[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over het Uitvoeringsprogramma Circulaire economie 2019 - 2023

Grondstoffenvoorzieningszekerheid

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2019D14271, datum: 2019-04-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32852-78).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32852 -78 Grondstoffenvoorzieningszekerheid.

Onderdeel van zaak 2019Z06944:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid

Nr. 78 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 april 2019

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 8 februari 2019 inzake het Uitvoeringsprogramma Circulaire economie 2019–2023 (Kamerstuk 32 852, nr. 76).

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft deze vragen, mede namens de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord bij brief van 5 april 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie,
Schuurkamp

Inhoud blz.
Algemene vragen over het uitvoeringsprogramma 2
Doelen, effecten, actielijnen 2
Governance 3
Financieel 5
Grondstoffen 6
Reflectiegroep 8
CE en klimaat 8
Transitieagenda’s 9
Biomassa en Voedsel 9
Kunststoffen 16
Maakindustrie 21
Bouw 22
Consumptiegoederen 22
Dwarsdoorsnijdende thema’s 23
Wet- en regelgeving 23
Marktprikkels en financieringsinstrumenten 23
Versnellingshuis 24
Monitoring 25
Overige vragen 26
Regio 26
Zeer zorgwekkende stoffen 26

Algemene vragen over het uitvoeringsprogramma

Doelen, effecten, actielijnen

Vraag 3: Is de doelstelling van het Uitvoeringsprogramma voldoende concreet geformuleerd en kunt u aangeven welke maatschappelijk effecten u wilt bereiken?

Vraag 6: Kunt u aangeven wanneer u tevreden bent? Welke concrete doelen en effecten moeten wanneer bereikt zijn?

Vraag 76: Welke totaalvisie ligt ten grondslag aan de actielijnen en hoe passen deze actielijnen in de visie van de transitie?

Vraag 80: Hoeveel en welke actielijnen komen oorspronkelijk voort uit het Uitvoeringsprogramma en welke programma’s zijn los van de Transitieagenda’s en het Uitvoeringsprogramma ontstaan?

– Het Kabinet gaat met alle betrokken partijen aan de slag om gestructureerd de diverse onderdelen van de circulaire economie te versnellen en op te schalen. Doel is dat in het komende jaar de kabinetsdoelstelling voor 2030 en de gezamenlijke ambitie van alle partijen in 2050 worden uitgewerkt en verbonden aan de doelen en activiteiten van het nationale uitvoeringsprogramma Circulaire Economie.

– In het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050» zijn doelen geformuleerd voor de lange termijn: Nederland volledig circulair in 2050, met als tussendoel voor 2030 een halvering van het gebruik van primaire grondstoffen.

– Daartoe zijn de vijf prioritaire ketens benoemd, en is aangegeven welke strategische doelen binnen deze ketens moeten leiden tot het versnellen van de circulaire economie. Deze strategische doelen zijn doorvertaald naar operationele doelen. In de transitie-agenda’s actielijnen geformuleerd die nodig zijn om de doelen te bereiken. De projecten die in het uitvoeringsprogramma zijn opgenomen, dragen allemaal bij aan deze actielijnen en daarmee aan de overkoepelende doelen. De actielijnen sluiten ook aan bij bijvoorbeeld de kringlooplandbouw-visie van LNV en de Bouwagenda (een samenwerkingsverband vanuit alle gelederen van de bouwsector – overheid, kennisinstellingen, markt en belangengroepen).

– In het uitvoeringsprogramma zijn daarnaast dwarsdoorsnijdende thema’s opgenomen. Deze dragen ook bij aan het halen van de strategische en operationele doelen en de actielijnen, in de zin dat zij partijen kunnen helpen bij het versnellen en opschalen, en meer innovatie mogelijk kunnen maken.

– In de monitoring onder regie van PBL zal worden bekeken in hoeverre we met de acties op weg zijn richting de doelen van 2030 en 2050 en welke bijsturing nodig is om de lange termijn doelen te halen. Zie hiervoor verder de beantwoording van de vragen over de monitoring.

Governance

Vraag 5: Hoe ziet u uw (systeem)verantwoordelijkheid voor het Uitvoeringsprogramma? Waar ligt het zwaartepunt van uw capaciteitsinzet? Welke mogelijkheden heeft u om (bij) te kunnen sturen als de voortgang achterblijft?

Vraag 68: Op welke wijze kan en gaat u bijsturen waar en wanneer dit nodig is/blijkt? Hoe is duidelijk voor (andere) betrokken bewindspersonen wanneer welke bijsturing vereist is?

Vraag 72: Kunt u toelichten wat uw rol is en wordt in het Uitvoeringsprogramma en in de versnelling van de transitie naar een circulaire economie? Heeft u hierin de leidende rol van alle ministeries? Blijft u de aanjager van circulaire economie in Nederland?

Vraag 94: Hoe wilt u invulling geven aan gedeeld eigenaarschap van overheden en andere partners?

– Samen met de grondstoffenakkoord-partners wordt de uitvoering vormgegeven.

– Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s vergt de transitie naar een circulaire economie een kabinetsbrede inspanning, omdat het de terreinen van vrijwel alle departementen raakt. Bij de rijksoverheid is IenW het coördinerend ministerie en ben ikzelf de coördinerend bewindspersoon, in nauwe samenwerking met de bewindspersonen van LNV, BZK, EZK en BHOS. LNV, BZK en EZK hebben ook de verantwoordelijkheid voor de transitieagendaÂŽs op hun beleidsterrein en voor de daaruit voortvloeiende acties. Daarnaast zijn ook andere departementen betrokken. Verder is de rol van de overheid bij de dwarsdoorsnijdende thema’s – de beleidsinterventies die belemmeringen weghalen en die bijdragen aan het opschalen en versnellen van de transitie – van groot belang.

– Zoals beschreven in het Uitvoeringsprogramma is er een jaarcyclus ingericht waarbij mede op basis van de monitoring jaarlijks kan worden bijgestuurd. In de bestuurlijke overleggen vindt hier met de betrokken partners uit het veld en de andere departementen overleg over plaats. Daarnaast is er een jaarlijkse CE-conferentie waarbij projecten worden gepresenteerd en input voor het uitvoeringsprogramma wordt opgehaald vanuit de circulaire samenleving. Jaarlijks wordt op basis van de uitkomsten uw Kamer voor de zomer geïnformeerd over de voortgang en de actualisatie van het uitvoeringsprogramma.

Vraag 67: In hoeverre zijn de afspraken die binnen de verschillende programma’s worden gemaakt door en tussen de brancheorganisaties afdwingbaar? Is er sprake van wet- en regelgeving of gaat alles op basis van vrijblijvende afspraken en convenanten?

– De activiteiten binnen het uitvoeringsprogramma en binnen de verschillende transitieagenda’s zijn zeer divers van aard. Vaak gaat het om initiatieven die zijn gestart door bedrijven, soms gaat het om actieplannen waarbij een aantal actoren zijn betrokken, soms heeft «de overheid» (op verschillende bestuursniveaus) een rol als launching customer. Op een aantal onderwerpen is er daarom logischerwijs geen sprake van wet- en regelgeving of andere instrumenten waarmee nakoming van afspraken wordt afgedwongen, simpelweg omdat het om eigen initiatieven gaat die vanuit andere motieven zijn gestart. Soms helpt het als de overheid instrumenten inzet om initiatiefrijke bedrijven te ondersteunen (zoals het versnellingshuis, financiĂ«le instrumenten o.i.d.). In andere situaties wordt wetgeving gebruikt (bijvoorbeeld waar het gaat om afvalbeleid) of kan het zijn dat wet- en regelgeving op termijn nodig is als stok achter de deur. Last but not least speelt aanpassing van wet- en regelgeving een belangrijke rol aangezien wetgeving is ingericht op lineaire processen en daarmee soms in de weg staat aan innovatieve oplossingen.

Vraag 73: Blijven de transitieteams in de huidige vorm bestaan? Op welke wijze worden deze teams betrokken bij het uitvoeren van de genoemde actielijnen? Op welke wijze blijven zij betrokken bij het ontwikkelen van vervolgplannen?

Vraag 79: Worden de voorzitters van transitieteams naast het vormgeven van de toekomstbeelden op een andere manier betrokken bij de Uitvoeringsagenda en de transitie naar een circulaire economie?

Vragen 91, 92, 93: Welke organisatorische (91) en financiĂ«le (92) ondersteuning stelt u ter beschikking aan de uitvoerders van de transitieagenda’s Circulaire economie (hierna: Transitieagenda’s) en het Plastic Pact? En (93) Hoe zal u extern communiceren over de transitieagenda’s en het Plastic Pact?

– Ten aanzien van bijsturing: de monitoring is een belangrijk instrument om a) de overkoepelende doelen door te vertalen naar concretere doelen per sector; en b) te bezien of we op koers liggen, maar ook om c) de effectiviteit van beleidsinterventies te meten. Het bestuurlijk overleg is het moment waarop we de resultaten van de monitoring ter sprake brengen en afspraken maken over bijsturing. Ook de Tweede Kamer wordt jaarlijks op de hoogte gehouden van de uitkomsten van de monitoring.

– De transitieteams bestaan uit deelnemers van de betrokken grondstoffenakkoord-partijen. De voorzitters ervan nemen ook deel aan het bestuurlijk overleg. Of de transitieteams in de huidige vorm blijven bestaan is aan elk transitieteam zelf: het is wel de bedoeling dat de teams blijven bestaan en zij organiseren dat op hun eigen wijze. De voorzitters nemen zoals gezegd deel aan het bestuurlijk overleg en zijn nauw betrokken bij de CE-cyclus.

– Ter ondersteuning van de transitieteams (organisatorisch en financieel) wordt capaciteit geleverd in de vorm van een secretaris per transitieagenda. Daarnaast is er een participant namens de rijksoverheid in elk transitieteam, die zorgt voor de koppeling tussen rijksoverheid en team. Tevens vindt ondersteuning plaats in de investering die het Rijk doet in een CE monitoringsysteem en het Versnellingshuis, die beide mede ten dienste staan aan de uitvoering van de transitieagenda’s Ă©n van het Plastic Pact.

– Externe communicatie vindt onder meer plaats via het uitvoeringsprogramma en de jaarlijkse actualisatie daarvan (voor Plastic Pact: zie onder betreffende paragraaf).

Financieel

Vraag 7: Kunt u de Kamer een overzicht geven van alle (rijks)uitgaven die aan de individuele projecten en activiteiten zijn gekoppeld?

Vraag 8: Kunt u ook een beeld schetsen van de uitgaven die andere organisaties op dit vlak doen?

Vraag 9: Kunt u de bijdragen van de rijksoverheid aan het Uitvoeringsprogramma concreet inzichtelijk maken met een overzicht per project/activiteit en financieringsbron?

Vraag 12: Wat is het totale beschikbare rijksbudget voor het Uitvoeringsprogramma?

Vraag 70: Kan een overzicht van de budgettaire gevolgen worden gegeven?

Vraag 83: Wat zijn de kosten voor ieder individueel project en/of activiteit? Kunt u een overzichtelijke lijst hiervan, inclusief specificatie van waar het project of de activiteit uit bestaat, aan de Kamer sturen?

Vraag 126: Hoeveel geld krijgt elke actielijn?

Vraag 127: Kunt u per actielijn toelichten hoeveel geld de actie krijgt vanuit het Rijk en uit welke begrotingspost de actie wordt gefinancierd? Zo nee, waarom niet?

