Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Energieraad van 2 april 2019
Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2019D12596, datum: 2019-03-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-33-757).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: R.P. Jansma, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 33-757 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie.
Onderdeel van zaak 2019Z06066:
- Indiener: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-04-02 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-04-02 18:30: VSO Informele Energieraad d.d. 2 april 2019 (21501-33-753) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2019-04-09 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-04-10 15:45: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 757 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 maart 2019
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 19 maart 2019 over de geannoteerde agenda informele Energieraad van 2 april 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 753), over de brief van 21 februari 2019 over de antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda Energieraad op 4 maart 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 751) en over de brief van 21 maart 2019 over het verslag van de Energieraad van 4 maart 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 755).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 maart 2019 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 27 maart 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Diks
De adjunct-griffier van de commissie,
Jansma
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord / Reactie van de Minister | 6 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Energieraad die op 2 april plaatsvindt. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland in EU-verband pleit voor de inzet van Carbon Capture and Storage (CCS). Kan de Minister aangeven welke landen Nederland steunen bij de inzet van meer CCS?
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de Minister de betaalbaarheid van het toekomstige energiesysteem binnen de Energie-unie benadrukt. Deze leden vragen hoe de Minister zich naast de uitwerking van het klimaatakkoord in Europees verband wil inzetten om de klimaatdoelstellingen in 2030 en 2050 tegen de laagst mogelijke kosten te behalen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda van de Energieraad van 2 april 2019 dat meerdere lidstaten net als Nederland streven naar een CO2-neutraal energiesysteem en dat Nederland nauw samenwerkt met deze groep. Kan de Minister toelichten om welke landen het hier precies gaat? Tevens wordt vermeld dat naar verwachting enkele lidstaten zullen pleiten voor een 100% hernieuwbaar energiesysteem. Kan de Minister aangeven welke lidstaten dit betreft en is de Minister bereid om ook met deze landen nauw samen te werken gezien het belang van een Europese aanpak op dit grensoverschrijdende onderwerp?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele energieraad op 2 april 2019. Deze leden hebben in verband met de EU-langetermijnstrategie voor klimaat enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen om een appreciatie van de Raadsconclusies van 21 en 22 maart 2019 ten aanzien van het klimaat. Daarnaast vragen deze leden om een tijdpad van de discussie en het besluitvormingsproces over de langetermijnstrategie klimaat.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe een CO2-neutraal energiesysteem in 2050 zich verhoudt met het doel voor 2050 in de Klimaatwet. Kan de Minister bevestigen dat de Nederlandse inzet in de EU conform de doelen van de Klimaatwet is?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar het krachtenveld ten aanzien van de EU langetermijnstrategie. Op welke wijze tracht de Minister een meerderheid te krijgen voor dit Commissievoorstel? Welke mogelijkheden ziet de Minister om met name Duitsland aan boord te krijgen? Welke mogelijkheden ziet de Minister voor het verhogen van de Europese doelen voor 2030?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de documenten ten behoeve van de informele Energieraad en hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of hij bij de gedachtewisseling over het toekomstige energiesysteem van de Energie Unie ook aandacht zal schenken aan verdere Europese integratie van energietransportnetwerken.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of in het verslag van de Europese Raad het verdere tijdpad van de discussie en het besluitvormingsproces over de langetermijnstrategie klimaat kan worden geschetst.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar een toelichting op het krachtenveld in de Raad, welke Lidstaten constructief zijn en welke niet, op het gebied van de vormgeving van het toekomstig energiesysteem.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke lidstaten wel en welke niet lijken te voldoen aan de hernieuwbare energieopwekkingsdoelstelling van 2020 (Renewable Energy Directive (2009/28/EC)) en welke gevolgen dit kan hebben op de plannen voor de Energie Unie en het behalen van de doelstelling in het Parijsakkoord.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke lidstaten reeds plannen hebben waarmee de doelstelling in het Parijsakkoord behaald kan worden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of er tijdens de informele Energieraad gesproken zal worden over de doelstelling van 55% CO2-reductie en vragen de Minister of hij bilaterale gesprekken gepland heeft met lidstaten die nog niet achter het doel van 55% CO2-reductie in 2030 in EU-verband staan.
De leden van de D66-fractie vraagt de Minister naar de inzet van Nederland bij het agendapunt over het Oostelijk Partnerschap.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de verwachte CO2-reductie in 2030 is door de verbeteringen in het ETS-systeem en de hogere ETS-marktprijs.
De leden van de D66-fractie constateren dat 50% van de opbrengsten van ETS rechten door lidstaten besteed moet worden aan de klimaatdoelstellingen. Deze leden vragen de Minister hoe hij tegenover een hoger percentage van inzet van ETS veilingopbrengsten ten behoeve van klimaatfinanciering staat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met de Nederlandse positie dat de Europese energievoorziening in 2050 volledig klimaatneutraal moet zijn. Nederland zet echter niet in op een volledig hernieuwbaar energiesysteem, ondanks het feit een andere groep lidstaten hier wel voor pleit. Kan de Minister aan deze leden toelichten waarom Nederland zich niet bij deze laatste groep voegt? Kan de Minister toelichten wat zijn specifieke bezwaren zijn tegen dit systeem? Gezien het feit dat de discussie nog volop in gang is en de EU volgend jaar haar langetermijnstrategie op het gebied van klimaat bij de VN moet indienen willen de leden van de GroenLinks-fractie het belang van een koerswijziging benadrukken. Is de Minister hiertoe bereid?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Gasrichtlijn. Deze leden zetten echter vraagtekens bij de toevoeging op Artikel 49 dat gaat over een onderhandelingsmechanisme voor ontheffingen van de richtlijn voor lijnen vanuit derde landen. Deze leden maken zich zorgen dat de nieuwe Gasrichtlijn minder strikt is op dit vlak. Kan de Minister Artikel 49aa concreet toelichten? Kan de Minister daarnaast toelichten wat het precieze verschil is met Artikel 36 uit de oorspronkelijke Gasrichtlijn?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de politieke verklaring over «Sustainable and Smart Gas Infrastructure for Europe». Wat is echter de Nederlandse inzet voor deze politieke verklaring?
