[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

eindtekst 33844

Wijziging van de Beginselenwetten, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, de Wet politiegegevens en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en wijzigingen van technische aard

Eindtekst

Nummer: 2019D11050, datum: 2019-03-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z00623:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

12 maart 2019



	Wijziging van de Beginselenwetten, de Wet justitiële en
strafvorderlijke gegevens, de Wet politiegegevens en enkele andere
wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en
wijzigingen van technische aard







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de verantwoordelijkheden
betreffende het vervoer van gedetineerden, verpleegden en jeugdigen
aanpassing en verduidelijking behoeven, dat het wenselijk is het medisch
klachtrecht op het niveau van een wet in formele zin te regelen en dat
het daarnaast wenselijk is enkele wijzigingen van technische aard aan te
brengen in een aantal wetten;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Penitentiaire beginselenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door:
Onze Minister voor Rechtsbescherming.

1a. In onderdeel g vervalt: als bedoeld in artikel 15, derde lid.

2. In onderdeel i wordt ‘voorzover’ vervangen door: voor zover.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Een inrichting kan zijn gevestigd op verschillende locaties binnen
hetzelfde arrondissement.

2. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De aanwijzing als plaatsvervanger kan worden beperkt tot het nemen van
een in de aanwijzing bepaalde beslissing als bedoeld in artikel 5,
vierde lid, onder b, c en h.

C

In artikel 6 wordt ‘de hoofdstukken XII, XIII en XV, en hoofdstuk 7
van de Penitentiaire maatregel’ vervangen door: de hoofdstukken XII
tot en met XIII en XV.

D

In artikel 7, tweede lid, onder a, wordt na ‘afdeling’ ingevoegd: en
het vervoer uitgevoerd door de inrichting.

Da

	[vervallen]

E

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd: 

In het zesde lid vervalt: , en omtrent de wijze waarop het vervoer van
de gedetineerde plaatsvindt.

Ea

	[vervallen]

Eb

	[vervallen]

F

Na hoofdstuk IVA (nieuw) wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IVB. Vervoer

Artikel 18d

Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze waarop het
vervoer van de gedetineerde plaatsvindt.

Artikel 18e

1. Er is een commissie van toezicht voor het vervoer, die door Onze
Minister is ingesteld.

2. De commissie van toezicht voor het vervoer heeft tot taak:

a. toezicht te houden op de uitvoering van het vervoer van gedetineerden
uitgevoerd door Onze Minister;

b. kennis te nemen van door de gedetineerde naar voren gebrachte grieven
betreffende het vervoer, bedoeld onder a;

c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het
bepaalde in hoofdstuk XIA;

d. aan Onze Minister en de Raad advies en inlichtingen te geven omtrent
het onder a gestelde.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en de
benoeming en het ontslag van haar leden.

Fa

	[vervallen]

Fb

	[vervallen]

G

Onder vernummering van het tweede tot en met vierde tot derde tot en met
vijfde lid, wordt in artikel 29 een lid ingevoegd, luidende:

2. Onze Minister is bevoegd ten behoeve van het vervoer een gedetineerde
aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.

Ga

	In artikel 30, tweede lid, wordt ‘Artikel 29, derde lid,’ vervangen
door: Artikel 29, vierde lid,. 

Gb

	In de artikelen 31, derde lid, en 34, tweede lid, wordt ‘Artikel 29,
vierde lid,’ vervangen door: Artikel 29, vijfde lid,.

Gc

	[vervallen]

H

In artikel 35, tweede lid, vervalt: of een daartoe door hem aangewezen
ambtenaar of medewerker.

Ha

	In artikel 36, tweede lid, wordt ‘artikel 37, eerste of tweede
lid,’ vervangen door: artikel 37, eerste lid,.

I

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen i tot en met k tot j tot en met
l, wordt in het eerste lid een onderdeel ingevoegd, luidende:

i. organen, of leden daarvan, die krachtens een wettelijk voorschrift of
een in Nederland geldend verdrag: 

1°. bevoegd zijn tot kennisneming van klachten of behandeling van met
een klacht aangevangen zaken; dan wel 

2°. zijn belast met het houden van toezicht op de behandeling van
personen aan wie hun vrijheid is ontnomen;

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

J

In artikel 38, zevende lid, wordt ‘artikel 37, eerste lid, onder g en
h,’ vervangen door: artikel 37, eerste lid, onder g, h, en i, onder
2°.

K

Artikel 42, vijfde lid, vervalt.

Ka

	[vervallen]

L

Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel k door een
puntkomma, wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:

l. de overplaatsing van een gedetineerde naar een andere locatie binnen
dezelfde penitentiaire inrichting.

2. In het derde lid wordt ‘onder b, c, d, e, f en h’ vervangen door:
onder b, c, d, e, f, h en l.

M

	Na hoofdstuk X wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk XA. Bemiddeling 

Artikel 59a

	1. De gedetineerde heeft het recht zich, mondeling of schriftelijk, tot
de commissie van toezicht te wenden met het verzoek te bemiddelen ter
zake van een grief omtrent de wijze waarop de directeur zich in een
bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen of een bij of
krachtens deze wet gestelde zorgplicht heeft betracht. Een gedraging van
een ambtenaar of medewerker jegens de gedetineerde wordt met het oog op
de toepassing van deze bepaling als een gedraging van de directeur
aangemerkt.

