Lijst van vragen en antwoorden over de reactie op het verzoek van het lid Sjoerdsma, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 12 februari 2019, over het bericht dat NCTV-baas Dick Schoof zich actief bemoeide met het onderzoek naar MH17 (Rtlnieuws.nl, 8 februari 2019)
Vliegramp MH17
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2019D14472, datum: 2019-04-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33997-135).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 33997 -135 Vliegramp MH17.
Onderdeel van zaak 2019Z07041:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-04-10 17:00: MH17 (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-04-11 13:40: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-04-24 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-05-14 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
33 997 Vliegramp MH17
Nr. 135 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 april 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 4 maart 2019 inzake de reactie op het verzoek van het lid Sjoerdsma, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 12 februari 2019, over het bericht dat NCTV-baas Dick Schoof zich actief bemoeide met het onderzoek naar MH17 (Rtlnieuws.nl, 8 februari 2019) (Kamerstuk 33 997, nr. 133).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 april 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van Meenen
De griffier van de commissie,
Hessing-Puts
1
Hoeveel communicatiemedewerkers heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid op dit moment? Is er sprake van een toename de laatste jaren? Kunt u een overzicht geven van het aantal communicatiemedewerkers op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de afgelopen tien jaar?
Antwoord
De formatie van de directie Communicatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid telt per 1 januari 2019 47 fte. Ten opzichte van de formatie van 1 januari 2009 is daarmee de formatie uitgebreid van 46,5 naar 47 fte. In de tussenliggende periode is deze formatie wel lager geweest. In 2011 telde de formatie 37 fte. Die formatie is daarna toegenomen met overkomst van verschillende dienstonderdelen van het Ministerie van BZK (politie, NCTV). Ten opzichte van 2018 is de formatie gegroeid van 43 naar 47 fte. Deze uitbreiding hangt samen met een intensivering van de interne communicatie (o.a. voor JenV Verandert) en de uitbreiding van twee naar drie bewindslieden.
2
In hoeverre is invloed bij onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek toegestaan? Moet de communicatie vanuit ministeries niet altijd transparant, navolgbaar en controleerbaar zijn?
Antwoord
Een vereiste van wetenschappelijk verantwoord beleidsonderzoek is dat het onafhankelijk is. Er mag geen sprake zijn van oneigenlijke beïnvloeding van het proces of de uitkomsten. Onafhankelijk beleidsonderzoek is daarmee een essentiële voorwaarde voor goede beleidsontwikkeling en ook voor de evaluatie van beleid en wetgeving. Desalniettemin zijn contacten tussen de beleidssector en onderzoekers bij beleidsonderzoek wenselijk en zelfs onmisbaar. Zowel de Commissie Overgaauw als de Commissie Hertogh concluderen dit. Het WODC en ook wetenschappers daarbuiten onderschrijven deze conclusies; het kan de kwaliteit van beleidsonderzoek ten goede komen als ambtenaren van ministeries input kunnen geven. Ik onderschrijf deze overwegingen. Het in alle fasen van onderzoek inzichtelijk maken van alle valide invloed, suggesties en aanpassingen vanuit ministeries heeft echter het risico in zich dat betrokkenen door openbaarmaking van hun inbreng minder geneigd zullen zijn om hun inbreng te leveren. Dat risico strekt zich ook uit tot onderzoekers. Dat zou tot suboptimale onderzoeken kunnen leiden, wat uiteraard ongewenst is. In het licht van de gewijzigde motie van de leden Van Nispen en Groothuizen1 zal worden bekeken hoe invulling kan worden gegeven aan de door uw Kamer geuite wens, zodanig dat het uitvoerbaar is en niet leidt tot een grote bureaucratische taakverzwaring.
3
Is er op 4 december 2015 sprake van oneigenlijke beïnvloeding zoals dit genoemd wordt in het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) WODC II op pagina 132 waarin wordt gesteld dat in de uitvoeringsfase de keuze van de wijze van verslaglegging niet bepaald moet worden door buiten-wetenschappelijke belangen, voorkeuren of argumenten?