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat het Oostelijk Partnerschap op de agenda staat waarbij wordt gesproken over de infrastructuur van gas en elektriciteit tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap. Ongetwijfeld wordt de Trans-Anatolian gas pipeline (TANAP) hierbij besproken. De landen die betrokken zijn bij deze pijpleiding en mogelijk in de toekomstig nog worden betrokken hechten over het algemeen weinig waarde aan mensenrechten en kennen een autoritair regime. Nederland heeft een bijzondere positie hierbij, aangezien het hoofdkwartier van TANAP is gevestigd in Nederland. Kan de Minister uiteenzetten wat de actuele ontwikkelingen zijn rondom TANAP, wat de belangen zijn voor de EU en wat de positie is van Nederland en de EU?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de mogelijkheden zijn voor een CO2-importheffing op EU-niveau, ook met het oog op de positieve ontwikkelingen in Nederland rondom een nationale CO2-belasting. Klopt het dat de industrie hier ook voor pleit? Wat is de positie van de Minister in dit verband? Wat is het Europese speelveld rondom dit onderwerp?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende agenda, zij stellen hierbij nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie steunen de inzet voor een klimaatneutrale Unie in 2050. Zij onderstrepen dat dit inderdaad betaalbaar moet zijn: huishoudens moeten zoveel mogelijk profiteren van de omschakeling zodat de energierekening omlaag kan. Een rechtvaardig en effectief klimaatbeleid begint volgens deze leden dan ook bij het verduurzamen van de meest vervuilende industrie. Zal de Minister pleiten voor een Europese CO2-heffing? De leden van de SP-fractie zien dit als noodzakelijke stap, waarbij de opbrengst kan worden gestoken in de verduurzaming van woningen om zo de huishoudens te ondersteunen.
De leden van de SP-fractie merken op dat er teveel wordt uitgegaan van de markt. Zij stellen dat een betrouwbare en betaalbare energievoorziening, die op duurzaamheid wordt aangestuurd, het beste publiek geregeld kan worden. Deze waarden zijn niet in goede handen wanneer deze worden overgelaten aan de markt. Hoe worden deze waarden binnen de EU geborgd?
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de systeemintegratie waar naar toe wordt gewerkt. Welke knelpunten ziet de Minister op weg naar meer systeemintegratie? Hoe wordt de balans tussen een goede en betrouwbare energievoorziening en soevereiniteit van de lidstaten ten aanzien van de eigen energiemix gevonden? Wat kan er ten aanzien van systeemintegratie wel en wat kan er niet tussen lidstaten onderling worden afgestemd?
Kan er specifieker worden ingegaan op de rol van CCS? Welke rol ziet de Minister hier weggelegd voor de EU? De leden van de SP-fractie benadrukken dat de inzet op CCS niet ten koste mag gaan van de daadwerkelijke verduurzaming van de industrie. De industrie moet verduurzamen, daar moeten de ambities op zijn gericht, aldus deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen welke belemmeringen er zijn ten aanzien van gebruik van de bestaande gasinfrastructuur voor hernieuwbaar gas. Verder vragen zij de Minister in te gaan op de verschillende vormen en herkomst van hernieuwbaar gas, zoals groen gas en synthetisch gas. Aan welke criteria moet hernieuwbaar gas voldoen om «groen» genoemd te kunnen worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden de Partij voor de Dierenfractie constateren dat de Europese Commissie deze maand de herziening van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie heeft afgerond. Met de publicatie van de «delegated act», het sluitstuk van de Richtlijn Hernieuwbare Energie 2 (RED2), zijn ook de aangescherpte voorwaarden om biobrandstoffen al dan niet mee te mogen laten tellen in het aandeel hernieuwbare energie definitief geworden. De grootste doorbraak is de classificatie van palmolie als niet-duurzaam. De Europese Commissie erkent de negatieve impact van palmolie op het klimaat; biodiesel op basis van palmolie is drie keer zo klimaatschadelijk als gewone diesel en draagt sterk bij aan ontbossing (hoge «ILUC-factor»). Daarom mag palmolie als biobrandstof straks niet meer meetellen voor het behalen van de duurzame energiedoelen van de EU. De RED2 kent als het gaat om biobrandstoffen echter ook forse zwaktes. Zo zijn er ondeugdelijke vrijstellingen, waardoor toch delen palmolie wel gebruikt mogen blijven worden. De leden van de PvdD-fractie verzoeken de Minister en zijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, om verwatering van deze «delegated act» niet toe te staan en dus geen gehoor te geven aan oproepen van industriële lobby of de lobby van palmolieproducerende landen om het uitvoeringsbesluit te verwerpen. Graag ontvangen deze leden hier een reactie op.
De leden van de PvdD-fractie betreuren het besluit van de EU om het gebruik van een niet-duurzaam geclassificeerde biobrandstof pas in 2023 te gaan afbouwen en pas per 2030 te beëindigen. Zijn de Minister en zijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat bereid om bij de lidstaten aan te dringen op scherper nationaal beleid, zoals een stand-still van het palmoliegebruik tot 2023 en overig ontmoedigend beleid gericht op palmoliediesel? Graag ontvangen deze leden hier een reactie op.
Volgens de leden van de PvdD-fractie is een andere tekortkoming in de RED2 dat soja als biodiesel onterecht niet geclassificeerd zijn als «High ILUC». Biodiesel gebaseerd op soja draagt ook sterk bij aan ontbossing en is het twee keer zo klimaatschadelijk als gangbare diesel. Deelt de Minister de mening dat soja onterecht is geclassificeerd als duurzame biobrandstof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn de Minister en zijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, bereid tot aanvullend nationaal ontmoedigend beleid gericht op soja als diesel?
De leden van de PvdD-fractie verwelkomen aanscherping van de regels voor diesels afkomstig van voedselgewassen (eerste generatie biobrandstoffen). Inmiddels erkent ook de Europese Commissie de negatieve klimaatimpact daarvan. Ook de Europese Commissie beseft dat het gebruik van voedselgewassen als biobrandstof veel verschuivend landgebruik veroorzaken en veel meer CO2-schade veroorzaken dan aanvankelijk werd aangenomen. In de RED2 is daarom een «freeze» afgesproken, oftewel: lidstaten mogen straks niet meer voedselbrandstoffen meetellen dan ze in 2020 gebruiken (+1%). Delen de Minister en zijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, deze analyse inzake de RED2 met betrekking tot de negatieve klimaatimpact van voedselbrandstoffen? Staan zij achter deze limitering van voedselbrandstoffen? Kan er op worden gerekend dat Nederland dit maximum zal hanteren voor eerste generatie biobrandstoffen? Zo nee, waarom niet?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland in EU-verband pleit voor de inzet van Carbon Capture and Storage (CCS). Kan de Minister aangeven welke landen Nederland steunen bij de inzet van meer CCS?