Vraag 10: Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse rijksbijdragen aan het Uitvoeringsprogramma?

Vraag 11: Kunt u bij het overzicht van de jaarlijkse rijksbijdragen aan het Uitvoeringsprogramma een meerjarig perspectief bieden?

Vraag 17: Zijn voldoende middelen beschikbaar om het Uitvoeringsprogramma uit te voeren? Zo nee, hoe groot is het tekort en zullen de komende jaren voldoende middelen beschikbaar komen? Hoe worden de beschikbare middelen geprioriteerd?

Vraag 81: Op welke wijze wordt onderzoek vanuit de verschillende actielijnen (mede) gefinancierd? En hoeveel geld wordt hiervoor ingezet?

– Bij IenW is 2 x 8 miljoen euro begroot vanuit de rijksbegroting voor de jaren 2019 en 2020.

– In hoofdstuk 5 van het Uitvoeringsprogramma staat aangegeven welke bronnen we verder vanuit het Rijk inzetten. Het gaat dan om middelen vanuit de Klimaatenveloppe, de Natuur en waterkwaliteit-enveloppe, de Regio-enveloppe, middelen vanuit het interbestuurlijk programma en eigen middelen van EZK, LNV, BZK en BHOS.

– Uit de Klimaatenveloppe is in 2018 € 12,5 miljoen beschikbaar gekomen voor circulaire projecten, voor 2019 is € 22,5 miljoen toegekend aan IenW. Daarnaast is € 6 miljoen in 2018 beschikbaar gemaakt voor het bevorderen van duurzaam bodembeheer en € 1,5 mln in 2018 voor het uitvoeren van bosbeheerpilots. Verder is uit de klimaatenveloppe in 2019 € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor het tegengaan van voedselverspilling. Dit is bovenop de € 7 miljoen die het kabinet reeds heeft toegezegd voor dit thema in de periode 2018–2021.

– Uit de Natuur en waterkwaliteit-enveloppe is € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het tegengaan van microplastics in de periode 2018–2021, waarvan circa € 3 miljoen specifiek voor 2019.

– Met het interbestuurlijk programma (IBP) hebben Rijk en medeoverheden ambities vastgelegd rondom een aantal urgente maatschappelijke opgaven. Hierin is ook de samenwerking opgenomen om regionale CE-strategieĂ«n op te stellen. Het Rijk heeft door middel van het verbreden van de normeringssystematiek en het aanzetten van de trap-optrap-afsystematiek extra middelen beschikbaar gesteld aan de medeoverheden. In het IBP is als uitgangspunt opgenomen dat alle overheden zich financieel inzetten voor de opgave waarbij zij betrokken zijn.

– Er kan een beroep worden gedaan op fondsen voor onderzoek en innovatie, zoals beschreven in hoofdstuk 5 van het Uitvoeringsprogramma, onder andere via NWO, EZK en LNV.

– Zo heeft NWO verschillende programma’s lopen of opengesteld of anders in het vooruitzicht gesteld voor circulair economische onderzoeksprojecten van consortia van samenwerkende partijen.

– Daarnaast is er het missiegedreven topsectoren en innovatiebeleid. Hierover wordt u separaat door (de Staatssecretaris van) EZK geïnformeerd.

– Ook kan een beroep worden gedaan op bestaande financiĂ«le regelingen (zoals MIA-VAMIL), fondsen en investeringsprogramma’s.

– Verschillende acties worden tot slot ook ge(co-)financierd door anderen, bijvoorbeeld door decentrale overheden, bedrijven, kennisinstituten, particulieren. Dit is inherent aan de gezamenlijke aanpak.

Grondstoffen

Vraag 27: Wat wordt de relatie met het Nederlandse grondstoffenbeleid en hoe komt die relatie eruit te zien?

– De transitie naar een circulaire economie richt zich op het verlagen van de milieudruk, het verhogen van het economische concurrentievermogen en de leveringszekerheid van grondstoffen in het algemeen. De Grondstoffennotitie (Kamerstuk 32 852, nr. 1, waarin leveringszekerheid het uitgangspunt was) en het grondstoffenakkoord zijn derhalve van belang voor de transitie naar een circulaire economie. De verschillende ministeries hebben hierbij beleidsverantwoordelijkheden en acties zoals in het uitvoeringsprogramma weergegeven.

Vraag 28: Hoe wilt u voorkomen dat het beleid voor circulaire economie verwatert tot afvalbeleid en «end of pipe»-oplossingen om een deel van de grondstoffen terug te voeren? Moet het beleid niet bij het begin beginnen, bij nieuwe grondstoffen en productontwerp en productieprocessen die zijn gebaseerd op hernieuwbare grondstoffen, duurzame producten en productiemethodes?

Vraag 30: Hoe zorgt u ervoor dat niet-circulaire grondstoffen een steeds kleinere rol in het productieproces krijgen?

– Ik deel de analyse dat we om de transitie naar een circulaire economie te versnellen moeten inzetten op alle fases van de grondstoffenketen. Van winning tot productie, van ontwerp tot afvalfase. In het uitvoeringsprogramma zijn daarom zowel acties opgenomen die zich richten op de voorkant van de keten, zoals circulair ontwerp en materiaalefficiency, als op het verder verbeteren van het afvalinzamelingsproces en de recyclingtechnieken aan het eind van de levenscyclus van producten.

– Om te zorgen dat niet-circulaire grondstoffen een steeds kleinere rol in het productieproces spelen, zet ik in op circulair ontwerpen en op safe-by-design als onderdeel daarvan. Circulair ontwerp, waarbij wordt gekozen voor duurzame, circulaire grondstoffen, moet het nieuwe «normaal» worden. Daarom schaal ik het bestaande CIRCO-programma verder op waarbij productiebedrijven en creatieve professionals, werkzaam op het gebied van productontwerp in de bouw, interieur, mode, verpakkingen, services etc., concreet aan slag gaan met circulair ondernemen en ontwerpen. Daarnaast werk ik ook aan het verbeteren van de kwaliteit en beschikbaarheid van recyclaatstromen, zodat het makkelijker is voor producenten om hiervoor te kiezen. Een voorbeeld hiervan is het verder ontwikkelen van het materiaalpaspoort in de bouw, dat onder meer inzichtelijk kan maken welk (herbruikbaar) materiaal zich in een gebouw bevindt. Een ander voorbeeld uit het uitvoeringsprogramma is het Nationale testcentrum circulaire plastics waar de technologie voor het sorteren en recyclen van kunststof verpakkingen verder wordt verbeterd, zodat er meer en hoogwaardig kunststof recyclaat op de markt komt.

Vraag 31: Hoe zorgt u ervoor dat schaarse, schadelijke of anderszins onwenselijke grondstoffen, bijvoorbeeld conflictmineralen, een steeds kleiner aandeel in onze productie en economie krijgen dan wel vervangen worden door duurzame alternatieven?

– Hier ligt een verantwoordelijkheid voor zowel bedrijven als de overheid. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan de internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Die kaders worden gevormd door de UN Guiding principles for business and human rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Dit betekent dat bedrijven o.a. een verantwoordelijkheid hebben om mensenrechtenschendingen en milieuvervuiling in hun toeleveringsketens in kaart te brengen en aan te pakken. Dit geldt dus ook voor bedrijven die metalen en mineralen kopen om in hun producten te verwerken.

– Daarnaast onderschrijft Nederland ook de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas, die op de OESO-richtlijnen voortbouwt. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het IMVO-convenantenbeleid, het openstellen van een IMVO-klachtenmechanisme (Nationaal Contact Punt) en door het overbrengen van kennis aan bedrijven. Zo organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 23 oktober 2017 een conferentie met als doel bedrijven in de grondstoffensector te assisteren bij het maatschappelijk verantwoord ondernemen.

– Verder steunt het kabinet projecten die verantwoorde mijnbouw stimuleren via het Europees Partnerschap voor Verantwoorde Mineralen (EPRM).

– Deze convenanten en het voorgenoemd partnerschap dragen bij aan meer kennisontwikkeling bij bedrijven en meer inzet van bedrijven om inzicht te krijgen in de mensenrechtenrisico’s in hun toeleveringsketen en om deze risico’s te verminderen.

– Het beoogd resultaat van deze inspanningen is dat er uiteindelijk verantwoord gewonnen en verhandelde grondstoffen worden gekocht en verwerkt in onze producten en economie. Het aandeel van niet-verantwoorde grondstoffen wordt daarmee gereduceerd.

Reflectiegroep

Vraag 77: Kunt u toelichten waarom er voor de Sociaal-Economische Raad (SER) gekozen is als reflectiegroep op het Uitvoeringsprogramma?

Vraag 78: Op welke wijze blijven de voorzitters van de transitieagenda’s betrokken? Worden de voorzitters ook betrokken bij de reflectiegroep van de SER?

– Bij de totstandkoming van de transitieagenda®s heeft een reflectiegroep op verzoek van het ministerie onder leiding van de voorzitter van de SER regelmatig gereflecteerd op o.a. het ambitieniveau van de transitieagenda®s. De reflectiegroep bestond uit wetenschappers en experts uit de praktijk. De reflectiegroep heeft de opstellers van de transitieagenda®s scherp gehouden op impact en doelbereik van voorgestelde activiteiten, de onderlinge samenhang en de relatie met andere transitietrajecten en de sustainable development goals.

– Zoals verwoord in de kabinetsreactie van 29 juni jl. (Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr. 59), is ook in het vervolg, bij de uitvoering van de acties in het Uitvoeringsprogramma, reflectie gewenst. De focus ligt daarbij op het maatschappelijke proces van de transitie naar een circulaire economie, Hier zullen wederom de voorzitters van de transitieagenda®s bij worden betrokken. Daarbij is het streven om ook arbeidsmarktontwikkelingen mee te nemen.

CE en klimaat

Vraag 4: van welke projecten en activiteiten verwacht u het grootste effect op de klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen en welke projecten en maatregelen zijn het meest doelmatig?

Vraag 65: waarom wordt niet bij iedere «prioriteit» een te (be)halen CO2-reductie vermeld en waarom ontbreekt deze bij de meer concrete plannen?

Vraag 66: kunt u een indicatie geven van de minimale tot maximale CO2-reductie die met dit Uitvoeringsprogramma kan worden gerealiseerd?

Vraag 82: Als de doelstelling van 50% minder gebruik van primaire grondstoffen in 2030 is gerealiseerd, hoeveel graden warmt de aarde daardoor dan minder op?

Vraag 74: Welke actielijnen worden uitgewerkt met financiering uit de klimaatenveloppe en het klimaatakkoord? Hoeveel broeikasgassen besparen deze actielijnen in totaal en hoeveel zijn dit er per actielijn? Betekent dit dat deze actielijnen ook onderdeel zijn van het klimaatakkoord?

Vraag 75: Zijn deze actielijnen op elkaar afgestemd en op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat deze actielijnen niet met elkaar concurreren of in elkaar in de weg zitten?

– In het Klimaatakkoord van Parijs hebben landen zich ten doel gesteld om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius. In Nederland heeft het kabinet deze ambitie vertaald naar een doelstelling van 49% CO2-emissiereductie in 2030. Zoals TNO heeft berekend1, kan circulaire economie daaraan een significante bijdrage leveren.

– Waar dit gekwantificeerd kan worden is bij de projecten in het Uitvoeringsprogramma aangegeven of directe CO2-reductieresultaten bereikt kunnen worden.

