Kabinetsreactie op het juridische onderzoeksrapport ‘Algoritmes en grondrechten’ van de Universiteit Utrecht
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Brief regering
Nummer: 2019D12863, datum: 2019-03-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-26643-601).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Onderdeel van kamerstukdossier 26643 -601 Informatie- en communicatietechnologie (ICT).
Onderdeel van zaak 2019Z06178:
- Indiener: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2019-04-02 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-04-04 11:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2019-05-16 13:00: Digitale overheid (Algemeen overleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2019-05-22 13:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 601 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2019
In 2018 is verschenen het juridische onderzoeksrapport «Algoritmes en grondrechten» van de Universiteit Utrecht.1 Het onderzoek is verricht in opdracht van mijn ministerie en biedt een quick scan waarin de (potentiële) gevolgen zijn geanalyseerd van het gebruik van de algoritme-gedreven technologieën Big Data, Internet of Things en Kunstmatige Intelligentie voor vier clusters van grondrechten: privacyrechten, gelijkheidsrechten, vrijheidsrechten en procedurele rechten. Het onderzoeksrapport geeft een belangrijke aanzet voor de beantwoording van de vraag waar zich serieuze grondrechtelijke knelpunten (kunnen) voordoen als gevolg van voornoemde technologieën. Ik heb met veel waardering kennis genomen van het zorgvuldige en gedegen rapport. In reactie erop deel ik u, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Rechtsbescherming, het volgende mee. Kern van het navolgende is de onderkenning dat nieuwe technologieën relevantie hebben voor vele grondrechten en dat het belang van de effectieve realisering daarvan door wetgever, bestuur en rechter ook in het digitale tijdperk voorop staat. Dat betekent onder andere dat wetgeving waar nodig nieuwe knelpunten moet adresseren en dat het van de overheid bijzondere inspanning vergt ook ten aanzien van het gebruik van algoritmes de zorgvuldige afweging tussen de bescherming van grondrechten en andere belangen te blijven bewaken.
Achtergrond van de onderzoeksopdracht
Sinds oudsher zijn mens en techniek met elkaar verbonden. De ontwikkeling en toepassing van nieuwe (digitale) technologieën hebben altijd kansen en risico’s met zich gebracht, zowel voor mens en samenleving, als voor de later opgekomen financiële markten en het functioneren van de staat als democratische rechtsstaat. Vele studies daarover zijn verschenen, waaronder het in opdracht van mijn ministerie uitgebrachte rapport «Opwaarderen» van het Rathenau Instituut in 2017.2 In dat rapport werd beschreven hoe de razendsnelle ontwikkeling en samenloop van vele technologieën heeft geleid tot een nieuwe fase in de digitale samenleving, waarin fysieke en digitale wereld onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Big Data, Internet of Things (hierna: IoT) en Kunstmatige Intelligentie (hierna: AI)3 zijn belangrijke drijvers van dit proces van digitalisering en kunnen het dagelijks leven van mensen en het functioneren van bedrijven en overheden aanzienlijk beïnvloeden. Daarmee kan ook de bescherming van grondrechten in het geding zijn. Daarop wijzen behalve het Rathenau Instituut, ook andere commissies en instituten, zoals reeds de Commissie grondrechten in het digitale tijdperk (2000), de Staatscommissie Grondwet (2010) en later de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR; 2016) en Van Est en Gerritsen (2017).4 In die onderzoeksrapporten stonden overwegend centraal de gevolgen van technologieën voor de relationele en informationele privacy en gegevensbescherming, waarbij de twee eerstgenoemde commissierapporten zich voornamelijk concentreerden op de vraag of bestaande grondwettelijke grondrechten aanpassing behoefden en of er nieuwe grondrechten zouden moeten worden opgenomen in de Grondwet. Laatstbedoelde rapporten hebben – hoe waardevol ook – niet geleid tot voorstellen tot aanpassingen van de Grondwet, behoudens het in eerste lezing aanvaarde voorstel voor een techniekonafhankelijk brief- en telecommunicatiegeheim.5 Een specifiek op Nederland gerichte juridische en systematische studie naar de gevolgen van (de nieuwe) technologieën op andere grondrechten dan privacy, briefgeheim en gegevensbescherming ontbrak. De onderzoekers is daarom gevraagd door middel van een quick scan bij te dragen aan de vulling van dat hiaat. De aanzet daartoe is nu gegeven met het onderzoeksrapport «Algoritmes en grondrechten» (2018).6
Opzet en samenvatting onderzoek
In het eerste hoofdstuk van hun rapport schetsten de onderzoekers een overzicht van het functioneren van de drie technologieën Big Data, IoT en AI en de slimme algoritmes als gemeenschappelijke deler daarvan (hoofdstuk I). Daarna volgt in Hoofdstuk II het grondrechtelijk kader dat centraal staat in dit onderzoek: privacy-rechten, vrijheidsrechten, gelijke behandelingsrechten en procedurele rechten. Hoofdstuk III vormt de kern van het onderzoek en gaat in op de impact van genoemde technologieën op voornoemde grondrechten. Daarbij wordt specifiek besproken welke technologische toepassing op welke manier tot grondrechtelijke spanningen of problemen leidt of kan leiden. Tot slot wordt in het samenvattende hoofdstuk IV een aanzet gegeven voor de vraag waar zich de grootste grondrechtelijke knelpunten (kunnen) voordoen.