Om de toepassing van CCS te bevorderen zoekt Nederland in internationaal verband met name samenwerking met de Noordzeelanden met dezelfde belangen. Het betreft hier vooral Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk die net als Nederland potentiële opslagreservoirs op de Noordzee ter beschikking hebben, maar ook met landen met een industriële sector en weinig (offshore) opslagmogelijkheden zoals België en Duitsland.
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de Minister de betaalbaarheid van het toekomstige energiesysteem binnen de Energie-unie benadrukt. Deze leden vragen hoe de Minister zich naast de uitwerking van het klimaatakkoord in Europees verband wil inzetten om de klimaatdoelstellingen in 2030 en 2050 tegen de laagst mogelijke kosten te behalen.
Het kabinet zet zich in Europa in voor een klimaatneutrale Unie in 2050 en het ophogen van het 2030-reductiedoel naar 55% en wil dit vertalen naar aanscherping van het emissiehandelssysteem ETS en niet-ETS regelgeving. Het aanscherpen van het ETS is per definitie kosteneffectief, omdat het handelssysteem ervoor zorgt dat de emissiereductie plaatsvindt daar waar dat tegen de laagste kosten kan. Voor maatregelen in de niet-ETS sectoren zal het kabinet altijd oog hebben voor de kosteneffectiviteit.
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda van de Energieraad van 2 april 2019 dat meerdere lidstaten net als Nederland streven naar een CO2-neutraal energiesysteem en dat Nederland nauw samenwerkt met deze groep. Kan de Minister toelichten om welke landen het hier precies gaat?
Nederland werkt samen met een kopgroep van landen om een langetermijnstrategie voor klimaat aan te nemen gericht op netto-nul emissies in 2050 (klimaatneutraliteit) en het 2030-doel op te hogen. Deze kopgroep bestaat uit Zweden, Finland, Denemarken, Frankrijk, Luxemburg, Spanje, Portugal en Slovenië.
Tevens wordt vermeld dat naar verwachting enkele lidstaten zullen pleiten voor een 100% hernieuwbaar energiesysteem. Kan de Minister aangeven welke lidstaten dit betreft en is de Minister bereid om ook met deze landen nauw samen te werken gezien het belang van een Europese aanpak op dit grensoverschrijdende onderwerp?
Luxemburg, Spanje, Ierland en Slovenië hebben in een brief aan Commissaris Cañete gepleit voor het opnemen van een scenario met 100% hernieuwbare energie in de EU langetermijnstrategie voor klimaat. Ik heb het verzoek van deze landen voor een extra scenario gericht op 100% hernieuwbaar niet gesteund, omdat dit opties in de Europese energiemix uitsluit, o.a. kernenergie en CCS. Nederland pleit in Europa voor klimaatneutraliteit in 2050 en heeft in de Klimaatwet een nationaal doel geformuleerd voor een 100% CO2-neutrale elektriciteitsproductie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen om een appreciatie van de Raadsconclusies van 21 en 22 maart 2019 ten aanzien van het klimaat. Daarnaast vragen deze leden om een tijdpad van de discussie en het besluitvormingsproces over de langetermijnstrategie klimaat.
De conclusies van de Europese Raad van 21-22 maart 2019 zijn een stap in de juiste richting (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1428). De Europese Raad heeft klimaatneutraliteit omarmd en aangegeven hier in juni, voorafgaande aan de klimaattop in september van VN Secretaris-Generaal Guterres, nogmaals over te praten. Voor Nederland is het belangrijk dat het doel van klimaatneutraliteit gekoppeld wordt aan 2050.
In 2020 moet de EU haar langetermijnstrategie indienen bij de Verenigde Naties. Om die reden is de Nederlandse inzet om de discussie over de Europese ambitie voor 2050 in de tweede helft van dit jaar af te ronden.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe een CO2-neutraal energiesysteem in 2050 zich verhoudt met het doel voor 2050 in de Klimaatwet. Kan de Minister bevestigen dat de Nederlandse inzet in de EU conform de doelen van de Klimaatwet is?
Het kabinet steunt de door de Commissie voorgestelde ambitie: een klimaatneutrale Unie in 2050. Ik zie deze Europese inzet als goed verenigbaar met de doelen uit de Klimaatwet. De EU langetermijnstrategie gaat niet in op de vraag wat het bereiken van klimaatneutraliteit betekent voor lidstaten afzonderlijk. Het bereiken van netto nul broeikasgasemissies in de EU als geheel betekent niet automatisch dat dit ook het geval dient te zijn binnen de grenzen van elke lidstaat. Hierbij dient wat het kabinet betreft rekening gehouden te worden met de mogelijkheden die lidstaten hebben om binnen hun grondgebied eventuele resterende emissies te compenseren met maatregelen die leiden tot negatieve emissies, bijvoorbeeld in de landgebruik sector.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar het krachtenveld ten aanzien van de EU langetermijnstrategie. Op welke wijze tracht de Minister een meerderheid te krijgen voor dit Commissievoorstel? Welke mogelijkheden ziet de Minister om met name Duitsland aan boord te krijgen? Welke mogelijkheden ziet de Minister voor het verhogen van de Europese doelen voor 2030?