Antwoord
Nee. De reactie van WODC en NCTV (het lid van de begeleidingscommissie) van 4 december 2015 betrof commentaar op het toen voorliggende concepthoofdstuk 10, teneinde de inhoud van het conclusiehoofdstuk 10 van het rapport over de evaluatie van de crisisbeheersingsorganisatie vlucht MH17 in lijn te brengen met de teksten uit de eerdere hoofdstukken. Het becommentariëren van conceptversies past binnen de rol van de begeleidingscommissie.
4
Wie belde er en op wiens initiatief was dit, toen er op 2 december 2015 een telefonisch overleg is geweest tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het WODC over de voortgang van de evaluatie? Wat is er toen besproken?
Antwoord
Het telefonisch overleg van 2 december 2015 was tussen een medewerker van het WODC en de projectdirecteur MH17 van de NCTV. Er is gesproken over varianten voor het tijdpad tussen oplevering van het eindrapport en de openbaarmaking ervan; voor het Kerstreces of erna. Het is niet meer te achterhalen op wiens initiatief het telefoongesprek heeft plaatsgevonden.
5
Is door de NCTV aangedrongen op uitstel van de publicatie?
Antwoord
Nee. Volgens de EWB-Wegwijzer 2013 is het de beleidsdirectie of andere
aanvrager die beslist of het rapport wordt aangeboden aan de Tweede Kamer en zorg draagt voor die aanbieding. Daarvoor schrijft de beleidsdirectie veelal een inhoudelijke reactie en/of wordt een brief aan de Tweede Kamer opgesteld. De beleidsdirectie had volgens de toen geldende regels hiervoor maximaal 3 maanden de tijd vanaf het moment van oplevering van het rapport; inmiddels is die termijn ingekort naar 6 weken. Na die termijn wordt het rapport in ieder geval door het WODC op de website gepubliceerd.
In dit geval is uiteindelijk gekozen voor snelle openbaarmaking zonder beleidsreactie. De beleidsreactie werd op een later moment aan de Tweede Kamer gestuurd.
6
Maakt het verschil voor (oneigenlijke) beïnvloeding of de becommentariëring wordt gedaan door een medewerker van de NCTV zittend in de begeleidingscommissie of dat dit wordt gedaan door iemand van de NCTV buiten de begeleidingscommissie?
Antwoord
Oneigenlijke beïnvloeding is oneigenlijk. Het maakt daarbij niet uit of dit vanuit de begeleidingscommissie komt of van iemand anders. De Commissie Hertogh definieert oneigenlijke beïnvloeding als het door de beleidsambtenaar dusdanige druk op de onderzoeker uitoefenen dat die zich laat leiden door buiten-wetenschappelijke belangen, argumenten of voorkeuren (bijvoorbeeld van commerciële of politieke aard). In mijn antwoord op de vraag 2 heb ik reeds gesteld dat er bij wetenschappelijk verantwoord beleidsonderzoek geen sprake mag zijn van oneigenlijke beïnvloeding van het proces of de uitkomsten. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik, in navolging van de Commissie Overgaauw en de Commissie Hertogh, ook gesteld dat bij beleidsonderzoek contacten tussen de beleidssector en onderzoekers voor het geven van valide input wenselijk en zelfs onmisbaar zijn. Het gremium van de begeleidingscommissie is daarvoor de aangewezen weg.
7
Werd de heer Schoof gedurende het onderzoek inhoudelijk op de hoogte gehouden door de NCTV-medewerker in het begeleidingsteam?