	2. Indien de grief een beslissing betreft waartegen beklag openstaat,
dient dit verzoek uiterlijk op de zevende dag na die waarop de
gedetineerde kennis heeft gekregen van die beslissing te worden
ingediend.

	3. De commissie van toezicht streeft ernaar binnen vier weken een voor
beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken. Zij kan de
bemiddeling geheel of ten dele aan de maandcommissaris of een ander uit
haar midden aangewezen lid opdragen.

	4. De commissie van toezicht stelt de gedetineerde en de directeur in
de gelegenheid, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt
mondeling toe te lichten. Indien de gedetineerde de Nederlandse taal
niet voldoende beheerst, draagt de commissie van toezicht zorg voor de
bijstand van een tolk.

	5. De commissie van toezicht legt de resultaten van de bemiddeling neer
in een schriftelijke mededeling en zendt dan wel reikt uit een
gedagtekend afschrift daarvan aan de directeur en de gedetineerde. De
datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift
aangetekend. Indien de gedetineerde de Nederlandse taal niet voldoende
begrijpt, draagt de commissie van toezicht zorg voor een vertaling van
de mededeling. In de gevallen, bedoeld in artikel 60, wordt de
gedetineerde gewezen op de mogelijkheid van beklag en de wijze waarop en
de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan.

N

	Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien de gedetineerde omtrent de beslissing waarover hij klaagt geen
verzoek tot bemiddeling heeft gedaan, vermeldt hij de redenen hiervoor
in het klaagschrift.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. Indien een gedetineerde een verzoek tot bemiddeling als bedoeld in
artikel 59a heeft gedaan, wordt, in afwijking van het vijfde lid, het
klaagschrift ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de
gedetineerde de schriftelijke mededeling van de bevindingen van de
commissie van toezicht heeft ontvangen.

O

	Aan artikel 62, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	Een lid van de commissie van toezicht neemt geen deel aan de
behandeling van het klaagschrift, indien hij heeft bemiddeld ter zake
van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft of daarmee op
enige andere wijze bemoeienis heeft gehad.

P

	Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vierde lid komt te luiden: 

	4. De voorzitter van de beklagcommissie kan de behandeling van het
klaagschrift voor onbepaalde tijd uitstellen, indien hij van oordeel is
dat het klaagschrift zich leent voor bemiddeling of indien de
bemiddelingsprocedure nog niet is afgesloten. In het eerste geval stelt
de voorzitter een afschrift van het klaagschrift ter hand aan de
maandcommissaris of een ander lid van de commissie van toezicht met het
verzoek om te bemiddelen. Artikel 59a is van overeenkomstige toepassing.


	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Indien de commissie van toezicht omtrent de beslissing waarover
wordt geklaagd heeft bemiddeld en zij haar bevindingen schriftelijk aan
de gedetineerde en de directeur heeft medegedeeld, voegt de secretaris
van de beklagcommissie de bevindingen bij de processtukken.

Q

	Na hoofdstuk XI wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk XIA. Beklag inzake vervoer

Artikel 68a

1. Een gedetineerde kan bij de beklagcommissie van de commissie van
toezicht voor het vervoer, bedoeld in artikel 18e, beklag doen over de
beslissingen, bedoeld in artikel 29, tweede lid en artikel 35, tweede
lid, voor zover de beslissing is genomen ten behoeve van het vervoer van
de gedetineerde.

2. De directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft, draagt
zorg dat een gedetineerde die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig
mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.

3. De artikelen 61, 62, 63, eerste tot en met derde lid, 64, 65 en 67
zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder de
directeur in de artikelen 63, 64 en 67 steeds wordt verstaan Onze
Minister.

Artikel 68b

1. Artikel 68, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Indien het beklag geheel of gedeeltelijk gegrond wordt geacht,
bepaalt de beklagcommissie of enige tegemoetkoming aan de gedetineerde
geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan
zijn, vast.

R

Na hoofdstuk XII worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk XIIA. Beroep inzake vervoer

Artikel 71a

Tegen de uitspraak van de beklagcommissie, bedoeld in hoofdstuk XIA,
kunnen Onze Minister en de gedetineerde beroep instellen. Hoofdstuk XII
is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 70,
tweede lid.

Hoofdstuk XIIB. Beroep tegen medisch handelen

Artikel 71b

Een gedetineerde kan een beroepschrift indienen tegen het medisch
handelen van de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger,
bedoeld in artikel 42. Met de inrichtingsarts wordt in dit hoofdstuk
gelijkgesteld de verpleegkundige dan wel andere hulpverleners die door
de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijn betrokken. 

Artikel 71c

1. Alvorens een beroepschrift in te dienen doet de gedetineerde een
schriftelijk verzoek aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van
Veiligheid en Justitie om te bemiddelen terzake van de klacht. Dit
verzoek dient uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch
handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden te worden
ingediend.

2. De indiening van het schriftelijk verzoek kan door tussenkomst van
een door de directeur daartoe aangewezen ambtenaar of medewerker
geschieden, die bevoegd is van het verzoekschrift kennis te nemen. Deze
ambtenaar of medewerker draagt in dat geval zorg dat het verzoekschrift
van een dagtekening wordt voorzien, welke dag geldt als dag van
indiening.

3. De ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, voert een of
meerdere gesprekken met de betrokkenen en zendt een verslag daarvan naar
de Medisch Adviseur.

