[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2018

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2018

Jaarverslag

Nummer: 2019D14770, datum: 2019-05-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35200-XIII-1).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35200 XIII-1 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2018.

Onderdeel van zaak 2019Z07220:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

35 200 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2018

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT (XIII), HET MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT EN DIERGEZONDHEIDSFONDS (F) 2018

Aangeboden 15 mei 2019

Inhoudsopgave

A. ALGEMEEN 5
1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening 5
2. Leeswijzer 8
B. BELEIDSVERSLAG 12
3. Beleidsprioriteiten 12
4. Beleidsartikelen 37
1 Goed functionerende economie en markten 37
2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen 44
3 Toekomstfonds 63
4 Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering 69
5 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen 87
6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens 94
7 Groen onderwijs van hoge kwaliteit 106
8 Natuur en biodiversiteit 107
5. Niet-beleidsartikelen 112
40 Apparaat EZK 112
41 Nominaal en Onvoorzien EZK 117
42 Apparaat LNV 118
43 Nominaal en Onvoorzien LNV 120
6. Bedrijfsvoeringsparagraaf 121
C. JAARREKENING 125
7. Departementale verantwoordingsstaat 125
8. Samenvattende verantwoordingsstaat baten-lastenagentschappen 127
9. Jaarverantwoording baten-lastenagentschappen per 31 december 2018 129
Agentschap Telecom (AT) 132
Dienst ICT Uitvoering (DICTU) 142
Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) 150
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) 157
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) 168
10. Saldibalans 178
11. WNT-verantwoording 2018 192
D. JAARVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS (F) 202
12. Beleidsverslag Diergezondheidsfonds 202
13. Bedrijfsvoeringsparagraaf Diergezondheidsfonds 216
14. Jaarrekening Diergezondheidsfonds 218
15. Saldibalans Diergezondheidsfonds 219
E. BIJLAGEN 222
Bijlage 1: Toezichtrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak 222
Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek 231
Bijlage 3: Externe inhuur 249
Bijlage 4: Europese geldstromen 250
Bijlage 5: Rapportage burgerbrieven 263
Lijst van afkortingen 267

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING VAN HET JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bieden wij, mede namens de Staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het jaar 2018 aan, alsmede het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het Diergezondheidsfonds (F) over het jaar 2018.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit decharge te verlenen over het in het jaar 2018 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport op. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer over:

a. het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;

b. de bijgehouden administraties van het Rijk;

c. de financiële informatie in de jaarverslagen;

d. de betrokken saldibalansen;

e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

f. de in de jaarverslagen opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2018;

b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslagen samenhangt;

c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2018 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2018, alsmede over de saldibalans over 2018 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
C.J. Schouten

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:

1. Opbouw jaarverslag;

2. Ondergrenzen toelichtingen;

3. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens;

4. Groeiparagraaf;

5. Motie Schouw en motie Hachchi c.s..

1. Opbouw jaarverslag

In het begrotingsjaar 2018 is sprake van een EZK-begroting, met naast een begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een aparte begrotingsstaat voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het DGF (zie ook de nota van wijziging; Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 8).

Dit jaarverslag bevat het beleidsverslag, een jaarrekening, het jaarverslag van het Diergezondheidsfonds (DGF) en diverse bijlagen. Deze bevatten informatie over de in 2018 gerealiseerde beleidsresultaten en de budgettaire realisatiegegevens van EZK, LNV en het DGF.

Het onderdeel beleidsprioriteiten van het beleidsverslag betreft de verantwoording over de beleidsagenda uit de EZK-begroting 2018. Naast een macro-economisch beeld worden in het beleidsverslag de prioriteiten van EZK voor 2018 toegelicht. Dit gebeurt via twee blokken:

1. Duurzaam Nederland en

2. Ondernemend Nederland

a. Innovatie stimuleren;

b. Digitalisering versnellen;

c. De juiste randvoorwaarden creëren.

Vervolgens volgt er een verantwoording over de beleidsagenda van het LNV deel. Dit gebeurt aan de hand van vier blokken:

1. Duurzame agroketens en een veilig voedselsysteem

2. Positie van boeren, tuinders en vissers

3. Natuur

4. Voortgang op diverse dossiers

De beleidsartikelen in dit jaarverslag hebben dezelfde opzet als de begroting 2018 (Kamerstuk 34 550 XIII, nrs. 1 en 2) en zijn conform de Rijksbegrotingsvoorschriften opgesteld (https://www.rbv.minfin.nl/2019). Elk beleidsartikel bevat een paragraaf beleidsconclusies waarin voor de belangrijkste instrumenten een oordeel wordt gegeven over de uitvoering van het beleid in het afgelopen jaar. In beleidsartikel 4 (Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering) is net als in de begroting 2018 een totaaloverzicht opgenomen van alle maatregelen van alle ministeries ten behoeve van het energieakkoord.

De bedrijfsvoeringparagraaf doet verslag van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Ministerie van EZK en het Ministerie van LNV. Het jaarverslag van het DGF bevat een separate bedrijfsvoeringsparagraaf.

De jaarrekening bestaat uit de departementale verantwoordingsstaten, de samenvattende verantwoordingsstaten inzake de agentschappen, de jaarverantwoordingen van de agentschappen, de saldibalans en de WNT-verantwoording.

Het jaarverslag van het DGF bestaat uit een beleidsverslag (inclusief een bedrijfsvoeringsparagraaf) en een jaarrekening (verantwoordingsstaat DGF en een saldibalans). De apparaatsuitgaven voor de uitvoering van het DGF zijn deels opgenomen bij het moederdepartement (beleidsartikel 6).

De volgende bijlagen zijn opgenomen: Toezichtrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s), Afgerond evaluatie- en overig onderzoek, Externe inhuur, Europese geldstromen, Rapportage burgerbrieven en een lijst van afkortingen.

2. Ondergrenzen toelichtingen

Voor wat betreft het toelichten van significante verschillen in de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen in de realisatie versus de vastgestelde begroting 2018 zijn de ondergrenzen gehanteerd zoals opgenomen in de onderstaande tabel.

< 50 1 2
=> 50 en < 200 2 4
=> 200 en < 1.000 5 10
=> 1.000 10 20

In sommige gevallen, waar politiek relevant, worden ook posten toegelicht beneden deze ondergrenzen.

De beleidsartikelen 2 (Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen) en 8 (Natuur en biodiversiteit) zijn in de huidige vorm voor het eerst verschenen in de begroting 2017 (zie ook de toelichting in de leeswijzer van de begroting 2017). Er zijn daarom alleen realisatiegegevens opgenomen met ingang van 2017.

3. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens

Het jaarverslag bevat zowel financiële als niet-financiële gegevens (kengetallen en indicatoren). Deze gegevens zijn aan verschillende controlenormen onderhevig. De controle van financiële informatie is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de Comptabiliteitswet 2001 en de Rijksbegrotingsvoorschriften 2019 (RBV). De controle van beleidsinformatie en informatie over de bedrijfsvoering is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de RBV. Van een aantal indicatoren zijn de realisatiegegevens over 2018 nog niet bekend. In die gevallen is de meest recente realisatie opgenomen.

4. Groeiparagraaf

In het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag van EZ 2017 van 20 juni 2018 werd van de zijde van de Kamer aangedrongen op verdere verbetering van de informatie bij begrotingsreserves. Naar aanleiding hiervan heeft de Minister van EZK toegezegd in zowel de begroting als in jaarverslag aan te geven welk deel van de reserves wordt aangehouden voor reeds aangegane verplichtingen. Tot op heden gebeurde dit uitsluitend in de begroting.

5. Motie Schouw en motie Hachchi c.s.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. Voor de beleidsterreinen van EZK is één specifieke aanbeveling gedaan. De Europese Commissie stelt in de budgettaire aanbeveling voor om met budgettair en structureel beleid de publieke en private investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie te verhogen, met inachtneming van de budgettaire middellangetermijndoelstelling. Het kabinet onderschrijft het belang van publieke en private investeringen in onderzoek en innovatie voor toekomstige economische groei, de aanpak van maatschappelijke uitdagingen en het bewerkstelligen van wetenschappelijke doorbraken. Het kabinet wil daarom zicht houden op de doelstelling voor R&D- investeringen in Nederland van 2,5% bbp en heeft daarom reeds beleid ingezet in lijn met deze voorgestelde aanbeveling. Het kabinet investeert vanaf 2020 structureel € 400 mln extra in fundamenteel en toegepast onderzoek, plus een incidentele investering in de onderzoeksinfrastructuur. Ook bevat het Regeerakkoord een aantal meer structuur-georiënteerde beleidsveranderingen die nog worden uitgewerkt, onder andere door de sterkere focus van de topsectoren op de economische kansen van maatschappelijke thema's en sleuteltechnologieën, en de voortzetting van het Techniekpact. Voorts zorgt de Nationale Wetenschapsagenda voor structurele aandacht voor maatschappelijke uitdagingen en wetenschappelijke doorbraken. Tezamen verhoogt dit de publieke investeringen in R&D en draagt het bij aan excellente wetenschap, waarbij een deel van de publieke investeringen ook een hefboomwerking zal hebben op private R&D-investeringen.

Voor de beleidsterreinen van LNV zijn er in 2018 geen landenspecifieke aanbevelingen gedaan door de Europese Commissie.

Motie Hachchi c.s.

Ter uitvoering van de motie Hachchi c.s. (Kamerstuk 33 000 IV, nr. 28) brengen departementen in kaart welke uitgaven zij doen in Caribisch Nederland, uitgesplitst per instrument. Voor het opnemen van deze uitgaven in de budgettaire tabellen geldt een ondergrens van € 1 mln. De totale uitgaven (realisatie) van EZK voor Caribisch Nederland in 2018 bedroegen € 6,7 mln. Deze uitgaven zijn verdeeld over de beleidsartikelen 1 (€ 0,7 mln), 2 (€ 2,9 mln) en 4 (€ 3,0 mln).

De totale uitgaven (realisatie) van LNV voor Caribisch Nederland in 2018 bedroegen € 1,1 mln. Deze uitgaven zijn verdeeld over de beleidsartikelen 6 (€ 0,4 mln) en 8 (€ 0,7 mln). De bijdrage in artikel 6 betreft een bijdrage aan BES Saba vanuit de Regio Envelop.

Overgangsrecht Compatibiliteitswet

Op grond van het overgangsrecht in artikel 10.2 van de Comptabiliteitswet 2016 blijven voor de presentatie en inrichting van de jaarverslagen en slotwetten over 2018 de bepalingen uit de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018. Voor de dechargeverlening inzake het jaar 2018 over het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer zijn de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 en de daarop gebaseerde regelgeving van toepassing. Dit is conform de brief aan het parlement over het overgangsrecht in de Comptabiliteitswet 2016 (Vergaderjaar 2018–2019, 34 426, nr. 33). Om die reden moet telkens bij de verwijzingen naar de bepalingen van de Comptabiliteitswet worden gelezen de artikelen van de Comptabiliteitswet 2001 voor de presentatie en inrichting en voor de begrotingsuitvoering de artikelen van de Comptabiliteitswet 2016 conform de transponeringstabel bij de Comptabiliteitswet 2016, Stb. 2017, 139.

3.2 – 3.4 19, eerste lid; 21, eerste en tweede lid
3.5 22, eerste lid; 26, eerste lid
3.8 58, eerste lid, onderdeel a, en derde lid; 61, derde lid
3.9 58, eerste lid, onderdeel b en c
2.37 60, tweede en derde lid; 63, eerste en vierde lid
2.35 61, tweede tot en met vierde lid
2.40 64
7.12 82, eerste lid; 83, eerste lid
7.14 82, vijfde lid; 83, tweede tot en met vierde lid

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

Beleidsprioriteiten Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

Inleiding

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) werkt aan een duurzaam en ondernemend Nederland. Een duurzaam Nederland, omdat de effecten van klimaatveranderingen groot en steeds meer zichtbaar zijn. Daarom heeft de transitie naar een duurzame, CO2-neutrale economie prioriteit. Een ondernemend Nederland, omdat we zo ons verdienvermogen kunnen versterken. Daarom stimuleren we innovatie en creëren we de juiste randvoorwaarden voor ondernemers om tot bloei te komen. Dat doet EZK niet alleen, maar samen met alle betrokken partijen. Omdat effectief en gedragen beleid vraagt om goede samenwerking. Dat is waar EZK zich in 2018, in lijn met het Regeerakkoord, voor heeft ingezet.

2018 was een goed jaar voor de Nederlandse economie. De Nederlandse economie groeide met 2,7% en behoorde daarmee tot de voorhoede van het eurogebied. Het groeicijfer was minder sterk dan voorgaande jaren, maar in lijn met de verwachtingen. De werkgelegenheid groeide in 2018 het sterkst in tien jaar tijd. De werkloosheid daalde naar 3,8%. De vacaturegraad, een belangrijke indicator voor arbeidsmarktkrapte, overtrof het niveau van vóór de economische crisis.

Economische groei stelt ons in staat om onze welvaart te vergroten en de publieke voorzieningen, waar we allemaal aan hechten, mee te financieren. Het heeft een positief effect op onze kwaliteit van leven en op onze levensverwachting. Het is wereldwijd het beste medicijn gebleken tegen armoede, kindersterfte, grondvervuiling en maatschappelijke problemen. Positieve groeicijfers zijn dus belangrijk, maar geen doel op zich. Economische groei is een middel om de brede welvaart te verhogen.

Dit vertaalt zich bijvoorbeeld in inspanningen om de economische groei op de lange termijn te vergroten en tegelijkertijd de CO2-uitstoot te verlagen. Wat EZK betreft gaan beide doelen hand in hand. Groei is geen synoniem voor méér, maar voor béter. Voor vooruitgang.

Duurzaam Nederland

De aarde warmt op en ons klimaat verandert. Een transitie naar een duurzame, CO2-neutrale economie is nodig om deze ontwikkeling en de impact ervan te beperken. In het Akkoord van Parijs is afgesproken de gemiddelde opwarming van de aarde ruim onder de 2°C te houden ten opzichte van het pre-industriële tijdperk, en te streven naar een opwarming van 1,5°C. Het ambitieuze doel van het kabinet is om de uitstoot van broeikasgassen met 49% te reduceren in 2030, waarmee het verder gaat dan de toezegging van de EU van 40% in 2030. En in Europa pleiten we voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Ook in 2018 heeft EZK beleid gevoerd dat invulling geeft aan deze ambitie.

Klimaatakkoord

In 2018 is gewerkt aan een breed gedragen Klimaatakkoord dat invulling geeft aan de doelstelling van het kabinet van 49% broeikasgasreductie in 2030. Honderden partijen zijn hierbij betrokken: overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties hebben onderhandeld aan de tafels mobiliteit, industrie, gebouwde omgeving, elektriciteit en landbouw & landgebruik. Ook naast de tafels zijn er vele gesprekken gevoerd om zorgen, wensen en beelden op te halen. Veel verschillende partijen aan de tafels onderschrijven de kabinetsambitie. Dit alles heeft geresulteerd in het ontwerp-Klimaatakkoord dat op 21 december aan de Minister van EZK is aangeboden.1 Op alle tafels liggen voorstellen die gezamenlijk de transitie naar een duurzame, CO2-neutrale economie moeten inzetten. Dit ontwerp-Klimaatakkoord is ter doorrekening van onder andere de verwachte uitstootreductie en budgettaire en inkomenseffecten aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) gestuurd. Na een politieke weging hiervan moet dit in 2019 leiden tot een definitief Klimaatakkoord.

