[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op het rapport van de Nationale ombudsman “Een onderzoek naar het handelen van het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie na het uitbrengen van een rechtshulpverzoek aan Thailand”

Gedetineerdenbegeleiding buitenland

Brief regering

Nummer: 2019D14350, datum: 2019-04-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-30010-42).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 30010 -42 Gedetineerdenbegeleiding buitenland.

Onderdeel van zaak 2019Z06984:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland

Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2019

Volgend op de brief van 15 maart jl. berichten wij u door middel van deze brief over het rapport van de Nationale ombudsman «Een onderzoek naar het handelen van het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie na het uitbrengen van een rechtshulpverzoek aan Thailand» (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 97). Het rapport van de Nationale ombudsman kwam tot stand na een verzoek van de heer Van Laarhoven en mevrouw Kaen-In, thans beiden in Thailand gedetineerd. Het rapport ziet op de handelwijze van het OM, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie nadat in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek tegen een groot aantal verdachten, onder wie de heer Johan van Laarhoven, door het OM een rechtshulpverzoek aan de Thaise autoriteiten werd gedaan.

Bij de uitoefening van zijn taak, beoordeelt de Nationale ombudsman of het bestuursorgaan zich in de door hem onderzochte aangelegenheid behoorlijk heeft gedragen. In de onderhavige kwestie heeft de Nationale ombudsman onderzocht of de betrokken overheidsinstanties op een behoorlijke manier gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden. Hij heeft daarbij onder meer gekeken naar zorgvuldigheid, de vraag of er rekening is gehouden met de belangen van verzoekers en of is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.

Het rapport is op 21 maart jongstleden door de Minister van Justitie en Veiligheid met de Nationale ombudsman besproken. Aan dit gesprek heeft ook de voorzitter van het College van procureurs-generaal deelgenomen. De Nationale ombudsman stelt onder meer dat zijn bevindingen leiden tot het beeld dat de betrokken Nederlandse autoriteiten de regie zijn kwijt geraakt en jegens verzoekers niet behoorlijk hebben gehandeld toen begin juli 2014 duidelijk werd dat de Thaise autoriteiten het rechtshulpverzoek niet op het door het onderzoeksteam gewenste moment zouden gaan uitvoeren. De Nationale ombudsman concludeert dat de handelingen die vanaf dat moment zijn uitgevoerd, niet goed voorbereid en doordacht waren en dat het perspectief van verzoekers daarbij uit het oog is verloren. Hij kwalificeert deze handelwijze als onbehoorlijk. De rechtbank en het Gerechtshof hebben de gang van zaken eerder als niet onrechtmatig beoordeeld. Het rapport doet aan die beoordeling niet af. De maatstaf van de behoorlijkheid is immers een andere toets dan die van de onrechtmatigheid. Wij zien in dat handelen dat door de rechter als rechtmatig is beoordeeld, tegelijkertijd voor de betrokken individuen ingrijpende gevolgen kan hebben.

Los van dit rechtmatigheidsoordeel van de civiele rechter, worden de conclusies van de Nationale ombudsman daarom zeer serieus genomen. Met de Nationale ombudsman hechten ook wij er grote waarde aan dat bij het aangaan van strafrechtelijke samenwerking met het buitenland, het belang van de betrokken individuen wordt meegewogen. Men dient daarbij evenwel altijd in ogenschouw te blijven nemen dat het overheidshandelen in dergelijke zaken plaatsvindt in de context van de opsporing en vervolging van (ernstige) strafbare feiten. Ook aan het opsporings- en vervolgingsbelang, ter voorkoming van straffeloosheid, dient veel gewicht te worden toegekend. Zo mag het enkele feit dat een persoon die verdacht wordt van strafbare feiten in Nederland zich in het buitenland vestigt, er niet toe leiden dat diegene daardoor zijn straf zou kunnen ontlopen.

Er vallen uit het rapport van de Nationale ombudsman lessen te trekken ten aanzien van de samenwerking en rolverdeling in het kader van internationale rechtshulp. Dit dient dan ook te gebeuren. Het rapport vormt aanleiding om, samen met de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, deze samenwerking en rolverdeling met alle betrokken actoren goed te beschouwen zodat de belangenafweging, waarbij ook het belang van de betrokken individuen wordt meegewogen, steeds optimaal gestalte krijgt in individuele zaken. Samen met de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal zullen wij de bestaande werkprocessen met het oog op de vereiste belangenafweging en afstemming, tegen het licht houden en waar nodig verhelderen zodat – ook onder tijdsdruk – sprake is van voldoende checks and balances.

Ten aanzien van de onderhavige zaak heeft het OM gemeld dat de raadslieden van de heer Van Laarhoven hebben verzocht het rapport van de Nationale ombudsman toe te voegen aan de processtukken, conform art. 34 Sv. De officier van justitie heeft hierin bewilligd, zodat het rapport thans deel uitmaakt van de strafzaak. Dit heeft tot gevolg dat de strafrechter zich zal uitspreken over de eventuele consequenties van het rapport voor de uitkomsten van de strafzaak. Derhalve past het ons niet om ons op dit moment, voorafgaand aan het rechterlijk oordeel, nader over dit rapport uit te spreken.

Ondertussen blijven wij verkennen wat gedaan kan worden om de heer Van Laarhoven naar Nederland over te brengen. Uw Kamer is hierover laatstelijk op 29 januari 2018 in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Bergkamp (D66),1 geïnformeerd. Toen is onder meer vermeld dat de mogelijkheden voor de eventuele overbrenging van dhr. Van Laarhoven naar Nederland, bestaan uit een uitleveringsprocedure, of een procedure op grond van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS). De situatie zoals in voornoemde antwoorden vermeld, geldt op dit moment onverkort.

Voor wat betreft de mogelijkheden voor overbrenging van de heer Van Laarhoven op grond van de WOTS is uw Kamer op 29 januari 2018 gemeld dat een dergelijke procedure kan worden ingezet nadat het buitenlandse vonnis onherroepelijk is geworden en er in het veroordelende land geen andere gerechtelijke procedures in verband met het strafbaar feit of enig ander strafbaar feit aanhangig zijn. Zodra het Thaise arrest jegens de heer Van Laarhoven onherroepelijk is, zal zijn WOTS-verzoek, zoals toegezegd aan uw Kamer in de brief 13 december 20172, voortvarend in behandeling worden genomen op basis van de hiervoor geldende criteria. Het verzoek zal worden getoetst aan de criteria in het Verdrag met Thailand, aan de Wots en aan het Beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland. Het OM heeft gemeld dat uit contacten met de Thaise autoriteiten blijkt, dat het ernaar uitziet dat de beslissing van de Thaise Hoge Raad in de lopende cassatieprocedure uiterlijk december van dit jaar te verwachten valt.

De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker


  1. Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1017.↩︎

  2. Kamerstuk 30 010, nr. 36.↩︎