Samenvattend signaleren de onderzoekers een breed palet aan grondrechtelijke knelpunten, die voortkomen uit de brede impact die algoritmes en daarop berustende technologieën kunnen hebben op verschillende aspecten van mensenlevens, al dan niet in combinatie met het vaak weinig transparante karakter van deze algoritmes. Daarnaast speelt mee dat grondrechten een ruim toepassingsbereik hebben, waardoor de (negatieve) gevolgen van het gebruik van algoritmes al snel binnen de reikwijdte van deze grondrechten vallen.7 De onderzoekers wijzen er op dat het lastig is enige rangorde in ernst van knelpunten aan te geven, vanwege de samenhang van de grondrechtenclusters en de sterke continue ontwikkeling van de technologieën. Toch wijzen zij op twee eruit springende, belangrijkste grondrechtelijke knelpunten, namelijk op het terrein van gelijke behandeling en procedurele rechten.8 Bij deze grondrechten(clusters) staat de effectieve waarborging ervan onder druk vanwege de vooringenomenheid (bias)9 en ondoorzichtigheid van algoritmes. Daarom zien de onderzoekers als belangrijke opgave de vergroting van de neutraliteit en transparantie van algoritmes.10 Verschillende actoren spelen daarbij een rol, waaronder voornamelijk de wetgever, het bestuur en de rechter.11
Belang grondrechten en verantwoordelijke actoren
In reactie op de onderzoeksresultaten stel ik graag het belang van grondrechten en de effectieve realisering daarvan door wetgever, bestuur en rechter voorop, zoals ik ook uiteen heb gezet in mijn reactie op het jaarrapport van het College voor de rechten van de mens.12 Dit is in het digitale tijdperk niet fundamenteel anders.13 Digitale technologieën kunnen bijdragen aan de realisering van grondrechten, bijvoorbeeld de vrije meningsuiting, informatiegaring, demonstratierecht en een efficiënte, betere gezondheidszorg. Door sociale media kunnen burgers bijvoorbeeld sneller hun mening uiten, en gelijkgestemden elkaar vinden, en door online tools kunnen journalistieke media als Bellingcat meer informatie boven tafel krijgen. Tegelijkertijd kunnen technologische toepassingen ook leiden tot inperkingen van grondrechten, wat bij het handelen door de overheid onder omstandigheden geboden en gerechtvaardigd kan zijn als wordt voldaan aan een aantal strikte voorwaarden, zoals proportionaliteit. Daarbij roepen door overheid en private actoren ingezette technologieën, in het bijzonder slimme algoritmes, ook nieuwe en indringende grondrechtelijke knelpunten op, zoals het onderzoek «Algoritmes en grondrechten» overtuigend aantoont. Ook bij de adressering van die knelpunten kunnen technologieën een nuttige functie vervullen en spelen wetgever, bestuur en rechter een cruciale rol. Deze knelpunten en de overheidsinzet bij de adressering daarvan bespreek ik hierna. Daarbij staan centraal neutraliteit, non-discriminatie, transparantie en procesrecht, het belang van gegevensbescherming voor de bescherming van (andere) grondrechten en de rol van wetgever en bestuur.
