[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen over internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken (Kamerstuk 34952-44)

Investeren in Perspectief - Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland

Lijst van vragen

Nummer: 2019D13755, datum: 2019-04-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2019D13755).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2019Z02995:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2019D13755 LIJST VAN VRAGEN

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken (Kamerstuk 34 952, nr. 44).

De voorzitter van de commissie,
De Roon

De adjunct-griffier van de commissie,
Meijers

Nr. Vraag
1 Op welke wijze is en wordt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat betrokken bij de uitwerking van de in de brief vermelde voorgenomen wijzigingen?
2 Is het kabinet bekend met de recente voorstellen van het bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) verenigde bedrijfsleven om het OESO Arrangement te moderniseren (http://biac.org/wp-content/uploads/2018/11/Business-at-OECD-The-Future-of-the-OECD-Arrangement-on-Export-Credits1.pdf)? Hoe beoordeelt u de noodzaak en haalbaarheid van deze voorstellen?
3 Is in het kader van deze Financieringsbrief – conform de motie-Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 16) – ook onderzocht welke elementen uit de instrumenten van andere landen ook voor Nederland van toepassing zouden kunnen zijn?
4 Onderschrijft het kabinet het belang van een regelmatige benchmark van het productaanbod van de concurrentie gezien de snelle ontwikkelingen op dit terrein? Zo ja, waarom is hier bij de totstandkoming van deze brief geen gebruik van gemaakt?
5 Is het kabinet bekend met de door de Franse overheid in december 2018 geïntroduceerde Garantie des Projects Stratégiques (GPS), waarmee de Franse overheid inzet op een sterkere positie van het Franse bedrijfsleven in het buitenland voor grote/strategische projecten door de afgifte van ongebonden garanties voor projecten die in het strategisch belang zijn voor Frankrijk? (https://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000037826463&categorieLien=id)? Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet dit initiatief?
6 Kunt u zich de motie-Leegte/Mulder (Kamerstuk 33 916, nr. 21) herinneren, waarin werd geconstateerd dat van het Ontwikkelingssamenwerking-bedrijfsleveninstrumentarium slechts 10% tot 15% terecht komt bij het Nederlandse bedrijfsleven, terwijl deze cijfers voor Duitsland en Japan op ruim 50% zouden liggen? Kunt u aangeven hoe deze cijfers voor 2018 liggen?
7 Kunt u zich herinneren dat de Algemene Rekenkamer in 2016 in de «Monitoring beleid voor ontwikkelingssamenwerking: het financieringskanaal bedrijfsleven» (http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2016/03/Monitoring_beleid_voor_ontwikkelingssamenwerking_het_financieringskanaal_bedrijfsleven) constateerde dat «het aandeel van het bedrijfslevenkanaal in de totale ODA relatief klein was» en dat zij niet kon beoordelen of de ambitie van de Minister om de rol van het bedrijfsleven te laten groeien werd gerealiseerd? Kunt u aangeven hoe hoog het aandeel van het bedrijfslevenkanaal was in 2018? Kunt u daarnaast aangeven hoe hoog het aandeel ODA ten opzichte van non-ODA was in 2018? Kunt u tot slot (bij benadering) aangeven hoe hoog het aandeel van het bedrijfsleven is in de ODA uitgaven van de Britse, Duitse en Deense overheid?
8 Hoe dragen de voornemens in deze brief bij aan de eerder door het kabinet ondersteunde ambitie om in 2030 niet 32% maar 40% van het bbp met handel te verdienen?
9 Bent u voornemens om de inspraak en samenwerking met de lokale bevolking beter te borgen binnen het financieringsinstrumentarium? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
10 Kunt u nader motiveren hoe met het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD), en mogelijk andere instrumenten, vanaf 2020 de door de Algemene Rekenkamer berekende fair share van Nederland van € 1,25 miljard aan klimaatfinanciering wordt gemobiliseerd?
11 Hoeveel door de Nederlandse overheid opgerichte/ondersteunde financieringsinstrumenten ter financiering van buitenlandse bedrijfsactiviteiten van Nederlandse bedrijven hebben er de afgelopen tien jaar bestaan?
12 Hoeveel projecten hebben deze financieringsinstrumenten ondersteund?
13 Kunt u een uitsplitsing geven naar sector van deze projecten?
14 Kunt u voor de sector energie een uitsplitsing geven naar projecten in de CO2-intensieve sectoren en investeringen in hernieuwbare energie?