Ik heb in mijn brief van 25 februari jl. (Kamerstuk 31 793, nr. 186) in reactie op de motie Buma-Pechtold (Kamerstuk 35 000, nr. 15) de stand van zaken weergegeven met betrekking tot de onderhandelingen over de langetermijnstrategie en het ophogen van het 2030-doel naar 55%. Voor het ophogen van zowel het 2050- als het 2030-doel is unanimiteit vereist in de Europese Raad. Tevens luistert de timing nauw, want in 2020 moet de Europese Unie zowel haar langetermijnstrategie als haar herziene Nationaal Bepaalde Bijdrage (NDC, gericht op 2030) indienen bij de VN. Ik werk hierom actief samen met een kopgroep van landen met eenzelfde ambitieniveau die bestaat uit Finland, Zweden, Denemarken, Luxemburg, Frankrijk, Spanje, Portugal en Slovenië. Tijdens de Milieuraad van 5 maart heb ik met de klimaatministers van deze landen een bijeenkomst georganiseerd om onze strategie voor het ophogen van zowel het 2050- als 2030-doel met elkaar af te stemmen.
Met Duitsland vindt regelmatig overleg plaats over onze klimaatambities. De Minister-President heeft Bondskanselier Merkel bij haar bezoek in oktober uitgebreid hierover gesproken. Ik heb in november een bezoek gebracht aan mijn Duitse collega’s van Economische Zaken en van Klimaat. In maart ben ik wederom in Berlijn geweest om een speech te geven over de Nederlandse klimaatambities bij de Wirtschaftsrat en met stakeholders van verschillende kanten te spreken over de Nederlands-Duitse samenwerking op dit vlak.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of hij bij de gedachtewisseling over het toekomstige energiesysteem van de Energie Unie ook aandacht zal schenken aan verdere Europese integratie van energietransportnetwerken.
Verdere integratie van het Europese elektriciteitsnet is een belangrijk element voor realisatie van een toekomstbestendig energiesysteem. Tijdens de gedachtewisseling zal ik dan ook benadrukken dat de Europese lidstaten, mede in verband met de verwachte groei van niet-stuurbare elektriciteitsproductie, moeten investeren in de versterking van grensverbindingen tussen lidstaten. Daarnaast zullen we onze energiemarkten zoveel mogelijk aan elkaar moeten koppelen, zodat de beschikbare grensverbindingen zo efficiënt mogelijk worden benut. Bij de recente herziening van de Europese elektriciteitsverordening zijn ook een aantal nieuwe bepalingen opgenomen die uitdrukkelijk tot doel hebben om de benutting van bestaande grensverbindingen te verbeteren.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of in het verslag van de Europese Raad het verdere tijdpad van de discussie en het besluitvormingsproces over de langetermijnstrategie klimaat kan worden geschetst.
Ik heb in mijn brief van 25 februari jl. (Kamerstuk 31 793, nr. 186) in reactie op de motie Buma-Pechtold (Kamerstuk 35 000, nr. 15) de stand van zaken weergegeven met betrekking tot de onderhandelingen over de langetermijnstrategie en het ophogen van het 2030-doel naar 55%. In de brief is ook het verdere tijdpad van de discussie en het besluitvormingsproces over de EU langetermijnstrategie voor klimaat geschetst.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar een toelichting op het krachtenveld in de Raad, welke Lidstaten constructief zijn en welke niet, op het gebied van de vormgeving van het toekomstig energiesysteem.
Ik werk actief samen met een kopgroep die bestaat uit Finland, Zweden, Denemarken, Luxemburg, Frankrijk, Spanje, Portugal en Slovenië. Deze landen hebben een vergelijkbaar ambitieniveau. Er is nog geen lidstaat geweest die zich heeft uitgesproken tegen klimaatneutraliteit, wel zijn lidstaten zoals Polen, Hongarije en Bulgarije kritisch over het voorgestelde tijdspad.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke lidstaten wel en welke niet lijken te voldoen aan de hernieuwbare energieopwekkingsdoelstelling van 2020 (Renewable Energy Directive (2009/28/EC)) en welke gevolgen dit kan hebben op de plannen voor de Energie Unie en het behalen van de doelstelling in het Parijsakkoord.
De meest recente beschikbare statistieken over het aandeel hernieuwbare energie dateren van januari 2019 en betreffen het aandeel in het jaar 2017. Dit zijn de officiële statistieken van Eurostat over het aandeel hernieuwbare energie in de Europese Unie en individuele lidstaten. De EU als geheel had in 2017 een aandeel hernieuwbare energie van 17,5%. Het Europese doel voor 2020 is 20%. Volgens de Europese Commissie ligt de EU als geheel op koers om het doel voor 2020 te halen. Er is wel een aantal lidstaten dat achterloopt ten opzichte van hun nationale pad naar het aandeel hernieuwbare energie in 2020. Het is lastig om op basis van de stand in 2017 te stellen of lidstaten hun nationale doelstellingen niet lijken te gaan halen, omdat elke lidstaat een eigen groeipad heeft bepaald en dit kan bijstellen indien het achterloopt. Een aantal lidstaten heeft het nationale doel voor 2020 al in 2017 behaald, zoals Zweden, Denemarken en Kroatië. Een volledig overzicht van de stand van zaken in verschillende lidstaten is beschikbaar via Eurostat (beschikbaar via: https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Renewable_energy_statistics).
Daarnaast zijn alle Europese lidstaten verplicht om eind december 2019 hun Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK) in te dienen bij de Europese Commissie. Hierin nemen landen ook hun nationale plannen voor het aandeel hernieuwbare energie in 2030 op. Nederland zal hierin een ambitieus doel opnemen dat volgt uit het sluiten van het Klimaatakkoord en daarmee een significante bijdrage leveren aan het EU-doel voor 2030. Het INEK van lidstaten moet overeenkomen met hun nationale plannen (de Nationaal Vastgestelde Bijdragen) voor het Klimaatakkoord van Parijs. Daarmee is de inzet dat alle Europese landen hun bijdrage leveren aan zowel de Europese doelen als de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs.
Vragen van het lid Sienot over het Nederlandse doel voor het aandeel hernieuwbare energie in 2020 heb ik in mijn brief van 21 maart jl. beantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 1996). Conform de motie van de leden Sienot en Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 256) zal ik voor het zomerreces met een brief komen over het Nederlandse 2020-doel en de eventuele rol die het Joint Project Mechanism hierin kan spelen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke lidstaten reeds plannen hebben waarmee de doelstelling in het Parijsakkoord behaald kan worden.