– Om een cijfer te geven voor de minimale of maximale reductie die met dit uitvoeringsprogramma kan worden bereikt zijn er veel variabele factoren.

Welke projecten het grootste effect op klimaat- en duurzaamheidsdoelen zullen hebben, is met name zeer afhankelijk van opschaling en internationalisering. De «footprint» van projecten is ook een belangrijke indicator.

– Realisering van alle doelen uit het Rijksbrede Programma en de Transitieagenda’s kan in potentie in de keten bijna 8 megaton CO2 besparen in 2030. Zo kan een circulaire economie – in Nederland en mondiaal – bijdragen aan de vermindering van klimaatverandering.

– Bijdrage aan de klimaatdoelen is een belangrijke indicator voor de monitoring. Aan de hand van de monitoring zal de impact in de komende jaren duidelijker kunnen worden.

– Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, is de klimaatenvelop bedoeld om expertise op te bouwen en proefprojecten uit te voeren om zo kostenreductie te realiseren. Zo kunnen kansrijke maatregelen en technieken verder worden ontwikkeld met het oog op de doelstellingen voor 2030 en 2050. Zoals de Minister van EZK heeft aangekondigd, zal het kabinet binnenkort een appreciatie geven van het ontwerp-Klimaatakkoord en daarbij de doorrekeningen van het PBL en CPB betrekken. De middelen uit de klimaatenvelop voor 2020 en verder worden ingezet op basis van het definitieve Klimaatakkoord, dat naar verwachting voor de zomer gereed zal zijn. Hierover zal uw Kamer op een later moment worden geïnformeerd.

– Vanuit de klimaatenvelop zijn voor 2018 en 2019 drie programma’s gefinancierd, die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de klimaatdoelstellingen. Ten eerste wordt de ketensluiting van kunststoffen en consumptiegoederen bevorderd, bijvoorbeeld door circulair ontwerp en chemische recycling. Ten tweede worden innovaties in de grond-, weg- en waterbouw gestimuleerd, bijvoorbeeld door teststroken aan te leggen met duurzaam asfalt. Ten derde worden overheden en andere (semi-)publieke organisaties gestimuleerd om circulair en klimaatneutraal in te kopen. Daartoe worden inkopers toegerust en wordt de opgedane kennis gedeeld in leernetwerken. Voor 2018 was hiervoor 12 miljoen euro beschikbaar gesteld aan IenW, in 2019 22,5 miljoen euro. De programma’s zijn onderling goed afgestemd en vullen elkaar onderling aan: de projecten stimuleren de verduurzaming van verschillende grondstoffenstromen en producten. Daartussen wordt geen concurrentie of spanning verwacht.

Vraag 85: Hoe wordt het Uitvoeringsprogramma gekoppeld aan de verantwoordingsmomenten van de Klimaatwet? Op welke wijze gaat het onderdeel vormen van het klimaatplan en de klimaatnota?

– Het doel van de Klimaatwet is om te borgen dat in 2050 nationaal 95% CO2-reductie wordt behaald, met als tussendoel 49% in 2030. Het Klimaatakkoord zal onder andere invulling geven aan deze opgave. Maatregelen uit het Uitvoeringsprogramma die bijdragen aan nationale CO2-reductie en die onderdeel vormen van het Klimaatakkoord, zullen enerzijds terugkomen in de voortgangsrapportages van het Uitvoeringsprogramma en zullen anderzijds worden meegenomen in de monitoring, verantwoording en eventuele bijsturing van het klimaatbeleid, zoals dat in de Klimaatwet is geregeld.

Transitieagenda’s

Biomassa en Voedsel

Vraag 18: Per wanneer wordt capaciteit vrijgemaakt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor de ondersteuning van de transitieketen Biomassa en voedsel? Welke middelen worden hiervoor vrijgemaakt? Welke specifieke taken zal dit transitieteam uitvoeren en gedurende welke periode?

– Per 1 januari 2019 is reeds capaciteit vrijgemaakt bij RVO voor secretariĂ«le ondersteuning van het transitieteam en de voorzitter. Zoals aangegeven in de brief bij de kabinetsreactie op de transitieagenda’s wordt de Rijksinzet voor de uitvoering van de acties van het uitvoeringsprogramma bekostigd uit bestaande financiĂ«le kaders en enveloppes. Zo is een aantal projecten bijvoorbeeld gefinancierd vanuit de klimaatenveloppe of de Topsectoren.

– Het uitvoeringsprogramma circulaire economie heeft een looptijd van 5 jaar. De stand van zaken wordt elk jaar geactualiseerd. Het Ministerie van LNV zal in samenwerking met het transitieteam Biomassa en Voedsel bezien welke acties verder nodig zijn om uitvoering te geven aan de transitieagenda Biomassa en Voedsel.

Vraag 32: Hoe wordt de circulaire economie ingebed in het klimaatbeleid, als het inzamelen, scheiden en opwerken van afvalstromen in Nederland energie kost en dus negatief op onze CO2-begroting staat? Kunt u dit uitleggen als u kijkt naar het verbranden van afval als biomassa, aangezien dit positief te boek staat en de klimaatimpact van de import van nieuwe producten met nieuwe grondstoffen veelal onder de verantwoordelijkheid van andere landen valt en dus niet voor de Nederlandse ambitie meetelt?

– Circulair grondstoffengebruik zorgt voor de verduurzaming van de gehele keten, onder andere door minder primair grondstoffengebruik, andere vormen van productie en consumptie en minder afvalverbranding. Daarmee wordt in veel gevallen ook CO2 gereduceerd. Een deel van deze CO2-besparing vindt plaats in Nederland, een ander deel wordt bereikt in de keten buiten Nederland. Uit onderzoek van TNO2 blijkt dat de uitvoering van het Rijksbrede Programma en de Transitieagenda’s Circulaire Economie een significante bijdrage kan leveren aan CO2-reductie binnen Nederland.

– In het regeerakkoord wordt dan ook expliciet de verbinding gelegd tussen circulaire economie en de klimaatopgave. In het ontwerp-Klimaatakkoord wordt in een aantal gevallen aangegeven dat circulaire maatregelen bijdragen aan het realiseren van de klimaatopgave.

– De energie die de verwerking van biomassa(rest)stromen kost, komt inderdaad in de CO2-boekhouding terug voor zover er emissies bij plaatsvinden. Bij de verbranding van biomassa komt ook CO2 vrij maar die wordt volgens internationaal gehanteerde afspraken niet meegeteld: omdat de emissie bij verbranding evenveel is als de vegetatie bij de groei heeft opgenomen uit de lucht, wordt dit als CO2-neutraal aangeduid.

Vraag 34: Wanneer is de verwachting dat de Routekaart nationale biomassa aan de Kamer wordt voorgelegd en welke invloed heeft de Kamer op deze Routekaart en de criteria.

– Naar aanleiding van het concept klimaatakkoord wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor de opstelling van de Routekaart Nationale Biomassa. Deze zal worden aangeboden aan de Minister van LNV, binnen 6 maanden na het verschijnen van het duurzaamheidskader en zal daarna aan de kamer worden gezonden.

Vraag 35: Wie zijn betrokken bij de Routekaart nationale biomassa?

– Betrokken zijn stakeholders van de klimaattafel Landbouw en Landgebruik, waar nodig aangevuld met andere relevante partijen. Het Ministerie van LNV zal namens het Rijk aanspreekpunt zijn voor deze routekaart, vanwege de beleidsverantwoordelijkheid van het departement voor de aanbodzijde van biomassa.

Vraag 36: Wie zijn betrokken bij het opstellen van de duurzaamheidscriteria voor biomassa?

Vraag 37: Wordt bij het duurzaamheidskader biomassa de gehele keten meegenomen?

Vraag 45: Op welke wijze wordt de beschikbare biomassa verdeeld tussen sectoren?

Vraag 47: Wordt bij de gewenste inzet van biomassa rekening gehouden met de zeer beperkte beschikbaarheid van echt duurzame biomassa, dus exclusief het kappen van bomen in binnen- en buitenland?

– Volgens het Ontwerp Klimaatakkoord is richting 2050 prioritering (Kamerstuk 32 813, nr. 263) van de inzet van duurzame biomassa in Nederland gewenst. Dit is inclusief biomassa en hout waarvoor bomen worden gekapt. Het op duurzame en verantwoorde wijze oogsten van hout en bomen uit bossen kan immers bijdragen aan de beschikbaarheid van duurzame biomassa, inclusief hout voor bijvoorbeeld circulaire bouw en constructie. Voorwaarde is dat het voldoet aan de gestelde criteria, bijvoorbeeld uit het duurzaamheidskader of de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa.

– In het Ontwerp Klimaat Akkoord is aangegeven dat het Rijk opdracht geeft voor een technische analyse. Beoogd eindresultaat is een voorstel voor duurzaamheidscriteria voor alle toepassingen van biomassa.

– PBL geeft een analyse van de maximale beschikbaarheid per in te zetten biomassastroom, rekening houdend met diverse invullingen van het fair share beginsel. Daarnaast geeft PBL een overzicht van toepassingsmogelijkheden per in te zetten biomassastroom, uitgaande van een zo optimaal en efficiĂ«nt mogelijk gebruik (cascadering). Verder doet het PBL een doorrekening van hiermee samenhangende klimaatwinst en daarmee verbonden kosten.

– Een speciale (SER-)commissie zal daarna advies uitbrengen over het duurzaamheidskader, op basis van consultatie van stakeholders, inclusief vertegenwoordigers van de verschillende sectoren en NGO’s. Daarbij komen onder andere eventuele keuzes aan de orde op het gebied van verdeling (fair share), gewenste prioritering van toepassingen en cascadering.

Vraag 38: Wanneer is de verwachting dat de duurzaamheidscriteria zijn afgerond?

Vraag 39: Wanneer kan dit duurzaamheidskader worden verwacht?

– Volgens de huidige planning wordt dit kader naar verwachting opgeleverd in het eerste kwartaal van 2020, waarna besluitvorming door het kabinet en doorvertaling naar de vijf sectoren plaatsvindt.

Vraag 40: Welke vormen van biomassa heeft u voor ogen?

– De te ontwikkelen duurzaamheidscriteria worden ontwikkeld om in principe van toepassing te zijn op alle biomassa en alle toepassingen, in ieder geval die voor het klimaatakkoord worden ingezet.

Vraag 41: Waarom wordt overwogen biomassa in te zetten voor «bioasfalt»? Moet er niet gedacht worden aan minder asfalt in plaats van meer? Kan deze keuze verder worden toegelicht?

– Daar waar asfalt wordt aangelegd, is er de keuze tussen traditioneel asfalt en circulair asfalt (onder meer door het gebruik van biomassa als vervanging van bitumen). Deze laatste variant wordt momenteel getest (onder meer met middelen vanuit de klimaatenveloppe). Wanneer de keuze zich voordoet, gaat de voorkeur uit naar het gebruik van circulair asfalt.

Vraag 42: Waar moet het hout vandaan komen voor de inzet van het zogenaamde «bioasfalt»?

– Lignine, dat gebruikt wordt als vervanging van fossiel bitumen, is van natuurlijke oorsprong. Er zijn verschillende bronnen, zoals (papier)pulp of bij de hydrolyse van stro en de productie van cellulose ethanol. Het betreft een gecascadeerde inzet van biomassa.

Vraag 43: Hoe wordt ruimte gegeven aan de controverse rondom de beschikbaarheid en duurzaamheid van biomassa in de Routekaart en bij het opstellen van de duurzaamheidscriteria van biomassa?