Gaswinning Groningen

In 2018 is besloten om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk te beëindigen.2 Hierbij is een afweging gemaakt tussen veiligheid en leveringszekerheid. Het besluit betekent dat de grote gasverbruikers verplicht worden om over te schakelen. Verder heeft het kabinet besloten tot de bouw van een stikstoffabriek in Zuidbroek om de vraag naar Groningengas versneld af te bouwen. En mede om uitvoering te geven aan dit besluit heeft het kabinet een Akkoord op Hoofdlijnen gesloten met Shell en Exxon.3

Voor de bewoners van het aardbevingsgebied is schadeafhandeling, versterking en toekomstperspectief het belangrijkst. Daarom is gekozen om de schadeafhandeling onafhankelijk van de NAM te organiseren. Bewoners kunnen sinds 19 maart 2018 voor fysieke schade aan woningen terecht bij de onafhankelijke Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen.4 Het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade, dat de definitieve publiekrechtelijke organisatie van schadeafhandeling moet regelen, is aan de Raad van State aangeboden. In november hebben Rijk en regio het plan van aanpak vastgesteld voor de nieuwe versterkingsaanpak, om woningen in Groningen aardbevingsbestendig te maken. Tot slot is in 2018 met de provincie Groningen en de tien gemeenten in het aardbevingsgebied overeenstemming bereikt over een Nationaal Programma Groningen met een perspectief tot 2040. Hierin wordt in totaal € 1,15 mld geïnvesteerd.

Energieakkoord 2020

In 2018 is onverminderd doorgewerkt aan het uitvoeren van de afspraken uit het Energieakkoord. Om de doelen binnen bereik te houden heeft het kabinet in de Uitvoeringsagenda 2018 extra maatregelen met de Energieakkoord-partners afgesproken.5 Om het doel van 100 Petajoules (PJ) extra energiebesparing alsnog te realiseren is onder meer afgesproken dat de energiebesparingsplicht voor bedrijven en instellingen in de Wet Milieubeheer wordt aangevuld met een informatieplicht. Bedrijven en instellingen worden verplicht aan te geven welke energiebesparende maatregelen zij genomen hebben. Met deze informatie kan bevoegd gezag gerichter, en dus effectiever en efficiënter handhaven. Deze informatieplicht moet per 1 juli 2019 van kracht zijn. Verder hebben energie-intensieve bedrijven plannen ingediend om voor ruim negen PJ te besparen. En om tien PJ in de gebouwde omgeving te besparen is de regelgeving voor het verbruikskostenoverzicht aangepast, zodat energieleveranciers hun klanten vaker en beter inzicht kunnen geven in hun energieverbruik en besparingsmogelijkheden.

Verduurzaming industrie

In 2018 is de Subsidieregeling Beleidsexperiment CO2-reductie Industrie opengesteld voor kosteneffectieve pilot- en demonstratieprojecten die zorgen voor CO2-reductie in de industrie. Het totale budget is € 17,5 mln, waarvan € 9,1 mln aan verplichtingen is aangegaan en het restant wordt doorgeschoven naar 2019 ten behoeve van CO2-reductie van de industrie. Ook is, met een bijdrage van in totaal € 11 mln van EZK, de bouw van het Circulair Steam Project van de chemiebedrijven LyondellBasell en Covestro op de Maasvlakte van start gegaan. Hierbij zullen de eigen afvalstromen benut worden als nieuwe energiebron, wat jaarlijks tot 140.000 ton CO2-reductie en 0,9 PJ energiebesparing moet leiden.

Circulaire economie

In het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie is in 2018, in samenwerking met I&W, BZK en LNV, het nationale uitvoeringsprogramma circulaire economie 2019–2023 opgesteld. EZK heeft vooral een rol in de uitvoeringsagenda’s biomassa & voedsel, kunststoffen, en de maakindustrie. In 2018 heeft EZK een eerste portfolio van vijf projecten ondersteund en de grondstoffenscanner ontwikkeld waarmee bedrijven voor hun grondstoffen de kwetsbaarheden in de keten kunnen vinden.

Warmtewet

In 2018 is de parlementaire behandeling van de wijziging van de Warmtewet afgerond.6 Met de wijzigingen worden knelpunten in onder meer de tariefregulering weggenomen, die naar voren kwamen in de evaluatie van de warmtewet in 2016.

Energie-innovatie

EZK stimuleert innovaties op het gebied van energie. In 2018 zijn verschillende innovatieprojecten toegewezen binnen de TKI-tenders van de Topsector Energie, de Hernieuwbare Energieregeling (HER) en de Demonstratieregeling Energie-Innovatie (DEI). Het gaat om toegepaste onderzoeksprojecten, en pilot- en demonstratieprojecten op het terrein van energiebesparing en hernieuwbare energieproductie. Ook is in 2018 extra ingezet op thema’s als bijvoorbeeld waterstof, waardoor een aantal unieke pilotprojecten van de grond zijn gekomen. Verder is de beleidsevaluatie van de energie-innovatieregelingen naar de Tweede Kamer gestuurd.7 De belangrijkste aanbevelingen zijn in 2018 nader uitgewerkt en zullen in 2019 tot een optimalisering van de regelingen leiden. Daarnaast is in 2018 gewerkt aan een Integrale Kennis- en Innovatieagenda waarin de nieuwe innovatieprioriteiten zijn opgenomen in de vorm van meerjarige missiegedreven innovatieprogramma’s (MMIP’s). In internationaal verband zijn onderhandelingen voor een nieuw Europees innovatiefonds gestart en zijn mede dankzij de inzet van Nederland een aantal belangrijke Europese plannen tot samenwerking op het terrein van innovatie opgesteld en aangenomen, zowel overkoepelend als op deelterreinen als windenergie op zee.

Wind op Zee

In het eerste kwartaal van 2018 heeft de tender voor kavel I en II van Windpark Hollandse Kust (zuid) plaatsgevonden. Dit is de eerste tender waarvoor geen SDE-subsidie beschikbaar was gesteld, en waar de selectie van de winnaar door middel van een zogenaamde vergelijkende toets heeft plaatsgevonden.8 In december is de tenderregeling voor de kavels III en IV voor Hollandse Kust (zuid) gepubliceerd, eveneens zonder subsidie. Daarnaast is in het najaar het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Windenergie op Zee aan de Kamer aangeboden, die het kader gaat vormen voor de tenders voor 2020 en verder.9 Voor de uitvoering van de routekaart windenergie op zee 2030, is in 2018 een verkenning uitgevoerd naar opties voor de afvoer van de opgewekte energie van wind op zee, met een brede betrokkenheid van provincies, gemeenten, het Vlaamse Gewest, belangenorganisaties en het bedrijfsleven. Er is niet alleen gekeken naar verbindingen met elektriciteitskabels en aanlandpunten maar ook naar «onconventionele opties» zoals omzetting naar waterstof op zee. De verkenning heeft geresulteerd in een eerste selectie van mogelijke kabeltracés en aansluitpunten.

Investeringssubsidie duurzame energie

Met de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) zijn investeringen in kleinschalige duurzame warmte productie installaties ondersteund. Het subsidiebudget van € 100 mln werd overvraagd. Daarom is besloten om het budget met € 8 mln op te hogen en daarmee alle ingediende aanvragen te kunnen honoreren. Het verhoogde ISDE-budget in 2020 zal leiden tot 0,8 PJ additionele energiebesparing ten opzichte van de verwachte energiebesparing in de NEV 2017.10

Ondernemend Nederland

Nederland is een van de meest concurrerende en innovatieve landen van de wereld: we staan op plek zes in de Global Competitiveness Index en in de Global Innovation Index op de tweede plaats. Willen we die posities behouden, of zelfs versterken, dan zal ons bedrijfsleven zich continu moeten blijven ontwikkelen. De wereld om ons heen doet dat namelijk ook. Dat geldt over de gehele linie: van startups tot het midden- en kleinbedrijf, familiebedrijven en multinationals. Het EZK-beleid was er daarom op gericht al die ondernemers de ruimte te geven om tot vernieuwing te komen. Zo heeft EZK beleid gevoerd om innovatie te stimuleren, digitalisering te versnellen en de juiste randvoorwaarden te creëren met bijvoorbeeld het MKB-actieplan, Invest-NL, het ondernemers- en vestigingsklimaat, Techniekpact en Europese en regionale samenwerking.

Innovatie stimuleren

Missiegedreven en Innovatiebeleid met impact

Voortbouwend op de publiek-private samenwerking in de Topsectorenaanpak is in 2018 het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid geïntroduceerd.11 Daarin ligt een sterkere focus op de economische kansen van maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën. Door de missiegedreven aanpak worden de krachten gebundeld op thema’s die van groot maatschappelijk belang zijn. Daarnaast kan beter de verbinding worden gelegd tussen verschillende innovatieagenda’s – op regionaal, nationaal, Europees en internationaal niveau. Met als doel om de verspreiding en benutting van kennis te verhogen is in de vernieuwde Topsectorenaanpak bovendien meer aandacht voor marktcreatie, valorisatie en het betrekken van startups.

Gedurende de doorontwikkeling van de Topsectorenaanpak heeft de publiek-private samenwerking niet stilgestaan. In 2018 is bijvoorbeeld Photon Delta gelanceerd. Daarnaast werd het Oncode Instituut geopend voor doorbraken in kankeronderzoek.

Toegepast onderzoek en innovatie

In het Regeerakkoord zijn extra middelen oplopend tot € 150 mln (en nog eens € 50 mln op de begroting van OCW) in 2020 beschikbaar gesteld voor toegepast onderzoek en innovatie.12 In 2018 is € 75 mln ingezet voor het versterken van de kennisbasis van de instituten voor toegepast onderzoek (TO2), het versterken van publiek-private samenwerking en het versterken van de positie van het mkb en startups in het innovatiebeleid.

Horizon 2020

EZK heeft zich in 2018 ingezet voor een goede verbinding van het nationale innovatiebeleid met Horizon 2020, het lopende Europese kaderprogramma (2014–2020) voor onderzoek en innovatie. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in opdracht van EZK en andere departementen de Nederlandse deelname aan Horizon 2020 door middel van training, advies en informatie gestimuleerd. Sinds de start is jaarlijks circa € 750 mln aan Nederlandse belanghebbenden toegekend.13 Hiermee is Horizon 2020 één van de belangrijkste R&D-financieringsbronnen voor Nederlandse partijen.

Innovation Expo

Op 4 oktober 2018 vond de zevende editie van de tweejaarlijkse Innovation Expo plaats, met als doel om innovaties die oplossingen bieden voor maatschappelijke uitdagingen te versnellen. EZK heeft dit in samenwerking met de Ministeries van LNV, IenW, BZ en BZK georganiseerd. Op de Expo werden innovaties getoond, was er een financieringsmarkt en werden verschillende inhoudelijke sessies georganiseerd. Een grote meerderheid van de bezoekers gaf aan dat zij van mening zijn dat de Expo bijdroeg aan het versnellen van innovatie.

Internationaal Ondernemen

Een aantrekkelijk vestigingsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde voor het Nederlandse bedrijfsleven om internationaal te ondernemen en voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Op gebied van acquisitie was 2018 een zeer succesvol jaar. Via de ondersteuning van onder andere de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) hebben in 2018 372 buitenlandse bedrijven in Nederland nieuwe investeringen gedaan, goed voor 9.847 banen en een investeringsbedrag van € 2,85 mld. Zo hebben Tata Steel en ThyssenKrupp besloten het hoofdkantoor van hun Joint Venture in Nederland te vestigen. Daarnaast wordt het European Medicine Agency (EMA) vanaf 2019 in Nederland gevestigd.

Ook werd in 2018, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Internationaal Strategisch Overleg (ISO NL) ingesteld, waarin overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen zijn vertegenwoordigd om het beleid op gebied van handel, investeringen en kennis- en innovatiesamenwerking voor het eerst in hun onderlinge samenhang vorm te geven.14 Dit is de opvolger van de Dutch Trade & Investment Board (DTIB). Ook werd, ter ondersteuning van de internationale innovatiesamenwerking, in 2018 de Global Stars-regeling voor bedrijven en kennisinstellingen ingericht.15 Met deze regeling stimuleert EZK Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om marktgerichte R&D uit te voeren met partners uit innovatieve economieën buiten Europa. In 2018 heeft deze regeling daarmee onder meer R&D-samenwerking met India (Life Sciences & HealthLSH) en Taiwan (Fotonica) mogelijk gemaakt en is de brede R&D-samenwerking met Brazilië in gang gezet.

Digitalisering versnellen

Nederlandse Digitaliseringsstrategie

In juni 2018 presenteerde het kabinet de Nederlandse Digitaliseringsstrategie 2018–2021.16 In deze strategie zet het kabinet uiteen hoe het de positie van Nederland als digitale koploper van Europa wil behouden. Nederland moet namelijk voorop lopen met digitalisering om de kansen van digitalisering te benutten en antwoorden te geven op nieuwe, fundamentele vragen die digitalisering oproept. Met onderzoek, met experimenten en met het toepassen van nieuwe technologie. Daarvoor is ook nodig dat we het vertrouwen van burgers en bedrijven vergroten. Het kabinet zet daarom in op een aanpak met twee sporen: maatschappelijke en economische kansen benutten en versnellen (bijvoorbeeld in sectoren als mobiliteit, energie en het agrifood-domein), en versterking van het fundament (waaronder privacybescherming, cybersecurity, digitale vaardigheden en eerlijke concurrentie). De strategie bevat de overkoepelende visie, uitgangspunten, randvoorwaarden en acties om de ambities van het kabinet te realiseren.

Smart Industry

In 2018 is de nieuwe Implementatieagenda Smart Industry 2018–2021 gepresenteerd, die beschrijft welke acties nodig zijn om als Nederland voorop te blijven lopen in de digitalisering van de industrie. Ook is het netwerk van vijf regionale Smart Industry Hubs opgestart, die de activiteiten in de regio bundelen en één loket per regio voor ondernemers creëren. Dit netwerk versterkt de samenwerking tussen de 36 Smart Industry Fieldlabs, praktijkomgevingen waar innovaties worden getest, ontwikkeld en gedemonstreerd.

Digitale connectiviteit

In 2018 is het Actieplan Digitale Connectiviteit gepresenteerd, waarin het kabinet aangeeft hoe het de ambitie wil realiseren dat alle Nederlanders in 2023 toegang hebben tot snel vast breedbandinternet.17 Ook zijn de onderhandelingen afgerond over het nieuwe Europese telecomkader. De nieuwe Europese afspraken moeten investeringen in nieuwe technologie als 5G stimuleren en tegelijk zorgen voor meer concurrentie. Op grond van deze nieuwe afspraken heeft de ACM de netwerken van KPN en VodafoneZiggo opengesteld voor andere aanbieders. Om daarnaast te zorgen voor een betere continuïteit van de digitale infrastructuur is bovendien de Wet Informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (WIBON) in werking getreden.18 Door betere informatie-uitwisseling over de ligging van netten moet graafschade door de beheerders van deze netten worden voorkomen.