4. De Medisch Adviseur stelt de gedetineerde in de gelegenheid de klacht
schriftelijk of mondeling toe te lichten, tenzij hij het aanstonds
duidelijk acht dat de klacht zich niet voor bemiddeling leent. Hij kan
ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen.

5. De Medisch Adviseur is ten behoeve van de bemiddeling bevoegd het
medisch dossier van de gedetineerde in te zien.

6. De Medisch Adviseur streeft ernaar binnen vier weken nadat hij het
verslag, bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen een voor beide
partijen aanvaardbare oplossing te bereiken.

7. De Medisch Adviseur sluit de bemiddeling af met een mededeling van
zijn bevindingen aan de gedetineerde en de arts. De gedetineerde wordt
gewezen op de mogelijkheden van het indienen van een beroepschrift
alsmede de termijn waarbinnen en de wijze waarop dit gedaan moet worden.

8. De Medisch Adviseur zendt een afschrift van de mededeling aan de
ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, en de directeur van
de inrichting waaraan de arts tegen wiens medisch handelen de klacht
zich richt, is verbonden.

9. De ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, en de Medisch
Adviseur zijn bevoegd een klacht die geen medisch handelen betreft, door
te verwijzen naar de beklagcommissie. Hij zendt van de doorverwijzing
een bericht aan de gedetineerde en, indien het de Medisch Adviseur is
die doorverwijst, naar de ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede
lid. Indien reeds een verslag als bedoeld in het derde lid is opgesteld,
wordt dit naar de commissie van toezicht gezonden. 

Artikel 71d

1. Een met redenen omkleed beroepschrift wordt ingediend bij en
behandeld door een door de Raad benoemde beroepscommissie van drie
leden, bestaande uit één jurist en twee artsen, die wordt bijgestaan
door een secretaris.

2. Het beroepschrift wordt ingediend uiterlijk op de zevende dag na die
van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de Medisch
Adviseur. De directeur draagt zorg dat een gedetineerde die beroep wenst
in te stellen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt
gesteld.

3. Artikel 61, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Het beroepschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk het medisch
handelen waarover wordt geklaagd en de redenen van het beroep.

Artikel 71e

1. De beroepscommissie en de secretaris zijn ten behoeve van de
behandeling van het beroepschrift bevoegd het medisch dossier van de
gedetineerde in te zien.

2. De behandeling van het beroepschrift vindt niet in het openbaar
plaats, behoudens ingeval de beroepscommissie van oordeel is dat de niet
openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende
bepaling van een in Nederland geldend verdrag.

3. De secretaris van de beroepscommissie zendt de inrichtingsarts een
afschrift van het beroepschrift toe en vraagt het verslag van de
bemiddeling op bij de Medisch Adviseur.

4. De beroepscommissie stelt de gedetineerde en de inrichtingsarts in de
gelegenheid omtrent het beroepschrift mondeling of schriftelijk
opmerkingen te maken, tenzij zij het beroep aanstonds kennelijk
niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht. De
beroepscommissie kan bepalen dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan
van een lid van de commissie, bedoeld in artikel 71d, eerste lid, kunnen
worden gemaakt.

5. Artikel 64, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

6. Artikel 64, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De
beroepscommissie kan bepalen dat ingeval bij een andere persoon
mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen uitsluitend in
de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij
aan die persoon gesteld wensen te zien.

7. Artikel 65, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 71f

1. De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak. 

2. De artikelen 67, tweede, vierde en zevende lid, en 68, eerste lid,
zijn van overeenkomstige toepassing.

3. De uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep indien
sprake is van:

a. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die
de in artikel 71b bedoelde personen in die hoedanigheid behoren te
betrachten ten opzichte van de gedetineerde, met betrekking tot wiens
gezondheidstoestand zij bijstand verlenen of hun bijstand is ingeroepen;

b. enig ander onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in
strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele
gezondheidszorg.

4. Indien de klacht door de beroepscommissie geheel of gedeeltelijk
gegrond wordt geacht bepaalt de beroepscommissie of enige tegemoetkoming
aan de gedetineerde geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die
geldelijk van aard kan zijn, vast.

S

In de aanhef van artikel 75, eerste lid, wordt na ‘behoudens
ingeval’ ingevoegd ‘Onze Minister, de Medisch Adviseur,’ en wordt
na ‘beroepscommissie’ ingevoegd: , de beklagcommissie, bedoeld in
hoofdstuk XIIA, of de beroepscommissie, bedoeld in hoofdstuk XIIA of
XIIB,.

T

Na hoofdstuk XVI wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk XVIA. Experimenten

Artikel 77a

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bij wijze van experiment
regels worden gesteld waarmee tijdelijk wordt afgeweken van de in
artikel 77b te noemen bepalingen, zulks met inachtneming van de aldaar
genoemde doelen met het oog waarop afwijking van de betreffende bepaling
gedurende de werkingsduur van de maatregel plaats kan hebben.

	2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

	3. Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het
experiment.

	4. Onze Minister zendt ten minste drie maanden voor het einde van de
werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het
eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid
en de effecten van het experiment in de praktijk.

	5. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, geldt
voor een periode van ten hoogste twee jaar na inwerkingtreding daarvan.

6. Het vijfde lid is niet van toepassing, indien binnen de twee jaar,
bedoeld in het vijfde lid, voordracht plaatsvindt van een voorstel van
wet, waarmee in het onderwerp van de maatregel wordt voorzien.