Eind vorig jaar hebben EU-lidstaten hun concept Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen (INEK) ingediend bij de Europese Commissie. De Commissie gebruikt de periode tot juni om deze plannen te beoordelen en van commentaar te voorzien. Eind 2019 moeten alle lidstaten hun definitieve INEKs indienen. Op basis van deze plannen kan beoordeeld worden hoe landen bijdragen aan het halen van de doelstellingen uit het Parijsakkoord.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of er tijdens de informele Energieraad gesproken zal worden over de doelstelling van 55% CO2-reductie en vragen de Minister of hij bilaterale gesprekken gepland heeft met lidstaten die nog niet achter het doel van 55% CO2-reductie in 2030 in EU-verband staan.
De Europese 2030-doelstelling staat niet op de agenda van de informele Energieraad. De Nederlandse ambities voor zowel het 2030 als 2050-doel zullen wel terugkomen in bilaterale gesprekken. Beoogd is om bilaterale gesprekken met voor- en tegenstanders van het ophogen van het 2030-doel te houden.
De leden van de D66-fractie vraagt de Minister naar de inzet van Nederland bij het agendapunt over het Oostelijk Partnerschap.
Het kabinet onderschrijft de doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap: het bevorderen van vrede, stabiliteit en welvaart aan de oostgrens van Europa waarvan burgers in de OP-landen én in de EU profiteren. Het bevorderen van connectiviteit tussen de EU en de OP-regio, o.a. op het gebied van energie, draagt bij aan het realiseren van deze doelstellingen. Zo werkt de EU samen met de OP-landen in het kader van de Southern Gas Corridor en is een roadmap aangenomen voor energy interconnectivity projects tussen de EU en de OP-landen. De samenwerking met de OP-regio is gevat in de zogenaamde «20 for 2020» deliverables die in november 2017 werden aangenomen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de verwachte CO2-reductie in 2030 is door de verbeteringen in het ETS-systeem en de hogere ETS-marktprijs.
Het ETS-reductiedoel voor 2030 is bij de herziening van het de ETS-richtlijn gesteld op 43% ten opzichte van 2005. De hogere ETS-marktprijs is hier mede een gevolg van. De reductie zal naar verwachting hoger uitvallen omdat vanaf 2023 een deel van de emissierechten in de marktstabiliteitsreserve wordt opgenomen en vervolgens vernietigd. Hoeveel dit uiteindelijk in 2030 zal zijn, kan nu nog niet worden gezegd.
De leden van de D66-fractie constateren dat 50% van de opbrengsten van ETS-rechten door lidstaten besteed moet worden aan de klimaatdoelstellingen. Deze leden vragen de Minister hoe hij tegenover een hoger percentage van inzet van ETS veilingopbrengsten ten behoeve van klimaatfinanciering staat.
De ETS-veilingopbrengsten komen ten goede aan de Nederlandse schatkist. In de Nederlandse begrotingssystematiek zijn inkomsten en uitgaven gescheiden. Het oormerken van veilinginkomsten voor specifieke klimaatuitgaven past hier niet in. Over de middelen voor klimaatfinanciering moet dan ook los van de hoeveelheid middelen uit de veilinginkomsten worden besloten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met de Nederlandse positie dat de Europese energievoorziening in 2050 volledig klimaatneutraal moet zijn. Nederland zet echter niet in op een volledig hernieuwbaar energiesysteem, ondanks het feit een andere groep lidstaten hier wel voor pleit. Kan de Minister aan deze leden toelichten waarom Nederland zich niet bij deze laatste groep voegt? Kan de Minister toelichten wat zijn specifieke bezwaren zijn tegen dit systeem? Gezien het feit dat de discussie nog volop in gang is en de EU volgend jaar haar langetermijnstrategie op het gebied van klimaat bij de VN moet indienen willen de leden van de GroenLinks-fractie het belang van een koerswijziging benadrukken. Is de Minister hiertoe bereid?
Luxemburg, Spanje, Ierland en Slovenië hebben in een brief aan Commissaris Cañete gepleit voor het opnemen van een scenario met 100% hernieuwbare energie in de EU langetermijnstrategie voor klimaat. Ik heb het verzoek van deze landen voor een extra scenario gericht op 100% hernieuwbaar niet gesteund, omdat dit opties in de Europese energiemix uitsluit, o.a. kernenergie en CCS. Nederland pleit in Europa voor klimaatneutraliteit in 2050 en heeft een nationaal doel geformuleerd voor een 100% CO2-neutrale elektriciteitsproductie.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Gasrichtlijn. Deze leden zetten echter vraagtekens bij de toevoeging op Artikel 49 dat gaat over een onderhandelingsmechanisme voor ontheffingen van de richtlijn voor lijnen vanuit derde landen. Deze leden maken zich zorgen dat de nieuwe Gasrichtlijn minder strikt is op dit vlak. Kan de Minister Artikel 49aa concreet toelichten? Kan de Minister daarnaast toelichten wat het precieze verschil is met Artikel 36 uit de oorspronkelijke Gasrichtlijn?
De gewijzigde gasrichtlijn brengt pijpleidingen met derde landen onder het regime van de interne markt van de Europese Unie. Deze gasverbindingen zullen als gevolg daarvan ook moeten voldoen aan de eisen die gelden binnen de Europese interne markt zoals ontvlechting van productie, handel en levering van gas, derden toegang, prijsregulering en transparantie van prijzen en voorwaarden. Artikel 36 ziet op het verlenen van ontheffingen voor nieuwe gasinfrastructuren (gaspijpleidingen, LNG-installaties, gasopslagen). Lidstaten moeten dergelijke ontheffingen melden aan de Commissie.
De toegevoegde artikelen 49bis en 49ter zien specifiek op onderhandelingen over interconnectoren met derde landen. Artikel 49bis biedt lidstaten de bevoegdheid af te wijken van de richtlijn voor verbindingen die bestaan op het moment van inwerkingtreding van de richtlijn. Dergelijke afwijkingen moeten eveneens gemeld worden aan de Commissie. Artikel 49ter ziet op bestaande overeenkomsten en op overeenkomsten met derde landen over nog aan de leggen interconnectoren.