Digitalisering mkb

In 2018 is de eerste praktijktest versnelling digitalisering mkb gestart: het platform Driven by Data biedt ondernemers in ’s-Hertogenbosch concrete hulp om met slimme data toepassingen aan de slag te gaan. Bij succes kunnen dit soort praktijktesten worden opgeschaald.

Digitale veiligheid

Het Digital Trust Center, dat zich richt op bewustwording van cyberdreigingen bij het bedrijfsleven en het aanbieden van oplossingen hiervoor, is operationeel geworden in 2018. Concrete resultaten daarvan zijn zes nieuwe samenwerkingsverbanden en de oprichting van een website waar bestaande informatie over veilig digitaal ondernemen gebundeld en makkelijk toegankelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld met basisprincipes voor veilig digitaal ondernemen.19 Daarnaast is er een platform aanbesteed waarop bedrijven die kennis zoeken en willen delen op het gebied van cybersecurity elkaar digitaal kunnen ontmoeten. Ook is er in 2018 een nieuw programma gestart dat invulling geeft aan de verplichting uit de Europese NIB-richtlijn voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen.20 Lidstaten worden daarin verplicht een computer security incident response team op te richten voor digitale dienstaanbieders (cloud-leveranciers, online marktplaatsen en zoekmachines). Incidenten bij netwerk- en informatiesystemen kunnen bij dit team worden gemeld.

De ontwikkeling dat steeds meer apparaten worden verbonden met het internet, het Internet of Things, biedt veel kansen, al kennen veel apparaten ook kwetsbaarheden. In 2018 is daarom de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software gepubliceerd, waarin maatregelen staan die burgers, bedrijven en de overheid helpen om de digitale veiligheid van Internet of Things-producten te verbeteren.21

Vrij verkeer van data

In 2018 is in Europa de wet «vrij verkeer van niet-persoonlijke data» aangenomen.22 Hierin is afgesproken dat binnen de EU er geen wettelijke barrières meer mogen zijn voor niet-persoonlijke datastromen. Het kabinet heeft zich actief ingezet voor dit resultaat. Vanaf mei 2019 mogen lidstaten geen datalocatie-eisen (wetten, regels of procedures die dataopslag en -verwerking beperken tot een bepaalde geografische locatie) meer stellen binnen de EU. Voor persoonlijke data geeft de Algemene Verordening Gegevensbescherming al een aantal waarborgen voor vrij verkeer van persoonlijke data binnen de EU. Gezamenlijk versterken deze wetten de Digitale interne markt door vrije datastromen binnen de EU te garanderen.

Digitalisering en concurrentie

Digitalisering zorgt voor een verschuiving van marktverhoudingen en het ontstaan van nieuwe (markt)rollen, zowel voor consumenten als voor bedrijven. EZK houdt oog voor de (toekomstige) effecten van nieuwe markten en marktkansen voor het mededingings- en consumentenbeleid en het toezicht. In 2018 is daartoe een publieke consultatie gestart over de toekomstbestendigheid van het mededingingsinstrumentarium in relatie tot online platforms.23 Daarnaast heeft EZK zich in 2018 tijdens de onderhandelingen over een Europees voorstel over de relatie tussen platforms en bedrijven ingezet voor eerlijke verhoudingen in deze relatie.

De juiste randvoorwaarden creëren

Mkb

Om mkb’ers mee te laten profiteren van de groeiende, maar snel veranderende economie is het MKB-actieplan gepresenteerd.24 Met het MKB-actieplan helpt het kabinet het mkb met de grootste uitdagingen waar zij mee te maken heeft: menselijk kapitaal, digitalisering, financiering, toepassing van innovatie, regelgeving, fiscaliteit en internationale handel. Via een jaarlijkse voortgangsrapportage wordt verslag gedaan aan de Tweede Kamer over de uitvoering van het MKB-actieplan. Belangrijk daarbij is de structurele dialoog met ondernemers, kennisinstellingen, wetenschap en regionale overheden.

Ook heeft EZK met de provincies, MKB-Nederland en de topsectoren de MKB-Samenwerkingsagenda geactualiseerd.25 In de agenda zijn concrete acties opgenomen voor de versnelling van de digitalisering van het mkb, het aanpakken van het tekort aan vakmensen en het aanjagen van regionale financieringstafels. In 2018 is de gezamenlijke financiële inzet op de MKB Innovatiestimulering Topsectoren vergroot (€ 63,9 mln, waarvan € 40 mln EZK), zijn regionale Smart Industry hubs ingericht en gezamenlijk financieel ondersteund, is de samenwerking op internationaal terrein versterkt (via o.a. International Strategic Board en Trade & Innovate NL), en de samenwerking rondom financieringsfondsen en NIA (toekomstig Invest-NL) verder uitgebouwd.

Invest-NL

In 2018 is gewerkt aan de machtigingswet voor de oprichting van Invest-NL in 2019.26 Daarin zijn ook de doelstellingen en taken van Invest-NL vastgelegd. Doel is – indien de markt hierin onvoldoende voorziet – bij te dragen aan het financieren en realiseren van maatschappelijke transitieopgaven door ondernemingen en het bieden van toegang tot ondernemingsfinanciering aan het mkb en aan doorgroeiende ondernemingen. In totaal wordt er € 2,5 mld als investeringskapitaal ter beschikking gesteld voor Invest-NL en de nog op te richten instelling voor internationale financieringsactiviteiten. Het aandeelhouderschap van de Staat in Invest-NL wordt uitgeoefend door de Minister van Financiën. De Minister van EZK is de eerste verantwoordelijke voor de wet Invest-NL, en namens de Staat ondertekenen de Ministers van EZK en Financiën de aanvullende overeenkomst met de beleidsdoelen. Naast het investeringskapitaal stelt EZK een jaarlijkse subsidie van € 10 mln ter beschikking voor nationale projectontwikkeling.

Consumentenbeleid

In oktober 2018 is de Kamerbrief consumentenbeleid naar de Kamer gestuurd.27 In deze brief zijn de prioriteiten voor het consumentenbeleid voor de komende periode vastgesteld. De focus zal liggen op het verbieden van ongevraagde telefonische verkoop, een goede bescherming van consumenten in de digitale economie en een brede voorlichtingscampagne. Met deze eerste brief over het consumentenbeleid sinds 2012 heeft het ministerie haar regierol op dit terrein verstevigd en draagt zij bij aan een stevige positie van consumenten in de economie.

Financiering voor ondernemers

In 2018 zijn diverse acties ondernomen om de toegang tot financiering voor ondernemers te verbeteren, met name bij het mkb. In 2018 is vanuit het MKB-actieplan gewerkt aan onder andere het verbeteren financieringsmogelijkheden voor startups en scale-ups en voor het brede mkb. Voor startups en scale-ups is in 2018 gebruikgemaakt van de nieuwe regeling voor Seed business angels van jaarlijks € 10 mln en is er een scale-up fonds van € 160 mln.28

Techniekpact

In 2018 is een hernieuwd programma van het Techniekpact gelanceerd, met daarin de inzet voor 2018–2020.29 Dit bevat onder meer concrete afspraken tussen het bedrijfsleven, het onderwijs en de overheid om het tekort aan technici terug te dringen. Het vernieuwde pact benadrukt ook de verbinding tussen techniek en technologie met de maatschappelijke opgaven. Daarnaast is het project MKB!dee van start gegaan, waarin het mkb wordt uitgedaagd om zelf met ideeën te komen om meer investeringen in een leven lang ontwikkelen van de grond te krijgen.

Defensie Industrie Strategie

In 2018 hebben Defensie en EZK de Defensie Industrie Strategie (DIS) gepubliceerd. Daarin wordt op basis van het nationale veiligheidsbelang beoordeeld over welke kennis, prioritaire technologiegebieden en industriële capaciteiten Nederland zou moeten beschikken.30 Hierbij is gezocht naar een goede balans tussen het belang van internationale samenwerking, een gelijk speelveld op de defensiemarkt en het borgen van de nationale veiligheid. Een belangrijk instrument voor Nederland bij het creëren van een gelijk speelveld en de in de DIS genoemde doelstellingen is het Industrieel Participatiebeleid. Dit is gericht op het betrekken van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen bij de productie en ontwikkeling van militair materieel voor de (inter-)nationale defensiemarkt. Over de resultaten van het industrieel participatiebeleid in 2017–2018 wordt de Kamer in juni 2019 geïnformeerd.

Brainport Nationale Actieagenda

De Brainport Nationale Actieagenda tussen het Rijk en de regio Eindhoven is op 6 juli 2018 vastgesteld. Deze is gericht op het behouden en versterken van de internationale concurrentiekracht. De agenda bevat een breed palet aan acties en initiatieven. Knelpunten die worden aangepakt zijn bijvoorbeeld het groeiend tekort aan talent en bepaalde vestigingsklimaatfactoren. Daarnaast bevat de agenda acties gericht op het benutten van de innovatiekracht van de regio, onder meer voor nationale maatschappelijke opgaven zoals gezondheid, energie en mobiliteit. Via middelen uit de Regio Deal Brainport Eindhoven, die LNV coördineert, wordt de komende vier jaar een eenmalige extra impuls van in totaal maximaal € 370 mln (Rijk € 130 mln, regio € 240 mln) aan een aantal acties uit de Actieagenda gegeven. Eerste resultaten zijn onder andere het Cyber weerbaarheidscentrum, investeringen in het Fotonica ecoysteem (via het strategisch plan Photon Delta), de ontwikkeling van de incubator Eindhoven Engine en het realiseren van hybride leeromgevingen.

Regio Deals

Regio Deals richten zich op een integrale aanpak van meervoudige regionale opgaven en de brede welvaart. In 2018 zijn verschillende voor EZK relevante Regio Deals gesloten en in uitvoering: Brainport Eindhoven (€ 130 mln) gekoppeld aan de Brainport Nationale Actieagenda, ESTEC (€ 40 mln) en Zeeland (€ 35 mln).31 LNV voert regie op de invulling van de regio-envelop in overleg met BZK.32 EZK is betrokken als één van de deelnemende vakdepartementen aan de Ministeriële Commissie Regionale Samenwerking.

Merkbaar betere regelgeving

De uitvoering van acties uit het programma «Merkbaar betere regelgeving en dienstverlening 2018–2021», dat in 2018 aan de Kamer is gestuurd, is in volle gang.33 Hiervoor is bijvoorbeeld de MKB-toets en de Life-event aanpak ontwikkeld. De Life-event aanpak is gericht op het oplossen van specifieke knelpunten in de verschillende stadia van de levenscyclus van bedrijven. Ook is de «Strategische commissie betere regelgeving bedrijven», die het kabinet adviseert over sector-overstijgende knelpunten in bestaande regelgeving, van start gegaan.

Tot slot

De Nederlandse economie presteert goed. EZK zet zich met gezamenlijke akkoorden, ambitieuze programma’s en concrete beleidsmaatregelen in voor verduurzaming en vernieuwing. Daarmee wil EZK de transitie naar een CO2-neutrale economie versnellen en tegelijk onze sterke concurrentiepositie behouden en hierop voortbouwen. Dat kunnen en willen we niet alleen: ondernemers, maatschappelijke organisaties, de verschillende ministeries, kennisinstellingen, de regio, de EU en andere landen zijn daarvoor essentieel.

Beleidsprioriteiten Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Inleiding

Het jaar 2018 was voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een uitzonderijk jaar. Zo kampte Nederland met droge en warme weersomstandigheden die de natuur, landbouw en tuinbouw rechtstreeks raakten. Het was ook een dynamisch jaar met ontwikkelingen rondom onder meer de Brexit, mest en het Klimaatakkoord. Er wordt veel gevraagd van onze boeren, tuinders en vissers. Het Ministerie van LNV zet zich in om hun positie te versterken en draagt bij aan een verantwoorde landbouw en visserij en een sterke natuur. We hebben immers samen de verantwoordelijkheid om de volgende generaties te laten delen in een duurzame toekomst. Een toekomst waarin voedsel de waardering kan krijgen dat het verdient, verspilling wordt voorkomen, boeren, tuinders en vissers een eerlijke boterham verdienen en de natuur veerkrachtig is. LNV heeft in 2018 via de visie Waardervol en Verbonden hiervoor een koers uitgezet. De kern hiervan is een omschakeling van voortdurende verlaging van de kostprijs van producten naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen, met als resultaat betere verdienmodellen, minder emissies naar bodem, lucht en water en vergroting van de biodiversiteit in het landelijk gebied. De economische positie van boeren, tuinders en vissers in de keten moet zo worden, dat zij in de kringlooplandbouw een goed inkomen verdienen, kunnen innoveren en gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven. Onze waardering voor voedsel moet groter worden en Nederland moet een prominente rol houden in de vernieuwing van productiemethoden. Deze visie is opgesteld na gesprekken en discussies met vele betrokkenen en deskundigen uit bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties. Na het uitbrengen ervan is gestart met de voorbereiding van de concrete uitwerking en vertaling naar afspraken met maatschappelijke partijen. Het jaar 2018 was ook het eerste volledige kalenderjaar voor het nieuwe Ministerie van LNV. Er is hard gewerkt aan het opbouwen en inrichten van de nieuwe organisatie. Tegelijkertijd zijn de reguliere werkzaamheden voortgezet.

Duurzame agroketens en een veilig voedselsysteem

De landbouw innoveert steeds weer en wil tegemoet komen aan wat de samenleving vraagt en wat de natuur, de bodem, het water en het ecosysteem nodig hebben. Dit is mogelijk door een omslag te maken naar kringlooplandbouw. In deze benadering past het beleid gericht op het verduurzamen van de veehouderij, gezonde bodems en een veilig en toekomstbestendig voedselsysteem.

Het versterken en verduurzamen van dierlijke agroketens

Een duurzame en een diervriendelijke veehouderij is van groot belang. Op 7 juli 2018 is het Hoofdlijnenakkoord sanering varkenshouderij en verduurzaming veehouderij naar de Tweede Kamer gestuurd. Het hoofdlijnenakkoord is afgesloten met ketenpartijen uit de coalitie Vitalisering Varkenshouderij, provincies (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en Utrecht) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Doel van het hoofdlijnenakkoord is enerzijds het aanpakken van de meest urgente gezondheids- en leefomgevingsrisico’s door de varkenshouderij. Anderzijds wordt een forse stimulans gegeven aan een verdere verduurzaming van de varkens-, pluimvee- en melkgeitenhouderij. Dierenwelzijn en diergezondheid zijn een integraal onderdeel van duurzame dierlijke agroketens. Met de beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2018 is de visie op dierenwelzijn uiteengezet en aangegeven waar LNV deze kabinetsperiode op inzet, zoals het aanpakken van de problemen in de rashondenfokkerij en hondenhandel en de aankondiging van een wetsvoorstel met een verbetering van het sanctie instrumentarium op het terrein van dierenwelzijn. Op het terrein van de landbouwhuisdieren is een aanpak aangekondigd om sterfte onder jonge dieren en stalbranden terug te dringen en de condities van transport te verbeteren. Het sectorspecifieke antibioticumbeleid is gecontinueerd in 2018 en de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) constateert dat in alle sectoren veel bedrijven het lage gebruik in 2017 hebben weten te consolideren en in een aantal gevallen nog verder hebben weten te verlagen. De reductiedoelstelling van 70% ten opzichte van het gebruik in 2009 staat nog steeds. In de periode 2009–2017 is het antibioticagebruik op basis van verkoopgegevens gedaald met 63,4%. Nadat de nieuwe benchmarkwaarden (-systematiek) door de SDa in juni 2018 werd geïntroduceerd, is LNV gesprekken gestart met de vleeskalver-, varkens en vleeskuikensector om te komen tot sectorspecifieke reductiedoelstellingen. De uitkomst hiervan wordt binnenkort aan de Kamer gemeld. Ten aanzien van dierproeven heeft het kabinet aangegeven hoe zij de Transitie proefdiervrije innovatie vorm wil geven samen met maatschappelijke partijen en andere ministeries.