Artikel 77b

Op de wijze als voorzien in artikel 77a kan worden afgeweken van:

a. de artikelen 8 tot en met 10, met als doel om verschillende
doelgroepen gezamenlijk op een afdeling te laten verblijven dan wel aan
gezamenlijke activiteiten te laten deelnemen;

b. artikel 13, met als doel de vaststelling van andersoortige mate van
beveiliging voor zover dit noodzakelijk is voor de bereiking van het
doel, genoemd in onderdeel a, dan wel voor zover bijzondere
technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven; 

c. artikel 44, tweede lid, met als doel het voorkomen van ordeverstorend
gedrag dan wel het structureel bevorderen van de orde of veiligheid
binnen de inrichting;

d. artikel 47, met als doel de tenuitvoerlegging zo veel mogelijk
dienstbaar te maken aan de voorbereiding van de terugkeer van de
betrokkene in de maatschappij; 

e. de artikelen 59a en 71c, met als doel het bevorderen van het gebruik
van de bemiddelingsprocedure als wijze van geschillenbeslechting.

ARTIKEL II

De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt
gewijzigd:

A

In artikel 1, onder a, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen
door: Onze Minister voor Rechtsbescherming.

B

In artikel 9 wordt ‘de hoofdstukken XV en XVI’ vervangen door: de
hoofdstukken XV, XVA en XVI.

C

In artikel 10, tweede lid, onder a, wordt na ‘inrichting’ ingevoegd:
en het vervoer uitgevoerd door de inrichting.

D

In artikel 11, vijfde lid, vervalt: , en de wijze waarop het vervoer van
de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde plaatsvindt.

E

Na hoofdstuk III wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIIA. VERVOER

Artikel 15a

Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze waarop het
vervoer van de verpleegde plaatsvindt. 

Artikel 15b

1. Er is een commissie van toezicht voor het vervoer, die door Onze
Minister is ingesteld.

2. De commissie van toezicht voor het vervoer heeft tot taak:

a. toezicht te houden op de uitvoering van het vervoer van verpleegden
door Onze Minister;

b. kennis te nemen van door de verpleegde naar voren gebrachte grieven
betreffende het vervoer door Onze Minister;

c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het
bepaalde in hoofdstuk XIVA;

d. aan Onze Minister en de Raad advies en inlichtingen te geven omtrent
het onder a gestelde.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en de
benoeming en het ontslag van haar leden.

F

Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en
met vijfde lid, wordt in artikel 23 een lid ingevoegd, luidende:

2. Onze Minister is bevoegd ten behoeve van het vervoer van de
verpleegde hem aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.

Fa

	In de artikelen 25, derde lid, 29, tweede lid, en 44, vijfde lid, wordt
’23, vierde lid’ telkens vervangen door: 23, vijfde lid.

G

Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid,
wordt in artikel 30 een lid ingevoegd, luidende:

3. Onze Minister is bevoegd jegens een verpleegde geweld te gebruiken of
vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden met het oog op een van de
volgende belangen:

a. de uitvoering van een door hem genomen beslissing;

b. de voorkoming van het zich onttrekken van de verpleegde aan het op
hem uitgeoefende toezicht.

H

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen i tot en met l tot j tot en met
m, wordt in het eerste lid een onderdeel ingevoegd, luidende:

i. organen, of leden daarvan, die krachtens een wettelijk voorschrift of
een in Nederland geldend verdrag: 

1°. bevoegd zijn tot kennisneming van klachten of behandeling van met
een klacht aangevangen zaken; dan wel 

2°. zijn belast met het houden van toezicht op inrichtingen als bedoeld
in hoofdstuk II;

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

I

In artikel 37, zevende lid, wordt ‘artikel 36, eerste lid, onder g en
h,’ vervangen door: artikel 36, eerste lid, onder g, h, en i, onder
2°,.

J

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde lid vervalt.

2. Het zevende lid wordt vernummerd tot zesde lid. 

K

	Na hoofdstuk XIV wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XIVA. BEKLAG INZAKE VERVOER

Artikel 66a

1. Een verpleegde kan bij de beklagcommissie van de commissie van
toezicht voor het vervoer, bedoeld in artikel 15b, beklag doen over de
beslissingen, bedoeld in artikel 23, tweede lid en artikel 30, derde
lid, voor zover de beslissing is genomen ten behoeve van het vervoer van
de verpleegde.

2. Het hoofd van de inrichting waar de verpleegde verblijft, draagt zorg
dat een verpleegde die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk
in de gelegenheid wordt gesteld.

3. De artikelen 58 tot en met 62 en 65 zijn van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat onder het hoofd van de inrichting in
de artikelen 60, 61 en 65 steeds wordt verstaan Onze Minister.

Artikel 66b

1. Artikel 66, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Indien het beklag geheel of gedeeltelijk gegrond wordt geacht,
bepaalt de beklagcommissie of enige tegemoetkoming aan de verpleegde
geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan
zijn, vast.

L

Na hoofdstuk XV wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XVA. BEROEP INZAKE VERVOER

Artikel 68a

Tegen de uitspraak van de beklagcommissie bedoeld in hoofdstuk XIVA
kunnen Onze Minister en de verpleegde beroep instellen. Hoofdstuk XV is
van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 67, vierde
lid, tweede en derde volzin.

ARTIKEL III

De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door:
‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie’. 

2. Onderdeel aa vervalt.

3. De onderdelen bb tot en met gg worden verletterd tot aa tot en met
ff.

B

In artikel 6 wordt ‘de hoofdstukken XIV en XV’ vervangen door: de
hoofdstukken XIV tot en met XV.