Antwoord
Nee, de NCTV-medewerker in de begeleidingscommissie had geen contact over de inhoud van het onderzoek met de functionaris NCTV. De NCTV-medewerker heeft wel (eenmalig en tegen het einde van het onderzoek) contact gezocht met de programmadirecteur MH17 omdat hij behoefte had aan intercollegiaal overleg met betrekking tot concept hoofdstuk 10. De projectdirecteur MH17 heeft de, in dat gesprek gedeelde informatie over de evaluatie gemeld in zijn reguliere overleg met de functionaris NCTV. De functionaris NCTV heeft dit voor kennisgeving aangenomen.Dit bovenstaande vermeld ik uitdrukkelijk omdat mij is gebleken dat bij het maken van de analyse van de honderden documenten die bij de beoordeling van het desbetreffende Wob-verzoek aan de orde waren dit niet is betrokken in de tijdlijn die ik uw Kamer bij brief van 4 maart jl. heb toegestuurd. Dit is derhalve, voor zover relevant, een aanvulling op deze tijdlijn.
8
Heeft de heer Schoof voorafgaand aan het gesprek tussen het WODC en de NCTV op 2 december 2015 over de voortgang van de evaluatie, een instructie meegegeven aan de NCTV-ambtenaar die dat gesprek voerde? Zo ja, welke?
Antwoord
Nee.
9
Wilt u de Kamer de versie van hoofdstuk 10 van 23 november 2015, van 30 november 2015 van 6 en van 10 december 2015 overhandigen, inclusief de opmerkingen namens de NCTV toesturen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De versie van het conclusiehoofdstuk 10 van 10 december 2015 is de definitieve versie, die reeds aan uw Kamer is aangeboden en openbaar gemaakt op 16 december 2015 (Kamerstuk 33 997, nr. 55). De conceptversies van hoofdstuk 10 van de Universiteit Twente zijn in het kader van een Wob-verzoek niet openbaar gemaakt. De reden hiervoor is dat verstrekking van de conceptversies van het rapport, dan wel een hoofdstuk daaruit, schadelijk is voor de (toekomstige) werkrelatie tussen het WODC en de uitvoerende onderzoeksinstantie. Bij openbaarmaking kunnen betrokkenen in de toekomst minder geneigd zijn om in alle openheid en vertrouwen hun inbreng te leveren. Dat dit niet een theoretisch risico is, moge blijken uit het feit dat zowel het WODC als de Universiteit Twente erop hebben aangedrongen deze conceptversies niet openbaar te maken, dan wel ter inzage te geven.
Ik heb echter begrip voor het verzoek en wil daarom, bij wijze van hoge uitzondering, de gevraagde concepthoofdstukken ter vertrouwelijke inzage ter beschikking stellen, alleen aan de leden van uw Kamer, tot het zomerreces 20192.
Op deze manier kunt u zich ervan vergewissen dat de conclusies in de conceptversies van hoofdstuk 10 inhoudelijk niet wezenlijk zijn aangepast in de definitieve versie.
De opmerkingen van de NCTV-medewerker in de begeleidingscommissie op de conceptversies van het rapport, inclusief het conclusiehoofdstuk 10, betreffen persoonlijke beleidsopvattingen. Ik acht het niet wenselijk dat persoonlijke overwegingen, opmerkingen, kritiekpunten en dergelijke openbaar worden, dan wel ter inzage worden gegeven.
10
Wat is de reden dat het Ministerie van Algemene Zaken de onderzoekers geen inzicht wilde geven in de notulen van de ministerraad?
Antwoord
Op verzoek van het WODC heeft het onderzoeksteam van de Universiteit Twente een evaluatie van de nationale crisisbeheersingsorganisatie vlucht MH17 uitgevoerd. De onderzoeksleider van de Universiteit Twente heeft bij het Ministerie van Algemene Zaken inzage gevraagd in de notulen van de ministerraadsvergaderingen van 23 juli 2014 en 27 juli 2014. Op basis van de jurisprudentie en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen met betrekking tot het reglement van orde voor de ministerraad en relevante wet- en regelgeving is geen inzage verstrekt in de notulen.
Wel is inzage verstrekt in «geobjectiveerde verslagen» van de ministerraadsvergaderingen van 23 en 27 juli 2014, en 15 augustus 2014. Dit zijn relevante geselecteerde passages uit de notulen die geanonimiseerd zijn. Bovendien zijn de betrokken bewindspersonen afzonderlijk geïnterviewd door het onderzoeksteam en is volledige toegang verleend tot alle Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)-stukken.