Het versterken en verduurzamen van plantaardige agroketens

Gezonde bodems en planten liggen aan de basis van kringlooplandbouw. Op 23 mei 2018 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de bodemstrategie met als doelstelling dat in 2030 alle landbouwbodems duurzaam worden. Vanuit de klimaatopgave is een kennisconsortium gestart om met duurzaam bodembeheer extra koolstof (1 megaton (Mton) in 2030) vast te leggen in landbouwbodems. Ook is gewerkt aan een betere kennisverspreiding van duurzaam bodembeheer in het groen onderwijs en de ontwikkeling van een aparte lesmodule duurzaam bodembeheer en klimaat. Een programma landbouwbodems wordt in samenwerking met ketenpartijen uitgewerkt. In 2018 is verder het CO2-convenant in de glastuinbouw hernieuwd. De doelstellingen binnen een dalend sectorplafond voor CO2 zijn aangescherpt en bij overschrijding worden boetes opgelegd. Daarmee is de glastuinbouw de enige sector in Nederland die dergelijke harde afspraken met de overheid heeft vastgelegd. Verder zijn met stakeholders en overheidsdiensten (NVWA en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden) stappen gezet om knelpunten aan te pakken die de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming kunnen belemmeren (Systeemaanpak Duurzame gewasbescherming) en om het gebruik van laagrisicomiddelen te bevorderen.

Mestbeleid

Nederland heeft wederom een derogatie gekregen in het kader van de Nitraatrichtlijn. Dit stelt deelnemers van deze derogatie in staat om een grotere hoeveelheid graasdiermest uit te rijden per hectare. Waar een derogatie doorgaans voor vier jaar wordt verleend heeft de EC besloten voor Nederland deze te verlenen voor twee jaar, waarbij verlenging afhankelijk is van een op te stellen versterkte handhavingsstrategie. Deze is eind september aan de EC aangeboden. De EC heeft aangegeven dat de handhavingsstrategie voldoet aan de gestelde eisen en op die basis kunnen gesprekken over de verlenging van de derogatie met twee jaar dan ook aanvangen. Per 1 januari 2018 is daarnaast het fosfaatrechtenstelsel in werking getreden om hiermee de fosfaatproductie vanuit de melkveehouderij te kunnen borgen onder het sectorale fosfaatplafond. Sinds de introductie van het stelsel is een aantal wijzigingen doorgevoerd, zoals de beleidsregel fosfaatrechten jongvee en de vrijstellingsregeling voor de zoogkoeienhouderij, om het stelsel verder toe te spitsen op de fosfaatproductie door de melkveehouderij. Daarnaast is een beperkte uitbreiding van de knelgevallenregeling gerealiseerd.

Naar een toekomstbestendig voedselsysteem

Het tegengaan van voedselverspilling is een belangrijk onderdeel van kringlooplandbouw. In maart 2018 is de nationale agenda van de Taskforce Circular Economy in Food uitgebracht. De taskforce wordt uitgebouwd tot het nationale platform «Samen tegen Voedselverspilling» dat alle partijen en kennis in de voedselketen bundelt, de samenwerking organiseert en inspanningen ondersteunt om voedselverspilling te verminderen. Het doel is dat zoveel mogelijk bedrijven actief deelnemen door voedselverspilling te monitoren, te verminderen en de behaalde successen te delen. Niet alleen bedrijven, maar ook consumenten zijn betrokken.

Veilig voedsel is een randvoorwaarde voor een toekomstbestendig voedselsysteem. De NVWA publiceerde in juni 2018 de eerste Staat van Voedselveiligheid, die de gevaren en risico's, de naleving in de voedselketen, de fraudegevallen en de toekomstbeelden in de laatste schakels van de voedselketen beschrijft. Op basis van de inspecties, monsteranalyses, risicoanalyses en de geconstateerde afwijkingen, kan geconcludeerd worden dat het voedsel dat aangeboden wordt aan de consument in het algemeen veilig is. Een meting van het vertrouwen van consumenten in de veiligheid van voedingsmiddelen in april 2018 laat zien dat het consumentenvertrouwen stijgt ten opzichte van de jaren ervoor. Tegelijkertijd moeten incidenten zoals met fipronil in eieren worden voorkomen en zo nodig snel en effectief worden aangepakt. In 2018 is het rapport van de commissie Sorgdrager over het fipronil incident gepubliceerd. De aanbevelingen zijn verwerkt in het Actieplan Voedselveiligheid dat eind 2018 naar de Tweede Kamer is gestuurd. In dit kader is onder andere een gezamenlijk VWS-LNV handboek voedselveiligheidscrisis opgeleverd, wordt er gewerkt aan het verbeteren van de regie op de aansturing van de NVWA en het versterken van de zelfregulering in de eiersector en de andere dierlijke en plantaardige sectoren. In het verlengde van de aanbevelingen van Sorgdrager zal de verantwoordelijkheidsverdeling tussen LNV en VWS en tussen ministeries en de NVWA (motie Lodders) aandacht krijgen.

Positie van de boeren, tuinders en vissers

Boeren, tuinders en vissers zijn hardwerkende ondernemers en verdienen een solide positie in de keten. Ook is behoefte aan een langetermijnperspectief. Jonge ondernemers die innovatief zijn en de spil zullen zijn in het realiseren van de kringloop, wordt een goed inkomen gegund, met voldoende ruimte om te kunnen investeren.

Versterken van de positie van de boer en tuinder in de keten

Op 29 juni 2018 heeft de Minister een brief naar de Kamer gestuurd waarin de maatregelen beschreven worden met betrekking tot het versterken van de positie van de boer in de keten. Het gaat om de wettelijke verankering van bepalingen voor het tegengaan van een aantal oneerlijke handelspraktijken in de land- en tuinbouwsector, aangevuld met publiek toezicht door de ACM en de instelling van een geschillencommissie voor de agri-nutriketen, het ondersteunen van samenwerking met het oog op duurzaamheid en dierenwelzijn door het wetsvoorstel Ruimte voor Duurzaamheidsinitiatieven en het verkrijgen van meer inzicht in de prijsvorming door het oprichten van een agri-nutrimonitor bij de ACM. De ACM is reeds met de voorbereidingen voor de ontwikkeling van de agri-nutrimonitor gestart. Parallel hieraan is eind december 2018 door de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement een voorlopig politiek akkoord bereikt over de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken in de Voedselvoorzieningsketen. Deze Richtlijn biedt voldoende handvatten om de hierboven genoemde wettelijke verankering van handelspraktijken en het publieke toezicht door de ACM en de instelling van geschillencommissie voor de agri-nutriketen in 2019 nader uit te werken. In 2018 is ook, in nauw overleg met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en andere betrokken partijen, invulling gegeven aan het in het Regeerakkoord aangekondigde bedrijfsovernamefonds waaruit jonge boeren worden ondersteund om de overname van het gezinsbedrijf en investeringen in innovatie te financieren. Er is voor gekozen om van het totale beschikbare budget van € 75 mln, € 64 mln te gebruiken om een nieuwe Garantieregeling Vermogensversterkendkrediet (VVK) mogelijk te maken en € 11 mln voor het opzetten van een opleidings- en coachingstraject.

Toekomstbestendige visserij

Ook voor de visserij zijn er uitdagingen, gericht op een verdere verduurzaming van de sector en het voorkomen van verspilling. In 2018 is de triloog gestart over het voorstel voor de Verordening Technische Maatregelen, waarin onder andere de toelating van de pulsvisserij een plek moest krijgen. Inmiddels is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het trioloog. In 2018 heeft daarnaast discussie plaatsgevonden rondom de aanlandplicht. Bij de Decemberraad is een breed gedragen compromis behaald waardoor volledige implementatie van de aanlandplicht werkbaar is voor 2019. Ten aanzien van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij zijn er in 2018 weer nieuwe openstellingen geweest voor o.a. innovaties in aquacultuur en rendementsverbetering en voor samenwerkingsprojecten tussen vissers en wetenschappers. In het voorjaar 2018 hebben partijen van het Bestuurlijk Overleg IJsselmeer hun vertrouwen in het private plan van de sector («plan B») om brasem en blankvoorn te beschermen opgezegd. De Minister heeft hierop samen met de partijen een stip aan de horizon gezet voor de toekomst van de IJsselmeer visserij en de contouren geschetst van een programma voor de jaren 2019–2021. Eind 2018 is een basis gelegd voor een concreet actieplan voor de uitvoering van het programma IJsselmeer Visserij. Voor de partijen is herstructurering van de vloot belangrijk.

Natuur

De kringloopbenadering en het streven naar minimale emissies van schadelijke stoffen naar de omgeving zijn cruciaal voor de natuur. Andersom is de natuur van cruciaal belang voor het streven naar kringlooplandbouw. Het natuurbeleid omvat uiteraard veel meer. De LNV-visie Waardevol en Verbonden is aanvullend op bestaande en nog volop van kracht zijnde visies zoals de Rijksnatuurvisie, de Natuurambitie Grote Wateren en de visies en ambities van de provincies.

Verbinden Landbouw en Natuur

Het verbinden van landbouw en natuur is een dragend thema in de LNV-visie Waardevol en Verbonden die in 2018 is gepresenteerd. Concreet is het verbinden van landbouw en natuur tot uiting gekomen in ondersteuning van diverse maatschappelijke initiatieven en projecten, de start van experimenten met natuurinclusieve landbouw zoals door Staatsbosbeheer en een aantal van zijn pachters en ondersteuning van het totstandkomingsproces van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, een unieke samenwerking tussen een veelheid aan maatschappelijke partijen.

Kwaliteit natuur in Grote wateren

LNV en IenW zijn in 2018 gestart met de Programmatische Aanpak Grote Wateren waarbij tot 2050 grote wateren via systeemingrepen worden omgevormd tot toekomstbestendige wateren met hoogwaardige natuur die samengaat met economie. LNV en IenW zetten € 95 mln uit de enveloppe Natuur en Waterkwaliteit in voor een eerste begin van de uitvoering van maatregelen in Grevelingen en Eems-Dollard en voorbereidende onderzoeken in Markermeer, Wieringerhoek en Rivieren. Rijkswaterstaat voert dit uit, samen met Staatsbosbeheer en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, op basis van eind 2018 door LNV en IenW vastgestelde plannen van aanpak. Voor andere maatregelen uit de Verkenning Grote Wateren zetten LNV en IenW aanvullend uitvoeringsbudget in. De Tweede Kamer wordt in het voorjaar 2019 bericht over de inzet van dit budget voor specifieke projecten.

Wind op zee

LNV heeft ingezet op medegebruik en de natuurinclusieve ontwikkeling van windparken. Per 1 mei 2018 is onder voorwaarden doorvaart en medegebruik mogelijk gemaakt. Verder zijn ondernemers, overheid, onderzoeksinstellingen en NGO’s bij elkaar gebracht om praktijk- en toepassingsgerichte versnellingen te genereren die moeten leiden tot concrete pilots op de Noordzee.

Nationale biodiversiteit

Samen met provincies hebben we gewerkt aan het versterken van natuur in Nederland. De afspraken uit het Natuurpact, zoals de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, zijn in uitvoering. Samen met provincies kijken we waar kansen liggen voor verbetering en versnelling. Op verzoek van provincies is de investeringsregeling Weidevogels opengesteld als een volgende stap naar stabilisatie van de weidevogelpopulatie. Op verzoek van het ministerie bracht de WUR tevens de stand van insecten in beeld, waaronder in het agrarisch gebied. Daarin werd het belang benadrukt van goede monitoring en geadviseerd om voor de weg naar herstel aan te sluiten bij bestaande initiatieven. De Nationale Bijenstrategie die eerder in 2018 al werd gepresenteerd is daarvan een voorbeeld doordat het maatschappelijke initiatieven bijeenbrengt die zich inzetten voor bestuivende insecten.

Internationale biodiversiteit

Bij de tweejaarlijkse vergadering van het VN-biodiversiteitsverdrag (CBD) in Egypte is er overeenstemming bereikt over het proces dat er toe moet leiden dat er in 2020 in Beijing nieuwe stevige afspraken komen, een «new deal for nature». Het nieuwe akkoord zal vooral aandacht geven aan de balans tussen de drie doelen van het verdrag: behoud van biologische diversiteit, het duurzaam gebruik ervan, en een eerlijke verdeling van de voordelen die het gebruik van genetische bronnen opleveren.

PAS

In november heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Daarbij heeft het Hof aangegeven dat een juridisch systeem als dat van het PAS toelaatbaar is, maar dat het aan de nationale rechter is om te toetsen of de onderbouwing aan de eisen voldoet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal met inachtneming van de uitspraak van het Europese Hof een einduitspraak doen in de betrokken beroepsprocedures.

Nationale Parken

Samen met de parken, provincies en de maatschappelijke partners werkt LNV aan een kwaliteitssprong van de nationale parken. Deze kwaliteitssprong vindt zijn basis in de motie van Jacobi/Van Veldhoven. Hiermee wordt invulling gegeven aan de regeerakkoordpassage dat het beleid voor nationale parken wordt voortgezet. Met ingang van 1 januari 2018 is het Nationale Parkenbureau officieel ondergebracht bij Staatsbosbeheer. De gezamenlijke partners hebben in april de ambities voor de toekomst in een standaard voor nationale parken vastgelegd. In de standaard zijn ambities vertaald in criteria waar gebieden die Nationaal Park Nieuwe Stijl willen worden naartoe werken. De standaard zal de komende jaren als werkkader worden gebruikt voor ontwikkelingen in de parken. Op 1 oktober 2018 heeft de Minister van LNV het 21e park Nieuwland aangewezen. In december is de opdracht gegeven aan Staatsbosbeheer voor het uitvoeren van een internationale marketingcampagne voor nationale parken. Er hebben gesprekken met de provincies plaatsgevonden over verantwoordelijkheden en financiering, die zullen doorlopen in 2019.

Voortgang diverse dossiers

Klimaatmitigatie en -adaptie

Een duurzame landbouw betekent dat die voldoende veerkrachtig is om zich aan te passen aan klimaatverandering, de gevolgen ervan kan opvangen en bijdraagt aan het verminderen van broeikasgasemissies. In het Regeerakkoord staat aangekondigd dat er een nationaal Klimaatakkoord komt om maatregelen te nemen die leiden tot een emissiereductie van 49% in 2030. Voor de sectoren Landbouw en Landgebruik, waar kringlooplandbouw een belangrijk thema was, is de opgave bepaald op een reductie van 3,5 Mton. Uit de klimaatenveloppe is in 2018 ruim € 30 mln besteed aan pilots en demo’s voor extra reductie in de glastuinbouw, voor slimmer landgebruik (onder anderen onderwaterdrainage in veenweidegebieden), voor methaanreductie uit mestopslagen, en onderzoek naar rantsoenoptimalisatie. In 2018 heeft de sectortafel Landbouw en Landgebruik – in het kader van het Klimaatakkoord – een voorstel gedaan voor een pakket met daarin extra maatregelen dat onder voorwaarden naar verwachting kan leiden tot ongeveer 6 Mton emissiereductie in plaats van 3,5 Mton.