Het land waar de pijpleiding aanlandt, heeft de mogelijkheid de onderhandelingen over de voorwaarden voor interconnectoren te voeren, maar de Commissie dient hiervoor mandaat te verlenen en toetst de uitkomsten aan de hand van de gewijzigde gasrichtlijn. De laatstgenoemde procedure geldt zowel voor het herzien of hernieuwen van bestaande overeenkomsten als voor het sluiten van overeenkomsten voor nieuwe verbindingen met derde landen. Omdat pijpleidingen met derde landen onder het EU-recht komen te vallen is de Commissie eveneens bevoegd zelf de onderhandelingen over verbindingen met derde landen te openen. Het is dus niet zo dat de toevoeging ertoe leidt dat de (gewijzigde) gasrichtlijn minder strikt wordt toegepast.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de politieke verklaring over «Sustainable and Smart Gas Infrastructure for Europe». Wat is echter de Nederlandse inzet voor deze politieke verklaring?
De politieke verklaring vraagt aandacht voor zowel het verstandig inzetten van de bestaande gasinfrastructuur voor de verduurzaming van het energiesysteem als voor het inzetten op een groter aandeel van verschillende vormen van hernieuwbaar gas. Nederland steunt de inzet op deze onderwerpen. Inzet op groen gas en duurzame waterstof is onderdeel van het ontwerp-Klimaatakkoord. Als land met een uitgebreide gasinfrastructuur vinden wij het ook van belang om goed te onderzoeken hoe de bestaande infrastructuur ingezet kan worden voor de energietransitie en voor systeemintegratie. Nederland verwelkomt een actief Europees debat over deze onderwerpen. De Nederlandse inzet is om deze verklaring te koppelen aan het streven naar een klimaatneutraal energiesysteem in 2050 en om de Europese Commissie op te roepen tot een Europese strategie voor hernieuwbaar gas, inclusief een actieplan voor duurzame waterstof (als vervolg op de Hydrogen Initiative ondertekend in Linz in september 2018).
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat het Oostelijk Partnerschap op de agenda staat waarbij wordt gesproken over de infrastructuur van gas en elektriciteit tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap. Ongetwijfeld wordt de Trans-Anatolian gas pipeline (TANAP) hierbij besproken. De landen die betrokken zijn bij deze pijpleiding en mogelijk in de toekomstig nog worden betrokken hechten over het algemeen weinig waarde aan mensenrechten en kennen een autoritair regime. Nederland heeft een bijzondere positie hierbij, aangezien het hoofdkwartier van TANAP is gevestigd in Nederland. Kan de Minister uiteenzetten wat de actuele ontwikkelingen zijn rondom TANAP, wat de belangen zijn voor de EU en wat de positie is van Nederland en de EU?
Sinds juni 2018 is de Trans-Anatolian Pipeline (TANAP), gaspijplijn operationeel. TANAP maakt samen met de Trans-Adriatic Pipeline (TAP) onderdeel uit van de Zuidelijke Gas Corridor en vervoert gas vanuit het Shah Deniz gasveld in Azerbeidzjan via Turkije naar Griekenland. TANAP is 1.850 km lang en heeft een capaciteit van 16 bcm. Daarvan vloeit 6 bcm naar Turkije. De resterende 10 bcm zullen via TAP doorvloeien naar de EU. TAP is door de Europese Commissie als Project of Common Interest (PCI) aangemerkt en is voor 85% gereed. De EU acht de Zuidelijke Gas Corridor van belang vanwege energiezekerheid en diversificatie van energiebronnen en -routes. Ook Nederland acht dit van belang, naast het vergroten van het aandeel van hernieuwbare energie in de Europese energiemix.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de mogelijkheden zijn voor een CO2-importheffing op EU-niveau, ook met het oog op de positieve ontwikkelingen in Nederland rondom een nationale CO2-belasting. Klopt het dat de industrie hier ook voor pleit? Wat is de positie van de Minister in dit verband? Wat is het Europese speelveld rondom dit onderwerp?
Het kabinet wil schone productie van goederen bevorderen. Een belangrijk instrument hiervoor is het Europese emissiehandelssysteem voor CO2 voor Europese producenten. Dit systeem draagt zowel bij aan verlagen van emissies als het behouden van een gelijk speelveld. Het emissiehandelssysteem beschermt sectoren tegen mogelijke risico’s voor verplaatsen van productie en emissies naar landen buiten de EU. Op basis van de benchmark van de 10% schoonst producerende bedrijven kent de EU kosteloze emissierechten aan bedrijven toe. Voor de industrie is het belangrijk dat maatregelen het gelijke speelveld met concurrenten niet in gevaar brengt. In het algemeen zullen zij pleiten voor maatregelen op mondiale of Europese schaal. Een CO2-importheffing is een heffing aan de buitengrens van de EU. Heffingen aan de buitengrens zijn een exclusieve bevoegdheid voor de EU. In de EU bestaat weinig draagvlak om een CO2-importheffing in te voeren, aanvullend op het Europese emissiehandelssysteem. Afhankelijk van de precieze invulling van de heffing bestaat de mogelijkheid dat een CO2-importheffing zich niet verhoudt met de WTO-regels. Ook is het complex om te bepalen met hoeveel CO2-emissie de producten van buiten de EU zijn geproduceerd, waardoor een dergelijke heffing ook gepaard zal gaan met hoge administratieve lasten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie steunen de inzet voor een klimaatneutrale Unie in 2050. Zij onderstrepen dat dit inderdaad betaalbaar moet zijn: huishoudens moeten zoveel mogelijk profiteren van de omschakeling zodat de energierekening omlaag kan. Een rechtvaardig en effectief klimaatbeleid begint volgens deze leden dan ook bij het verduurzamen van de meest vervuilende industrie. Zal de Minister pleiten voor een Europese CO2-heffing? De leden van de SP-fractie zien dit als noodzakelijke stap, waarbij de opbrengst kan worden gestoken in de verduurzaming van woningen om zo de huishoudens te ondersteunen.
Op dit moment wordt de vormgeving van een nationale CO2-heffing voor de industrie uitgewerkt. Tegelijkertijd heeft het voor dit kabinet de voorkeur om een minimum CO2-prijs te realiseren op Europees niveau. Hier zullen wij dus altijd op blijven inzetten. In de praktijk is het echter lastig om hierover op Europees niveau overeenstemming te bereiken, daarom zoeken we de samenwerking op met gelijkgestemde ambitieuze landen in regionaal verband om onze ambities op het gebied van CO2-beprijzing te realiseren. Zo heeft Nederland tijdens COP24 in Katowice met Frankrijk, Denemarken, Zweden, Finland Portugal, Ierland en Italië een verklaring ondertekend dat wij ons daarvoor inzetten.
