oneven proces zal blijven; het is niet een-op-een. Er zit veel politieke weging in: aanmoediging, risico's en uiteraard ook de China-factor voor wat betreft Afrika; daar moeten we wel reëel in zijn. We moeten daar heel scherp op blijven, want anders verliest het instrument zijn waarde.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Onze zorg gaat natuurlijk over beleidscoherentie en die zorg beperkt zich niet tot onze Europese inzet, maar is breder dan dat. We hebben hier inmiddels een heel mooi afwegingskader. We zijn heel blij dat dat er is. Er is een SDG-toets, waar we ook heel blij mee zijn. Maar het zou zonde zijn als wat wij hier in eigen huis heel goed doen, in Europees verband minder goed gaat. Dus mijn vraag gaat echt over die beleidscoherentie. Hoe zorgen we ervoor dat bedrijven die zich niet aan duurzaamheidsafspraken houden, onze investeringen in OS niet deels tenietdoen?
Minister Kaag:
We zitten nou op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, op OESO-richtlijnen, als ik het goed hoor, en investeren in OS. Het is niet of-of. Ik begrijp het helemaal. We moeten voorkomen dat alles wat wij proberen te creëren aan voortgang of ondersteuning van lokale processen om sociale en maatschappelijke transformatie te realiseren, teniet wordt gedaan door andere besluiten, economische investeringen of verdragen. Het blijft een balans. Ik denk dat de gesprekken in deze commissie onze gesprekken in Brussel met andere lidstaten om het niveau omhoog te trekken, in plaats van met z'n allen collectief lager te gaan zitten omdat er geen voortgang is, heel belangrijk maken, zeker in deze periode.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik denk dat beleidscoherentie een heel belangrijk gespreksonderwerp blijft, ook in Europees verband en zeker ook als we kijken naar de fiscale implicaties. We moeten er dus voor zorgen dat we op alle fronten vooruit bewegen, en voorkomen dat wat we met de ene hand geven met de andere, deels door de EU gefinancierde, hand weer wordt teruggenomen. Ik wil de Minister vragen om het punt van beleidscoherentie in ontwikkelingsbeleid te blijven uitdragen in Europees verband.
De voorzitter:
Ik hoor dat de Minister ja zegt.
Daarmee zijn we gekomen aan het eind van de eerste termijn van de kant van de Minister. Ik meld u even dat ik inmiddels bericht heb ontvangen dat de stemmingen zullen plaatsvinden vanaf 14.10 uur. Vervolgens vraag ik of u behoefte heeft aan een tweede termijn. Dat is het geval. Ik stel maximaal twee minuten per fractie voor. Ik zal geen interrupties toestaan. Meneer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik zal het inderdaad heel kort houden. Dank dat de Minister SRGR goed in het vizier heeft en dat geluid in Brussel laat horen. Dank ook voor de toezegging die ze aan collega Diks heeft gedaan. Ik denk dat dit een belangrijk onderwerp is. Ook van mij dank aan de Minister voor de inzet op onderwijs en klimaat. Dat was het.
De voorzitter:
Dank u zeer. Meneer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor alle antwoorden. Het was weer erg duidelijk. Dank voor het pleiten voor heldere taal inzake irreguliere migratie. Mijn collega Becker zal daar blij mee zijn, en ik trouwens ook.
Nog even over China. Wat betreft het Europese alternatief denk ik dat we niet naïef moeten zijn. Misschien moeten we hierover gewoon van mening blijven verschillen, al denk ik dat we het inhoudelijk niet zo heel erg oneens zijn. De Chinese invloed is niet altijd een zegen voor het land waarin het bezig is en reciprociteit is niet per definitie slecht.
Toch nog even over die gedelegeerde fondsen. Ik begrijp dat nu alles naar de Duitsers en de Fransen gaat. Wat mij betreft heeft u dat overzichtje net gegeven. Dat is duidelijk, maar het is een opstart. Ik zou het heel fijn vinden als we bijvoorbeeld de toezegging krijgen dat we over het jaar 2020 een uitsplitsing krijgen. Dat is niet veel werk. Het gaat gewoon om hoeveel er naar welk land gaat. Mij lijkt dat we daarmee niet een enorme hoeveelheid bureaucratie toevoegen. Daar is de VVD natuurlijk vreselijk tegen.
Vervolgens waren we het erover eens dat transparantie en efficiëntie elkaar niet hinderen. Daar ben ik blij om. Nogmaals dank.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Haga. Het woord is aan mevrouw Kuik.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank, voorzitter. Ook dank voor de beantwoording. Ik heb nog één vraag staan. Die gaat over cofinanciering. Dat is vaak een obstakel voor Nederlandse ngo's om EU-fondsen te kunnen aanspreken. Daardoor blijven kansen liggen om met een hefboom het viervoudige uit Brussel te halen. Kan de Minister nog ingaan op de vraag in hoeverre we die kansen beter kunnen benutten?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kuik. Dan is het woord aan mevrouw Diks.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank voor de toezegging om nogmaals te kijken of specifiek de term SRGR voldoende is geborgd, en niet alleen in de annex-teksten, en om nog eens te kijken of we die op een of andere manier toch in de hoofdtekst kunnen krijgen. Het is van het grootste belang dat met name Nederland op dit onderwerp fors het voortouw neemt en blijft houden. Laat ik het zo zeggen.