11
Op wiens verzoek is vervolgens nog tweemaal contact geweest over de vraag of de onderzoekers toegang konden krijgen tot de notulen van de ministerraad en wat was de reden dat het Ministerie van Algemene Zaken niet van standpunt wijzigde?
Antwoord
Het verzoek kwam van een medewerker van het WODC.
Het Ministerie van Algemene Zaken bleef op het standpunt staan dat op basis van jurisprudentie en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, geen inzage kon worden gegeven in notulen van de ministerraad.
12
Wat was de aanleiding voor de heer Schoof op 12 mei 2015 zijn betrokken medewerkers aan te geven dat de operationele inzet onderdeel zou moeten uitmaken van de evaluatie?
Antwoord
Voortschrijdend inzicht dat de operationele inzet moeilijk te scheiden zou zijn van de evaluatie van de crisisbeheersingsorganisatie was aanleiding om de suggestie te doen om de operationele inzet ook mee te nemen in de evaluatie.
13
Waarom stond de heer Schoof erop, dat de operationele inzet onderdeel zou moeten uitmaken van de evaluatie? Hoe kon de heer Schoof weten dat dit punt nog onvoldoende werd meegenomen? Hoe is dit standpunt overgebracht op het WODC?
Antwoord
De operationele inzet was een dermate groot en belangrijk onderdeel van de crisisbeheersing rond vlucht MH17 dat alleen het evalueren van hetgeen plaats had gevonden op de betrokken departementen naar de mening van de functionaris NCTV te beperkt zou zijn.
In de opzet van de evaluatie, zoals beschreven in de startnotitie van het WODC (en daarmee dus van algemene bekendheid) was evaluatie van de operationele inzet niet meegenomen.
De suggestie om die operationele inzet ook mee te nemen in de evaluatie is via een medewerker van de NCTV, het lid van de klankbordgroep, overgebracht aan een medewerker van het WODC.
14
Wat was de reactie van de heer Schoof op het afwijzen van zijn verzoek door het WODC de operationele inzet mee te nemen in het onderzoek?
Antwoord
De functionaris NCTV nam het bericht van het WODC dat de operationele inzet niet zou worden meegenomen voor kennisgeving aan.
15
Waarom dacht de heer Schoof dat lopende het onderzoek de reikwijdte kon worden aangepast?
Antwoord
De functionaris NCTV heeft niet zozeer een poging gedaan om de reikwijdte van het onderzoek aan te passen, als wel een suggestie gedaan. Dit paste binnen de verhouding tussen de NCTV als aanvrager van het onderzoek en het WODC als opdrachtgever. Het WODC heeft de suggestie van de functionaris NCTV overigens beredeneerd afgewezen, omdat het zowel inhoudelijk als logistiek niet paste in het lopende evaluatieonderzoek.
16
Hoe verhoudt de poging van de heer Schoof lopende het onderzoek de reikwijdte aan te passen zich tot de destijds geldende regelgeving en in het bijzonder de Wegwijzer EWB 2013, waarin wordt gesteld dat dit enkel voorbehouden is aan leden van de begeleidingscommissie waar de heer Schoof geen onderdeel van uitmaakte? Heeft de heer Schoof zich oneigenlijk heeft opgesteld gezien de in EWB bepaalde rolverdeling en procedures van een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 15
17
Wat was de aanleiding voor de heer Schoof op 14 december 2015 de directeur van het WODC te spreken over inhoudelijke punten waarvan de heer Schoof vond dat ze onjuist in het rapport staan?
Op welke inhoudelijke punten was de heer Schoof van mening dat ze onjuist in het rapport stonden?
Antwoord
De functionaris NCTV wilde de directeur van het WODC spreken over enkele inhoudelijke punten waarvan hij vond dat ze onjuist in het inmiddels vastgestelde eindrapport stonden. Het was dus geenszins een poging om dat vastgestelde rapport alsnog aangepast te krijgen (zie ook het antwoord op vraag 18).