Neutraliteit, bias en non-discriminatie
Een belangrijke zorg van de onderzoekers is dat algoritmes niet objectief zijn, maar altijd een bias in zich hebben, wat kan leiden tot een ongerechtvaardigd onderscheid tussen (groepen) personen. Dit risico van bias doet zich voor in het gelijke behandelingsrecht (in het kader van bijvoorbeeld recruitment, sociale zekerheid, marketing, verzekeraars en kredietverlening), maar ook bij andere grondrechten, zoals het demonstratierecht, de vrijheid van vereniging, toegang tot informatie, en het passief kiesrecht. In die gevallen kunnen er gevolgen zijn voor de uitoefening van grondrechten door bias in de manier waarop persoonsgegevens worden verwerkt. Door een vooringenomen risicoprofiel kan men bijvoorbeeld uitgesloten worden van deelname aan een bepaalde vereniging, een demonstratie of een politieke partij. Dat kan algoritmische discriminatie opleveren die lastig is te bestrijden, onder andere omdat de (soms gemaskeerde) ondoorzichtigheid en complexiteit van algoritmes het voor betrokkenen moeilijk maken om vast te stellen hoe en op welke gronden onderscheid wordt gemaakt door het systeem.14
Ik hecht eraan dat het discriminatieverbod zoals onder andere vastgelegd in artikel 1 Grondwet en is uitgewerkt in de gelijke behandelingswetgeving ook effectief kan worden gehandhaafd bij de toepassing van algoritme-gedreven technologieën. Een oplossingsrichting voor de genoemde knelpunten zal moeten worden bezien in de combinatie van het gelijke behandelingsrecht en het databeschermingsrecht. Dit laatste is verankerd in onder andere artikel 10 lid 2 en 3 van de Grondwet, artikel 8 van het Handvest van de Grondrechten van de EU en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Met name de AVG biedt hier een aantal relevante aanknopingspunten. De AVG stelt regels inzake bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, in alle maatschappelijke sectoren voor overheden en bedrijven, waaronder ook verwerkingen van persoonsgegevens die plaatsvinden in het kader van Big Data, AI of het IoT, en verwerkingen waarbij gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde besluitvorming. Zo is volgens artikel 9 AVG de verwerking van bijzondere persoonsgegevens (zoals godsdienst, etniciteit, etc.) in principe verboden, tenzij uitzonderingen zijn aangewezen. Ook vermeldt overweging 71 van de AVG dat verwerkingsverantwoordelijken als waarborg «passende wiskundige maatregelen» moeten nemen om bijvoorbeeld discriminatie te voorkomen. Daarnaast moeten bij het maken van een Privacy Impact Assessment, op grond van artikel 35 AVG, voorafgaande aan de gegevensverwerking altijd de mogelijke effecten op de rechten en vrijheden van data subjecten worden onderzocht. Dit kan helpen om discriminatieproblemen bij de toepassing van algoritmes aan de voorkant te voorkomen.15 Op grond van artikel 15 AVG kunnen toegangsrechten mensen van wie gegevens zijn verwerkt, helpen achteraf te beoordelen of hun gegevens op de juiste manier zijn verwerkt en eventueel helpen om discriminatie bloot te leggen.
Regelgeving, technologiebestendigheid daarvan en uitvoering behoeven echter voortdurend aandacht. Bias bij algoritmes is dan ook een uitgesproken zorg van overheidsorganisaties, blijkt uit het in opdracht van mijn ministerie door het CBS uitgevoerde onderzoek naar algoritmegebruik bij de overheid.16 En daarom verkent de Minister voor Rechtsbescherming momenteel de mogelijkheid van aanvullende wettelijke waarborgen bij big data toepassingen door de overheid. Verder onderzoekt het kabinet de toepassing van anti-discriminatiewetgeving en het databeschermingsrecht bij het gebruik van algoritmes. Daarbij richt het zich op de vraag wat nodig is om voldoende bescherming in deze nieuwe situatie te bieden, hoe deze bescherming eruit moet zien, en hoe de bepalingen uit het gegevensbeschermingsrecht zich verhouden tot de anti-discriminatiewetgeving en wat de consequenties daarvan zijn voor handhaving. Het kabinet realiseert zich de rol die ook de Autoriteit persoonsgegevens en het College voor de rechten van de mens hierin hebben ten aanzien van de naleving van respectievelijk het databeschermingsrecht en het gelijke behandelingsrecht en hun onderlinge verhouding. Het 25-jarig jubileum van de Algemene wet gelijke behandeling dit najaar wil ik aangrijpen om aandacht te besteden aan de toekomstbestendigheid van deze wetgeving in het licht van de nieuwe algoritme-gedreven technologieën.