C

In artikel 7, tweede lid, onder a, wordt na ‘afdeling’ ingevoegd: en
het vervoer uitgevoerd door de inrichting.

D

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Onze Minister is bevoegd tot plaatsing en overplaatsing als bedoeld
in het eerste lid. Onze Minister is tevens bevoegd de overbrenging van
personen te bevelen.

2. In het vijfde, zesde, zevende en negende lid wordt ‘De
selectiefunctionaris’ telkens vervangen door: Onze Minister.

3. In het achtste lid wordt ‘de selectiefunctionaris’ vervangen
door: Onze Minister.

E

In de artikelen 13, tweede lid, 15, eerste lid, 16, achtste lid, 19,
eerste lid, 26, tweede en derde lid, 27, eerste en derde lid, 56, tweede
lid en 77, eerste lid, wordt ‘de selectiefunctionaris’ telkens
vervangen door: Onze Minister. 

F

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door
een punt, vervalt het eerste lid, onder d.

2. In het derde en vierde lid wordt ‘De selectiefunctionaris’
telkens vervangen door: Onze Minister.

3. In het vijfde lid wordt ‘de selectiefunctionaris’ vervangen door:
Onze Minister. 

G

Na hoofdstuk IV wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IVA. Vervoer

Artikel 19a

Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze waarop het
vervoer van de jeugdige plaatsvindt.

Artikel 19b

1. Er is een commissie van toezicht voor het vervoer, die door Onze
Minister is ingesteld.

2. De commissie van toezicht voor het vervoer heeft tot taak:

a. toezicht te houden op de uitvoering van het vervoer van jeugdigen
door Onze Minister;

b. kennis te nemen van door de jeugdige naar voren gebrachte grieven
betreffende het vervoer door Onze Minister;

c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het
bepaalde in hoofdstuk XIIIA;

d. aan Onze Minister en de Raad advies en inlichtingen te geven omtrent
het onder a gestelde.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en de
benoeming en het ontslag van haar leden.

H

Artikel 28, derde lid, vervalt.

I

Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en
met vijfde lid, wordt in artikel 34 een lid ingevoegd, luidende:

2. Onze Minister is bevoegd ten behoeve van het vervoer van de jeugdige
hem aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.

Ia

	In artikel 35, tweede lid, wordt ’Artikel 34, derde lid’ vervangen
door: Artikel 34, vierde lid.

Ib

	In de artikelen 36, derde lid, en 39, tweede lid, wordt ’Artikel 34,
vierde lid’ telkens vervangen door: Artikel 34, vijfde lid.

J

In artikel 40, tweede lid, wordt ‘De selectiefunctionaris of een
daartoe door hem aangewezen ambtenaar of medewerker’ vervangen door:
Onze Minister.

K

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen i tot en met l tot j tot en met
m, wordt in het eerste lid een onderdeel ingevoegd, luidende:

i. organen, of leden daarvan, die krachtens een wettelijk voorschrift of
een in Nederland geldend verdrag: 

1°. bevoegd zijn tot kennisneming van klachten of behandeling van met
een klacht aangevangen zaken; dan wel 

2°. zijn belast met het houden van toezicht op justitiële
jeugdinrichtingen;

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

L

In artikel 43, zevende lid, wordt ‘artikel 42, eerste lid, onder f, g
en h,’ vervangen door: artikel 42, eerste lid, onder f, g, h, en i,
onder 2°,.

M

Artikel 47, vijfde lid, vervalt.

N

Na hoofdstuk XIII wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk XIIIA. Beklag inzake vervoer

Artikel 73a

1. Een jeugdige kan bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht
voor het vervoer, bedoeld in artikel 19b, beklag doen over de
beslissingen, bedoeld in de artikelen 34, tweede lid, en 40, tweede lid,
voor zover de beslissing is genomen ten behoeve van het vervoer van de
jeugdige.

2. De directeur van de inrichting waar de jeugdige verblijft, draagt
zorg dat een jeugdige die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig
mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.

3. De artikelen 66, eerste tot en met vierde, zesde en zevende lid, 67,
68, 69, 70 en 72 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande
dat onder de directeur in de artikelen 68, 69 en 72 steeds wordt
verstaan Onze Minister.

Artikel 73b

1. Artikel 73, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Indien het beklag geheel of gedeeltelijk gegrond wordt geacht,
bepaalt de beklagcommissie of enige tegemoetkoming aan de jeugdige
geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan
zijn, vast.

O

Na hoofdstuk XIV worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk XIVA. Beroep inzake vervoer

Artikel 76a

Tegen de uitspraak van de beklagcommissie bedoeld in hoofdstuk XIIIA
kunnen Onze Minister en de jeugdige beroep instellen. Hoofdstuk XIV is
van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 75, tweede
lid.

Hoofdstuk XIVB. Beroep tegen medisch handelen

Artikel 76b

Een jeugdige kan een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen
van de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger, bedoeld in
artikel 47. Met de inrichtingsarts wordt in dit hoofdstuk gelijkgesteld
de verpleegkundige dan wel andere hulpverleners die door de
inrichtingsarts bij de zorg aan jeugdigen zijn betrokken. 

Artikel 76c

1. Alvorens een beroepschrift in te dienen doet de jeugdige een
schriftelijk verzoek aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van
Veiligheid en Justitie om te bemiddelen ter zake van de klacht. Dit
verzoek dient uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch
handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden te worden
ingediend.