Ik denk dat het ook heel goed is dat het kabinet vraagt om meer inzicht in migratiegerelateerde uitgaven binnen het NDICI. Minder dan 10% zou natuurlijk ook prima zijn. Zoals eerder al gezegd zijn er ook lidstaten die pleiten voor 30%, of die er een halve begroting in willen prutsen. Wat GroenLinks betreft is dat onbestaanbaar. Wij willen inzetten op het wegnemen van de grondoorzaken van migratie en zo werken aan verbetering van de leefomstandigheden van de allerarmsten.
Aansluitend op dit onderwerp heb ik ook gevraagd om meer aandacht voor gedegradeerde landbouwgronden en met name landrechten voor vrouwen. U was daar in de eerste termijn nog niet op ingegaan. Er zijn momenteel weer grotere projecten van grotere organisaties die inzetten op het tegengaan van verwoestijning. Dat levert banen en minder CO2-uitstoot op, en in een aantal gevallen energie. We hebben een motie over dit onderwerp aangenomen. Ik blijf hier rustig over doordrammen. Ik geloof dat dat tegenwoordig zo hoort als je het over klimaat hebt. Ik ga er dus rustig nog even over door. Ik zou het fijn vinden als u binnen dit soort projecten voor dit soort zaken zou pleiten, want ze zijn eigenlijk goed voor iedereen.
Even kijken of ik nog een ander punt had. Nee, ik geloof het eigenlijk niet. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Diks. Dan, tot slot, mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. Ook ik dank de Minister voor de beantwoording in de eerste termijn en voor haar toezeggingen, onder andere op het punt waar mevrouw Diks net op wees: de tekst in het hoofddocument over SRGR. Dank ook voor de aandacht voor beleidscoherentie en voor genderspecifieke data.
Dan toch nog even over het punt van de shrinking space. Volgens mij zijn we het er in deze commissie over eens dat er groeiende zorgen zijn over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Dat zien we wereldwijd, en helaas ook binnen Europa. Juist daarom hadden collega Bouali en ik tijdens het notaoverleg in juni 2018 een motie ingediend waarin de regering verzocht wordt zich in te spannen, binnen Europees verband, voor een earlywarningsysteem. Die motie hebben we toen aangehouden, omdat de Minister zei dat ze daarmee aan de slag zou gaan. Ik wil de Minister vragen om wat concreter terug te koppelen wat de stappen zijn en wat de stand van zaken is. Dat hoeft niet in het verband van dit AO. Ik kan me voorstellen dat dat nog wat nadere uitwerking vraagt. Ik hoorde de Minister net in de eerste termijn zeggen dat ze hierover in gesprek is. Het doel van de motie was nou juist om te komen tot een instrument dat kan worden toegepast. Ik wil graag iets concreter horen wat de stand van zaken is naar aanleiding van die aangehouden motie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Van den Hul. Ik geef het woord aan de Minister.
Minister Kaag:
Voorzitter. Als dat mag, doe ik het even met terugwerkende kracht, van rechts naar links. Dat past mooi.
Ik kom graag in een korte brief terug met een update. Dat lijkt mij het handigst. Op dit moment heb ik namelijk niet meer te melden dan wat ik net gedaan heb. Een korte brief is misschien goed. Dan vertel ik geen onzin en het zet ook aan tot meer nadenken.
Wat betreft verwoestijning zetten we sowieso nationaal in op landrecht voor vrouwen. Dat is überhaupt onderdeel van onze hele benadering van landbouw plus rechten. Dat hele verhaal hoort bij elkaar. Dat is onderdeel van de planetentak van de SDG's. Het EU-verhaal heeft vijf p's. Dit valt onder het aspect planeet. Daar hoort het bij. Ik vind het belangrijk dat we ons daarvoor blijven inzetten. Ik denk ook dat het voor de uitvoering van ons eigen beleid heel belangrijk is dat we in Brussel meer landen en de Commissie meekrijgen. Verwoestijning is een van de gevolgen van klimaatverandering. Dus dat is helder. Dat heeft inderdaad alles te maken met grondaanpak.
«Drammen» is een leuk werkwoord, maar ik ga liever terug naar een betere vertaling daarvan: een principiële, verstandige benadering van de mondiale uitdagingen van onze tijd. Zo zie ik het.
Ik hoor de vraag van mevrouw Kuik over cofinanciering. Wij willen juist dat Nederlandse beleidsprioriteiten met EU-fondsen additionaliteit kunnen krijgen. Ik weet niet of we een kip-eidiscussie krijgen, doordat we in Brussel organisaties moeten financieren om vervolgens in Brussel te kunnen aankloppen om meer fondsen te kunnen krijgen. Ons startpunt voor onze eigen middelen is dat die leiden tot uitvoering van prioriteiten. Ik zie kansen waar organisaties aantoonbaar kunnen maken dat iets uitvoering geeft aan onze prioriteiten en dat het ook nog nuttig is. Zij kunnen in Brussel een hefboom krijgen. Dat is een beetje de afweging. Maar het startpunt hierin voor onze eigen middelen is natuurlijk de pure bilaterale prioriteit. Het is aan de organisaties om die slimme verbinding te blijven vinden, maar ik ben het er helemaal mee eens dat de hefboomfunctie ontzettend belangrijk is.