Transparantie en het eerlijk procesrecht
Transparantie van algoritmes is het tweede belangrijke en terugkerend thema in het onderzoek. Zo maken de steeds complexere slimme algoritmes het moeilijker voor betrokkenen en derden, zoals toezichthouders, te controleren of algoritmes en analysemethoden niet onbedoeld discrimineren of andere schadelijke neveneffecten hebben. Transparantievraagstukken spelen ook bij vrijheidsrechten en procedurele rechten. Ten aanzien van vrijheidsrechten kan informatie via zoekmachines en sociale media bijvoorbeeld zo gepresenteerd worden dat de politieke meningsvorming van burgers beïnvloed wordt zonder dat zij daar zicht op hebben. Wat betreft procedurele rechten geldt dat een beslissing lastiger aanvechtbaar is als niet voldoende duidelijk is op grond waarvan die beslissing is genomen en dat burgers een ongelijke procespositie kunnen hebben als zij geen inzicht hebben in de achtergrond van de zaken die in het proces worden besproken.
De onderzoekers hebben hier een tweede zeer relevant vraagstuk aangesneden, waarvoor inmiddels de nodige aandacht aanwezig is. Zo heeft de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse zaken, op 9 oktober 2018 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd,17 waarin wordt ingegaan op de transparantie van algoritmes in gebruik bij de overheid en de verplichtingen die daaromtrent voortvloeien uit de AVG. Daarnaast is het thema geadresseerd door de Afdeling advisering van de Raad van State18 en in de kabinetsreactie op haar advies, waarin is beschreven hoe we de benodigde transparantie verder kunnen verbeteren.19 Daarbij is ook gewezen op een verruimde interpretatie van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op de recente bestuursrechtspraak. Daaruit blijkt dat een bestuursorgaan zorg moet dragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de keuzes, aannames en gegevens bij een geautomatiseerd proces dat geheel of ten dele de grondslag vormt voor een besluit, zodat de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames kan controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten.20
Voorts werkt een interdepartementale werkgroep aan het opstellen van richtlijnen voor het inzichtelijk maken van algoritmes die de overheid gebruikt, ten behoeve van toezichthouders en de rechtspraak, en van richtlijnen ten behoeve van publieksvoorlichting over big data toepassingen door de overheid. Ook is mijn ministerie volop bezig met een brede dialoog over publieke waarden – waaronder transparantie – en mensenrechten en de waarborging hiervan in de informatiesamenleving.21 Deze dialogen worden gevoerd met burgers, bedrijfsleven en wetenschap.
Toegenomen belang van databeschermingsrecht voor bescherming grondrechten
Zoals hiervoor is gebleken, levert het databeschermingsrecht – met name de AVG – belangrijke aanknopingspunten voor het verhelpen van de grondrechtelijke knelpunten inzake non-discriminatie en procedurele rechten waar de onderzoekers terecht de vinger op leggen. Mede door de snelle technologische ontwikkeling is het van belang om regelmatig te beoordelen of de (U)AVG nog voldoende bescherming en rechtszekerheid biedt. Die beoordeling zal plaatsvinden met de formele evaluatie van de AVG en de UAVG, die respectievelijk uiterlijk 25 mei 2020 en 25 mei 2021 moeten zijn afgerond. Ook overigens zal het kabinet de ontwikkelingen rond het databeschermingsrecht nauwgezet volgen, mede ter uitvoering van de motie-Koopmans c.s.,22 waarin de regering wordt verzocht de ervaringen met betrekking tot de UAVG te inventariseren en in het licht daarvan zo nodig maatregelen te treffen.