In 2018 is het uitzonderlijk droog geweest. Dit heeft geleid tot meerdere maatregelen om de schade voor boeren, tuinders en natuur te beperken, zoals een verklaring met de prognose van de te ontvangen GLB-subsidies voor bedrijven in financiële problemen, informatie over fiscale regelingen voor ondernemers met inkomstenderving, het verlenen van uitstel van betaling door de Belastingdienst, flexibiliteit rond de periode voor het uitrijden van mest en een Europese uitzondering op de vergroeningseisen bij het inzaaien van vanggewassen. Daarbij is de discussie over klimaatadaptatie versneld en is de Tweede Kamer geïnformeerd over het starten van meerjarige actieprogramma’s met betrekking tot klimaatadaptatie voor landbouw en voor natuur. Verder heeft het kabinet naar aanleiding van een aangenomen motie (Van der Staaij en Van Haersma Buma) besloten om de Brede Weersverzekering vanaf 2020 vrij te stellen van assurantiebelasting, indien de Europese Commissie hier ook mee instemt.

Interbestuurlijk programma Naar een Vitaal Platteland

In juli 2018 heeft LNV samen met het Interprovinciaal Overleg, de VNG en de Unie van Waterschappen samenwerkingsafspraken gemaakt in het kader van het interbestuurlijk programma voor het onderdeel Naar een Vitaal Platteland. In het Regeerakkoord is voor deze kabinetsperiode een intensivering van € 275 mln opgenomen voor «natuur en waterkwaliteit». Hieruit wordt € 40 mln in gezet voor de opgave «Naar een vitaal platteland».

Regio

De regio’s zijn de plek waar burgers wonen, werken en leven, waar ondernemers en werknemers nieuwe producten en diensten ontwikkelen en waar mensen genieten van natuur, landschap en recreatie. De regio is ook de omgeving waar maatschappelijke opgaven (kansen én uitdagingen) samenkomen. Hierbij valt te denken aan onder anderen het stimuleren van de economie, het oplossen van ecologische uitdagingen of het versterken van de sociale cohesie. Het Rijk, regionale overheden en de bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties in regio’s werken samen om deze opgaven aan te pakken. Zo kunnen we meer doen voor de regio en dragen we bij aan de brede welvaart in Nederland. In 2018 hebben we gewerkt aan de uitwerking van de zes in het Regeerakkoord benoemde opgaven. Met Zeeland, Brainport Eindhoven, Rotterdam-Zuid en European Space Research and Technology Centre (ESTEC) zijn Regio Deals gesloten tussen Rijk en regio. Voor de BES-eilanden is een breed pakket aan uit te werken projecten samengesteld. Voor de nucleaire problematiek is € 117 mln overgeboekt naar de begroting van EZK. In totaal is er in 2018 voor ruim € 236 mln uit de Regio Envelop uitgekeerd.

Daarnaast is een brede uitvraag gedaan aan alle regio’s om een voorstel aan te melden voor de tweede tranche Regio Deals. Hieruit zijn 12 voorstellen geselecteerd welke het kabinet met de regio’s uitwerkt tot Regio Deals.

Brexit

Gezien de grote impact van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie (EU) op de Nederlandse landbouw-, tuinbouw- en visserijsector hebben de voorbereidingen hierop volle aandacht van het Ministerie van LNV. Mede in overleg met de relevante interne en externe stakeholders en overheidsdiensten (waaronder de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)) is de LNV-inzet bepaald in de onderhandelingen over het terugtrekkingsakkoord op alle voor het ministerie relevante terreinen. Ook zijn de mogelijke gevolgen van de Brexit in kaart gebracht met het oog op een eventuele no deal Brexit en is over gegaan tot het werven van extra personeel (onder anderen bij de NVWA). Het toezicht door de NVWA is van groot belang bij een Brexit. Om aan de verwachte toenemende vraag naar onder andere importkeuring en exportcertificering van levende dieren en dierlijke producten te kunnen voldoen, is de NVWA in 2018 gestart met het werven en opleiden van met name extra dierenartsen. Daarnaast heeft LNV het bedrijfsleven via onder meer dialoog, stakeholders- en informatiebijeenkomsten actief betrokken, geactiveerd en van informatie voorzien. Hiervoor is ook een op de sector gerichte informatievoorziening opgezet via het Brexitloket, de Brexit Impactscan, en op de sector gerichte mediacampagnes.

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)

Het GLB vormt een belangrijk kader voor het landbouwbeleid. Op 1 juni 2018 heeft de Europese Commissie haar voorstellen voor een nieuw GLB gepresenteerd. In de voorstellen krijgen lidstaten meer ruimte om maatregelen te kiezen om bij te dragen aan negen Europese doelen, waaronder klimaat en leefomgeving. Ook bieden de voorstellen mogelijkheden om bij te dragen aan de omslag naar kringlooplandbouw. Nederland onderschrijft deze voornemens en heeft met haar inzet in Brussel ingezet op een verdere subsidiariteit en vereenvoudiging. Afgelopen jaar hebben met diverse stakeholders gesprekken plaatsgevonden over de toekomstige nationale invulling van het GLB. Op 5 april 2018 is een landelijke GLB-stakeholders bijeenkomst gehouden. Ook is er intensief overlegd met provincies, die grotendeels verantwoordelijk zijn voor de maatregelen die vallen onder het plattelandsbeleid van het GLB. Voor de nationale invulling van het GLB wordt gezamenlijk met de provincies een Nationaal Strategisch Plan opgesteld waarin wordt aangegeven hoe aan de negen doelen gewerkt wordt.

Kennis en innovatie

Inzet op kennis en innovatie is cruciaal voor het vinden van oplossingen voor grote maatschappelijke opgaven zoals de omslag naar kringlooplandbouw. Het eind 2018 goedgekeurde Strategisch Plan WUR 2019–2022 zet in op missiegedreven innovatiebeleid en speelt in op de uitvoering van de LNV-visie. Het nieuwe Kennisbasisprogramma 2019–2022 van Wageningen UR geeft in grote lijnen uitvoering aan het strategisch plan. De topsectoren Agri&Food (A&F) en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen (T&U) hebben in samenspraak met LNV een oproep voor publiek-private samenwerking (PPS) uitgezet en ingepast. Dit heeft geresulteerd in 112 PPS’en, met € 31,6 mln publieke inzet en vergelijkbare private bijdrage, die goed aansluiten op de LNV-visie. Er zijn twee samenwerkingsprogramma’s opgestart. Eén waarin de topsectoren A&F, T&U en Life Sciences & Health samen met de zorgsector werken aan het thema gezonde voeding en één waarin de topsectoren A&F, T&U en Water zich richten op kwaliteit en hergebruik van water. In 2018 is verder, met LNV als één van de hoofdpartners, het eerste agrifood acceleratorprogramma «FoodStars» gestart. In dit programma worden acht startups begeleid die met vernieuwende innovaties bijdragen aan een duurzamer voedselsysteem. In 2018 is verder besloten tot het samenvoegen van het Laboratorium voor Voeder- en Voedselveiligheid (LabVV) van de NVWA met het RIKILT (WUR) tot Wageningen Food Safety Research (WFSR). De fusie geeft een extra impuls aan de kennisontwikkeling op het gebied van voedselveiligheid en -integriteit ten behoeve van handhaving van de NVWA.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

1 Goed functionerende economie en markten x Ja
2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen x Ja
3 Toekomstfonds Ja
4 Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering x x1 Ja
5 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen Ja
1 Betreft de beleidsdoorlichting Klimaat die van IenW is overgegaan naar EZK (dit omvat slechts een deel van het oude artikel 19 van voormalig IenM).

In 2018 stond voor EZK één beleidsdoorlichting ingepland, namelijk de beleidsdoorlichting Klimaat (zie artikel 4).

Artikel 1: De beleidsdoorlichting van voormalig artikel 11 is in april 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 30 991, nr. 31).

Artikel 2: De beleidsdoorlichting van voormalige artikelen 12 en 13 is in mei 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 30 991, nr. 23).

Artikel 3: Dit artikel (voormalig artikel 19 en is in 2015 aan de begroting toegevoegd) zal voor het eerst in 2020 worden doorgelicht.

Artikel 4: De beleidsdoorlichting van voormalig artikel 14 is in december 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 30 991, nr. 17). De beleidsdoorlichting Klimaat is in december 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 30 991, nr. 34).

Artikel 5: Dit artikel is in 2016 aan de begroting toegevoegd en zal voor het eerst in 2021 worden doorgelicht.

Voor het meest recente overzicht van de programmering van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link http://www.rijksbegroting.nl/2019/voorbereiding/begroting,kst248548_8.html.

Voor de realisatie van andere onderzoeken, zie bijlage 2 «Afgerond evaluatie- en overig onderzoek».

6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens x Ja
7 Groen onderwijs van hoge kwaliteit1 x
8 Natuur en biodiversiteit x Ja
1 Bij de eerste nota van wijziging op de begroting 2018 (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 8) zijn de budgetten voor Groen onderwijs grotendeels overgegaan naar de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII). Het restantbudget op het beleidsartikel 7 is overgeheveld naar het beleidsartikel 6 (Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens).

Artikel 6: In 2015 is deze beleidsdoorlichting gecombineerd met het IBO Agro-, visserij- en voedselketens. In 2018 is met de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens gestart (zie ook Kamerstuk 31 104, nr. 4).

Artikel 7: De beleidsdoorlichting van voormalig artikel 17 is in juni 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 30 991, nr. 11).

Artikel 8: De beleidsdoorlichting van voormalig artikel 18 is in december 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 30 991, nr. 29).

Voor het meest recente overzicht van de programmering van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link http://www.rijksbegroting.nl/2019/voorbereiding/begroting,kst248550_8.html.

Voor de realisatie van andere onderzoeken, zie bijlage 2 «Afgerond evaluatie- en overig onderzoek».

Overzicht van risicoregelingen

Overzicht van risicoregelingen Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

Artikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen BMKB 1.820.578 585.201 546.859 1.858.920 765.000 91.456
Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) 593.083 94.793 89.973 597.903 400.000 67.112
Groeifaciliteit 118.916 6.548 21.772 103.692 135.000 22.779
Garantie MKB-financiering 68.200 68.200 750.000 9.261
Microkredieten 103.380 3.400 99.980 113.000
Artikel 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening Garantieregeling Aardwarmte 70.539 11.633 58.906 66.600 21.554
Totaal 2.774.696 686.542 673.637 2.787.601 1.366.600 863.000 212.162
Artikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen BMKB 34.818 37.316 2.498 22.176 35.017 12.841

21.676

(11.147)

Garantie Ondernemings-financiering (GO) 1.610 9.132 7.522 109 7.764 7.655

2.060

(4.940)

Groeifaciliteit 4.216 5.510 1.294 483 4.099 3.616

4.466

(2.144)

Garantie MKB-financiering 41 41 220 220

220

(41)

Microkredieten
Artikel 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening Garantieregeling Aardwarmte 833 833 1.019 – 1.019

– 1.019

(833)

Totaal 40.644 52.832 12.188 23.787 47.100 23.313

Een risicovoorziening is een begrotingsreserve die altijd gekoppeld is aan een risicoregeling en wordt door de verantwoordelijke ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën aangehouden. In de tabel «Overzicht verstrekte garanties» wordt met «totaalstand risicovoorziening» het saldo van de betreffende begrotingsreserve ultimo 2018 bedoeld. In de tabel «Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties» wordt met «mutatie risicovoorziening» de storting (+) dan wel de onttrekking (–) aan deze begrotingsreserve bedoeld. De mutaties op de begrotingsreserves worden in het betreffende beleidsartikel toegelicht.

Artikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

BMKB

De BMKB is bedoeld voor bedrijven die te weinig zekerheden (onderpand) kunnen bieden aan een bank. De bank vindt het risico dat het bedrijf zijn lening niet kan terugbetalen dan vaak te hoog. Via de BMKB staat de overheid borg voor het deel van de lening waar het bedrijf geen onderpand voor heeft. De bank kan voor dat deel dus terugvallen op de overheid. Op grond van de Regeling nationale EZ-subsidies kunnen financiers kredieten die zij verstrekken aan MKB-ondernemers onder de werking van de regeling brengen. Hierdoor stelt de Staat zich voor 90% borg ten behoeve van de financier voor de terugbetaling van deze kredieten (de zogenaamde bedrijfsborgstellingskredieten). Eén van de voorwaarden die de regeling hieraan stelt, is dat de financier gelijktijdig met het verstrekken van een bedrijfsborgstellingskrediet, aan de MKB-ondernemer een ander krediet verstrekt, waarvoor deze borgstelling van de Staat niet geldt. Als hoofdregel geldt dat het bedrijfsborgstellingskrediet ten minste even groot moet zijn als het daarmee gelijktijdig afgesloten andere krediet. Het laatstgenoemde krediet bedraagt daarmee ten minste 100% van het bedrijfsborgstellingskrediet (verhouding 1:1). Voor starters en het innovatieve MKB gelden andere verhoudingen. Om de kredietverlening te stimuleren is per 1 november 2013 het maximum van het borgstellingskrediet verhoogd van € 1 mln naar € 1,5 mln en geldt voor bestaande bedrijven met een borgstellingskrediet tot maximaal € 200.000 de ruimere startersfaciliteit. Deze verruimingen eindigen ultimo 2019.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

Met het instrument GO kunnen banken een 50% Staatsgarantie krijgen op (middel)grote leningen vanaf € 1,5 mln. Door de verstrekking van een Staatsgarantie wordt het risico voor de bank op de ondernemingsfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de mogelijkheden om te voorzien in de financieringsbehoefte bij het Nederlandse bedrijfsleven. In 2013 is de GO, naast de al bestaande mogelijkheid om bankgaranties onder de GO te brengen, ook opengesteld voor alternatieve aanbieders van garanties aan bedrijven.

Groeifaciliteit

Met de Groeifaciliteit worden bedrijven geholpen bij het aantrekken van risicodragend vermogen door een 50% Staatsgarantie te verstrekken op achtergestelde leningen van banken (ten hoogste € 5 mln) en op aandelen van participatiemaatschappijen (ten hoogste € 25 mln). De Groeifaciliteit kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal.

Garantie MKB-financiering

In het kader van het Actieplan MKB-financiering uit 2014 is inmiddels in totaal € 68,2 mln aan garanties verstrekt aan alternatieve financiers van het MKB.

Microkredieten

In het Aanvullend Actieplan MKB-financiering uit 2014 is € 100 mln beschikbaar gesteld voor Microkredieten. Hierop is een garantie van € 86,7 mln verstrekt aan de Europese Investeringsbank voor de funding van de Stichting Qredits van € 100 mln voor de verdere groei van de dienstverlening van Qredits (micro- en MKB-krediet tot € 150.000) als de nieuwe dienstverlening van Qredits (werkkapitaal en de hogere MKB kredieten tot € 250.000). In 2017 is in dit kader een garantie van € 13,3 mln verstrekt aan de Council of Europe Bank (CEB) voor de funding van Qredits.