2. De indiening van het schriftelijk verzoek kan door tussenkomst van
een door de directeur daartoe aangewezen ambtenaar of medewerker
geschieden, die bevoegd is van het verzoekschrift kennis te nemen. Deze
ambtenaar of medewerker draagt in dat geval zorg dat het verzoekschrift
van een dagtekening wordt voorzien, welke dag geldt als dag van
indiening.

3. De ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, voert een of
meerdere gesprekken met de betrokkenen en zendt een verslag daarvan naar
de Medisch Adviseur.

4. De Medisch Adviseur stelt de betrokkene in de gelegenheid de klacht
schriftelijk of mondeling toe te lichten, tenzij hij het aanstonds
duidelijk acht dat de klacht zich niet voor bemiddeling leent. Hij kan
ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen.

5. De Medisch Adviseur is ten behoeve van de bemiddeling bevoegd het
medisch dossier van de jeugdige in te zien.

6. De Medisch Adviseur streeft ernaar binnen vier weken nadat hij het
verslag, bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen een voor beide
partijen aanvaardbare oplossing te bereiken.

7. De Medisch Adviseur sluit de bemiddeling af met een mededeling van
zijn bevindingen aan de jeugdige en de arts. De jeugdige wordt gewezen
op de mogelijkheden van het indienen van een beroepschrift alsmede de
termijn waarbinnen en de wijze waarop dit gedaan moet worden.

8. De Medisch Adviseur zendt een afschrift van de mededeling aan de
ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, en de directeur van
de inrichting waaraan de arts tegen wiens medisch handelen de klacht
zich richt, is verbonden.

9. De ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, en de Medisch
Adviseur zijn bevoegd een klacht die geen medisch handelen betreft, door
te verwijzen naar de beklagcommissie. Hij zendt van de doorverwijzing
een bericht aan de jeugdige en, indien het de Medisch Adviseur is die
doorverwijst, naar de ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede
lid. Indien reeds een verslag als bedoeld in het derde lid is opgesteld,
wordt dit naar de commissie van toezicht gezonden. 

Artikel 76d

1. Een met redenen omkleed beroepschrift wordt ingediend bij en
behandeld door een door de Raad benoemde commissie van drie leden,
bestaande uit één jurist en twee artsen, die wordt bijgestaan door een
secretaris.

2. Het beroepschrift wordt ingediend uiterlijk op de zevende dag na die
van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de Medisch
Adviseur. De directeur draagt zorg dat een jeugdige die beroep wenst in
te stellen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.

3. Artikel 66, tweede en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Het beroepschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk het medisch
handelen waarover wordt geklaagd en de redenen van het beroep.

Artikel 76e

1. De beroepscommissie en de secretaris zijn ten behoeve van de
behandeling van het beroepschrift bevoegd het medisch dossier van de
jeugdige in te zien.

2. De behandeling van het beroepschrift vindt niet in het openbaar
plaats, behoudens ingeval de beroepscommissie van oordeel is dat de niet
openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende
bepaling van een in Nederland geldend verdrag.

3. De secretaris van de beroepscommissie zendt de inrichtingsarts een
afschrift van het beroepschrift toe en vraagt het verslag van de
bemiddeling op bij de Medisch Adviseur.

4. De beroepscommissie stelt de jeugdige en de inrichtingsarts in de
gelegenheid omtrent het beroepschrift mondeling of schriftelijk
opmerkingen te maken, tenzij zij het beroep aanstonds kennelijk
niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht. De
beroepscommissie kan bepalen dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan
van een lid van de commissie, bedoeld in artikel 76d, eerste lid, kunnen
worden gemaakt.

5. Artikel 69, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

6. Artikel 69, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De
beroepscommissie kan bepalen dat ingeval bij een andere persoon
mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen uitsluitend in
de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij
aan die persoon gesteld wensen te zien.

7. Artikel 70, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 76f

1. De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak. 

2. De artikelen 72, tweede, vierde en zevende lid, en 73, eerste lid,
zijn van overeenkomstige toepassing.

3. De uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep indien
sprake is van:

a. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die
de in artikel 76b bedoelde personen in die hoedanigheid behoren te
betrachten ten opzichte van de jeugdige, met betrekking tot wiens
gezondheidstoestand zij bijstand verlenen of hun bijstand is ingeroepen;

b. enig ander onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in
strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele
gezondheidszorg.

4. Indien de klacht door de beroepscommissie geheel of gedeeltelijk
gegrond wordt geacht bepaalt de beroepscommissie of enige tegemoetkoming
aan de jeugdige geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk
van aard kan zijn, vast.

P

In artikel 80, eerste lid, wordt ‘de selectiefunctionaris’ vervangen
door: Onze Minister, de Medisch Adviseur en wordt na
‘beroepscommissie’ ingevoegd: , de beklagcommissie, bedoeld in
hoofdstuk XIIIA, of de beroepscommissie, bedoeld in hoofdstuk XIVA of
XIVB,.

ARTIKEL IIIa

	De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt
gewijzigd:

A

	In artikel 1, onderdeel z, wordt ‘de autoriteit, bedoeld in artikel 1
van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming’
vervangen door ‘de autoriteit, bedoeld in artikel 6 van de
Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming’.