Aandacht voor ICT bij inperkingen grondrechten en constitutionele toets ex ante
Het onderzoek «Algoritmes en grondrechten» laat zien dat gebruikmaking van algoritme-gedreven technologieën kan leiden tot (onvoorziene) inperkingen van grondrechten. Dergelijke gevolgen zijn op zich zelf niet nieuw aan de inzet van nieuwe technologieën, maar behoeven wel extra aandacht. Inperkingen kunnen onder omstandigheden zijn geboden en gerechtvaardigd, mits wordt voldaan aan een aantal strikte grondrechtelijke voorwaarden. Deze komen in essentie neer op de eis van toegankelijke en voorzienbare wetgeving die een of meer vastgestelde legitieme doelen dient en proportioneel is. Ook bij de inzet van nieuwe technologieën, de vorming van beleid en de voorbereiding van nieuwe regelgeving dient daarmee rekening te worden gehouden. Ten behoeve daarvan kunnen dienstig zijn de vele institutionele mechanismen en instrumenten die zijn ontwikkeld in het kader van de constitutionele toets ex ante, waarvan de resultaten hun weerslag (dienen te) vinden in de memorie van toelichting bij wetgeving en in BNC Fiches.23 In de Handreiking toetsing aan hoger recht die ik dit voorjaar zal uitbrengen voor betrokkenen binnen de rijksdienst zal expliciete aandacht worden besteed aan de relevantie van het toetsingskader voor de inperking van grondrechten door middel van algoritme gedreven-technologieën bij overheidsbevoegdheden. Mede in het kader van de proportionaliteit van de inzet van nieuwe technologieën kan periodieke evaluatie ervan zijn aangewezen, evenals het gebruik van tijdgebonden en specifiek geformuleerde experimenteerwetgeving of, in situaties van ingrijpender aard, de opneming van een horizonbepaling. Dergelijke voorzieningen zijn niet nieuw, maar behoeven bewuste overweging in het geval van de zich snel en zichzelf ontwikkelende technologieën waarvan overheid en bedrijfsleven gebruik maken.
Bescherming andere grondrechten, onderzoek en de rol van het bestuur
De onderzoekers benoemen nog een aantal minder urgente, maar wel belangrijke knelpunten, zoals op het gebied van de menselijke autonomie, die mogelijk onder druk komt te staan als met behulp van slimme technologieën gedrag wordt voorspeld en beïnvloed, of de relatie tussen slimme huis- en eHealth applicaties en de bescherming van de woning en de lichamelijke integriteit als specificaties van het algemene privacyrecht. Ook deze thema’s verdienen nadere aandacht. Het kabinet bereidt een visie voor op de bescherming van de horizontale privacy met een aantal maatregelen om de bescherming daarvan te verbeteren. Tot slot noemen de onderzoekers terecht ook de rol van het bestuur bij de bescherming van grondrechten. Het is belangrijk dat elke overheidslaag bekend is met de belangrijkste waarden en rechten bij de toepassing van nieuwe technologie. Daarom ontwikkelt mijn ministerie een toolbox rondom principes voor verantwoord innoveren bij de overheid. Deze toolbox is samengesteld op basis van de laatste inzichten in het veld en geeft overheidsorganisaties handvatten om zelf werk te maken van verantwoorde innovatie.
Overigens zal in de verschillende onderzoeken steeds ook worden gekeken naar de manier waarop de nieuwe technologieën de grondrechtelijke bescherming juist kunnen vergroten. In sommige gevallen zouden algoritmes kunnen helpen om bijvoorbeeld op een meer transparante manier besluiten te nemen, of om menselijke vooroordelen inzichtelijker te maken en uit te sluiten. Zo werkt de High Level Expert Group on AI in Europa aan ethische principes voor het gebruik van AI (onlangs ging een eerste versie in consultatie), werkt het kabinet aan een nationale AI strategie, heeft het kabinet de WRR om advies gevraagd over de invloed van AI op publieke waarden, werkt de Minister voor Rechtsbescherming samen met de andere departementen aan diverse trajecten in reactie op het WRR onderzoek «Big data in een vrije en veilige samenleving,» en werkt mijn ministerie met enkele andere departementen aan een beleidsvisie op AI en publieke waarden.