15 Kunt u voor de sector landbouw een uitsplitsing geven naar projecten in de veesector en projecten in de akker- en tuinbouw?
16 Op welke financieringsinstrumenten kunnen bedrijven die actief zijn in de veesector (daarbij uiteraard ook bedrijven die veesector in het buitenland helpen opbouwen, zoals stalbouwers, slachthuistoeleveranciers, et cetera) in de nabije toekomst aanspraak maken?
17 Welk deel van het in totaal € 150 gereserveerd voor het Challenge Fund jeugdwerkgelegenheid(CFYE) is de Minister voornemens dit jaar (2019) toe te kennen? Hoeveel aanvragen zullen gehonoreerd kunnen worden?
18 Op welke wijze worden ambassades betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van het Challenge Fund? Op welke manier verhoudt de inzet van ambassades op het terrein van jongerenwerkgelegenheid zich tot het Challenge Fund?
19 Wat is de verwachte datum waarop het Challenge Fund gelanceerd wordt?
20 Is er bewust voor gekozen om «versterking van het internationale verdienvermogen van Nederland» als laatste doelstelling, na verduurzaming en klimaatactie, te benoemen? Zo ja, welke overtuiging lag hieraan ten grondslag?
21 Op welke manier heeft u het dwarsdoorsnijdende doel op SDG5 (Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes) in het bedrijfslevensinstrumentarium door vertaald en hoe wordt vervolgens de impact gemeten? Geldt dit voor alle instrumenten?
22 Op welke manier worden maatschappelijke organisaties bij de uitvoer van dit beleid betrokken?
23 Welke ondernemers, en in het bijzonder welke sectoren, verdienen als het aan het kabinet ligt geen ondersteuning van het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?
24 Komen bedrijven in de defensieindustrie in beginsel in aanmerking voor exportkredietverzekeringen?
25 Welke bedrijven en sectoren kunnen op dit moment per definitie geen gebruikmaken van DTIF, het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en DRIVE?
26 Hoe is exact uitvoering gegeven aan het dictum van de motie-Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 16), waarin de Kamer de regering verzoekt «in de aangekondigde review een beter gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven en met name het MKB voor ogen te houden en te onderzoeken welke elementen uit de instrumenten van andere landen ook voor Nederland van toepassing zouden kunnen zijn»? Kan het kabinet het verrichte onderzoek met de Kamer delen?
27 Welke vrouwenrechtenorganisaties zijn geconsulteerd? Hoe wordt representatie en consultatie van vrouwen vormgeven, zowel voor ondernemers als voor degenen die mogelijke gevolgen van de investeringen ondervinden?
28 Hoeveel wordt jaarlijks aan premie betaald voor Exportkredietverzekeringen (EKV)?
29 Hoeveel wordt jaarlijks uitgekeerd vanuit EKV aan bedrijven? Hoeveel hiervan betreft het midden- en kleinbedrijf (mkb) en hoeveel gaat er naar grote bedrijven?
30 Deelt u de mening dat het overheidsinstrumentarium ook bedoeld is voor die activiteiten in de private sector die de concurrentie zonder het overheidsinstrumentarium simpelweg niet aankunnen? Zo ja, waarom wordt dit niet genoemd?
31 Is het mogelijk dat een bedrijf uit China de uitvoerder is van een vanuit DRIVE gefinancierd infrastructuurproject?
32 Klopt het dat de middelen voor concessionele financiering nu zijn beperkt tot het DRIVE-programma (voor transacties tot 60 miljoen euro)? Kan hiermee financiering voor grote projecten worden opgetuigd?
33 Wat is er bekend over de gevolgen van het huidige instrumentarium voor vrouwen en gendergelijkheid (zoals werkgelegenheid, leiderschap, vrouwelijke ondernemers, bijdrage aan SDG's en indicatoren)? Wat zijn mogelijke negatieve gevolgen (verdringing, schendingen van vrouwenrechten)?
34 Hoe worden vrouwenrechten en gendergelijkheid geoperationaliseerd in de definitie van maatschappelijke impact?
35 Hoe wordt ingespeeld op de financieringsbehoefte van vrouwelijke ondernemers? Welk deel van het instrumentarium staat open voor vrouwelijke ondernemers uit zuidelijke landen? Wordt er ook een deel geoormerkt voor vrouwelijke ondernemers?