– Een speciale SER-commissie zal adviseren over het duurzaamheidskader, op basis van consultatie van stakeholders.

– De Routekaart Nationale Biomassa gaat uit van de productie en inzet van duurzame biomassa. Het duurzaamheidskader zal uitgangspunt voor de Routekaart zijn.

Vraag 44: Op welke wijze wordt de beschikbare biomassa verdeeld tussen de landen?

– PBL stelt een analyse op over maximale beschikbaarheid per in te zetten biomassastroom, rekening houdend met diverse invullingen van het «fair share» (verdelings)beginsel. In de SER-commissie zal dit worden meegenomen. Momenteel is er geen verdeling tussen landen. De markt bepaalt naar welk land biomassa wordt geĂ«xporteerd dan wel welk land importeert.

Vraag 46: Hoe wordt voorkomen dat natuurbossen moeten wijken voor productiebossen, zowel in Nederland als internationaal?

– Wat betreft internationaal: Volgens de Conventie over Biologische Biodiversiteit (CBD) hebben landen het soevereine recht over hun biologische hulpbronnen, maar zijn zij ook verantwoordelijk voor behoud van hun biologische diversiteit en het duurzaam gebruik ervan. Nederland kan daarom niet voorkomen dat internationaal natuurbossen moeten wijken voor productiebossen, maar kan het wel aan de orde stellen indien een land zich niet aan de verdragsbepalingen van de CBD houdt. Daarnaast kunnen de Nederlandse overheid en bedrijven, wanneer ze deze grondstoffen uit een land respectievelijk subsidiĂ«ren dan wel gebruiken, wel eisen stellen aan de herkomst en de wijze van productie van deze grondstoffen.

– Daarmee kan Nederland voorkomen dat hout uit productiebossen, aangelegd door ongewenste omzetting van natuurbossen, in Nederland wordt gebruikt.

Vraag 50: Hoe wordt in Nederland voorkomen dat natuurbossen moeten wijken voor productiebossen?

Vraag 51: Hoeveel natuurbossen hebben, in hectare, de afgelopen 10 jaar moeten plaatsmaken voor productiebossen?

– In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt tussen natuurbossen of productiebossen; in Nederland zijn bossen in het algemeen multifunctioneel. Naast natuur en houtproductie, zijn ook recreatie, waterberging, landschap en klimaat belangrijke functies. In eerste instantie kiezen de beheerders welke accenten zij leggen in hun bosbeheer. Veel beheerders ruimen een belangrijke plek in voor de natuurfunctie. Soms combineren ze dat met beheer gericht op houtproductie, soms is houtkap slechts een middel om natuurbeheerdoelen te realiseren. Er zijn ook bossen zoals in strikte bosreservaten waar geen beheermaatregelen worden genomen.

– Het is primair aan de provincies om regels te stellen aan de functievervulling van bossen. Het kader daarvoor is doorgaans het vaststellen van beheerdoeltypen in het provinciale natuurbeleid. Provincies kunnen verschillend instrumenten inzetten zoals wetten en regelingen, ruimtelijke ordening, subsidies en samenwerking om hun beleid op dit punt te realiseren.

– De duurzaamheid van onze houtoogst is een aandachtspunt. Het is voorstelbaar dat op den duur de vraag naar hout, zowel voor hoogwaardige als laagwaardige toepassingen, zo groot wordt dat dit extra gereguleerd moet worden. Vooralsnog blijkt echter uit de Zesde Nederlandse bosinventarisatie uit 2013, dat gemiddeld slechts ongeveer de helft van de bijgroei van onze bossen was geoogst en onze bossen gemiddeld nog steeds ouder worden. Het is aannemelijk dat sindsdien de houtoogst is toegenomen, maar niet zodanig dat dit een grote extra druk legt op het bosbeheer.

Vraag 55: Hoe wordt optimale verwaarding gegarandeerd?

– In het Ontwerp van het Klimaatakkoord is afgesproken dat de industrietafel en de elektriciteitstafel in 2019 samen een routekaart uitwerken over de wijze waarop partijen toewerken naar de inzet van enkel nog gecascadeerde, duurzame biomassa op de middellange termijn.

Vraag 56: Hoe wordt voorkomen dat biomassa overvraagd wordt/ gaat worden?

– De duurzaamheidscriteria, waarin de nadelige effecten van de teelt van biomassa op de leefomgeving geadresseerd worden, dragen hiertoe bij.

Vraag 57: Hoe wordt voorkomen dat de duurzaamheidskaders voor biomassa worden verlaagd om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen?

– Uitgangspunt van het biomassakader is fair share van duurzaam beschikbare biomassa in beeld te brengen.

– De bestaande kaders voor biomassa in het kader van de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales en biobrandstoffen in het kader van de RED3 zijn wettelijk vastgelegd. Voor overige stromen wordt het integrale duurzaamheidskader zoals opgenomen in het Ontwerp van het Klimaatakkoord en waaraan wordt gerefereerd in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie opgesteld in overleg met uw Kamer.

Vraag 58: Waarom wordt het composteren van biomassa niet als de meest hoogwaardige bestemming gezien, aangezien daarmee wordt bijgedragen aan het sluiten van de kringloop?

– In het kader van het LAP (Landelijk Afvalbeheerplan) wordt het sluiten van kringlopen als uitgangspunt gebruikt voor hoogwaardige toepassing. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde minimumstandaard. Dat geldt ook voor diverse toepassingen waar biomassa wordt gecomposteerd. De compost moet wel bruikbaar zijn en aan de milieueisen voldoen. Per type biomassa verschilt in de praktijk de minimumstandaard. Bij de minimumstandaard speelt niet alleen hoogwaardigheid een rol, maar deze wordt ook bepaald op basis van verschillende factoren, zoals beschikbare verwerkingscapaciteit, kosten en kwaliteit. Uit het oogpunt van kringloopsluiting kunnen ook andere toepassingsmogelijkheden bestaan zodat het niet nodig is om alle biomassa te composteren. Deze kunnen vanuit economisch oogpunt hoogwaardiger zijn dan toepassing van de minimumstandaard voorschrijft.

Vraag 60: Wat is de Nederlandse vraag naar houtige biomassa?

– Hout wordt gebruikt voor vele verschillende toepassingen. De grootste sectoren zijn de meubelindustrie, papierindustrie en panelenindustrie (voor de bouwsector) en de energiesector. Volgens Ecofys (Beschikbaarheid van houtige biomassa voor energie, maart 2017) wordt in Nederland ongeveer 8,2 miljoen ton houtige biomassa gebruikt. Hiervan komt ongeveer 5,5 miljoen ton voor rekening voor productie van papier en materialen en ongeveer 2,7 miljoen ton voor elektriciteit en warmte.

Vraag 59: Hoeveel subsidie gaat naar houtstook?

– Er is de afgelopen 5 jaar 7,8 miljard euro gegaan naar de SDE+4. Dit is verdeeld over de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales (3,6 miljard euro, waarvan 85% houtige biomassa moet zijn) en overige houtstook (4,2 miljard euro).

Vraag 61: Hoe wordt gegarandeerd dat het subsidiëren van houtstook niet het verbeteren van de luchtkwaliteit tegenwerkt?

– Om in aanmerking te komen voor de SDE+ moet worden voldaan aan de nationale regelgeving voor emissie-eisen voor luchtkwaliteit. In de loop van dit jaar zal onderzoek plaatsvinden naar de vraag of en in hoeverre de emissie-eisen van biomassa-stook kunnen worden aangescherpt.

– De Investeringssubsidie duurzame energie wordt momenteel geĂ«valueerd. Hierbij zal worden gekeken in hoeverre het stimuleren van kleinschalige installaties voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit. Op basis van deze evaluatie zal de afweging worden gemaakt of het wenselijk is om de subsidie voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa na afloop van de huidige regeling (2020) voort te zetten.

Vraag 62: Hoeveel subsidie is de afgelopen vijf jaar naar biogasvergisting gegaan?

– In de periode van 2014 tot en met 2018 (voorjaarsopenstelling) is € 3,1 mld subsidie beschikbaar gesteld voor de vergisting van mest, van GFT, en van industrieel- en afvalwater.

Vraag 63: Worden er nog steeds kalverenkarkassen bijgestookt? Hoeveel subsidie is er de afgelopen vijf jaar verstrekt?

– Uit gegevens van RVO.nl en CertiQ over het bijstoken blijkt dat er diermeel van kalverenkarkassen wordt verstookt. In de afgelopen vijf jaar is voor verstoken van dit diermeel geen subsidie verleend.

Vraag 48: Welk aandeel van het Nederlandse geoogste productiehout is bestemd als energiebron voor de afgelopen vijf jaar?

– Voor het antwoord baseer ik mij op gegevens van diverse houtstromen, samengesteld door Stichting Probos.

– De term productiehout is niet bekend in de beschikbare data. De binnenlandse productie van vers hout uit bos, natuur, landschap en de bebouwde omgeving bestaat uit veel verschillende typen houtstromen met specifieke eigenschappen. Het betreft stammen (rondhout), chips van takken en toppen (snoeihout) en shreds van bijvoorbeeld grof tuinafval waarin ook een houtfractie zit. Het rondhout is onder te verdelen in industrieel rondhout voor de houtverwerkende industrie en brandhout voor particuliere houtkachels. In de afgelopen 5 jaar is er gemiddeld 4 miljoen m3 hout in Nederland geproduceerd afkomstig uit bovengenoemde stromen (zie tabel).

Verkleinde takken, toppen en stobben (chips en shreds) 800 883 767 932 1.062
Industrieel rondhout 832 928 829 883 803
Brandhout 2.332 2.332 2.332 2.332 2.332
Totaal 3.964 4.143 3.928 4.147 4.197
Aandeel energie 77% 75% 77% 77% 79%
Aandeel materiaal 23% 25% 23% 23% 21%

– Gemiddeld wordt meer dan 75% van dit volume hout momenteel ingezet voor de productie van energie in Nederland of het buitenland (export). Kijken we uitsluitend naar het volume rondhout dat vanuit regulier bosbeheer afkomstig is, dan liggen de verhoudingen anders. Vanuit het bos wordt jaarlijks gemiddeld 1,5 miljoen m3 (met schors) rondhout geoogst. Daarvan wordt gemiddeld 43% ingezet voor de productie van energie (vnl. brandhout bij huishoudens).

Vraag 49: Hoeveel hout is de afgelopen vijf jaar geĂŻmporteerd voor de productie van energie?

– De import van biomassa voor de productie van energie baseer ik op de jaarlijkse rapportage Houtige biomassa voor energietoepassingen, opgesteld door het Platform bioEnergie in samenwerking met RVO. Het betreft cijfers voor bedrijfsmatige toepassingen boven 1 MW. De cijfers van 2018 zijn nog niet beschikbaar.

– Import houtige biomassa voor bedrijfsmatige energietoepassingen > 1 MW, 2013–2017 (ton per jaar):

ton 808.876 390.240 302.596 348.018 300.685

Vraag 52: Kan worden uitgesloten dat bomen gekapt worden enkel voor de productie van energie, zowel in Nederland als in het buitenland?

Vraag 53: Kan worden uitgesloten dat natuurbossen worden gebruikt voor de productie van energie, zowel in Nederland als in het buitenland?

Vraag 54: Kan worden uitgesloten dat natuurbossen moeten wijken voor productiebossen om te kunnen voorzien in groeiende vraag van hout voor energieproductie, zowel in Nederland als in het buitenland?