Tot slot
De samenleving verandert steeds sneller in de 21ste eeuw. Dat gebeurt door technologie zoals Big Data, IoT en AI, maar ook door de economische en maatschappelijke veranderingen die mede als gevolg van die nieuwe technologie plaats vinden.24 Bij veel van deze nieuwe technologieën spelen algoritmes een centrale rol. Zij kunnen dienstig zijn aan mens en samenleving, maar ook risico’s met zich brengen. Grondrechten kunnen hiervan profiteren of juist nadeel ondervinden. Het quick scan-onderzoek «Algoritmes en grondrechten» maakt inzichtelijk in hoeverre grondrechten geraakt worden door nieuwe technologische ontwikkelingen en waar zich – vooral ook buiten het privacyrecht – knelpunten (kunnen) voordoen, namelijk bij non-discriminatie en procedurele rechten. Dat is een belangrijke toevoeging aan het politiek en maatschappelijk debat, de bestuurspraktijk en de vorming van beleid en wetgeving. Oplossingsrichtingen blijken deels aanwezig en zijn deels in ontwikkeling, zoals in de vele trajecten rond het databeschermingsrecht. Het onderzoeksrapport helpt nadere focus en diepgang daarbij aan te brengen. Op de vraag of de grondwettelijke grondrechten als zodanig aanpassing behoeven om hun rechtsbeschermende functie te kunnen blijven waarmaken, beoogt het quick-scan onderzoek geen antwoord te geven en doet dat dan ook niet. Daarvoor is op enig moment vervolgonderzoek vereist. Dat hoeft niet op de korte termijn, gelet op de vele ontwikkelingen die nog gaande zijn op het terrein van Big Data, IoT, AI en algoritmes. Dit verdient echter een continue vinger aan de pols, en in een later stadium opnieuw overweging.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
M.J. Vetzo, J.H. Gerards en R. Nehmelman, Algoritmes en grondrechten, Den Haag: Boom Juridisch 2018, aangeboden aan de Tweede Kamer als bijlage bij: Kamerstuk 26 643, nr. 553.↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 529. Dit onderzoek werd uitgevoerd ter uitvoering van de motie-Gerkens; Kamerstukken I 2014/15, FCVIII, E.↩︎
Gekozen is voor het Engelstalige acroniem AI van «Artificial Intelligence.»↩︎
Commissie grondrechten in het digitale tijdperk (Commissie-Franken); Staatscommissie Grondwet, Kamerstuk 31 570, nr. 17, bijlage; WRR, Big Data in een vrije en veilige samenleving (nr. 95), Den Haag 2016.↩︎
Wet van 19 augustus 2017, houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim, Stb. 2017, nr. 334.↩︎
Zie wat betreft het kiesrecht ook recent: Eindrapport staatscommissie parlementair stelsel (2018), i.h.b. p. 231–245 (bijlage bij Kamerstuk 34 430, nr. 9).↩︎
Rapport, p. 183.↩︎
Daarmee wordt bijvoorbeeld bedoeld dat het voor burgers kenbaar moet zijn hoe een overheidsorganisatie tot een besluit is komen, zodat daar eventueel beroep tegen kan worden aangetekend.↩︎
Een vooringenomenheid, vooronderstelling of vertekening van een onderzoeksresultaat.↩︎
Rapport, p. 187–189.↩︎
Rapport, p. 184–187.↩︎
Kamerstuk 33 826, nr. 25.↩︎
De relevantie en betekenis van mensenrechten in het kader van digitale ontwikkelingen is dan ook expliciet betrokken bij de Agenda Digitale Overheid «DIGIbeter», waarmee het kabinet beoogt de verdere digitalisering van het openbestuur op verschillende niveaus tot stand te brengen, Kamerstuk 26 643, nr. 549.↩︎
Rapport, p. 178–180.↩︎
Philipp Hacker, «Teaching fairness to artificial intelligence: existing and novel strategies against algorithmic discrimination under EU law,» Common Market Law Review 55 (2018): 1143–1186.↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 588.↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 570, naar aanleiding van de motie-Verhoeven c.s., Kamerstuk 32 761, nr. 117.↩︎
Advies W04.18.0230/I. 31 augustus 2018.↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 578.↩︎
ABRvS 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259 (PAS-zaak).↩︎
Zoals aangekondigd in Kamerstuk 26 643, nr. 529.↩︎
Kamerstuk 34 853, nr. 19.↩︎
Kamerstuk 35 000 VII, nr. 38; Kamerstuk 33 826, nr. 25.↩︎
Vgl. H. Rosa, Leven in tijden van versnelling. Een pleidooi voor resonantie, Amsterdam: Boom 2016.↩︎