Zoals ook volgt uit de openbaar gemaakte stukken naar aanleiding van een Wob-verzoek, was de functionaris NCTV met betrekking tot de volgende punten van mening dat ze onjuist verwoord waren in het rapport:
• In het rapport wordt gesteld dat er sprake was van onvoldoende focus op samenwerking met en tussen: (a) organisaties die waren betrokken in de onmiddellijke crisisrespons en (b) de departementen van Buitenlandse Zaken en Defensie. In het rapport wordt dit vooral de NCTV aangerekend. De NCTV was echter van mening dat die gebrekkige samenwerking dan de ICCb/MCCb aangerekend zou moeten worden, omdat dat de structuur was die meteen in werking was gesteld.
• Het Parlementair verantwoordingsteam (interdepartementaal) stond ook onder leiding van de NCTV, maar dit staat niet zo in het rapport.
• In het rapport wordt aangegeven dat de rol van de Minister van Veiligheid en Justitie uitgebreider is geweest dan het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming voorschrijft en dat dit op onderdelen ten koste ging van de voorziene rol van de Minister van Buitenlandse Zaken en de ambassade bij een crisis in het buitenland. De functionaris NCTV was het hiermee oneens, omdat zodra de nationale crisisstructuur wordt geactiveerd alle departementen binnen de structuur van de ICCb en MCCb vallen. Bij een crisis in het buitenland betreft de coördinerende rol van de Minister van Buitenlandse Zaken specifiek de respons in het buitenland en de afhandeling van consulaire werkzaamheden. Deze coördinatie laat onverlet de algehele coördinatie/regie door MCCb en/of ICCb.
• In het rapport staat naar mening van de functionaris NCTV een feitelijke onjuistheid met betrekking tot het moment van verstrekken van de passagierslijst.
• In het rapport wordt aangegeven dat de NCTV-organisatie te veel de coördinatie en informatiebeoordeling ten aanzien van de missie naar zich toe trok. De NCTV was van mening dat deze kritiek onterecht was omdat er op dat moment geen andere organisatie was die die verantwoordelijkheid op zich kon nemen. Om snel mensen in Oekraïne te krijgen, konden personen van verschillende organisaties meereizen met de Minister van Buitenlandse Zaken. Om deze mensen bescherming te kunnen bieden, werden zij binnen het zogenoemde «rijksdomein» geplaatst. De beveiligingsverantwoordelijkheid kwam daardoor automatisch bij de NCTV te liggen. Dit was ook voor de NCTV geen gewenste situatie en dit werd dan ook aangepast zodra de missie verder vorm kreeg.
18
Was de heer Schoof erop uit deze punten alsnog gewijzigd te krijgen in het rapport? Zo nee, wat was dan het doel van dit gesprek tussen de heer Schoof en de directeur van het WODC?
Antwoord
Nee. Nadat het eindrapport is vastgesteld door de onderzoekers van de Universiteit Twente en het WODC dat eindrapport heeft aangeboden aan de functionaris NCTV, heeft laatstgenoemde niet verzocht om aanpassing van het eindrapport. Het doel van het gesprek op 14 december 2015 tussen de functionaris NCTV en de directeur WODC was om van beide zijden een toelichting te geven op enkele inhoudelijke punten waarvan de functionaris NCTV vond dat ze onjuist in het eindrapport stonden. Het WODC heeft daarbij aangegeven dat de inhoud van het eindrapport een weergave is van alle informatie die de onderzoekers gezien en gehoord hebben. Daarnaast is gesproken over het tijdpad tot openbaarmaking. Van beide zijden, functionaris NCTV en directeur WODC, was er een wens tot spoedige openbaarmaking.
19
Heeft de Minister voor Rechtsbescherming gesteld dat de heer Schoof op onderdelen beter meer afstand had kunnen houden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat was de aanleiding dat de Minister voor Rechtsbescherming dit zo stelde?