– Voor de grootschalige toepassing van vaste biomassa met SDE+-subsidie gelden duurzaamheidseisen volgens de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen.

– Volgens deze eisen is geen gebruik van hout toegestaan afkomstig uit natuurlijke bossen die na 31 december 1997 zijn geconverteerd naar houtplantages.

Vraag 84: Betekent de «eiwittransitie naar meer plantaardige eiwitten» dat werknemers in kantines straks geen vleeskroketten meer kunnen krijgen?

– Nee, dat hoeft dit niet te betekenen. Ook in kantines moeten mensen zelf kunnen kiezen wat zij willen eten. Maar het kan wel zo zijn dat in overleg met de cateraar een menu wordt aangeboden met daarin meer producten die gebaseerd zijn op plantaardig eiwitten.

Vraag 86: Wordt tot duurzaam beheer van landbouwbodems ook verhoging van het grondwaterpeil gerekend? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze krijgt dit vorm binnen het programma?

– Nee, verhoging van het grondwaterpeil is het domein van de waterbeheerder en valt daarmee niet in het programma landbouwbodems.

– Het duurzaam beheer van landbouwbodems heeft betrekking op het bewerken, het teeltplan en het bemesten van landbouwbodems.

Vraag 87: Waarom worden de programma’s om tot meer circulaire landbouw te komen niet door het betrokken ministerie, maar door verschillende brancheorganisaties getrokken? Is meer wet- en regelgeving niet effectiever dan wachten op de sector zelf?

– De transitie naar een circulaire economie en een kringlooplandbouw is een verantwoordelijkheid van ons allemaal. Bij de ontwikkeling van kringlooplandbouw wil de rijksoverheid gebruik maken van de vele initiatieven in het land die vanuit de ketenpartijen worden ondernomen. De rijksoverheid juicht alle initiatieven toe die kunnen bijdragen aan de transitie, maar kan en hoeft niet alles te trekken.

– Inzetten van meer wet en regelgeving is niet per definitie effectiever. Meer regelgeving kan ook innovatie belemmeren of ongewenste neveneffecten hebben. Dergelijke maatregelen vergen dan ook een zorgvuldige afweging.

– De Minister van LNV heeft in haar brief van 22 januari jl. (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 72) over de realisatie van de LNV-visie aangegeven te proberen waar mogelijk positieve prikkels in de wet- en regelgeving in te bouwen voor bedrijven om zich te ontwikkelen richting kringlooplandbouw. Op 23 januari jl. is het digitale loket «Doe mee met de omslag naar kringlooplandbouw» geopend dat nieuwe initiatieven op het gebied van kringlooplandbouw, indien nodig, kan ondersteunen met raad en daad. Daarnaast is er het Agroloket om ondernemers te helpen die specifiek wettelijke belemmeringen ervaren. Stimulerende wet- en regelgeving is daarnaast een van de aandachtspunten binnen het Rijksbrede Programma Circulaire Economie.

Vraag 88: Hoe verhoudt deze actielijn zich tot de verplichtingen die volgen uit de nieuwe «Waste frame directive» (Richtlijn 2008/98/EC) als het gaat om voedselverspilling?

Vraag 90: Worden er ook op termijn afrekenbare doelen opgesteld met deze actielijn om voedselverspilling tegen te gaan, in lijn met de verplichtingen die volgen uit de recent gewijzigde Europese Richtlijn 2008/98/EC?

– De actielijn Verminderen voedselverspilling behelst o.a. het uitvoering geven aan de Nationale Agenda «Samen tegen voedselverspilling». Het doel van de Nationale Agenda is om de voedselverspilling in de gehele voedselketen in Nederland uiterlijk in 2030 (t.o.v. 2015) te halveren. Dit is in lijn met de verplichting hieromtrent zoals opgenomen in gewijzigde Afvalstoffenrichtlijn (Richtlijn 2008/98/EC).

– Met de uitvoering van de Nationale Agenda «Samen tegen voedselverspilling» wordt ook invulling gegeven aan een aantal andere verplichtingen met betrekking tot voedselverspilling uit de gewijzigde Afvalstoffenrichtlijn. Daaronder valt onder meer het meten van de voortgang omtrent de reductie van voedselverspilling, het stimuleren van bedrijven om hun voedselreststromen te verminderen en het bewust maken van consumenten over wat zij kunnen doen om voedselverspilling te verminderen.

– Aan andere verplichtingen zoals het mogelijk maken van het doneren van voedseloverschotten aan voedselbanken wordt in Nederland al voldaan.

Vraag 89: Op welke wijze wordt de hele voedselketen betrokken in de actielijn met betrekking tot voedselverspilling?

– LNV heeft samen met enkele andere partijen, waaronder de Alliantie Verduurzaming Voedsel en Wageningen UR, het initiatief genomen voor de oprichting van de stichting «Samen tegen voedselverspilling». Naast enkele individuele bedrijven, hebben ook diverse koepel- en brancheorganisaties uit de voedselketen zich verbonden aan de stichting. Deze organisaties hebben het op zich genomen om hun individuele leden te stimuleren zich (ook) als individueel bedrijf aan te sluiten bij de stichting en actief bij te dragen aan het uitvoeren van de Nationale Agenda Samen tegen voedselverspilling.

Kunststoffen

Vraag 19: Wanneer wordt de Kamer geĂŻnformeerd over de nulmeting en de actieplannen die in 2019 worden verwacht binnen de transitieketen Kunststoffen? Welke rol heeft u met betrekking tot de sturing op resultaten bij de externe actoren (trekkers)?

– Over 2017 zal een nulmeting worden uitgevoerd als vertrekpunt voor de uitvoering van het Plastic Pact. Data ten behoeve van de nulmeting worden door de bedrijven uiterlijk 1 augustus 2019 aan het RIVM aangeleverd. De Voortgangscommissie maakt de eerste (nul)meting (over 2017) niet later dan 1 november 2019 bekend.

– De actieplannen binnen de transitieagenda kunststoffen (chemische recycling, biobased plastics en meer en betere sortering) zullen in 2019 worden opgesteld. Ik verwacht dat ik u begin 2020, na afronding van de nulmeting en actieplannen, hierover zal kunnen informeren.

– Ik zal primair een verbindende en aanjagende rol vervullen. Als de resultaten achterblijven, zal ik niet schromen partijen hierop aan te spreken, mede aan de hand van de gegevens en actieplannen die Partijen aanleveren in het kader van het Plastic Pact (inclusief doelen, aanpak en verantwoordelijkheden).

Vraag 25: Waarom is gekozen voor Indonesië en niet meer of andere landen waar plastic een groot probleem is?

Vraag 26: Hoe ziet de financiële opbouw van de casus Indonesië eruit? Welk deel draagt de rijksoverheid bij en welk deel draagt Indonesië bij?

– IndonesiĂ« is na China de grootste bron van plastic zwerfvuil in rivieren en oceanen.

– Internationaal gezien focust Nederland zich op een beperkt aantal landen om te ondersteunen bij het bestrijden van plastic zwerfvuil en het creĂ«ren van de circulaire economie, om zo de meeste impact te verkrijgen.

– Gestart wordt met een MoU, aan de hand waarvan bezien wordt of verbreding mogelijk en opportuun is.

– Voor de uitvoering van de MoU en opzet van de in het MoU aangekondigde «Internationale Green Deal «Rethinking Single Use Plastic Packaging» is 1 mln euro beschikbaar (via de zogenaamde PDS-apps, een subsidieregeling van RVO). De inzet van het geld wordt bepaald aan de hand van de concrete projecten en investeringen door IndonesiĂ« en moet daarop aansluiten. Tegelijkertijd wordt nadrukkelijk gekeken of voor de te ontwikkelen projecten ook private middelen beschikbaar komen.

Vragen 91 en 92: Welke organisatorische ondersteuning en financiĂ«le middelen stelt u ter beschikking aan de uitvoerders van de transitieagenda’s Circulaire economie en het Plastic Pact?

– Specifiek voor de uitvoering van het Plastic Pact zal een secretaris de stuurgroep en de voortgangscommissie van het Plastic Pact ondersteunen.

– Overkoepelend worden de transitieteams ondersteund door de investering van het Rijk in de ontwikkeling van een CE monitoringsysteem en het Versnellingshuis die beide mede ten dienste staan van de uitvoering van de transitieagenda’s.

– De transitieteams bepalen zelf hoe zij zich organiseren. Het transitieteam kunststoffen wordt bijvoorbeeld vanuit het Rijk met een secretaris ondersteund bij de uitvoering van hun prioritaire thema’s. Daarnaast wordt ondersteuning geboden in de vorm van procesgeld voor korte onderzoeken en projecten.

Vraag 93: Hoe zal u extern communiceren over het Plastic Pact?

– Ik zal voor de externe communicatie met betrekking tot de uitvoering van het Plastic Pact gebruik maken van de reguliere communicatiemiddelen die mij ten dienste staan, maar ook via de website www.circulairondernemen.nl. Daarbij zullen Partijen van het Plastic Pact kennis en leerervaringen delen en ook successen delen die in binnen- en buitenland navolging verdienen.

Vraag 95: Klopt het dat het Plastic Pact niet voor de gehele verpakkingssector geldt?

– Het betreft tientallen bedrijven en andere maatschappelijke actoren die voorop willen lopen in het ontwikkelen van innovaties die bijdragen aan de doelstellingen die gesteld zijn in het Plastic Pact. Het gaat om bedrijven die niet alleen verpakkingen gebruiken, maar ook andere eenmalig gebruikte plastic producten, zoals bijvoorbeeld koffiebekers op stations of bierglazen op festivals.

Vraag 96: Welke concrete en ambitieuze doelstellingen voor hergebruik bevat het Plastic Pact?

– Het Plastic Pact geeft in de doelstelling voor zowel het ontwerp als het gebruik van plastic producten en verpakkingen dat waar mogelijk wordt ingezet op herbruikbaarheid en hergebruik. Daarmee wordt prioriteit aan deze beweging gegeven. Tegelijkertijd wijst de realiteit uit dat voor een veelheid aan toepassingen – zeker in verpakkingen – hergebruik niet een reĂ«le optie is. Vandaar dat de Partijen in het Plastic Pact hebben gekozen voor een kwantitatief doel voor recycleerbaarheid en minder gebruik en niet voor herbruikbaarheid en hergebruik. Partijen gaan hier wel apart over rapporteren.

Vraag 97: Hoe wordt met het Plastic Pact voorkomen dat het ene wegwerpmateriaal vervangen wordt door het andere wegwerpmateriaal?

– Partijen zullen dit niet snel doen, daar zij daarmee de eigen doelstellingen niet gaan halen. Bovendien zullen zij veel transparanter dan tot nu toe moeten aangeven welke producten en verpakkingen op welke manier zijn aangepakt (beter herbruikbaar/recyclebaar, minder gebruik en meer recycled content). De druk op de bedrijven komt ook van consumenten die via sociale media hun zorgen uitspreken over het in hun ogen onnodig en overmatig gebruik van plastics.

Vraag 98: Klopt het dat de afspraken uit het Plastic Pact enkel gelden voor huismerken in supermarkten en niet voor A-merken? Waarom hebben A-merken niet meegedaan hieraan?