36 Wanneer is er sprake van projecten met maatschappelijke impact? Op basis van welke criteria wordt dat bepaald? Wie bepaalt dat?
37 Kunt u het proces van toetsing aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen in kaart brengen? Hoe en door wie (welke directies) wordt getoetst?
38 Kan een bedrijf dat eerder in aanmerking wilde komen voor steun vanuit het instrumentarium, maar werd afgewezen omdat het niet zou voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, later alsnog in aanmerking komen voor steun (bijvoorbeeld na aanpassing van interne procedures?
39 Welk budget zal beschikbaar komen voor de nieuw op te richten separate instelling? Hoe verhoudt zich dit tot de € 2,5 miljard van Invest-NL?
40 Hoe wordt het bestuur van de nieuwe separate instelling geregeld? Welke mate van zeggenschap houdt de overheid hierin?
41 Hoe wordt voor wat betreft de nieuw op te richten separate instelling gegarandeerd dat investeringen gefinancierd door deze instelling bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelen uit het Parijsakkoord?
42 Zal voor de nieuwe separate instellingen worden uitgesloten dat het activiteiten financiert rond de productie en handel van fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
43 Hoe worden schendingen van vrouwenrechten geborgd in het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en het tegengaan van negatieve gevolgen op vrouwenrechten en gendergelijkheid, zorgtaken, landrechten en/of toegang tot economische middelen? Komt er aandacht voor gender due diligence, zoals beschreven in de OESO Due Diligence Guidance? In hoeverre gaat u gebruik maken van de instrumenten die ontwikkeld zijn voor het Green Climate Fund (GCF) op gendergelijkheid zoals Gender Analysis/Assessment and Gender and Social Inclusion Action Plan Templates?
44 In hoeverre stelt u eisen aan representatie van vrouwen binnen uitvoeringsorganisaties waaronder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), FMO en InvestNL? Worden er quota gehanteerd?
45 Hoe wordt bij de Werkplaats -welke helpt complexe projecten ontwikkelen door consortiumvorming te ondersteunen en gerichte government-to-government begeleiding- expliciet aandacht besteed aan vrouwenrechten?
46 Wordt SDG5 bij de extra ontwikkelcapaciteit voor maatschappelijke transitiedomeinen en SDG-relevante internationalisering van het bedrijfsleven die ontstaat met de oprichting van Invest-NL expliciet meegenomen?
47 Op welke wijze vindt toetsing aan de OESO-richtlijnen voor multinationale onderneming bij bedrijven plaats? In hoeveel en welke gevallen is besloten tot stopzetting van financiering door het niet of onvoldoende naleven van deze richtlijnen?
48 In de eindverklaring van het Nationaal Contactpunt (NCP) over de klacht tegen Atradius DSB wordt aanbevolen meer gesprekken te voeren over de hiaten tussen de OESO Richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de OESO Common Approaches die ADSB gebruikt voor de toetsing van EKV aanvragen op MVO voorwaarden. Waarom wordt er gezien de geconstateerde hiaten niet voorzien in een (extra) toetsing van ADSB op elementen van de OESO Richtlijnen waarin de Common Approaches niet voorzien?
49 Met de oprichting van Invest-NL komt er extra ontwikkelcapaciteit voor maatschappelijke transitiedomeinen en SDG-relevante internationalisering van het bedrijfsleven en 2,5 miljard euro kapitaal voor financiering van de nationale en internationale activiteiten. Hoeveel komt er dan in totaal onder het beheer van Invest-NL en hoeveel daarvan is bestemd voor Internationaal?
50 Waarom wordt de RVO niet genoemd in de opsomming over het bundelen van regelingen en het tegengaan van versnippering?
51 Is het kabinet van mening dat infrastructuur, een zeer ontwikkelingsrelevante sector, ook in aanmerking zou moeten komen voor ondersteuning vanuit de Development Accelerator? Zo nee, waarom niet?
52 Hoe gaat het vormgeven van het internationale investeringsinstrument van Invest-NL door FMO samen met bestaand geld van FMO?
53 Kan de Minister specificeren wie er binnen Invest-NL straks over welk geld gaat? Wordt «oud « en «nieuw» geld op een hoop gegooid in de nieuwe structuren?
54 Hoe wordt ten aanzien van het internationale deel van Invest-NL toezicht, sturing, verantwoording en controle (o.a. door de Staten-Generaal) precies geregeld?