De leden van de SP-fractie merken op dat er teveel wordt uitgegaan van de markt. Zij stellen dat een betrouwbare en betaalbare energievoorziening, die op duurzaamheid wordt aangestuurd, het beste publiek geregeld kan worden. Deze waarden zijn niet in goede handen wanneer deze worden overgelaten aan de markt. Hoe worden deze waarden binnen de EU geborgd?
Betrouwbaarheid, betaalbaarheid en verduurzaming van de energievoorziening worden door de wetgevende EU-kaders geborgd. Met de Europese energie-unie en de onderliggende wetgeving zijn de wettelijke kaders gesteld waarbinnen de markt kan opereren. Die kaders zorgen ervoor dat het energiesysteem betrouwbaar, betaalbaar en duurzaam is.
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de systeemintegratie waar naar toe wordt gewerkt. Welke knelpunten ziet de Minister op weg naar meer systeemintegratie? Hoe wordt de balans tussen een goede en betrouwbare energievoorziening en soevereiniteit van de lidstaten ten aanzien van de eigen energiemix gevonden? Wat kan er ten aanzien van systeemintegratie wel en wat kan er niet tussen lidstaten onderling worden afgestemd?
Het is de verwachting dat naarmate de energietransitie vordert, de verschillende onderdelen van het energiesysteem (elektriciteit, gas en warmte) steeds meer geïntegreerd worden. Op deze manier ontstaat meer flexibiliteit in het energiesysteem, dat nodig is om de betrouwbaarheid van de energievoorziening ook bij hoge aandelen weersafhankelijke energie te borgen. Een voorbeeld hiervan is de omzetting van windenergie in waterstof op momenten dat het hard waait, om deze waterstof vervolgens te benutten op windstille dagen.
Systeemintegratie kan gevolgen hebben voor de wijze waarop de verschillende energiemarkten nu geordend zijn. Op dit moment onderzoek ik welke eventuele knelpunten er zijn om te komen tot een meer geïntegreerd systeem. Daarbij bezie ik tevens met mijn Europese collega’s hoe we ons beleid beter op elkaar kunnen afstemmen, bijvoorbeeld door gezamenlijk regelgevende barrières weg te nemen en investeringen in de sector te stimuleren. Mede in dit kader zal ik de Commissie oproepen om een integrale aanpak te formuleren. Een betrouwbare energievoorziening blijft daarmee voor mij, en voor mijn Europese collega’s, één van belangrijkste de pijlers van het toekomstige energiesysteem.
De verwachte systeemintegratie en het belang van afstemming binnen de EU, laat onverlet dat het aan de lidstaten is om, naast de Europese doelen voor hernieuwbare energieproductie, hun eigen energiemix te bepalen.
Kan er specifieker worden ingegaan op de rol van CCS? Welke rol ziet de Minister hier weggelegd voor de EU? De leden van de SP-fractie benadrukken dat de inzet op CCS niet ten koste mag gaan van de daadwerkelijke verduurzaming van de industrie. De industrie moet verduurzamen, daar moeten de ambities op zijn gericht, aldus deze leden.
Nederland zet in op Europese samenwerking om de kennis over CCS te vergroten en de toepassingskosten te verlagen. De Commissie steunt projecten gericht op ontwikkeling en toepassing van CCS en stelt daarvoor subsidiegelden beschikbaar, zoals de CEF-gelden waar projecten met een PCI-status aanspraak op kunnen maken en in samenwerking met verschillende lidstaten in het ERANET Cofund ACT I Programma waar ook Nederland een bijdrage aanlevert. Dit laat onverlet dat ik met de SP-fractie deel dat de inzet van CCS niet ten koste mag gaan van de verdere verduurzaming van de industrie en ik mij dan ook inzet om ongewenste verdringing te voorkomen.
De leden van de SP-fractie vragen welke belemmeringen er zijn ten aanzien van gebruik van de bestaande gasinfrastructuur voor hernieuwbaar gas.
De bestaande gasinfrastructuur is in de eerste plaats geschikt voor transport van aardgas. Groen gas is een hernieuwbaar gas dat zo wordt bewerkt dat het sterk op aardgas lijkt. Groen gas kan dus probleemloos in de bestaande gasinfrastructuur getransporteerd worden. Voor de andere gassen is de transportinfrastructuur tegen relatief lage kosten ook geschikt te maken. De toestellen van de eindgebruikers kunnen andere hernieuwbare gassen dan groen gas echter doorgaans niet aan. De toestellen dienen vervangen te worden of aangepast. Zelfs het relatief kleine verschil in aardgassamenstelling tussen laag- en hoogcalorisch gas leidt er al toe dat het bijzonder gecompliceerd is om eindgebruikers deze overstap te laten maken. Voor geheel andere gassen als waterstof, biogas en syngas is de noodzakelijke aanpassing groter; waarschijnlijk is vervanging van de toestellen noodzakelijk.
Verder vragen zij de Minister in te gaan op de verschillende vormen en herkomst van hernieuwbaar gas, zoals groen gas en synthetisch gas.
De overkoepelende term hernieuwbare gassen verwijst naar een verzameling van niet-fossiele gassen. Afhankelijk van de gebruikte productiemethode en de samenstelling van het gas kunnen verschillende typen hernieuwbaar gas onderscheiden worden. Een overzicht omvat:
– Biogas is een ongezuiverde gasmengsel dat ontstaat bij de vergisting van biomassa en rond de 60% methaan bevat. Dit gas voldoet niet aan de gaskwaliteitseisen die gelden voor invoeding in het gasnet.
– Syngas is een ongezuiverd gasmengsel dat verkregen is uit de vergassing van biomassa. Dit gas voldoet niet aan de gaskwaliteitseisen die gelden voor invoeding in het gasnet. Syngas kan ook verkregen worden uit de vergassing van kolen, maar geldt dan niet als hernieuwbaar gas.
– Groen gas is biogas of syngas dat is opgewerkt tot aardgaskwaliteit en dus ingevoed kan worden in het gasnet.