– In het Plastic Pact is opgenomen dat de supermarktketens zelf meer invloed kunnen uitoefenen op de vormgeving en samenstelling van hun huismerk producten. Het Plastic Pact is gericht op ketensamenwerking. Daarom maken ook de A-merken onderdeel uit van de doelen waaraan de supermarkten zich hebben gecommitteerd. Daarin gaat overigens het Plastic Pact verder dan bijvoorbeeld het CBL brancheverduurzamingsplan. Met deze acties wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Gijs van Dijk (Kamerstuk 33 043, nr. 89)

Vraag 100: Welk aandeel van het plastic dat in supermarkten wordt gebruikt, wordt daadwerkelijk hoogwaardig weer ingezet?

Vraag 103: Welk aandeel plastic dat in de supermarkten wordt gebruikt, is gemaakt van gerecycled plastic?

– Vrijwel alle supermarkten participeren in het Plastic Pact NL. De Partijen die het Plastic Pact NL hebben ondertekend, gaan nu samen met het RIVM aan de slag om te komen tot een nulmeting voor alle in het pact genoemde indicatoren. Na de nulmeting valt pas een goede inschatting te geven van wat deze partijen collectief potentieel hoogwaardig kunnen (laten) recyclen en (zelf) opnieuw kunnen gaan gebruiken.

Vraag 99: Klopt het, dat als het plastic gebruik zo door blijft gaan, in 2050 vier keer zoveel plastic gebruikt wordt?

– Wereldwijd geeft deze inschatting een plausibel beeld. Daarom is het ook zo belangrijk om afspraken te maken. De ontwikkelingen in Europa vertonen overigens een minder snelle groei. Voor alle kunststoffen is de groei beperkt tot een stijging van ca. 3% per jaar.

Vraag 101: Hoeveel soorten plastic worden er in Nederland gebruikt?

– De meeste plastics die in Nederland worden gebruikt, betreffen PP, HDPE, LDPE, PET, PVC en PS. Deze worden in diverse gemengde samenstellingen toegepast, zoals een PET-fles met een PP-dop. Daarnaast zijn genoemde plastics veelal voorzien van additieven (toevoegingen), zoals lijm, weekmakers, brandvertragers en kleurstoffen. Al met al hebben daardoor veel afgedankte plastics een complexe structuur die recycling bemoeilijkt. De wens om te komen tot een vereenvoudiging in het gebruik van plastics is door Partijen in het Plastic Pact erkend en op de agenda gezet. Nederland zet zich in EU-verband actief in om dit te agenderen.

Vraag 102: Welke maatregelen/afspraken zijn er deze kabinetsperiode gemaakt om het aantal plastics te verminderen?

– Het Plastic Pact NL bevat voor het eerst de gezamenlijke intentie om het gebruik van de veelheid aan soorten plastics te vereenvoudigen. De uitvoering van het Plastic Pact wordt gemonitord en aan de hand daarvan kan worden bezien of aanvullende afspraken nodig zijn.

– Daarnaast zet Nederland zich ook in EU-verband zeer actief in, o.a. via (i) een actieve inbreng bij het tot stand brengen van de EU-SUP-richtlijn die inmiddels is afgerond; (ii) idem bij het uitfaseren van microplastics via de verordening Reach; (iii) het zelf samen met Frankrijk organiseren van een plastic summit begin april om andere Europese lidstaten bij de voorlopers te betrekken.

Vraag 104: Hoe verhoudt het Plastic Pact zich ten opzichte van de raamwerkovereenkomsten van de verpakkingsindustrie?

– Het Plastic Pact en de in de Raamovereenkomst Verpakkingen vastgelegde producentenverantwoordelijkheid verschillen op de volgende punten:

‱ Plastic ‱ Plastic, glas, blik, papier
‱ Eenmalige plastic producten en verpakkingen ‱ Alleen verpakkingen
‱ 75 koplopende bedrijven ‱ Gehele branche van verpakkende bedrijven, dus ook achterlopers
‱ Afspraken aanvullend op en ambitieuzer dan ROV-afspraken ‱ Afspraken op basis van producentenverantwoordelijkheid uit Besluit beheer verpakkingen
‱ Hele keten; van het toepassende bedrijfsleven (waaronder retailers, supermarkten en festivals), het producerende bedrijfsleven (waaronder recyclers en sorteerders) tot milieuorganisaties, kennisinstellingen en financiĂ«le instellingen. ‱ Het verpakkende bedrijfsleven en de Vereniging Nederlandse Gemeenten

Vraag 105: Op welke wijze worden de achterlopers betrokken in het Plastic Pact?

– De verwachting is dat de resultaten van het Plastic Pact ook achterlopers zal stimuleren om te gaan innoveren, om de maatregelen die de koplopers hebben genomen, over te nemen. Daarom zal actief worden gecommuniceerd over elke succesvolle innovatie die de Partijen van het Plastic Pact individueel of gezamenlijk tot stand brengen.

– Mochten achterlopers vervolgens hun ambities sterk verhogen, dan zijn zij altijd welkom om zich aan te melden en te participeren in het netwerk van het Plastic Pact.

Vraag 106: Wat is de verwachte impact van het Plastic Pact op de huidige ambities van de verpakkingsindustrie als het gaat om recyclingdoelen?

– Partijen hebben aangegeven de meerwaarde van het Plastic Pact onder andere te zien in de ketensamenwerking in het netwerk. De druk om te verduurzamen is groot, zoals aangegeven in antwoord op vraag 97; de potentie om samen in de keten tot afspraken te komen om meer met minder plastic te doen, is groot. De meest relevante partijen zijn ondertekenaar van het Plastic Pact. Daarnaast heeft de Europese chemische industrie via CEFIC en Plastics Europe aangegeven de ambities van het Plastic Pact te onderschrijven, zelf te willen gaan investeren in chemische recycling, zo mogelijk op Europees niveau.

Vraag 107: Waarom wordt er ten aanzien van het Plastic Pact geen wettelijk reductiedoel voor bepaalde wegwerpplastics gehanteerd?

– Reductie van plastics in eenmalige plastic producten en verpakkingen moet altijd gezien worden in relatie tot de doelen die met het gebruik van die plastics beoogd worden. Voedselveiligheid en langere houdbaarheid van voedsel zijn legitieme doelen die meegewogen moeten worden bij de keuze of het plastic gebruik in eenmalige producten en verpakkingen achterwege kan blijven, of kan worden verminderd. Om daartoe te komen, is innovatie, vindingrijkheid, creativiteit en samenwerking nodig die niet met een wettelijke doelstelling bevorderd kan worden.

– Daarnaast wordt ook in de Europese SUP-richtlijn nu nog geen concrete reductiedoelstelling opgenomen voor de on the go verpakkingen. Belangrijker is dat de stijgende trend in consumptie een aanhoudende neerwaartse trend wordt. Met het Plastic Pact geven we invulling aan deze opgave.

Vraag 108: In hoeverre zijn er ook concrete afspraken gemaakt met bedrijven zoals Coca-Cola en/of Unilever?

– Bedrijven als Coca Cola en Unilever hebben het Plastic Pact ondertekend en zullen derhalve actief participeren in concrete trajecten en activiteiten zoals in het pact beschreven, die de gestelde ambities dichterbij brengen.

Vraag 109: Kan worden toegelicht waarom niet is gekozen voor de bewezen effectieve methode van uitbreiding van het statiegeldsysteem? In hoeverre worden/zijn de resultaten van het rapport van het adviesbureau CE Delft «Statiegeld op kleine plastic flesjes» hierbij meegenomen?

– Over statiegeld heb ik reeds afspraken gemaakt met het verpakkende bedrijfsleven. Deze afspraken met het bedrijfsleven m.b.t. statiegeld op kleine plastic flessen zijn uiteengezet in de Kamerbrief van 10 maart 2018 (in het kader van de voorhangprocedure). Het bedrijfsleven heeft tot medio 2020 de tijd om aan te tonen dat 70–90% zwerfafvalreductie en 90% recycling van kleine plastic flessen is bereikt. Mocht dit niet lukken dan wordt in het najaar van 2020 besloten tot het invoeren van statiegeld op kleine flesjes. De regelgeving die daarvoor nodig is, heb ik op 4 maart aan uw Kamer aangeboden.

Vraag 110: Wordt, vooruitlopend op een mogelijk Europees verbod, een nationaal verbod op toevoeging van microplastics ingevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en voor welke producten?

– Zoals aangegeven in mijn brief van 4 juni 2018 (Kamerstuk 30 872, nr. 219) zet ik in op een Europees verbod op microplastics die bewust aan producten zijn toegevoegd, in lijn met de motie van de leden Van Eijs en Agnes Mulder (Kamerstuk 21 501-08, nr. 713). Er ligt nu een voorstel van het Europese agentschap ECHA5 om het gebruik te beperken van bewust toegevoegde microplastics. Dit voorstel is een eerste stap om in het kader van de Europese stoffenverordening REACH te komen tot een Europese restrictie op bewuste toevoeging van microplastics. Nu volgt een periode van inspraak en beoordeling van het voorstel waarna de Europese Commissie over ongeveer Ă©Ă©n jaar een definitief voorstel ter stemming zal voorleggen aan de lidstaten. Dit is de snelste manier om in Nederland tot een verbod te komen.

Vraag 111: Kunt u toelichten op welke wijze er wordt gelobbyd in de Europese Unie om een drempelwaarde voor meer slijtvaste autobanden vast te stellen?

– Ik breng deze maatregel en het belang van minder slijtage van autobanden in diverse formele en informele netwerken onder de aandacht, o.a. in het internationale samenwerkingsverband OSPAR. Verder is tijdens de onderhandelingen over een herziening van het Europese bandenlabel door Nederland ingebracht dat kilometrage en slijtage op het bandenetiket moeten kunnen worden toegevoegd, zodra hiervoor meetmethoden beschikbaar komen. Dit om zo snel mogelijk voortgang te kunnen boeken in de ambitie om de hoeveelheid microplastics in het milieu door bandenslijtage te verminderen.

Vraag 112: Hoe wordt geborgd dat de actielijn van «Bioplastics» niet ten koste gaat van het recyclen van gewone fossiele plastics? Hoe wordt concurrentie met voedselproductie voorkomen met het uitvoeren van de actielijn Bioplastics?

– In het Actieplan Bioplastics, Ă©Ă©n van de prioriteiten in het Uitvoeringsprogramma CE, onderdeel Kunststoffen, wordt een afwegingskader opgenomen waarin duidelijk wordt waarom en hoe welke soorten bioplastics wel worden gestimuleerd en welke niet. Daarbij is het niet ondenkbaar dat een hiĂ«rarchie wordt opgenomen zoals nu in het Plastic Pact is verwoord, waarin toepassing van recyclaat de basis vormt en waarin duurzaam geproduceerde biobased plastics alleen nieuwe fossiele plastics vervangen.

– Concurrentie met de voedselproductie zal niet ontstaan doordat duurzaamheidsvoorwaarden worden gesteld aan de toepassing van biobased plastics (via LCA, zoals lagere CO2 voetafdruk, water en energie, indirect landgebruik).

Vraag 113: Op welke wijze concurreert de actielijn Bioplastics met de actielijn Chemisch Recyclen?

– Beide bewegingen zijn nodig om het gebruik van nieuwe fossiele grondstoffen voor plastics terug te dringen en daarmee een bijdrage te leveren aan de doelstellingen van het kabinet richting een klimaatneutrale en circulaire economie. Beide actieplannen vullen elkaar aan.

Vraag 114: In hoeverre wordt biobased plastic daadwerkelijk afgebroken dan wel opnieuw gerecycled?