Artikel 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Garantieregeling Aardwarmte

De garantieregeling Aardwarmte heeft als doel het afdekken van het financiële risico indien een boring van een put voor de toepassing van aardwarmte voor de borende partij minder oplevert dan verwacht. De garantieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat vooraf verwacht werd, niet wordt behaald. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring mislukt is. Er wordt een premie van 7% gevraagd. De regeling richt zich zowel op gewone als diepe aardwarmte-projecten (dieper dan 3.500 meter).

Artikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen Microkrediet Nederland 46.296 tot en met 2036

Artikel 4

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Energieonderzoek Centrum Nederland 75.900 tot en met 2026

Artikel 4

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Pallas 41.086 tot en met 2020

Overzicht van risicoregelingen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL)) 339.322 42.122 47.126 334.318 120.000 16.758
Artikel 8 Natuur en biodiversiteit Garantie voor natuurgebieden en landschappen 364.866 18.326 346.540
Totaal 704.188 42.122 65.452 334.308 120.000 346.540 16.758
Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL)) 2.050 2.682 632 1.311 1.885 574
Artikel 8 Natuur en biodiversiteit Garantie Ruimte voor Ruimte 4.400 0 0 0 0 0 0
Artikel 8 Natuur en biodiversiteit Garantie voor natuurgebieden en landschappen
Totaal 6.450 2.682 632 1.311 1.885 574 0

Voor een risicoregeling, zoals bijvoorbeeld een garantstelling, wordt vaak een begrotingsreserve aangehouden omdat onzeker is hoe hoog bepaalde uitgaven zullen zijn of in welk jaar deze zullen vallen. In de tabel «Overzicht verstrekte garanties» wordt met «totaalstand risicovoorziening» het saldo van de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit ultimo 2018 bedoeld. In de tabel «Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties» wordt met «mutatie risicovoorziening» de storting (+) dan wel de onttrekking (–) aan deze begrotingsreserve bedoeld. De mutaties op de begrotingsreserves worden in het betreffende beleidsartikel toegelicht.

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL))

De Garantieregeling Landbouw (GL) is vervangen door de regeling Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL). Met deze garantieregeling kunnen banken een borgstelling aan land- en tuinbouwondernemers verstrekken. Voor meer informatie zie bijlage van Kamerstuk 32 637 nr. 287 waarin de werking van dit begrotingsinstrument wordt beschreven.

Ten opzichte van 2017 (€ 49,4 mln aan garanties verstrekt) zijn in 2018 minder leningen onder garantie verstrekt (€ 42,1 mln aan garanties verstrekt). In 2018 was het aantal ingediende verliesdeclaraties relatief laag (€ 1,3 mln).

Artikel 8 Natuur en Biodiversiteit

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

Het betreft het garant staan voor de leningen die aangetrokken zijn via het Groenfonds voor het realiseren van de EHS-gronden. Deze gronden zijn opgegaan in het Natuur Netwerk Nederland.

Garantie Ruimte voor Ruimte

De provincie Limburg heeft in 2017 voor € 4,4 mln een beroep op een in 2002 afgegeven garantie voor het project Ruimte voor Ruimte gedaan, omdat bij de eindafrekening van het project een verlies was opgetreden.

Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens Wageningen Research 27.953 tot en met 2027
Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens Wageningen Research 9.242 tot en met 2022
Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens Wageningen Research 11.241 tot en met 2029
Artikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens Wageningen Research 2.391 tot en met 2030

4. BELEIDSARTIKELEN

1. Goed functionerende economie en markten

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.

Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei en innovatie. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Consumenten en bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale prijs – kwaliteitverhouding van goederen en diensten en hebben gebruikers keuzevrijheid. Het slim benutten van en zorgdragen voor hoogwaardige elektronische communicatienetwerken en digitale infrastructuren waar de Nederlandse samenleving op kan bouwen én vertrouwen draagt bij aan het economisch groeivermogen en een goed functionerende economie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZK is op grond van de Telecommunicatiewet verantwoordelijk voor het stellen van regels voor vaste en mobiele communicatienetwerken. Daarnaast ziet de Minister van EZK het als een taak eventuele belemmeringen voor het goed functioneren van markten te verminderen of weg te nemen en heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de statistische informatievoorziening van rijkswege. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Stimuleren

• Het stimuleren van een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid waarbij de Wet handhaving consumentenbescherming centraal staat.

Financieren

• Het bijdragen aan het goed functioneren van markten door het financieren van TenderNed (het elektronisch aanbestedingssysteem) en diverse organisaties op het gebied van metrologie, normalisatie, accreditatie en markttoezicht.

• Het financieren van een deel van de exploitatie van het Agentschap Telecom en het verrichten van uitgaven voor opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en evaluaties voor frequentiebeleid en veiligheid.

• Het financieren van het CBS om het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken mogelijk te maken.

(Doen) uitvoeren

• Het tegengaan van mededingingsbeperkende gedragingen met de Mededingingswet, mededingingsbeleid en Telecommunicatiewet in alle sectoren van de Nederlandse economie.

• Het reguleren van de postmarkt met de Postwet 2009 waardoor een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening voor de post is gewaarborgd (universele postdienst).

• Het opstellen van verkeersregels voor het gebruik van de ether, door afspraken te maken in internationaal verband voor harmonisatie en door – in geval van schaarste – te bepalen op welke wijze het spectrum wordt verdeeld.

• Het inzetten op het realiseren van hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen door verruiming van gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte.

Regisseren

• Het bevorderen van goed functionerende markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving.

• Het scheppen van voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden door middel van de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet, de Aanbestedingswet, de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie en de Metrologiewet.

• Het op basis van de middellange termijnvisie op de ontwikkeling van telecommunicatie, media en Internet verder moderniseren van de regelgeving om deze te kunnen laten meegroeien met de ontwikkelingen in de markt en de behoeftes in de samenleving.

Beleidsconclusies

Postmarkt

Naar aanleiding van de Analyse toekomst Postmarkt die in 2017 is opgesteld (Kamerstuk 29 502, 140), heeft begin 2018 de Postdialoog plaatsgevonden. Deze postdialoog met alle betrokken partijen is uitgevoerd om de mogelijke beleidsrichtingen te verkennen. Tegelijkertijd is een aantal onderzoeken uitgevoerd naar de mogelijke opties om de postmarkt te ordenen. Op basis van de uitkomsten van de Postdialoog en deze onderzoeken zijn op 15 juni 2018 concrete beleidsvoorstellen aan de Tweede Kamer gedaan (Kamerstuk 29 502, 158). In deze kamerbrief is ook een wetgevings- en beleidsagenda opgenomen. Na goedkeuring hiervan door de Kamer tijdens het Algemeen Overleg van 12 september 2018 is gestart met de uitvoering van deze agenda. Belangrijkste actie daarvan is een wijziging van de Postwet met het oog op het in de toekomst betaalbaar en beschikbaar houden van de postdienst en het faciliteren van een transitie naar een brede bezorgmarkt. In het vierde kwartaal van 2018 is de voorgenomen wijziging van de Postwet in gang gezet, met het oog op een geplande Internetconsultatie van de voorgestelde wetswijziging in het voorjaar 2019.

Wet markt en overheid

Bij besluit van 4 februari 2019 (Stb. 2017, 34) is de werkingsduur van de Wet markt en overheid verlengd tot 1 juli 2021. In 2018 is aan een voorstel gewerkt om de wet inhoudelijk te wijzigen. Dit voorstel zal ongelijke concurrentie tussen overheden en ondernemingen tegengaan. Naar verwachting kan dit voorstel in de zomer van 2019 voor advisering bij de Raad van State worden aangeboden.

Frequenties

De Nota Mobiele Communicatie is nog niet verschenen. In december 2017 werd de fusie tussen Tele2 en T-Mobile aangekondigd. Daardoor werd het onzeker hoe de markt er uit zou komen te zien indien de fusie doorgang zou vinden, en zo ja welke maatregelen er getroffen moeten worden om een effectief concurrerende markt te waarborgen. Bij de inrichting van een frequentieveiling is het van het grootste belang om te weten hoe de concurrentiesituatie in de markt is, en welke voorwaarden er eventueel moeten worden gesteld om een effectief concurrerende markt te waarborgen of verbeteren (zie brief aan de Kamer, Kamerstuk 24 095, nr. 437). De Nota Mobiele Communicatie zet uiteen hoe dat bij de aankomende frequentieveilingen gebeurt. Frequentieveilingen zijn namelijk bij uitstek vormende momenten voor de concurrentiesituatie in de (mobiele) telecommarkt. Het was daarom noodzakelijk het besluit van de Europese Commissie over de voorgenomen fusie af te wachten (zie brief aan de Kamer, Kamerstuk 26 643, nr. 587). Sinds dat besluit bekend is, wordt er gewerkt aan het afronden van de Nota Mobiele Communicatie. In dat kader wordt er op dit moment gewacht op advies van de ACM over de eventuele noodzaak om maatregelen te treffen in de aankomende veilingen die effectieve concurrentie zullen waarborgen. Het ACM-advies wordt in maart/april 2019 verwacht.

Het eerste deel van de Nota omroepdistributie is op 9 oktober 2017 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 24 095, nr. 421). De verwachting dat het tweede deel van de nota, met de kabinetsvisie op omroepdistributie voor de komende vijf tot tien jaar, medio 2018 naar de Kamer kon worden gestuurd, is niet uitgekomen. Gelet op de complexiteit en dynamiek alsmede een aantal ontwikkelingen inzake omroepdistributie(vraagstukken) vraagt dit deel meer tijd dan voorzien. Zo is onder meer, op verzoek van de Tweede Kamer, eind 2017 een Taskforce radio ingesteld om tot een efficiëntere indeling te komen van het spectrum voor digitale radio. Voorts is de Minister voor Basis- en Voorgezet Onderwijs en Media met publieke en commerciële mediapartijen in gesprek gegaan over strategische samenwerking. Bovendien is MBVOM, mede op verzoek van de Kamer, ook gestart met de ontwikkeling van een nieuwe visie op de publieke omroep voor de langere termijn. De uitkomsten van deze lopende trajecten zijn van belang voor (de visie op) omroepdistributie.

Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index) 3.675 3.469 3.529 3.547 (Q2) 3.147 (Q2)
Bron: ACM

De Herfindahl-Hirschman Index (HHI) geeft een indicatie van de mate van concurrentie. De index wordt berekend op basis van de marktaandelen van de op de markt actieve partijen met een eigen netwerk. Een dalende waarde wijst op meer concurrentie (een stijging v.v.). De in de afgelopen jaren in de EZK-begroting opgenomen HHI-indices wezen weliswaar in het algemeen op daling, maar waren niet altijd even goed vergelijkbaar. Dat kwam onder meer door de wijze waarop marktpartijen die diensten aanbieden via de netwerken van andere operators werden meegenomen in de berekening. Ook marktontwikkelingen, zoals de groei van dataverkeer ten opzichte van spraakverkeer, hebben een uniforme berekeningswijze gecompliceerd. Omdat het de verwachting is dat nieuwe marktontwikkelingen, zoals de groei van geïntegreerde vaste en mobiele dienstverlening, een consistente berekeningswijze verder zullen bemoeilijken, zal het kengetal HHI vanaf de EZK-begroting 2019 komen te vervallen.

Penetratiegraad van digitale radio ontvangers in huishoudens 3% 6% 12% 35% 2022
Bron: CBS

Een indicatie voor het succes van de introductie van digitale radio is de penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens. Dit wordt gemonitord door het CBS. Belangrijke indicator voor dit succes is het percentage huishoudens dat over een DAB+ ontvanger beschikt (in huis en/of in de auto) en daarmee toegang heeft tot digitale radio. Het percentage draagt bij aan het bepalen van een afschakeldatum voor de analoge FM.

De raming van het percentage huishoudens dat over een DAB+ ontvanger beschikt (in huis en/of in de auto) en daarmee toegang heeft tot digitale radio, was voor 2018 10–12%. Dit percentage is in 2018 daadwerkelijk uitgekomen op 12%.

(https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2018/46/bekendheid-en-bezit-van-digitale-radio-dab-)

Europees regelgevend telecomkader

De onderhandelingen over de herziening van het Europese telecomkader zijn in juli 2018 afgerond. Inmiddels is de implementatie gestart. Het Europese telecomkader dient eind 2020 omgezet te zijn naar nationale wetgeving. Het onderdeel «intra EU calls», een wens van de Tweede Kamer, zal vroegtijdig (Q2 2019) in werking treden. De Nederlandse inzet bij de herziening van het Europese telecomkader, het toevoegen van mogelijkheden voor de regulering van een duopolie-markt voor communicatiediensten, is in de onderhandelingen binnengehaald. De implementatie van het Europese kader voor audiovisuele diensten is voorzien in 2020. De onderhandelingen over het Europese kader voor auteursrechten lopen nog.

Continuïteit en betrouwbaarheid

In 2018 is de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software (DVHS) opgeleverd mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming. De roadmap geeft mede invulling aan de Nationale Cyber Security Agenda. De roadmap bevat een samenhangende set van maatregelen om onveiligheden in hard- en software (inclusief internet-of-things, IoT) te voorkomen, kwetsbaarheden te detecteren, en om de gevolgen daarvan te beperken. De eerste stappen in de uitvoering zijn gezet. Begin december is een akkoord bereikt tussen de Europese Raad en het Europees parlement over de Cybersecurity Act. De Cyber Security Act creëert een Europees raamwerk voor cybersecurity certificering voor ICT-producten, diensten en processen. Nederland zal zich in blijven zetten voor een voortvarende ontwikkeling en implementatie van cybersecurity certificering.

Verder is in november 2018 de Europese Richtlijn Netwerk- & Informatiebeveiliging (NIB) in werking getreden. Hierbij krijgen aanbieders van essentiële diensten en digitale dienstverleners een meldplicht van ICT-incidenten. Ook moeten zij maatregelen treffen om hun netwerk- en informatiesystemen te beveiligen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) heeft de implementatie gecoördineerd, EZK is sectorverantwoordelijk voor de aangewezen aanbieders van essentiële diensten uit de domeinen digitale infrastructuur (o.a. internetknooppunten), energie en voor de (niet-essentiële) digitale dienstverleners (o.a. clouddiensten). Daarnaast heeft EZK in 2018 het CSIRT (Computer Security Incident Response Team) voor digitale diensten opgericht. Digitale dienstverleners moeten per 1 januari 2019 ICT-incidenten bij dit CSIRT melden.

In het voorjaar van 2018 is het wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie voor advies naar de Raad van State gestuurd. Aan het einde van de zomer heeft de Raad van State zijn advies afgegeven. Het najaar is gebruikt voor de verwerking van het advies en nadere interdepartementale afstemming. De verwachting is dat het wetsvoorstel begin 2019 bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.

De verwachting dat de onderhandelingen over de herziening van de e-Privacy richtlijn in 2018 zouden worden afgerond, is niet uitgekomen. De onderhandelingen in de Raad verlopen zeer moeizaam, omdat sommige lidstaten vrezen dat de voorgestelde privacyregels te weinig ruimte laten voor nieuwe innovatieve dienstverlening.