Antwoord
Ja, dat heeft de Minister voor Rechtsbescherming gesteld. Deze uitspraak had betrekking op de reactie van de functionaris NCTV op het eindrapport. Het is een duiding van het soort uitlatingen dat volgde op de oplevering van het eindrapport.
20
Hoe verhoudt de opstelling van de heer Schoof voorafgaand, tijdens en na afloop van de evaluatie ten aanzien van de onafhankelijkheid van het onderzoek zich tot zijn rol hierin?
Antwoord
De NCTV was aanvrager van het WODC-onderzoek. Vanuit die rol heeft de functionaris NCTV suggesties gedaan voor leden van de begeleidingscommissie en voor de scope van het onderzoek. Vanuit die rol kreeg de functionaris NCTV ook het eindrapport aangeboden door het WODC. Deze wijze van invulling van de rol paste binnen de verhouding tussen de NCTV als aanvrager van het onderzoek en het WODC als opdrachtgever.
21
Was het commentaar dat de NCTV-medewerker op 27 november 2015 leverde op hoofdstuk 10, vooraf gedeeld met de heer Schoof dan wel op instructie van de heer Schoof geleverd?
Antwoord
Nee, conceptversies van het rapport en/of commentaar daarop zijn niet gedeeld met de functionaris NCTV, noch is het commentaar geleverd op instructie van de functionaris NCTV. Zie ook het antwoord op vraag 7.
22
Zijn de concepten van hoofdstuk 10 met het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld voorafgaand aan het definitief maken van de evaluatie? Zo ja, op welke momenten en welk commentaar is er vanuit het Ministerie van Algemene Zaken geleverd? Op basis van welke geldende regelgeving in de EWB is dit gedeeld met het Ministerie van Algemene Zaken?
Antwoord
Nee, conceptversies van hoofdstuk 10 zijn niet gedeeld met het Ministerie van Algemene Zaken; alleen met de begeleidingscommissie en met het WODC. Een medewerker van het Ministerie van Algemene Zaken had zitting in de klankbordgroep, waar conceptversies van de hoofdstukken 1 tot en met 5 zijn besproken.
23
Is het conceptrapport van 22 oktober 2015 gedeeld met de functionaris van de NCTV? Zo ja, heeft hij hier commentaar op gegeven? Zo ja, welk commentaar?
Antwoord
Nee, conceptversies van het rapport en/of commentaar daarop zijn niet gedeeld met de functionaris NCTV, noch is het commentaar geleverd op instructie van de functionaris NCTV. Zie ook het antwoord op vraag 7.
24
Wat was de reden dat de heer Schoof op 5 november 2015 aangaf dat de evaluatie openbaar zou worden gemaakt op het moment dat het OvV-rapport behandeld zou worden in de Tweede Kamer? Op welke wijze heeft hij deze wens overgebracht?
Antwoord
De functionaris NCTV heeft aangegeven dat hij de evaluatie graag openbaar had op het moment dat het OvV-rapport behandeld zou worden in de Tweede Kamer (dus voorafgaand aan dat debat), zodat de Kamer de inhoud van beide rapporten kon betrekken in het debat. Deze wens is via de projectdirecteur MH17 aan een medewerker van het WODC overgebracht.
25
Zijn op enig moment conceptversies van het onderzoek of hoofdstukken daarvan, van 22 oktober 2015, 23 november 2015, van 2 en 6 december 2015, gedeeld met de functionaris van de NCTV? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de EWB waarin wordt gesteld dat alle stukken in het kader van een begeleidingscommissie aan de leden persoonlijk gericht zijn en er geen sprake kan zijn van bespreking van stukken of rapportages met derden of binnen organisaties?
Antwoord
Nee, conceptversies van het rapport en/of commentaar daarop zijn niet gedeeld met de functionaris NCTV, noch is het commentaar geleverd op instructie van de functionaris NCTV. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Naast de begeleidingscommissie hebben ook de directeur en de plaatsvervangend directeur van het WODC stukken en rapportages ontvangen en becommentarieerd, wat past binnen de rol van het WODC als opdrachtgever van het onderzoek.