– Een specifieke categorie biobased plastics is ook nog bioafbreekbaar. Al naar gelang de toepassing is die bioafbreekbaar in een GFT composteringsinstallatie of in een natuurlijke omgeving zoals bij toepassingen waarvan niet kan worden voorkomen dat ze in het milieu belanden zoals bindmateriaal in de landbouw. Voor beiden zijn daarvoor internationale certificeringscriteria afgesproken aan welke eisen de bioafbreekbare plastics moeten voldoen.

– Samen met de sector van recyclingbedrijven en bioplastics producenten wordt een plan uitgewerkt voor welke toepassingen bioafbreekbaarheid een voordeel is, en voor welke toepassingen het de voorkeur heeft om bioplastics te recyclen. Samen met EZK worden enkele onderzoeken ondersteund van de sector om de bioafbreekbaarheid van bioplastics en de mogelijkheden van recycling van bioplastics te optimaliseren. De resultaten hiervan worden meegenomen in het beleid voor bioplastics.

Maakindustrie

Vraag 20: Wanneer is bekend hoe de transitieketen Maakindustrie zal worden gefinancierd? Hoe wordt de samenwerking met het versnellingshuis vormgegeven?

– Het Ministerie van EZK heeft in de begroting voor 2019 middelen vrijgemaakt voor de ondersteuning van het uitvoeringsprogramma Circulaire Maakindustrie. Dit heeft betrekking op uitvoeringscapaciteit bij RVO voor het opzetten en begeleiden van projecten en op het beheer en actualisatie van de grondstoffenscanner. Belemmeringen die ondernemers uit de maakindustrie ervaren bij hun investeringen in de CE worden door het uitvoeringsprogramma Circulaire Maakindustrie en het versnellingshuis gezamenlijk weggenomen. Verder wordt samengewerkt bij de relevante doorbraakprojecten.

Vraag 115: Kan worden toegelicht waarom het programma hier beperkt lijkt te blijven tot enkele losse pilots? Waarom is niet gekozen voor het uitzetten van grootschalige actieplannen/actielijnen per sector onder regie van de betreffende ministeries (Infrastructuur en Waterstaat en Economische zaken en Klimaat)?

– In het uitvoeringsprogramma voor de Maakindustrie zijn een zevental actielijnen beschreven waarmee een transitie naar een circulaire maakindustrie kan worden versneld. Dit zijn circulair ontwerpen, leveringszekerheid kritieke grondstoffen, uniforme uitgangspunten en rekenmethoden, materiaalefficiency, recycling technologie voor het sluiten van kringlopen, circulaire businessmodellen en circulair inkopen. Op elk van de actielijnen zijn concrete projecten benoemd die, waar nodig, in samenhang voortvarend worden opgepakt. Vanuit het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie worden deze projecten met de relevante partijen opgepakt, zodat kennisdeling en snelle opschaling plaats kan vinden.

Bouw

Vraag 116: Kan worden toegelicht waarom, ten aanzien van de prioriteit Bouw, niet meer voor wet- en regelgeving is gekozen? Dit is toch met name een sector waar landelijke regie en wetgeving snel een groot verschil kunnen maken?

– Onderdeel van het Uitvoeringsprogramma is het uitvoeren van onderzoek om circulariteit beter te waarderen in de Milieuprestatie-eis gebouwen en bouwwerken (MPG). De MPG is onderdeel van het bouwbesluit. Daarnaast is in het Uitvoeringsprogramma t.a.v. het materialenpaspoort aangegeven dat het kabinet uiterlijk in 2020 besluit in welke situaties een wettelijke verplichting wordt ingevoerd.

Vraag 117: Hoe worden de starts-ups in de bouwsector betrokken bij de actielijnen en het Bouw en Techniek Innovatiecentrum (BTIC)? Op welke wijze wordt er geborgd dat de nieuwe en innovatieve manieren van bouwen een plek vinden in het uitvoeringsprogramma?

– Voor het Bouw en Techniek Innovatiecentrum (BTIC) is in juni 2018 een intentieovereenkomst getekend. Het centrum bevind zich nog in de startfase. In het uitvoeringsprogramma CE voor de bouw wordt nauw samengewerkt met de Bouwagenda en de daarbij aangesloten partijen in de Bouwcoalitie. Hiermee wordt geborgd dat innovatieve initiatieven en startups betrokken worden bij de circulaire transitie in de bouwsector.

Vraag 21: Wanneer kunt u de Kamer informeren over de ambities en indicatoren binnen de transitieketen Bouw? Welke actoren zijn op dit moment betrokken en hoe wordt de voortgang bepaald?

– De Kamer zal over indicatoren en ambities van elke prioriteit, dus ook de bouw, worden geĂŻnformeerd in het kader van de jaarcyclus circulaire economie. Dat geldt ook voor de monitoring van de voortgang door PBL. De betrokkenheid van de sector is geregeld via de Bouwagenda en uitvoeringsplatforms zoals Circulair Bouwen «23.

Consumptiegoederen

Vraag 24: Wat zijn de concrete doelen en wat is de concrete inzet om de vijfde transitieketen Consumptiegoederen tot een succes te maken?

– Met het uitvoeringsprogramma worden t.a.v. consumptiegoederen verschillende projecten geïnitieerd met de volgende concrete doelen:

o Delen, hergebruik en reparatie van goederen stimuleren bij burgers (projecten: consumentenaanpak CE, groene deeleconomie, circulaire ambachtscentra, e-commerce)

o Productketens van consumptiegoederen optimaliseren (projecten: matrassen, huishoudelijke apparaten als dienst, Dutch circular textile valley)

o Effectievere inzamel- en retoursystemen (projecten: VANG huishoudelijk en VANG buitenshuis, Circulaire ambachtscentra, Dutch circular textile valley, matrassen, e-commerce)

o Betere sorteer- en verwerkingssystemen (projecten: Nationaal testcentrum circulaire plastics, matrassen)

o Hoogwaardige inzet van recyclaat (projecten: Dutch Circular Textile Valley, Nationaal testcentrum circulaire plastics, VANG.)

– Het beoogde resultaat is een verlenging van levensduur van consumptiegoederen, optimaal gebruik van de bestaande voorraad goederen en nieuwe verdienmodellen om producten optimaal te kunnen gebruiken.

Vraag 118: Is bekend hoe groot het aandeel goederen is dat na online aankoop retour is gestuurd en uiteindelijk op de afvalhoop belandt? Worden er afspraken gemaakt met online winkels ten aanzien van retourzendingen en hergebruik van deze goederen? Zo nee, waarom niet?

– In de motie van het lid Kröger (Kamerstuk 32 852, nr. 67) naar aanleiding van het AO Circulaire economie (Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr. 73) is de regering gevraagd om te onderzoeken hoeveel bruikbare goederen/producten in Nederland worden vernietigd, om welke bedrijven en sectoren het gaat. Ik heb daartoe opdracht gegeven tot een onderzoek, waarbij de branche betrokken wordt, waarmee dit inzichtelijk zal worden gemaakt. De Kamer zal nog dit jaar, na afronding van het onderzoek, hierover worden geĂŻnformeerd.

Dwarsdoorsnijdende thema’s

Wet- en regelgeving

Vraag 119: Kunt u weergeven welke rechtszaken er op dit moment in Nederland lopen over de vraag of iets een afvalstof is of een grondstof?

– Er bestaat geen overzicht van het aantal nu dienende rechtszaken aangezien verschillende overheden en rechtercolleges zich met milieuzaken bezig houden waar deze vraag aan de orde is of is geweest. Over het algemeen kan gesteld worden dat in Nederland relatief veel «afval-of-product» zaken bij rechtbanken aanhangig worden gemaakt. Dit kan te maken hebben met het relatief sterke handhavingssysteem en de breed gewaarborgde toegang tot de rechtspraak. Verder bestaat er bij het vraagstuk of iets afval is of niet nu eenmaal een groot grijs gebied, niet alleen in Nederland maar in heel Europa. Binnen de EU is Nederland een actieve speler op het afvaldossier. Zo participeert Nederland vaak in zaken aan het Europese Hof. Bedrijven met specifieke vragen over de status van een bepaald materiaal kunnen hiervoor terecht bij het bevoegd gezag of kunnen een opinie (rechtsoordeel) bij het Ministerie aanvragen. Ook is er een Leidraad «Afval of Product» beschikbaar die bedrijven en bevoegd gezag bij dit vraagstuk kunnen gebruiken.

Marktprikkels en financieringsinstrumenten

Vraag 64: Klopt het, dat buiten het heffen van extra belasting op storten en verbranden, geen afdwingbare maatregelen in het Uitvoeringsprogramma staan om het tij van meer storten te keren? Met andere woorden, is het heffen van belasting het enige instrument in wet- en regelgeving?

– Nee, dat klopt niet. De verhoging van de belasting op storten en verbranden draagt bij om storten en verbranden te ontmoedigen en recycling en hoogwaardig verwerking te stimuleren, maar is niet de enige maatregel om dit voor elkaar te krijgen. De aangekondigde maatregelen onder het kopje wet- en regelgeving horen hier ook bij. Zo verken ik de mogelijkheden voor een verbrandingsverbod voor recyclebaar afval, bezie ik welke wetgeving moet worden aangepast om afvalscheiding te verbeteren en geef ik rechtsoordelen af om belemmeringen voor hoogwaardig gebruik van restromen weg te nemen.

– Dit jaar zal ik inzichtelijk maken welke prikkels (financiĂ«le en wettelijke) inwerken op de te storten, verbranden en te recyclen afvalstromen. Als hieruit blijkt dat prikkels niet in de richting van recycling en het voorkĂłmen van afval wijzen, zal ik bezien of en welke aanvullende maatregelen nodig zijn.

– Verder bezie ik in het kader van de implementatie van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (KRA) hoe met prijsdifferentatie bij EPR-systemen ook circulariteit bevorderd kan worden, om afval te voorkomen en recycling te bevorderen.

Vraag 120: Kunt u toelichten waarom het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in het onderzoek naar de ware prijs van milieuschade van producten zich alleen beperkt tot milieu en niet ook maatschappelijke kosten meeneemt, zoals eerlijk loon?

Vraag 121: Zijn er ook plannen om het PBL-onderzoek naar de ware prijs van producten met betrekking tot milieuschade, uit te breiden en ook maatschappelijk kosten mee te nemen?

– Het huidige onderzoek betreft een uitbreiding (naar andere Europese landen) van het eerdere PBL-onderzoek «Monetaire milieuschade in Nederland», waarvan het doel was om de milieuschade in beeld te brengen.

– Op dit moment zijn er geen plannen om dit PBL onderzoek uit te breiden naar andere maatschappelijke kosten.

Vraag 122: Wordt na het onderzoek over true pricing in de voedselketen het project ook uitgebreid naar andere sectoren en op welke wijze wordt het bedrijfsleven betrokken?

– De focus van het meerjarenprogramma Experimenteren & Leren True Price in Agro & Food is gericht op het landbouw- en voedselsysteem. Het programma besteedt ook aandacht aan de vraag hoe externe baten (positieve maatschappelijke waarden) mee te nemen in de analyse. En of en hoe de primaire producent voor de levering van deze maatschappelijke baten (positieve externe effecten) mogelijk betaald kan worden. Een belangrijke onderzoeksvraag is de sturingsvraag: hoe consumenten en ketenpartijen te motiveren hun gedrag en de keuzes die ze maken daadwerkelijk te veranderen.