VERPLICHTINGEN 195.559 197.904 193.012 212.076 200.563 188.251 12.312
Waarvan garantieverplichtingen
Waarvan overige verplichtingen 195.559 197.904 193.012 212.076 200.563 188.251 12.312
UITGAVEN 197.270 200.072 194.204 208.679 201.785 186.154 15.631
Subsidies 356 900 600 488 236 236
Digitalisering regionale radio 356 900 600 488
Cyber security 236 236
Opdrachten 6.593 8.575 6.825 6.400 6.156 7.503 – 1.347
Onderzoek en Opdrachten 2.833 2.961 2.244 1.366 2.197 2.021 176
PIANOo/TenderNed 689 1.040 477 69
Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid 3.071 4.574 4.104 4.965 3.795 5.482 – 1.687
Digital trust centre 164 164
Bijdragen aan agentschappen 16.075 20.074 23.260 29.523 39.124 25.732 13.392
Agentschap Telecom 10.735 12.021 14.571 17.747 27.195 14.544 12.651
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 351 996 1.145 11.746 11.929 11.188 741
DICTU 4.989 7.057 7.544 30
Bijdrage aan ZBO’S/RWT’s 170.667 166.532 159.720 168.613 152.738 149.213 3.525
Metrologie 14.319 14.268 10.182 9.615 9.335 9.134 201
Raad voor Accreditatie 262 190 231 210 209 190 19
ACM 695 645 637 641 737 696 41
CBS 155.391 151.429 148.670 158.147 142.457 139.193 3.264
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 3.579 3.991 3.799 3.653 3.531 3.706 – 175
Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) 1.480 1.234 1.144 1.172 1.124 1.106 18
Internationale organisaties 2.043 2.757 2.655 2.481 2.407 2.600 – 193
Raad van deskundige voor de nationale meetstandaarden 56
ONTVANGSTEN 58.853 52.224 103.840 90.319 16.600 31.062 – 14.462
Ontvangsten ACM 963 162 162
High Trust 34.441 31.880 30.568 71.143 15.194 30.200 – 15.006
Diverse ontvangsten 23.449 20.344 73.272 19.175 1.243 700 543

Toelichting op de verplichtingen

Agentschap Telecom

De hogere bijdrage aan het Agentschap Telecom (€ 12,7 mln) betreft onder andere de verhoging bij de 1e suppletoire begroting 2018 (€ 6,8 mln) voor onder andere de opdrachtverlening om toezichthouder te zijn zoals benodigd voor de Cyber Security Wet (NIB) en voor de ontwikkeling van DIGI-AT.

Bij de 2e suppletoire begroting 2018 is daarnaast de bijdrage met € 4,8 mln verhoogd voor onder andere een bijdrage voor de Algemene Verordening Gegevensvoorziening, compensatie stijging pensioenpremies ABP, loon en prijsbijstelling, compensatie hoger ICT kosten en voor aanvullende opdrachten voor 2018.

Toelichting op de uitgaven

Opdrachten

Frequenties

Bij Najaarsnota 2018 is door V&J een overboeking gedaan van € 1,0 mln uit de door Financiën beschikbaar gestelde € 30 mln extra middelen voor Cyber. Dit budget kon voor een groot deel niet tijdig uitgeput worden.

Bijdragen aan agentschappen

Agentschap Telecom

De hogere bijdrage aan het Agentschap Telecom (€ 12,7 mln) betreft onder andere de verhoging bij de 1e suppletoire begroting 2018 (€ 6,8 mln) voor onder andere de opdrachtverlening om toezichthouder te zijn zoals benodigd voor de Cyber Security Wet (NIB) en voor de ontwikkeling van DIGI-AT.

Bij de 2e suppletoire begroting 2018 is daarnaast de bijdrage met € 4,8 mln verhoogd voor onder andere een bijdrage voor de Algemene Verordening Gegevensvoorziening, compensatie stijging pensioenpremies ABP, loon en prijsbijstelling, compensatie hoger ICT kosten en voor aanvullende opdrachten voor 2018.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

CBS

Het verschil tussen de ontwerpbegroting en realisatie van het CBS betreft loon- en prijsbijstelling.

Toelichting op de ontvangsten

De High trust-ontvangsten bestaan voornamelijk uit het saldo van de door de ACM ontvangen en terugbetaalde boetes. Dat saldo fluctueert door de jaren heen. Dit komt onder andere door het aantal en omvang van de door de ACM opgelegde boetes en door de inhoud van gerechtelijke uitspraken en het moment waarop die in de tijd plaatsvinden.

2. Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen

Algemene doelstelling

Met het bedrijvenbeleid werkt EZK aan een uitmuntend ondernemingsklimaat dat bedrijven stimuleert om duurzaam en innovatief te kunnen ondernemen. Daarbij worden de volgende vier strategische doelen nagestreefd:

1. stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven;

2. bevorderen van ondernemerschap en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)financiering;

3. ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private programma’s voor onderzoek, innovatie en menselijk kapitaal;

4. waarborgen van responsieve overheids- en informatiediensten voor ondersteuning van ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau.

Het kabinet heeft met het Bedrijvenbeleid drie ambities:

– Nederland in de top 5 van de meest concurrerende kenniseconomieën in de wereld (in 2020);

– stijging van de Nederlandse R&D-inspanningen naar 2,5% van het BBP (in 2020);

– Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan € 800 mln waarvan tenminste 40% private financiering betreft (in 2020).

Over de voortgang bij de realisatie van de doelen van het Bedrijvenbeleid en over de indicatoren en kengetallen op dit beleidsterrein wordt jaarlijks gerapporteerd op de website «Bedrijvenbeleid in beeld». De meest recente versie van de website is op 15 oktober 2018 verschenen. De begroting geeft het overzicht van de budgettaire gevolgen van het bedrijvenbeleid.

Ad 1) Stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven

Het vergroten van de maatschappelijke welvaart – door met innovatie duurzame economische groei aan te jagen – vormt de kern van het bedrijvenbeleid. Nederland zal het, in het geval van een krimpend arbeidsaanbod, de komende decennia vooral moeten hebben van productiviteitsgroei. Innovatie en ambitieus ondernemerschap zijn daar belangrijke sleutels voor. Succesvolle innovaties creëren daarbij niet alleen economische toegevoegde waarde, maar ook nieuwe producten, diensten en productieprocessen die een bijdrage leveren aan (deel)oplossingen voor de grote maatschappelijke uitdagingen van deze tijd, bijvoorbeeld op het gebied van medische technologie, watermanagement en duurzaam energie- en materiaalgebruik. Een belangrijk deel van de beleidsinspanningen richt zich daarom op het aanjagen en stimuleren van een innovatief en duurzaam bedrijfsleven.

2) Bevorderen van ondernemerschap en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)financiering

Ondernemerschap is, in een dynamische economie als de Nederlandse, cruciaal voor ons concurrentie- en innovatievermogen. Nieuwe bedrijven zijn een belangrijke bron van economische groei, innovatie en productiviteit (creatieve destructie). Een goede toegang tot ondernemersfinanciering is van essentieel belang voor het kunnen realiseren van de plannen van ambitieuze ondernemers. Het bedrijvenbeleid borgt daarom de toegang tot financiering voor kansrijke en in de kern gezonde bedrijven. Daarnaast wordt in het bedrijvenbeleid ondernemerschap in Nederland ook bevorderd door ook andere facetten van het ondernemingsklimaat goed en concurrerend te houden. Daarbij gaat het niet alleen om zaken als fiscale regelingen (onder andere zelfstandigenaftrek), toegang tot talent (onder andere techniekpact) en ondernemersvaardigheden (onder andere NLGroeit) maar ook om eventuele onvolkomenheden in het handelsverkeer (franchisecode; betaaltermijnen), om de impact van regelgeving en om de gevolgen van overheidsbeleid zelf (innovatiegericht inkopen).

3) Ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking

Voor innovatie en vernieuwend ondernemerschap is de ontwikkeling, kwaliteit en benutting van wetenschappelijke en toegepaste kennis één van de belangrijkste voedingsbronnen. Het maatschappelijk rendement en responsiviteit van publiek gefinancierde onderzoeksinstellingen kan worden vergroot door onderzoekssamenwerking met bedrijven en door het uitlokken van private kennisinvesteringen van bedrijven in dergelijke publiek-private onderzoekssamenwerking. Daarmee worden bovendien de beschikbare middelen voor onderzoek vergroot. Innovatie is geen lineair proces dat zich binnen één organisatie afspeelt, maar een complex interactie- en kennisuitwisselingsproces tussen verschillende actoren in een «open» innovatienetwerk of -cluster (van bedrijven, kennisleveranciers, maatschappelijke organisaties en/of consumenten). Niet alleen de ondernemer en zijn omgeving staat daarom centraal in het bedrijvenbeleid, maar ook het stelsel van toegepast onderzoek en de interactie en publiek-private onderzoeksamenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden (nationaal, regionaal en Europees) in het relevante innovatienetwerk, zoals in de topsectoren. Daartoe faciliteert EZK met het bedrijvenbeleid ook een responsief stelsel van (toegepast) onderzoek.

4) Responsieve overheids- en informatiediensten en ondersteuning voor ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau

Om ondernemers de ruimte te geven om succesvol te kunnen ondernemen en hun positie zowel regionaal, nationaal als internationaal te versterken biedt EZK (veelal samen met andere departementen) verschillende publieke diensten aan. De geboden informatie en dienstverlening is veelzijdig: van informatie over wetgeving, belastingregels en maatschappelijk verantwoord ondernemen tot subsidies en directe (financiële) ondersteuning bij regionale en (inter)nationale activiteiten van ondernemers uit binnen- en buitenland. Toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige publieke diensten verhogen de kwaliteit van het ondernemerschap en bespaart ondernemers kostbare tijd. Om de (hoge) kwaliteit van het Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat op peil te houden werkt EZK nauw samen met haar internationale, Europese en regionale partners en andere vakdepartementen. EZK versterkt de digitalisering van contacten tussen overheid en bedrijfsleven met als doelstelling dat burgers en bedrijven hun zaken digitaal kunnen afhandelen. Ook met merkbare vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, meer innovatie en duurzaamheid bevorderende wet- en regelgeving en met de inzet van meer ICT worden gunstige voorwaarden gecreëerd voor succesvol ondernemerschap, een ondersteunend ondernemingsklimaat en een aantrekkelijk investeringsklimaat.

Rol en verantwoordelijkheid

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste rollen en verantwoordelijkheden die de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft in het Bedrijvenbeleid. In de tekst onder de tabel wordt verder toegelicht wat deze rollen en verantwoordelijkheden behelzen en op welke van de vier hierboven onderscheiden strategische doelen ze betrekking hebben.

In dit begrotingsartikel ligt de nadruk zoals aangegeven op overheidsinterventies met financiële gevolgen voor de begroting. Naast financiële interventies spelen in het Bedrijvenbeleid echter ook niet-financiële interventies een belangrijke rol bij het realiseren van de strategische doelen, bijvoorbeeld op het terrein van wet- en regelgeving, maar ook en vooral bij het organiseren van publiek-private samenwerking (bijvoorbeeld binnen de topsectoren, op regionaal niveau en door de inzet van «Green Deals»). Een volledig overzicht van deze interventies wordt geboden in de jaarlijkse voortgangsrapportage en in de Monitor Bedrijvenbeleid.

Stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven
Ondernemerschap bevorderen en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)financiering
Ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking
Responsieve overheids- en informatiediensten en ondersteuning voor ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau

Stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven

De Minister stimuleert een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven door:

– private investeringen in R&D te bevorderen via de WBSO;

– de R&D-samenwerking in het midden- en kleinbedrijf te stimuleren via de regeling MKB-innovatiestimulering Topsectoren (MIT);

– in samenwerking met andere ministeries, bedrijven, wetenschap en maatschappelijke organisaties de transitie naar groene groei te versnellen, onder meer via het «Green Deal»- en «Ruimte in Regels» instrument en de interdepartementale programma’s «Groene Groei» en «Bio Based Economy» en het rijksbrede programma Circulaire Economie;

– internationale samenwerking op het terrein van R&D te faciliteren, onder meer via Internationaal Innoveren en Eurostars;

– cofinanciering van de EFRO-programma’s (Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO); voor de EFRO-programma’s binnen Nederland draagt de Minister systeemverantwoordelijkheid;

– het bevorderen van innovatiegericht inkopen door overheden;

– de inrichting van een adequaat stelsel van intellectueel eigendom;

– samen met OCW en met het Valorisatieprogramma twaalf consortia te ondersteunen bij het vormgeven van hun activiteiten op het gebied van ondernemerschapsonderwijs en kennisvalorisatie;

– samen met de partners van het «Techniekpact» te zorgen voor voldoende technisch personeel;

– In samenwerking met bedrijfsleven, maatschappelijke middenveld, de vakbeweging, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere ministeries door middel van IMVO-convenanten in te zetten op het identificeren, voorkomen en verminderen van IMVO-risico’s in de waardeketens van het Nederlands bedrijfsleven.

Bevorderen van ondernemerschap en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)-financiering

De Minister stimuleert ondernemerschap door:

– de toegang tot financiering te verbeteren door als overheid garant te staan voor in de kern gezonde bedrijven en verbeterde toegang tot (risico)kapitaal in cruciale fases in de levenscyclus van bedrijven;

– het ondersteunen van de transitie op de kapitaalmarkt door ruimte en ondersteuning te bieden aan alternatieve vormen van financiering;

– inzetten op investeringen in Nederland onder meer door het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) en via ondersteuning van het private initiatief van institutionele beleggers in de vorm van de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII); diverse fiscale faciliteiten gericht op zelfstandig ondernemerschap, bedrijfsoverdrachten en bedrijfsinvesteringen;

– ambitieus ondernemerschap in Nederland aan te jagen door het met StartupDelta versterken van het «start up» en «scale up» ecosysteem;

– de toegang tot vaardigheden te verbeteren door vraag en aanbod op elkaar af te stemmen via publiek-private samenwerking (NL-Groeit);

– eerlijk en verantwoord handelsverkeer te bevorderen via afspraken en/of gedragscodes (corporate governance, franchise, betaalme.nu).

Ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking

De Minister van EZK en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek. De Minister financiert en regisseert het ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking door:

– de TO2-instituten (TNO, Wageningen Research, ECN, Deltares, Marin en NLR) te financieren.

– gezamenlijke regie met OCW op de publiek-private samenwerking via NWO, waarbij EZK specifiek NWO-TTW subsidieert.

Daarnaast heeft de Minister een stimulerende rol met:

– de PPS-toeslag, voor het stimuleren van private deelname aan publiek-private onderzoeksinitiatieven vanuit de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s);

– de financiële bijdrage aan het ruimtevaartbeleid, met name in Europees verband.

Tot slot heeft de Minister een regisserende rol bij het tot stand komen van publiek-private samenwerking binnen het bedrijvenbeleid: de topsectorenaanpak, zoals bij de invulling van de kennis- en innovatiecontracten en «Human Capital Agenda’s» van de topsectoren, bij de maatwerkaanpak op het terrein van regelgeving, bij de «Green Deals» en bij de «Nationale Iconen».

Waarborgen van responsieve overheids- en informatiediensten voor ondersteuning van ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau

De Minister stimuleert responsieve overheids- en informatiediensten en ondersteuning voor ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau door:

– uitvoering van de wettelijke taken van de Kamer van Koophandel (Handelsregister en innovatiestimulering) en het inrichten van regionale Ondernemerspleinen ten behoeve van de informatievoorziening, zowel fysiek als digitaal;

– digitaal zakendoen met de overheid voor ondernemers mogelijk te maken;

– toegang tot overheidsondersteuning (financieel en/of door middel van kennis via: de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland; Het aansturen van het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) met als oogmerk het aantrekken van buitenlandse investeerders naar Nederland, samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking; het Innovatie Attaché Netwerk ter ondersteuning van ondernemers uit binnen- en buitenland bij hun internationale R&D en innovatie-ambities;

– gerichte regie op het verbinden van het Bedrijvenbeleid met de relevante regionale netwerken en partners.