B

	Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

	1. Onze Minister treft de nodige maatregelen opdat de justitiële
gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en
nauwkeurig zijn. Hij zorgt voor het onverwijld vernietigen of
rectificeren van justitiële gegevens als blijkt dat deze, gelet op de
doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn. 

	2. Justitiële gegevens worden slechts verwerkt voor zover dit
noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde
doeleinden.

	3. Justitiële gegevens worden slechts verwerkt voor zover dit
behoorlijk en rechtmatig is, de gegevens rechtmatig zijn verkregen en de
gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor 	zij worden verwerkt,
toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn. 

	4. Justitiële gegevens kunnen worden verwerkt voor een ander doel dan
een bij of krachtens deze wet vastgesteld doel waarvoor zij zijn
verkregen, voor zover bij wet of in een ieder verbindend besluit van de
Europese Unie uitdrukkelijk daarin is voorzien en de verwerking voor dat
andere doel noodzakelijk is en in verhouding staat tot dat doel. De
verdere verwerking is alleen mogelijk door personen en instanties die
bij of krachtens de wet met het oog op een zwaarwegend algemeen belang
of in een bindend besluit van de Europese Unie zijn aangewezen. 

	5. Onze Minister controleert, voor zover praktisch uitvoerbaar, de
kwaliteit van justitiële gegevens voordat de gegevens worden verstrekt.
Voor zover mogelijk wordt bij de doorzending van justitiële gegevens de
noodzakelijke informatie toegevoegd aan de hand waarvan de ontvangende
bevoegde autoriteit de mate van juistheid, volledigheid en
betrouwbaarheid van justitiële gegevens kan beoordelen, alsmede de mate
waarin zij 	actueel zijn.

	6. Justitiële gegevens worden uitsluitend voor een ander doel verwerkt
dan waarvoor zij zijn verkregen voor zover deze verwerking niet
onverenigbaar is met het doel waarvoor 	deze gegevens zijn verkregen en
de verwerking voor dat andere doel overigens 	noodzakelijk is en in
verhouding staat tot dat doel. De verdere verwerking is alleen 	mogelijk
door personen en instanties die bij of krachtens de wet met het oog op
een 	zwaarwegend algemeen belang zijn aangewezen.

	7. Onze Minister treft de nodige maatregelen opdat justitiële gegevens
worden verwijderd of vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn
voor het doel waarvoor ze zijn verwerkt of dit door enige wettelijke
bepaling wordt vereist.

C

	Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In het vierde lid, onderdelen a, c en d, wordt ‘artikel 1, eerste
lid’ telkens vervangen door ‘artikel 1, eerste lid, van de
richtlijn’.

	2. In het zesde lid wordt ‘de ernst van de inbreuk’ vervangen door
‘de ernst van het strafbare feit’.

D

	In artikel 26d, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 16b’
vervangen door ‘artikel 16a’.

E

	In artikel 26g, zesde lid, onderdeel b,	wordt ‘het hoge risico,
bedoeld in het eerste lid,’ vervangen door ‘het hoge risico, bedoeld
in het vijfde lid,’.

	

F

	Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vierde lid, onderdeel c, eerste liggende streepje, wordt
geschrapt ‘de artikelen 19 en 26g van ten hoogste het bedrag van de
geldboete van de vijfde categorie van artikel 	23, vierde lid, van het
Wetboek van Strafrecht’.

	2. In het vijfde lid, onderdeel d, wordt ‘4a en 4b’ vervangen door
‘7 en 7a’.

G

	In artikel 39ga, eerste lid, wordt ‘artikel 16a’ vervangen door
‘artikel 16’.

H

	Artikel 39r, derde lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste liggende streepje, wordt na ‘26c’ ingevoegd ‘,
26f’ en wordt na ‘26h,’ ingevoegd ‘in dat lid’.

	2. In het tweede liggende streepje, wordt ‘17a, 17b, 18, 22 en 24’
vervangen door ‘39ha, eerste en tweede lid, 39i, 39m en 39o’.

I

	Artikel 42a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt ‘artikel 16a’ vervangen door ‘artikel
16’.

	2. In tweede lid wordt ‘artikel 16b’ vervangen door ‘artikel
16a’.

J

	Artikel 51, derde lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste liggende streepje, wordt ‘40a’ vervangen door
‘40’, en wordt ‘het eerste lid’ vervangen door ‘51, eerste
lid’.

	2. In het tweede liggende streepje, wordt ‘40a’ vervangen door
‘40,’ en wordt ‘46,’ vervangen door ‘46, en’.

K

	Artikel 51b, eerste lid, komt te luiden:

	1. De artikelen 3, 7, 7a, 7b, 7d tot en met 7f, 15, 16, 16a, 17a, 17b,
20 tot en met 25, en 39c, tweede tot en met vijfde lid, zijn van
overeenkomstige toepassing op tenuitvoerleggingsgegevens.

L

	In artikel 51d, derde lid, onderdeel c, eerste liggende streepje, wordt
‘7b,’ vervangen door ‘7b’.

M

	Artikel 51f, eerste lid, komt te luiden:

	1. De artikelen 3, 7, 7a, 7b, 7d tot en met 7f, 15, 16, 16a, 17a, 17b,
18 en 20 tot en met 25, zijn van overeenkomstige toepassing op
gerechtelijke strafgegevens.

N

	In artikel 51h, derde lid, onderdeel c, eerste liggende streepje, wordt
‘51d’ vervangen door ‘51h’.

ARTIKEL IIIb

	De Wet politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 17 wordt ‘de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 2002’ vervangen door 	‘de Wet op de
inlichtingen- en	veiligheidsdiensten 2017’.