– Het Ministerie van LNV werkt in dit programma samen met de Transitie Coalitie Voedsel en betrekt een diversiteit aan lopende experimenten en onderzoeksprojecten van bedrijven en NGO’s naar True Pricing en hoe afwentelen van kosten op de samenleving te reduceren.

– In de voorgenomen opzet is niet voorzien in een uitbreiding naar andere sectoren.

– Hoewel de focus van dit programma ligt op het landbouw- en voedselsysteem, is het wel zeer aannemelijk dat er ook lessen geleerd worden die relevant zijn voor andere sectoren.

Versnellingshuis

Vraag 22: Wat zijn de verwachtingen en specifieke taken van het versnellingshuis?

– Doel is de transitie naar de CE te versnellen en op te schalen. Het versnellingshuis doet dit door:

o Ondernemers die willen investeren in de Circulaire Economie te helpen met het versterken van hun businesscase als het gaat om belemmeringen op het gebied van kennis, wet- en regelgeving, markt en financiering

o Realiseren van doorbraakprojecten. Hierbij realiseert het versnellingshuis oplossingen voor vragen die te groot zijn voor individuele bedrijven, maar door de gemeenschappelijke aanpak door bedrijven, overheden en andere belanghebbenden wel een antwoord krijgen. Vb: chemische recycling en matrassen

Vraag 23 en 123: Hoe verhoudt het versnellingshuis zich tot initiatieven van brancheverenigingen op het gebied van circulaire economie?

– Het versnellingshuis wil de initiatieven van brancheverenigingen, loketten voor ondernemers en NGO’s versterken als daar behoefte aan is, en helpen de ervaringen breder te benutten. Het versnellingshuis gaat geen zaken overnemen maar brengt partijen bij elkaar.

Vraag 124: Worden branches die zich niet hebben aangesloten bij de Ondernemingsorganisatie VNO-NCW ook betrokken bij het versnellingshuis?

– Het versnellingshuis is een netwerkorganisatie die de samenwerking zoekt met alle relevante partijen. Hierbij is de aansluiting bij VNO-NCW geen criterium.

Vraag 125: Hoeveel financiering ontvangt het versnellingshuis uit de overheidsbegroting? Op welke wijze wordt dit geld ingezet?

– Het versnellingshuis is een initiatief van verschillende publieke en private partners, waaronder VNO-NCW, MKB Nederland en Nederland Circulair (waar MVO Nederland onderdeel van uitmaakt). Allen dragen bij in menskracht of geld aan het huis.

– De bestaande infrastructuur van loketten en andere stakeholders wordt daarbij optimaal benut.

– Ik investeer in deze startfase van het versnellingshuis circa 1,5 miljoen euro in 2019 en 2020 om ondernemers te helpen hun businesscase te versterken, doorbraakprojecten van de grond te tillen, voor kennisverspreiding naar ondernemers en andere loketten voor ondernemers, om goede initiatieven op te schalen en de basisinfrastructuur van het versnellingshuis vorm te geven. Met dit laatste stimuleer ik ook andere partijen in het versnellingshuis om met kennis, geld en menskracht te participeren.

– De aanpak van het Versnellingshuis stimuleert andere partijen om middelen vrij te maken voor CE-investeringen.

Monitoring

Vraag 2: Kunt u de Kamer informeren over de verdere uitwerking en concretisering van de ambities en doelstellingen voor het Uitvoeringsprogramma en van de opzet van het monitoringsysteem en de indicatoren?

Vraag 69: Op welke wijze wordt de Kamer op de hoogte gehouden van verdere voortgang en eventuele bijsturing, concreet met betrekking tot de gerealiseerde resultaten en meetbare effecten? Kan dit specifieker worden toegelicht?

– Ik heb PBL gevraagd om samen met andere kennisinstellingen tot een volwaardig meet- en sturingssysteem te komen, waarbij we enerzijds inzicht krijgen in het transitieproces en anderzijds de inspanningen van de maatschappelijke partijen en overheden kunnen volgen.

– Afgelopen jaar is hard gewerkt aan het verder operationaliseren van het meet- en sturingssysteem. Er ligt een werkprogramma monitoring, samen met de betrokken kennisinstellingen vormgegeven. Daarnaast zijn de eerste onderzoeken van start gegaan.

– Aan de hand van dit werkprogramma zullen de halveringsdoelstellingen 2030 worden gepreciseerd, acties gemonitord en meetbare indicatoren opgesteld. Dit leidt tot een Circulaire Economie Rapportage (CER). Aan de hand van de resultaten van de monitoring vindt tevens bijsturing plaats.

– PBL publiceert, in samenwerking met andere kennisinstellingen, een Circulaire Economie Rapportage. Deze tweejaarlijkse en onafhankelijke rapportage geeft zicht op trends en doelbereik, geeft hieraan duiding en identificeert opties voor mogelijke vervolgstappen voor beleid. De eerste rapportage wordt in 2020 gepubliceerd.

– Met het oog op de jaarlijkse beleidscyclus worden de eerste bouwstenen van deze rapportage eind 2019 gepubliceerd.

– Jaarlijks ontvangt u de actualisatie van het Uitvoeringsprogramma die onder meer gestoeld wordt op de resultaten van de monitoring.

Overige vragen

Regio

Vraag 1: Wat gaat u doen om het Uitvoeringsprogramma Circulaire economie (hierna: Uitvoeringsprogramma) vanaf 2020 te benutten om de «verticale verbinding» te maken met de regionale partners?

– De initiatieven in het Uitvoeringsprogramma komen van alle grondstoffenakkoord-partners, inclusief decentrale overheden. Ieder jaar vindt tweemaal een bestuurlijk overleg plaats met alle partners in het grondstoffenakkoord. Daarbij wordt de voortgang van het programma besproken en besproken welke partners welke acties oppakken. Daarmee wordt het uitvoeringsprogramma een dynamisch en verbindend programma voor alle partners in het grondstoffenakkoord.

Vraag 13: Voor welke vier circulaire projecten wordt 90 miljoen euro uitgetrokken uit de regio-enveloppe? In welke jaren zal dit worden uitgegeven?

Vraag 14: Wat zijn de specificaties van deze vier projecten? Hoe moeten zij bijdragen aan een circulaire economie?

– In de voorstellen van de regio’s voor een Regio Deal – specifiek Twente, Midden- enWest-Brabant, Foodvalley en Parkstad Limburg – is een aantal circulaire activiteiten opgenomen. Momenteel werken Rijk en regio aan het opstellen van de daadwerkelijke Regio Deals. Wanneer de Regio Deals uiteindelijk zijn ondertekend zal duidelijk zijn welke (circulaire) voorstellen daadwerkelijk onderdeel worden van de Regio Deal. Naar verwachting zal dit medio 2019 plaatsvinden.

Vraag 15: Is al duidelijk wanneer en voor welke projecten uit een nieuwe tranche voor regio-enveloppes later in deze regeerperiode 185 miljoen euro ter beschikking wordt gesteld? Zo ja, kunt u dit toelichten?

Vraag 16: Waar zal de nieuwe tranche uit bestaan en op welke wijze wordt daar 185 miljoen euro voor ingezet?

– De Minister van LNV is verantwoordelijk voor de Regio Deals. Wanneer een volgende tranche wordt opengesteld en met welke omvang is nog niet vastgesteld.

Vraag 71: Op welke wijze worden gemeenten en provincies betrokken bij het Uitvoeringsprogramma?

– Gemeenten, provincies en waterschappen nemen deel aan het bestuurlijk overleg dat in het kader van de jaarcyclus circulaire economie twee maal per jaar plaatsvindt.

– Daarnaast kunnen de decentrale overheden ook initiatieven inbrengen in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie. In de teams die de uitvoering van de prioriteiten begeleiden, nemen in een aantal gevallen ook gemeenten, provincies en/of waterschappen deel. Gemeenten, provincies en waterschappen hebben specifieke ambities op het gebied van de circulaire transitie. In het Uitvoeringsprogramma is aangegeven dat in 2019 CE actie-agenda’s geformuleerd worden om die ambities verder uit te werken. Het Rijk ondersteunt hierbij met kennis en kunde.

Zeer zorgwekkende stoffen

Vraag 29: Hoe voorkomt u dat persistente toxische stoffen onderdeel worden van de recycleketen en op deze manier telkens weer in aanraking komen met mensen?

Vraag 33: Hoe wilt u de motie van het lid Kröger over uitfasering van persistente stoffen (Kamerstuk 34 775 XII, nr. 22) uitvoeren? Hoe wordt deze motie betrokken bij het beleid?

– Bij nieuw-productie is het beleid gericht op het zo veel mogelijk tegengaan van het gebruik van Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS; hieronder vallen onder meer persistente toxische stoffen). Dan kan het product in het afvalstadium gerecycled worden zonder zorgen over ZZS. Hier zijn verboden en beperkingen onder de Europese stoffenwetgeving het krachtigste instrument (REACH6, POP-verordening7). Aanvullend is uitfasering op vrijwillige basis wenselijk. Hierop zag de motie van het lid Kröger over uitfasering van persistente stoffen (Kamerstuk 34 775 XII, nr. 22). In de kabinetsreactie op de Transitieagenda’s (Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr. 59) is aangegeven dat deze motie wordt uitgevoerd doordat de doelstelling is verankerd in het beleid voor «Safe by Design», met name onder de Transitieagenda Kunststoffen en de Transitieagenda Maakindustrie.

– Omdat vele producten in het verleden wel met gebruik van ZZS zijn gemaakt, hebben we ook veel afvalmateriaal dat ZZS bevat. Hier is het beleid dat recycling alleen moet worden toegestaan in toepassingen van waaruit de ZZS niet in aanraking komt met mensen en ook verder geen milieuschade veroorzaakt. Ook het volgende afvalstadium van het product moet daarbij beschouwd worden. De risico’s op blootstelling van mens en natuur van de ZZS moeten verwaarloosbaar zijn. Dit is te borgen door het gebruik van het gerecyclede materiaal slechts toe te staan in (een beperkte groep) veilige producten. Is veilige recycling niet mogelijk, dan zal het materiaal vernietigd moeten worden.

– Daarom is voor recycling van een materiaal dat een ZZS bevat een risicoanalyse nodig. Een handreiking voor die risicoanalyse is verschenen in het kader van het Derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3).

– In welke producten een ZZS-houdend gerecycled materiaal toegepast mag worden, moet bij voorkeur vastgelegd worden in REACH, dus op EU-niveau. Hoe dan ook is een «verwaarloosbaar risico» een voorwaarde voor de einde-afval status van gerecycled materiaal. Is het materiaal niet einde-afval, dan is het nog steeds een afvalstof, mag het niet als product vrij de markt op en mogen alleen afvalverwerkers het materiaal afnemen.


  1. Rietveld et al., «Effecten van het Rijksbrede Programma Circulaire Economie en de Transitie agenda’s op de emissie van broeikasgassen», 2018; Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr. 58.↩

  2. Rietveld et al., «Effecten van het Rijksbrede Programma Circulaire Economie en de Transitie agenda’s op de emissie van broeikasgassen», 2018.↩

  3. EU Renewable energy directive.↩

  4. Regeling ter Stimulering duurzame energie.↩

  5. European Chemicals Agency.↩

  6. Reach is een EU-verordening over de productie van en handel in chemische stoffen, en staat voor registratie, evaluatie, autorisatie en restrictie van chemische stoffen.↩

  7. EU verordening over persistente organische verontreinigende stoffen.↩