55 Invest-NL krijgt een aandeelhoudersrelatie met het Ministerie van Financiën, een beleidsovereenkomst met het Ministerie van EZK en een samenwerkingsovereenkomst met FMO (EZK/BuZa). Kan de Minister aangeven hoe de sturing van Invest-NL zal plaatsvinden in de praktijk en het risico van driedubbele sturing voorkomen wordt?
56 Hoe is de toegang tot het internationale geld van Invest-NL voor het Nederlandse mkb geregeld? Heeft het mkb een aparte route om aanspraak op middelen te maken?
57 Op welke wijze wordt er bij de ondersteuning aan Nederlandse bedrijven voor het op de internationale markt brengen van hun producten en het oplossen van wereldwijde vraagstukken, zoals duurzame energie, klimaatverandering, water en voedselvoorziening, rekening gehouden met het gegeven dat vrouwen disproportioneel getroffen worden door de gevolgen van klimaatverandering? Speelt ongelijkheid tussen mannen en vrouwen hierin een rol? Zo ja, welke?
58 Bent u bereid om, voor zover dat nog niet aan de orde is, in de toekomst een enkel loket te ontwikkelen voor de diverse op pagina 6 genoemde regelingen?
59 Hoeveel aanvragen voor financiering via het DGGF en DTIF worden jaarlijks gedaan? Hoeveel worden hiervan gehonoreerd en hoeveel worden hiervan afgewezen?
60 Aan welke criteria voldoen de 70 lage- en middeninkomenslanden waarvoor het DGGF bedoeld is? Op welke wijze worden deze landen hieraan getoetst?
61 Wat is de stand van zaken voor de lancering van deze fondsen, en is al bekend wanneer deze fondsen beschikbaar worden gemaakt voor ondernemingen?
62 Staat het Challenge Fund open voor zowel Nederlandse als buitenlandse bedrijven/kennisinstellingen/maatschappelijke organisaties? Kunt u toelichten of een Nederlandse speler betrokken moet zijn, of kan er ook aanspraak worden gedaan op dit fonds door enkel lokale/internationale spelers?
63 Waarom wordt er enkel voor gekozen om bedrijven en hun activiteiten aan te sporen om zich meer te richten op SDG's? Is het kabinet andersom ook bereid ontwikkelingssamenwerking, zoals andere landen doen, ook meer in het bedrijfslevenkanaal te steken?
64 Is het Challenge Fund al in werking getreden? Zo niet, wanneer wel? Zo ja, is er al veel aanspraak op gemaakt?
65 Welk percentage van de ontwikkelingsgerichte fondsen is bestemd voor vrouwelijke ondernemers en hoe wordt de bijdrage aan SDG5 gemeten? Welk percentage van de ODA fondsen gaat naar vrouwelijke ondernemers?
66 Hoe en door wie wordt besloten welke SDG’s in de toekomst worden toegevoegd aan de focus van SDG-Partnerschapfaciliteit (SDGP)? Op welke termijn worden mogelijk nieuwe SDGs toegevoegd?
67 Hoeveel banen gaat het Adressing Root Causes-fonds naar verwachting scheppen? Welke targets zijn hiervoor opgesteld?
68 Hoe operationaliseert u de bijdrage van de private sector aan de SDGs? Welke rol speelt uw eigen SDG5 agenda daarin? Hoe wordt vervolgens de bijdrage aan SDG5 gemeten? Spelen de specifieke SDG doelen en indicatoren daar een rol in? Hoe zorgt u ervoor dat de instrumenten in dat opzicht voldoende vraag gestuurd zijn?
69 Waarom is SDG5 niet expliciet in opgenomen in het financieringsinstrumentarium, dat zoals eerder aangekondigd, uitgebreid met de SDG Partnerschappenfaciliteit die bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en overheden ondersteunt die samenwerken aan de SDGs in ontwikkelingslanden in eerste instantie SDGP gericht op SDGs 2, 8 en 17?
70 Hoe worden gendergelijkheid en vrouwenrechten meegewogen in de tenderprocedure voor het DCDF en wat worden de gendermarkers?
71 Is het nieuwe Innovatiefonds een separaat fonds dat los staat van het bestaande instrumentarium van het Ministerie van EZK om innovatie aan te jagen?
72 Op welke wijze vindt de «onafhankelijke controle» plaats? Door welke organisatie wordt deze controle uitgevoerd en aan welke criteria wordt getoetst?