B

	Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vijfde lid, onderdelen a, c en d, wordt ‘artikel 1, eerste
lid’ telkens vervangen door ‘artikel 1, eerste lid, van de
richtlijn’.

	2. In het zesde lid wordt ‘de ernst van de inbreuk’ vervangen door
‘de ernst van het strafbare feit’.

C

	In artikel 23, eerste lid, wordt ‘artikel 16, eerste lid, onderdeel
b’ vervangen door ‘artikel 16, eerste lid, onderdeel a’.

D

	In artikel 33a, zesde lid, onderdeel b, wordt ‘het hoge risico,
bedoeld in het eerste lid,’ vervangen door ‘het hoge risico, bedoeld
in het vijfde lid,’.

E

	In artikel 47 wordt ‘het College bescherming persoonsgegevens’
vervangen door ‘de Autoriteit persoonsgegevens’.

ARTIKEL IIIc

	Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

	In de artikelen 5.1.11, derde lid, en 5.4.10, derde lid, wordt ‘552d,
eerste en derde lid’ vervangen door ‘552d, eerste en tweede lid’.

B

	In artikel 5.4.1, derde lid, wordt ‘artikel 552qa’ vervangen door
‘artikel 5.2.1’.

ARTIKEL IIId

	Onder vernummering van het vierde lid tot derde lid, vervalt artikel
5:2, derde lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging
vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende en
nadien bij derde nota van wijziging van een nieuw opschrift voorziene
voorstel van wet houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van
zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet
kwaliteit, klachten en geschillen zorg) (Kamerstukken 32 402) tot wet is
of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt onder
vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot zesde tot en met
achtste lid, in artikel 1 van die wet een lid ingevoegd, luidende:

5. Deze wet is niet van toepassing in justitiële inrichtingen en
instellingen voor de verpleging van ter beschikking gestelden voor zover
daar een bijzondere wettelijke regeling geldt of de justitiële setting
zich daartegen verzet.

ARTIKEL IVa

	Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende
voorstel van wet tot vaststelling van een Wet forensische zorg en
daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet
forensische zorg)(Kamerstukken 32 398) tot wet is of wordt verheven en
de artikelen 7.7 en 7.8 van die wet later in werking treden dan de
artikelen I en II van deze wet, dan wordt die wet als volgt gewijzigd:

	1. Artikel 7.7, onderdeel H, van die wet komt te luiden:

H

	Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:

	a. In onderdeel l wordt ‘justitiële particuliere inrichting’
vervangen door: private instelling.

 

b. In onderdeel m wordt ‘inrichting’ vervangen door: instelling.

	2. In artikel 7.8, onderdeel B, onder c, wordt na ‘een psychiatrisch
ziekenhuis’ ingevoegd: als.

ARTIKEL IVb

	Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende
voorstel van wet tot vaststelling van een Wet forensische zorg en
daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet
forensische zorg)(Kamerstukken 32 398) tot wet is of wordt verheven en
artikel 7.8 van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan
artikel I van deze wet, wordt in artikel 15, vijfde lid, van de
Penitentiaire beginselenwet na ‘een psychiatrisch ziekenhuis’
ingevoegd: als.

ARTIKEL IVc

A 

	Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende
voorstel van wet tot vaststelling van een Wet forensische zorg en
daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet
forensische zorg)(Kamerstukken 32 398) tot wet is of wordt verheven en
artikel 7.7, onder E en F, van die wet eerder in werking is getreden of
treedt dan artikel II van deze wet, wordt artikel II van deze wet als
volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel C wordt ‘inrichting’ telkens vervangen door:
instelling.

	2. Onderdeel D vervalt.

	3. Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd:

	a. De aanhef komt te luiden:

	Hoofdstuk III komt te luiden:

HOOFDSTUK III. VERVOER 

	b. De artikelen 15a en 15b worden vernummerd tot de artikelen 11 en 12.

B

	Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende
voorstel van wet tot vaststelling van een Wet forensische zorg en
daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet
forensische zorg)(Kamerstukken 32 398) tot wet is of wordt verheven en
artikel 7.7, onder E en F, van die wet later in werking treedt dan
artikel II van deze wet, wordt de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden als volgt gewijzigd:

	1. Hoofdstuk IIIA wordt vernummerd tot hoofdstuk III.

	2. De artikelen 15a en 15b worden vernummerd tot de artikelen 11 en 12.

ARTIKEL IVd

A

	Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende
voorstel van wet houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor
personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke
handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten)(Kamerstukken 31 996) tot wet is of wordt
verheven en artikel III van deze wet eerder in werking is getreden of
treedt dan artikel 66, onder B, van die wet, wordt in artikel 66, onder
B, van die wet ‘de selectiefunctionaris’ vervangen door: Onze
Minister.

B

	Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende
voorstel van wet houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor
personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke
handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten)(Kamerstukken 31 996) tot wet is of wordt
verheven en artikel III van deze wet later in werking treedt dan artikel
66, onder B, van die wet, wordt in artikel III, onder E, van deze wet,
na ‘de artikelen’ ingevoegd: 12, achtste lid,.

ARTIKEL V

Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling vervoer van
justitiabelen op artikel 18e van deze wet, artikel 15a van de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en artikel 19a van de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Rechtsbescherming,

De Minister voor Rechtsbescherming,

 

 

 PAGE