26
Op grond van welke beleidsregels werd het definitief eindrapport al eerder, op 10 december 2015, gedeeld met de heer Schoof? Wat is de reden dat dit eerder met de heer Schoof is gedeeld? Hoe verhoudt zich dit tot de vertrouwelijkheid van de stukken zoals vastgelegd in de EWB?
Antwoord
Na afronding van een WODC-onderzoek wordt het eindrapport aangeboden aan de verantwoordelijke directeur-generaal van het onderdeel/directie dat het onderzoek heeft aangevraagd bij het WODC. In dit geval was dat de functionaris NCTV. Het eindrapport is door de Universiteit Twente op 10 december 2015 opgeleverd aan het WODC en het WODC heeft het rapport per omgaande en met een begeleidende nota aangeboden aan de functionaris NCTV.
27
Wat was de reden dat de heer Schoof het definitief eindrapport op 10 december 2015 negatief ontving? Op welke wijze heeft hij dit kenbaar gemaakt dan wel aan het WODC, dan wel aan de onderzoekers?
Antwoord
De functionaris NCTV ontving het rapport negatief omdat hij het oneens was met een aantal punten uit het rapport. Via een medewerker is dit kenbaar gemaakt aan het WODC en ook in het gesprek tussen de functionaris NCTV en de directeur WODC d.d. 14 december 2015 is dit besproken.
28
In welke mate heeft de NCTV, lid van de begeleidingscommissie, in de periode 6 februari 2015 tot en met 10 december 2015 zijn of haar inhoudelijke reacties met betrekking tot het door de TU Twente verrichte onderzoek inhoudelijk afgestemd met de functionaris NCTV? Heeft het lid van de begeleidingscommissie autonoom gefunctioneerd vanuit de NCTV of is in meerdere of mindere mate tussentijds afstemming geweest met het hoofd van de NCTV? Kan in de beantwoording van deze vraag ook betrokken worden de gebeurtenis op 12 mei 2015, namelijk dat de functionaris NCTV aan zijn medewerkers aangeeft dat de operationele inzet niet te scheiden is van de evaluatie; een mededeling die doet vermoeden dat het hoofd van de NCTV tussentijds (nauw) betrokken en geïnformeerd is geweest?
Antwoord
Nee, conceptversies van het rapport en/of commentaar daarop zijn niet gedeeld met de functionaris NCTV. Het lid van de begeleidingscommissie heeft zonder ambtelijke instructie, dan wel verantwoording zijn rol in de begeleidingscommissie kunnen invullen.
Het WODC en de projectdirecteur MH17 overlegden periodiek over de voortgang van de evaluatie en over de stand van zaken op het bredere MH17-dossier, ten behoeve van de wederzijdse informatievoorziening. De voortgangsinformatie over de evaluatie werd ook gedeeld met de functionaris NCTV.
De opzet van de evaluatie was bekend en beschreven in de startnotitie. Voortschrijdend inzicht dat de operationele inzet niet te scheiden is van de evaluatie van de crisisbeheersingsorganisatie was aanleiding om de suggestie te doen om de operationele inzet ook mee te nemen in de evaluatie.
29
Heeft hoofdstuk 10, dan wel een conceptversie daarvan, deel uitgemaakt van de op 2 oktober 2015 opgeleverde conceptversie 0?
Antwoord
Nee, de conceptversie 0 van 2 oktober 2015 bevatte nog geen (concept-) hoofdstuk 10; alleen een schets van de onderzoekers van de Universiteit Twente hoe zij de opbouw van het hoofdstuk voor zich zagen.
30
Heeft hoofdstuk 10, dan wel een conceptversie daarvan, deel uitgemaakt van de op 22 oktober 2015 opgeleverde conceptversie 1?
Antwoord
Ja, een conceptversie van hoofdstuk 10 maakte deel uit van conceptversie 1 van 22 oktober 2015. Dit was nog een ruwe versie van hoofdstuk 10, in bullets.