Dan de China-strategie. Wat betreft de analyse van risico's en de aanpak komen we als kabinet met een China-strategie. Die gaat ook over de inzet van middelen. Ik denk dat het probleem voor Afrika niet bij de OS-middelen ligt, als je die van de EU vergelijkt met die van China. Wat China biedt is makkelijk, maar heeft op langere termijn een andere conditionaliteit dan wat de EU op dit moment kan bieden. Dat zijn onvergelijkbare grootten. Dat is een punt van zwakte.
Voor wat betreft de jaarrapportage: ik had het niet over een jaarrapportage. Ik zei: we kunnen daar over twee jaar op terugkomen. Ik heb me echter laten vertellen dat de ambtenaren dit volgend jaar gewoon in de jaarrapportage kunnen meenemen. Dan heeft u het en dan hebben we allemaal een eerste inzicht, zoals ik al zei. Ik wil geen beloftes doen en heel complexe systemen opzetten voor iets waarvan we op dit moment geen data hebben.
Veel dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat er geen reacties meer zijn. Dan komen we bij de toezeggingen. Ik vraag u allemaal om even op te letten of alles geformuleerd is zoals u het had bedoeld en zoals de Minister het heeft willen toezeggen. De eerste toezegging luidt als volgt:
– De Minister zal de Kamer nader informeren over data capture ten aanzien van gender.
Klopt dat? Kunt u ook aangeven, Minister, of u dat schriftelijk kunt doen en wanneer?
Minister Kaag:
Ja, dat doe ik schriftelijk. Het is namelijk technisch.
De voorzitter:
Hoe lang denkt u daarvoor nodig te hebben?
Minister Kaag:
Wel een tijdje, maar het komt voor het zomerreces.
De voorzitter:
Dat komt schriftelijk voor het zomerreces. Is deze toezegging duidelijk, voldoende en zoals u die wilt? We houden het op schriftelijk, voor het zomerreces.
Dan is er nog een toezegging:
– De Minister zal de Kamer in een korte brief informeren over de aanpak van de shrinking space.
Mij is even ontgaan waar dat precies betrekking op heeft, maar misschien kan dat nog even gezegd worden.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
De fijnproevers kennen dit jargon. Sorry, want het is een lelijk Engels begrip. Het gaat om de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Ik verwees daarbij naar een eerder aangehouden motie van de heer Bouali en mijzelf, ingediend tijdens het notaoverleg op 28 juni 2018.
De voorzitter:
De Griffie heeft het allemaal genoteerd en de Minister zegt dat het klopt. Daarmee hebben we het voldoende ingekaderd, zodat we weten hoe en wanneer dit beantwoord zal worden.
De volgende toezegging is als volgt genoteerd:
– De Minister zal de Kamer informeren over de besteding van de gedelegeerde fondsen aan Nederlandse uitvoerders in de komende jaarrapportage over het nieuwe beleid.
Minister Kaag:
Niet de komende, want die komt in mei. Het wordt mei 2020.
De voorzitter:
In de jaarrapportage die komt in mei 2020. Akkoord?
Dan is er door de Minister nog één uitspraak gedaan die we misschien niet als een echte toezegging kunnen noteren, maar die toch op de lijst van toezeggingen komt. Dat is namelijk de uitspraak dat u in een AO een keer ergens op zult terugkomen. Mevrouw Diks, licht u nog even toe hoe u dat begrepen heeft.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik heb het inderdaad iets anders onthouden. Maar ja, ik heb een narcose gehad. Volgens mij ging het om het volgende. De term «SRGR» wordt nu in de annexen van het voorstel genoemd. Ik geloof dat de heer Bouali en mevrouw Van den Hul er, net als ik, op inzetten dat gekeken wordt of die term op een of andere manier toch in de hoofdtekst terecht kan komen. De Minister heeft gezegd dat ze dat ook heel belangrijk vindt en dat ze daarvoor zou willen pleiten. Volgens mij is gezegd dat we daarover ooit mondeling of schriftelijk informatie zouden krijgen.
De voorzitter:
Dat is meer een toezegging van de Minister over inzet die ze zal plegen. Het is niet een toezegging over wanneer zij naar de Kamer toe iets zal doen of ergens over zal berichten. We zullen dit dus niet noteren op de lijst van toezeggingen. Dat is dan de conclusie.
Hebben we het zo allemaal voldoende besproken? Dat is het geval. Dan dank ik de leden voor hun inbreng, de Minister voor de beantwoording, iedereen die hierbij aanwezig was voor de belangstelling, en sluit ik dit overleg.
Sluiting 14.01 uur.