73 Wat is de reden dat de subsidie achteraf wordt betaald? Op welke wijze stimuleert dit bedrijven deze stap te nemen?
74 Wat wordt er verstaan onder «schaalbare initiatieven» binnen het CFYE?
75 Wordt het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking in dezelfde mate als het EKV-instrumentarium «vergroend»?
76 Wat bedoelt u met de alinea «Ten aanzien [...] de energietransitie»? Geldt er vanuit het generieke exportinstrumentarium wel of geen ontmoedigingsbeleid ten aanzien van de minder groene activiteiten van het bedrijfsleven? Zo nee, waarom is er dan gekozen voor de toevoeging beginnend bij «maar»? Wat wordt daarmee bedoeld?
77 Is het kabinet ermee bekend dat er in de Nederlandse olie- en gassector, naast de bekende olie- en gasbedrijven, veel mkb-toeleveranciers actief zijn die verantwoordelijk zijn voor vele miljarden aan omzet per jaar (en het creëren van vele tienduizenden banen) waarvan het overgrote deel in het buitenland wordt gegenereerd? Heeft het kabinet hier rekening mee gehouden bij de overweging om fossiele energie uit te faseren per 2020? Zo ja, hoe?
78 Waarom wil het kabinet de exportondersteuning met betrekking tot fossiele energie uitfaseren per 2020, temeer aangezien in de bijlage bij de recente Kamerbrief over het Herzien Actieplan en Jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling (Kamerstuk 33 625, nr. 265) wordt gekozen voor 2025? Kan het kabinet toelichten waarom er, slechts een aantal maanden na de genoemde brief, is gekozen voor deze significante versnelling?
79 Kunt u toelichten hoe de gekozen uitfasering per 2020 tot stand is gekomen, temeer aangezien de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 20 februari 2019 2050 als uiterste datum heeft genoemd? Hoe verhoudt dit besluit zich in het bijzonder tot de uitspraak «Nee, we hebben de komende jaren nog gas nodig en daar waar het in Nederland veilig kan, blijven we gas winnen. En in 2050 is het afgelopen. Nederlands gas is in de gasmarkt verreweg de meest duurzame oplossing. Daarna komt pijpleidinggas van elders, daarna komt lng en uiteindelijk zijn het die verrekte kolencentrales, die we moeten uitfaseren, want met kolencentrales is er geen klimaatdoelstelling van Parijs te halen. Dat is wat mij betreft de situatie op de gasmarkt»?
80 Bent u ermee bekend dat veel opkomende landen en ontwikkelingslanden op dit moment een transitie van steenkool naar gas doormaken, en dat duurzame energie voor veel van die landen onbetaalbaar is? Welke rol is er tegen die achtergrond (nog) voor het Nederlandse bedrijfsleven weggelegd, wanneer zij een bijdrage wil leveren aan deze fase van de energietransitie in de desbetreffende landen? Hoe zit het dan met steun van het kabinet voor een dergelijke bijdrage?
81 Deelt het kabinet de vrees dat door de uitfasering per 2020 de rol van gas als belangrijke transitiebrandstof, met name voor opkomende economieën, wordt gemarginaliseerd (in elk geval in relatie tot de Nederlandse betrokkenheid) en deze landen zo de mogelijkheid wordt ontnomen om op de meest efficiënte en schone wijze de transitie te maken naar een duurzame energievoorziening?
82 Bent u bereid het onderliggende onderzoek – waarop de keuze voor zonne- en windenergie is gebaseerd – met de Kamer te delen?
83 Welke concrete stappen zet het kabinet in het licht van de ambitie om het generieke exportinstrumentarium te vergroenen? Kunt u deze stappen opsommen en aangeven hoe deze zich verhouden tot de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
84 Kunt u, in het kader van een gelijk speelveld, inzichtelijk maken of, hoe en welke andere EU-landen hun financieel instrumentarium aan de in de paragraaf «vergroening» genoemde voorwaarden verbinden? Kunt u dit in de vorm van een tabel inzichtelijk maken?
85 Wat is de stand van zaken van de tender voor de beheerder van het DFCD? Is al duidelijk tegen welke voorwaarden vervolgens subsidie onttrokken kan worden uit het fonds?
86 Hoeveel geld is via het instrumentarium het afgelopen jaar geïnvesteerd in aan fossiele energie gerelateerde projecten? Hoe verhoudt zich dit tot voorgaande jaren?
87 Vanaf welk moment zullen investeringen vanuit het instrumentarium aan projecten gerelateerd aan fossiele energie volledig zijn afgebouwd?