– Waterstofgas is een gas dat geproduceerd kan worden via de splitsing van water in waterstof en zuurstof middels elektrolyse. Dit gas kan ook op een niet-hernieuwbare wijze geproduceerd worden door de splitsing van aardgas in waterstof en koolstofdioxide. Dit gas voldoet niet aan de gaskwaliteitseisen die gelden voor invoeding in het gasnet.
– Bio-methaan is een mengsel van waterstof en koolstofdioxide en ontstaat door de toevoeging van koolstofdioxide aan waterstof. Indien dit gas voldoet aan de gaskwaliteitseisen, kan het ingevoed worden in het gasnet.
Aan welke criteria moet hernieuwbaar gas voldoen om «groen» genoemd te kunnen worden?
Een hernieuwbaar gas valt binnen de categorie groen gas indien het is opgewerkt tot aardgaskwaliteit en geschikt is voor invoeding in het gasnet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden de Partij voor de Dierenfractie constateren dat de Europese Commissie deze maand de herziening van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie heeft afgerond. Met de publicatie van de «delegated act», het sluitstuk van de Richtlijn Hernieuwbare Energie 2 (RED2), zijn ook de aangescherpte voorwaarden om biobrandstoffen al dan niet mee te mogen laten tellen in het aandeel hernieuwbare energie definitief geworden. De grootste doorbraak is de classificatie van palmolie als niet-duurzaam. De Europese Commissie erkent de negatieve impact van palmolie op het klimaat; biodiesel op basis van palmolie is drie keer zo klimaatschadelijk als gewone diesel en draagt sterk bij aan ontbossing (hoge «ILUC-factor»). Daarom mag palmolie als biobrandstof straks niet meer meetellen voor het behalen van de duurzame energiedoelen van de EU. De RED2 kent als het gaat om biobrandstoffen echter ook forse zwaktes. Zo zijn er ondeugdelijke vrijstellingen, waardoor toch delen palmolie wel gebruikt mogen blijven worden. De leden van de PvdD-fractie verzoeken de Minister en zijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, om verwatering van deze «delegated act» niet toe te staan en dus geen gehoor te geven aan oproepen van industriële lobby of de lobby van palmolieproducerende landen om het uitvoeringsbesluit te verwerpen. Graag ontvangen deze leden hier een reactie op.
Zoals door de Staatssecretaris is toegezegd tijdens het VAO Milieuraad van 14 maart 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 63, VAO Milieuraad) wordt uw Kamer, naar verwachting de week van 1 april, schriftelijk geïnformeerd over de gedelegeerde handeling hoog en laag ILUC-risico grondstoffen voor biobrandstoffenproductie [C(2019) 2055 final] die de Europese Commissie op 13 maart heeft vastgesteld.
De leden van de PvdD-fractie betreuren het besluit van de EU om het gebruik van een niet-duurzaam geclassificeerde biobrandstof pas in 2023 te gaan afbouwen en pas per 2030 te beëindigen. Zijn de Minister en zijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat bereid om bij de lidstaten aan te dringen op scherper nationaal beleid, zoals een stand-still van het palmoliegebruik tot 2023 en overig ontmoedigend beleid gericht op palmoliediesel? Graag ontvangen deze leden hier een reactie op.
Zoals door de Staatssecretaris is toegezegd tijdens het VAO Milieuraad van 14 maart 2019 wordt uw Kamer, naar verwachting de week van 1 april, schriftelijk geïnformeerd over de gedelegeerde handeling hoog en laag ILUC-risico grondstoffen voor biobrandstoffenproductie [C(2019) 2055 final] die de Europese Commissie op 13 maart heeft vastgesteld.
Volgens de leden van de PvdD-fractie is een andere tekortkoming in de RED2 dat soja als biodiesel onterecht niet geclassificeerd zijn als «High ILUC». Biodiesel gebaseerd op soja draagt ook sterk bij aan ontbossing en is het twee keer zo klimaatschadelijk als gangbare diesel. Deelt de Minister de mening dat soja onterecht is geclassificeerd als duurzame biobrandstof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn de Minister en zijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, bereid tot aanvullend nationaal ontmoedigend beleid gericht op soja als diesel?
Zoals door de Staatssecretaris is toegezegd tijdens het VAO Milieuraad van 14 maart 2019 wordt uw Kamer, naar verwachting de week van 1 april, schriftelijk geïnformeerd over de gedelegeerde handeling hoog en laag ILUC-risico grondstoffen voor biobrandstoffenproductie [C(2019) 2055 final] die de Europese Commissie op 13 maart heeft vastgesteld. In deze brief wordt ook ingegaan op de Nederlandse inzet ten aanzien van de gedelegeerde handeling.
In het ontwerp-Klimaatakkoord zijn aanvullende afspraken gemaakt, namelijk dat de huidige praktijk waarbij geen inzet plaatsvindt van biobrandstoffen geproduceerd uit palm- en sojaolie in Nederland, wordt voortgezet.
De leden van de PvdD-fractie verwelkomen aanscherping van de regels voor diesels afkomstig van voedselgewassen (eerste generatie biobrandstoffen). Inmiddels erkent ook de Europese Commissie de negatieve klimaatimpact daarvan. Ook de Europese Commissie beseft dat het gebruik van voedselgewassen als biobrandstof veel verschuivend landgebruik veroorzaken en veel meer CO2-schade veroorzaken dan aanvankelijk werd aangenomen. In de RED2 is daarom een «freeze» afgesproken, oftewel: lidstaten mogen straks niet meer voedselbrandstoffen meetellen dan ze in 2020 gebruiken (+1%). Delen de Minister en zijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, deze analyse inzake de RED2 met betrekking tot de negatieve klimaatimpact van voedselbrandstoffen? Staan zij achter deze limitering van voedselbrandstoffen? Kan er op worden gerekend dat Nederland dit maximum zal hanteren voor eerste generatie biobrandstoffen? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord komen alle partijen overeen dat voor het realiseren van deze hernieuwbare energiedoelstelling voor transport in ieder geval niet meer additionele biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen in Nederland worden ingezet dan het niveau van 2020. Dit maximum wordt gehanteerd in het implementatietraject voor de herziene Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED2) in de Wet Milieubeheer en het Besluit en de Regeling Energie Vervoer.