31
In hoeverre is het commentaar op het conceptrapport, versie van 22 oktober 2015, van het NCTV-lid van de begeleidingscommissie, ingediend op 30 oktober 2015, tot stand gekomen na voorafgaand overleg met het hoofd van de NCTV?
Antwoord
Conceptversies van het rapport zijn niet gedeeld met de functionaris NCTV en commentaar op deze conceptversies is niet voorgelegd aan of afgestemd met de functionaris NCTV.
32
Is de op 23 november 2015 opgeleverde conceptversie 2 van het onderzoeksrapport de eerste versie geweest waarin een hoofdstuk 10 (conclusiehoofdstuk) was opgenomen?
Antwoord
Nee. Bij de conceptversie 1 van 22 oktober 2015 zat een eerste, ruwe versie van hoofdstuk 10 in bullets. Zie ook het antwoord op vraag 30.
33
In hoeverre is het op 27 november 2015 ingediende commentaar van de NCTV, zijnde lid van de begeleidingscommissie, tot stand gekomen na overleg met het hoofd van dienst van de NCTV?
Antwoord
Conceptversies van het rapport zijn niet gedeeld met de functionaris NCTV en commentaar op deze conceptversies is niet voorgelegd aan of afgestemd met de functionaris NCTV.
34
Bent u bereid de originele tekst van hoofdstuk 10 van de conceptversie 2 van het onderzoeksrapport d.d. 23 november 2015 aan de Kamer ter beschikking te stellen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 9.
35
Waarom is er niet voor gekozen duidelijk de norm te bevestigen dat onafhankelijk onderzoek niet beïnvloed moet worden?
Antwoord
Er is meermaals en in alle fasen van het onderzoek bevestigd en benadrukt dat het onderzoek onafhankelijk is; zowel vanuit het WODC richting de NCTV en overige crisisactoren, alsook vanuit de onderzoekers van de Universiteit Twente richting het WODC en richting de geïnterviewden. Het WODC en de Universiteit Twente twijfelen beide niet aan de onafhankelijke uitvoering van de evaluatie van de crisisbeheersingsorganisatie vlucht MH17; niet toen, niet nu.
36
Op grond waarvan heeft het Ministerie van Algemene Zaken op 1 oktober 2015 besloten dat de onderzoekers geen toegang krijgen tot de notulen van de ministerraad? Welke wet- en regelgeving zou worden overtreden als buitenstaanders wel toegang zouden krijgen tot notulen van de ministerraad?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 10.
37
Op welke wijze is het conceptrapport gewijzigd naar aanleiding van de mededeling op 27 november 2015 dat de toonzetting te zwaar en te negatief is? Is met die wijziging tegemoet gekomen aan deze mededeling?
Antwoord
Verschillende leden van de begeleidingscommissie vonden dat de conceptconclusies vanuit wetenschappelijk oogpunt niet in lijn waren met de beschrijvingen in de andere hoofdstukken. Afzonderlijk daarvan werd dit beeld ook WODC-intern gedragen. Het WODC heeft het op die manier verwoord richting de onderzoekers. Het was uiteindelijk aan de onderzoekers zelf om te beoordelen of aanpassing van de tekst nodig was. Op 1 december 2015 heeft het WODC richting de onderzoekers van de Universiteit Twente benadrukt dat het aan hen, en alleen aan hen, was om te bepalen wat ze met het commentaar zouden doen. Dit is terug te vinden in de stukken die zijn vrijgegeven in het kader van het hiervoor reeds genoemde Wob-verzoek. De onderzoekers hebben de toonzetting van de conclusies inderdaad aangepast, maar de inhoud van de conclusies is niet gewijzigd.
38
Is het eindrapport wezenlijk geheel niet of slechts beperkt gewijzigd nadat het WODC vanuit de NCTV op 10 december 2015 bericht heeft ontvangen dat het rapport door de functionaris van de NCTV negatief is ontvangen?
Antwoord
Het definitieve eindrapport is op 10 december 2015 opgeleverd en is naar aanleiding van de negatieve ontvangst door de functionaris NCTV niet meer gewijzigd.