88 Waarom zet de regering geen beperking op het generieke exportinstrumentarium ten aanzien van fossiele energie of andere aspecten van IMVO? Hoe verhoudt zich dit tot de Nederlandse inzet om de klimaatdoelen van het Parijsakkoord en de Sustainable Development Goals te behalen?
89 Staat het Dutch Fund for Climate and Development ook open voor maatschappelijke organisaties?
90 Hoe gaat u de ambities ten aanzien van de bijdrage aan SDG5 en «doing no harm» ten aanzien van vrouwenrechten en gendergelijkheid zoals uiteengezet in uw besluit d.d. 09-11-2018 (MINBUZA2018.1183482) operationaliseren en toetsen?
91 Hoe wordt bijvoorbeeld een zo groot mogelijk impact op gendergelijkheid (SDG5) gemeten?
92 Met welke IMVO instrumenten worden negatieve impacts op vrouwen en meisjes voorkomen nu de Guiding Principles van de Verenigde Naties (UNGP) en OESO Guidelines grotendeels gender blind zijn?
93 Welke gender responsive indicatoren gaat u gebruiken? Van welke internationale best practices gaat het fonds gebruik maken?
94 Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de definitie van vrouwen als agents of change zoals uiteengezet in uw besluit van 9 november 2018 (MINBUZA2018.1183482)?
95 Is er ook een specifieke ambitie met betrekking tot het financieren van vrouwelijke ondernemers?
96 Hoe wordt consultatie en participatie van vrouwenrechtenorganisaties vormgegeven? Krijgt het fonds een eigen klachtenmechanismen?
97 Betekent de volgende zin uit de brief: «het kabinet zet ambitieus in op mobiliseren van groene investeringen en uitfaseren van publieke financiële steun aan steenkolenprojecten en aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland» dat er ook wordt ingezet op het uitfaseren van exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland?
98

De meest recente beleidsdoorlichting EKV (2016) constateert dat tenminste meer dan de helft van de EKV portefeuille dekking biedt aan transacties die ten goede komen aan projecten voor de winning van nieuwe olie en gasbronnen.

Waarom wordt het uitgangspunt van een combinatie van vergroening en uitfaseren van publieke steun voor fossiel niet ook toegepast op het generieke exportinstrumentarium van missies, ambassadeondersteuning en exportkredietverzekeringen?

Hoe wordt gegarandeerd dat een agenda van alleen vergroening zonder uitfasering van steun voor fossiel afdoende resultaat gaat leveren op de Parijsagenda in het geval van generieke exportinstrumenten?

99 Betekent het uitgangspunt «verbeteren in plaats van uitsluiten» dat bedrijven die niet aan bepaalde toetsen voldoen niet worden uitgesloten? Sluit de overheid nou wel of niet uit na toetsing?
100 Hoe verenigt u het uitgangspunt «verbeteren in plaats van uitsluiten» met de hanteren van een expliciete uitsluitingslijst, verderop in de alinea, die bedrijven en sectoren wel degelijk uitsluit? Houdt het kabinet zich wel aan het eigen uitgangspunt?
101 Is «excellente dienstverlening» een ambitie van het kabinet, of een waardeoordeel van de zijde van het bedrijfsleven?
102 Waarom wordt de handelsagenda hier een «proactieve handelsagenda» genoemd? Klopt het dat het woord «proactief» nergens in de handelsagenda (Kamerstuk 34 952, nr. 30) wordt genoemd? Zo ja, waarom hier dan wel?
103 Daar waar bedrijven kinderarbeid in hun productie-keten constateren en dit niet alleen kunnen oplossen, kunnen zij samen met NGOs via het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK) ondersteuning krijgen voor het aanpakken van de grondoorzaken van kinderarbeid. Wat is de stand van zaken hieromtrent? Is hiervan al gebruik gemaakt?
104 Is er een maximale termijn die een bedrijf wordt gegund om zijn activiteiten in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen? Zo nee, op welke wijze wordt dan geconcludeerd dat een bedrijf onvoldoende werkt aan een verbetertraject? Zo ja, wat is deze termijn?
105 Hoe vaak is gebruik gemaakt van het FBK? Welke resultaten worden met behulp van dit fonds geboekt?
106 Betekent de werkwijze van het FBK dat kinderarbeid in de productieketen gedoogd wordt zolang het bedrijf investeert in het tegengaan van de grondoorzaken van kinderarbeid?
107 Op welke risico’s anders dan kinderarbeid zal het nieuw in te stellen Fonds Verantwoord Ondernemen zich richten? Hoeveel budget zal met dit fonds gemoeid zijn en welke bedrijven kunnen hier aanspraak op maken? Op welke wijze kunnen bedrijven aanspraak op dit fonds maken?
108 Hoe worden kleine bedrijven (actief) geïnformeerd over de genoemde aanpassingen?
109 Hoe wordt ervoor gezorgd dat er hogere garantiepercentages kunnen worden geboden onder het DTIF, DGGF en DHI?
110 Welk percentage van de doelgroep is bekend met DTIF, DGGF en DHI?
111 Zijn er al resultaten te zien als gevolg van de verruiming van financiering voor mkb en start-ups? Op welke wijze wordt inzichtelijk of financieringsinstrumenten beter beschikbaar worden voor kleinere en innovatieve partijen?
112 Hoe gaat de «extra promotie» worden vormgegeven?
113 Is het kabinet ermee bekend dat met name het Verenigd Koninkrijk en Denemarken de laatste jaren op het terrein van ontwikkelingssamenwerking sterker inzetten op een «national interest»-agenda en dat het Deense financieringsinstrumentarium (evenals in Frankrijk en België) voor een deel nog is gebonden aan het eigen bedrijfsleven? Zo ja, is het kabinet bereid zich hierdoor te laten inspireren?
114 Kunt u, aangezien u onderschrijft dat ondernemers knelpunten ervaren als het gaat om ontwikkeling en financiering van grotere (investerings)projecten, aangeven hoe u het initiatief van de Duitse overheid om – met een verwijzing naar het ongelijke speelveld en het belang van het kunnen bieden van totaaloplossingen, inclusief financiering – te besluiten tot een aanscherping van de Duitse exportstrategie, waarbij nadrukkelijk de aandacht is gelegd op het financieringsinstrumentarium? Deelt het kabinet de uitgangspunten van de Duitse aanscherping?
115 Welke stappen is het kabinet bereid voor te stellen of te ondernemen als de genoemde dialoog met China mislukt?
116 Hoe succesvol is de genoemde «inzet om bestaande afspraken door meer partijen te laten onderschrijven» tot nu toe geweest? Klopt het dat nog maar een derde van de wereldwijde exportfinancieringsstromen wordt gedekt door de OESO-paraplu?
117 Is het kabinet van mening dat de «outreach» om opkomende markten die geen lid zijn van de OESO te betrekken bij OESO-afspraken over exportfinanciering effectief is geweest? Zo ja, waaruit blijkt dat?
118 Hoe beoordeelt de Minister de voortgang in de zogeheten International Working Group, die sinds 2012 een dialoog voert om te komen tot afspraken over exportfinanciering met opkomend markten als China? Is de reikwijdte van de gespreksonderwerpen dusdanig dat verwacht kan worden dat hiermee een gelijk speelveld met landen als China kan worden bereikt? Welke succes zijn hierbij reeds behaald of in het zicht?
119 Onderschrijft het kabinet de stelling dat doordat China geen duidelijk onderscheid maakt tussen de verschillende vormen van «official finance» (EKV, financiering uit ODA-middelen), en door de reacties van andere landen, het bestaande multilaterale stelsel van afspraken dat in de laatste 60 jaar is opgebouwd wordt bedreigd? Hoe gaat het kabinet bevorderen dat op deze terreinen voor Nederlandse (en Europese) bedrijven een gelijk speelveld gaat ontstaan?
120 Waarom komt het op pagina 10 genoemde Fonds Verantwoord Ondernemen niet voor in het overzicht? Welke fondsen/instrumenten ontbreken nog meer in dit overzicht?
121 Kunt u per instrument aangeven via welke internetpagina ondernemers in aanmerking kunnen komen voor het desbetreffende instrument?
122 Hoe voorkomt het kabinet dat het totaal aan instrumenten met name geschikt is en blijft voor grotere en vooral ook meer ervaren internationale spelers? Met andere woorden: hoe kan het mkb worden aangezet tot gebruikmaking van het instrumentarium en welke rol is in dat opzicht voor het kabinet weggelegd?
123 Wat is de reden dat voor Climate Investor One een bijdrage vanuit de begroting van Buitenlandse Zaken wordt geleverd? Hoe hoog is deze bijdrage?