Daarnaast heeft de Minister ook een uitvoerende rol bij het verlenen van Nederlandse octrooien volgens de in de Rijksoctrooiwet geformuleerde voorwaarden.

Beleidsconclusies

Met het bedrijvenbeleid werkt EZK aan een uitmuntend ondernemers- en vestigingsklimaat, dat bedrijven in staat stelt succesvol, duurzaam en innovatief te ondernemen. De website «Bedrijvenbeleid in beeld» geeft inzicht in de geboekte voortgang van het afgelopen jaar op allerlei kengetallen, instrumentengebruik, eventuele streefwaarden(realisaties) en evaluaties. Het bedrijvenbeleid werpt zijn vruchten af. De Nederlandse economie doet het bovengemiddeld in Europees perspectief. Nederland behoort tot de mondiale top van de meest dynamische en concurrerende kenniseconomieën in de wereld en is tevens ook één van de landen met de hoogste arbeidsproductiviteit ter wereld. Dat blijkt ook uit de voortgang op de drie centrale ambities van het bedrijvenbeleid (zoals geformuleerd door het kabinet Rutte II) voor 2020:

1. Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld.

2. Stijging van de Nederlandse R&D inspanningen naar 2,5% van het bbp.

3. Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan € 800 mln, waarvan tenminste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven.

Nederland in 2018 op de zesde plaats mondiale concurrentie-index

Een van de ambities van het Bedrijvenbeleid is dat Nederland tot de top 5 behoort van de meest concurrerende kenniseconomieën in de wereld. Als maatstaf voor de realisatie wordt de positie van Nederland op de ranglijst van The Global Competitiveness Index van World Economic Forum gehanteerd. Nederland staat in 2018 op de zesde plaats in de mondiale concurrentie-index van het World Economic Forum (WEF). In de editie van 2018 heeft een wijziging in de methodologie plaatsgevonden. Op basis van de nieuwe methodologie zou Nederland in het voorgaande jaar (2017) op de vijfde plaats staan. Nederland zakt in 2018 één plaats omdat we voorbij worden gestreefd door Duitsland.

R&D-inspanningen nemen licht toe

In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven. De totale R&D-intensiteit ligt in 2017 (meest recente cijfer) met 1,99% van het bbp net iets hoger dan het gemiddelde van de EU (i.c. 1,93%). De relatieve omvang van de R&D-investeringen in Nederland is de afgelopen jaren structureel toegenomen door de stijging van de private R&D-uitgaven. De private R&D-uitgaven blijven als percentage van het bbp nog wel achter bij EU-gemiddelde. Het huidige kabinet houdt vast aan de in Europees verband vastgelegde Nederlandse ambitie om een R&D-intensiteit van 2,5% van het BBP te realiseren. Investeren in R&D is geen doel in zichzelf, maar vormt één van de fundamenten voor het innovatief vermogen van een land.

Publiek en private uitgaven aan pps-projecten blijven toenemen

In het Bedrijvenbeleid geldt als ambitie dat er in 2020 voor meer dan € 800 mln aan publiek-private-samenwerking (PPS) plaatsvindt in TKI-verband, waarvan tenminste 40% is gefinancierd door het bedrijfsleven. De omvang van de publieke en private investeringen in pps-verband heeft zich de afgelopen jaren voortvarend ontwikkeld, waardoor de omvang van de middelen voor PPS-projecten in 2017 naar schatting € 1.207 mln bedroeg. Circa € 150 mln meer dan in voorgaand jaar. Bedrijven investeerden in 2017 ongeveer € 559 mln in de publieke kennisinfrastructuur; dit komt neer op een percentage van 46%.

In 2018 zijn de volgende beleidsinstrumenten geëvalueerd die vallen onder artikel 2: groeifaciliteit, ruimtevaartbeleid, cofinanciering EFRO/Interreg, valorisatieprogramma, intellectueel eigendomsbeleid en de (wet op de) KvK. De uitgebreide samenvattingen inclusief beleidsreacties zijn te vinden in bijlage 2. Hoewel het heel uiteenlopende instrumenten zijn, is het overall beeld positief.

VERPLICHTINGEN 1.654.654 1.555.400 2.024.761 – 469.361
Waarvan garantieverplichtingen 805.621 714.964 1.300.000 – 585.036
Waarvan overige verplichtingen 849.033 840.436 724.761 115.675
UITGAVEN 843.402 875.703 856.040 19.663
Garanties 58.916 51.190 57.269 – 6.079
BMKB 34.818 22.176 41.674 – 19.498
Storting reserve BMKB 11.147 21.676 21.676
Groeifaciliteit 4.216 483 8.850 – 8.367
Storting reserve Groeifaciliteit 2.144 4.466 4.466
Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) 1.610 109 6.745 – 6.636
Storting reserve GO 4.940 2.060 2.060
Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering
Storting reserve MKB Financiering 41 220 220
Subsidies 97.343 91.402 119.146 – 27.744
Lucht- en Ruimtevaart 1.587 107 107
MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) 15.818 14.036 29.493 – 15.457
Eurostars 13.325 15.432 17.808 – 2.376
Bevorderen Ondernemerschap 7.465 12.058 5.707 6.351
Groene Groei en Biobased Economy 1.147 131 131
Cofinanciering EFRO, inclusief INTERREG 37.356 31.016 31.373 – 357
Bijdrage aan ROM's 5.375 4.956 5.380 – 424
Verduurzaming industrie 8.216 26.000 – 17.784
Overige subsidies 15.270 5.450 3.385 2.065
Opdrachten 29.971 17.708 32.303 – 14.595
Onderzoek en opdrachten 4.255 4.245 4.119 126
Caribisch Nederland 190 2.725 1.221 1.504
ICT beleid 16.834 7.488 5.975 1.513
Regeldruk 735 901 1.731 – 830
Mainport Rotterdam 7.537 7.868 – 7.868
Regiekosten regionale functie 263 261 1.016 – 755
Invest-NL i.o. 157 1.009 9.657 – 8.648
Small Business Innovation Research 1.079 716 363
Bijdragen aan agentschappen 107.074 97.132 108.127 – 10.995
Bijdrage RVO.nl 98.351 89.754 83.929 5.825
Bijdrage Agentschap Telecom 3.240 1.880 1.629 251
Bijdrage Logius 2.672 706 869 – 163
Invest-NL i.o. 2.811 4.792 21.700 – 16.908
Bijdragen aan ZBO's/RWT’s 268.831 314.877 272.870 42.007
Bijdrage aan TNO 138.926 160.517 132.685 27.832
Kamer van Koophandel 109.969 128.721 115.216 13.505
NWO-TTW2 19.936 25.639 24.969 670
Bijdragen aan medeoverheden 2.045 1.630 – 1.630
Sterke Regio's en Nota Ruimte 2.045 1.630 – 1.630
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties 279.221 303.396 264.695 38.701
Internationaal Innoveren 36.499 40.990 40.022 968
PPS-toeslag 100.804 123.069 107.806 15.263
TO2 (exclusief TNO) 32.348 42.181 31.415 10.766
Topsectoren overig 31.193 13.393 4.070 9.323
Ruimtevaart (ESA) 66.599 70.480 67.061 3.419
Bijdrage NBTC 8.694 8.860 8.694 166
Bijdragen organisaties 3.084 4.423 5.627 – 1.204
ONTVANGSTEN 134.101 119.979 109.547 10.432
BMKB 37.316 35.017 33.000 2.017
Groeifaciliteit 5.510 4.099 8.000 – 3.901
Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) 9.132 7.764 13.000 – 5.236
Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) 178 0
Onttrekking reserve GSF 10.136 0
MKB Financiering 41 220 220
Luchtvaartkredietregeling 13.507 7.052 9.046 – 1.994
Rijksoctrooiwet 40.260 40.839 35.099 5.740
Eurostars 1.629 586 4.821 – 4.235
F-35 2.009 2.289 3.750 – 1.461
Diverse ontvangsten 14.383 22.114 2.831 19.283

1 Artikel 2 in deze vorm is voor het eerst verschenen in de begroting 2017. Er zijn daarom alleen realisatiegegevens opgenomen voor 2017.

2 De stichting Technische Wetenschappen (STW) is per 1 januari 2017 opgegaan in de ZBO NWO (NWO-domein TTW). In de oorspronkelijke begroting was STW opgenomen onder bijdragen aan (inter-)nationale organisaties. Met de 1e suppletoire begroting 2017 is NWO-TTW opgenomen onder de Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s.

Toelichting op de verplichtingen

De garantieverplichtingen zijn voor ca. € 585 mln niet benut. Dit is het saldo van een onderbenutting van € 613 mln op de garantieverplichtingen en stortingen in de begrotingsreserves van € 28,4 mln.

De onderbenutting van € 613 mln betreft in het bijzonder de volgende regelingen: BMKB – € 180 mln; Groeifaciliteit – € 128 mln; Garantie Ondernemingsfinanciering – € 276 mln. De verstrekte garanties voor de BMKB (€ 585 mln) lagen wel op een hoger niveau dan in 2017 (€ 558 mln). Ook voor de Energietransitiefinancieringsfaciliteit (ETFF), verantwoord onder de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO), zijn de eerste garanties verstrekt. Van het garantiebudget van € 40 mln voor de ETFF is voor € 10 mln aan garanties verstrekt. Voor de Groeifaciliteit en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) lag het niveau van de gefiatteerde garanties onder het niveau van 2017. De benutting van de diverse garantieregelingen lag hiermee onder het maximaal beschikbare garantieplafond. Benutting van de maximale plafonds van de garantieregelingen is geen doel op zich. De regelingen beogen het verstrekken van krediet of risicokapitaal te accommoderen daar waar de markt dit vanwege marktfalen eigenstandig niet doet. Een lagere benutting kan erop duiden dat de markt in grotere mate in staat is zonder garantie kredieten en risicokapitaal te verstrekken.

Daarnaast werden enkele stortingen verricht in de begrotingsreserves van de garantieregelingen voor in totaal een bedrag van € 28,4 mln. Dit betrof de volgende bedragen: BMKB (€ 21,7 mln), Groeifaciliteit (€ 4,5 mln), Garantie Ondernemingsfinanciering (€ 2,1 mln); MKB-financiering (€ 0,2 mln)

De belangrijkste oorzaken voor de verplichtingenmutaties op de overige begrotingsinstrumenten betreffen:

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT, – € 13,5 mln)

Dit komt door een overheveling naar het Provinciefonds van € 19,3 mln ten behoeve van de decentrale uitvoering van de MIT. Deze overheveling heeft voor € 3,2 mln betrekking op de tranche 2017 en voor € 16,1 mln op de tranche 2018. Voor € 4,5 mln betreft het een intensivering uit de enveloppe Toegepast Onderzoek. Hiernaast vond een tijdelijke toevoeging plaats vanuit het SBIR-budget (€ 1,7 mln). Bij Voorjaarsnota 2019 zal dit budget weer aan SBIR worden toegevoegd.

Bevorderen Ondernemerschap (€ 10 mln)

De hogere verplichtingenrealisatie wordt veroorzaakt door de aanvullende bijdragen voor de experimentele regeling MKB-!dee en voor valorisatie, startups en digitalisering MKB vanuit de enveloppe Toegepast Onderzoek conform het Regeerakkoord (€ 5 mln). Daarnaast is een verplichting aangegaan voor het realiseren van een logistieke oplossing voor de Europese distributie van reserve-onderdelen voor de F-35 in Woensdrecht.

Programma Verduurzaming Industrie (– € 16,9 mln)

Hiervan is in het kader van de verduurzaming van de industrie € 1 mln via het Ministerie van OCW beschikbaar gesteld voor het NWO-programma elektrochemie, en € 0,7 mln aan de gemeente Rotterdam voor het project AsBeter. Het restant van € 15,2 mln betreft middelen die in 2018 niet tot besteding zijn gekomen onder andere doordat het aantal aanvragen voor het Beleidsexperiment CO2-reductie industrie achterbleef bij het opengestelde plafond. Deze middelen zullen in 2019 weer beschikbaar komen voor de verduurzaming van de industrie.

Onderzoek en opdrachten (€ 3,7 mln)

De hogere verplichtingenrealisatie wordt veroorzaakt doordat de bijdrage aan het CBS voor statistieken van ca. € 1 mln per jaar in 2018 voor de gehele periode van 2019–2023 jaar is gecommitteerd.

Tegemoetkoming stormschade BES-eilanden (€ 2,1 mln)

Het kabinet heeft in november 2017 besloten om ondernemers in de toeristische sector op de eilanden Saba en St Eustatius, die als gevolg van de stormschade omzetderving hebben geleden, financieel tegemoet te komen. In totaal is € 2,1 mln aan ondersteuning aangevraagd.

Opstartkosten Invest-NL in opbouw (– € 9,4 mln)

Per medio april 2018 is de verantwoordelijkheid voor het opstartbudget Invest-NL in opbouw overgedragen aan het Ministerie van Financiën, dat na oprichting van Invest-NL de aandeelhoudersrol zal vervullen. Het bijbehorend budget is daarom eveneens naar het Ministerie van Financiën overgeheveld.

Transitie- en ontwikkelingskosten (– € 16,9 mln)

Het budget voor internationale ontwikkeltaken (€ 9 mln) is overgeheveld naar BHOS. Daarnaast werd ten opzichte van de oorspronkelijke raming € 2,7 mln niet besteed van het ontwikkelbudget Invest-NL. Invest-NL verkeert nog in de voorbereidende fase waardoor niet het volledige budget ingezet kon worden. Daarnaast werd er in 2018 nog geen aanspraak gemaakt op het transitiebudget van oorspronkelijk € 5,2 mln. De transitiekosten zullen namelijk naar verwachting in 2019 en volgende jaren aan de orde zijn. Het budget zal in de komende jaren weer beschikbaar worden gesteld.

Bijdrage Logius (€ 1,9 mln)

De hogere verplichtingenrealisatie is het gevolg van het aangaan van een driejarige verplichting voor Bureau Forum Standaardisatie (BFS), bij Logius. In de 1e suppletoire begroting is hiervoor het verplichtingenbudget verhoogd ten laste van komende jaren.

Bijdrage RVO (€ 5,8 mln)

Dit betreft een verhoging van het opdrachtbudget van RVO.nl ten behoeve van onder meer opdrachten op het terrein van Circulaire economie, SBIR, MKB-innovatiestimulering topsectoren, Global Stars, Brexit, MVI Benchmark, Caribisch Nederland Octrooicentrum Nederland, Ruimte in regels, Hannover Messe, Digital gateway en een ophoging van het budget in het kader van de loon- en prijsbijstelling.

Bijdrage TNO (€ 58,6 mln)

Dit betreft met name voor € 44 mln de intensiveringen vanuit de enveloppe Toegepast Onderzoek, € 6,6 mln de loon- en prijsbijstelling en per saldo € 8,4 mln aan bijdragen van andere departementen voor werkzaamheden van TNO. Deze laatste post kan worden onderverdeeld in € 4,5 mln van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van de wet Basis Registratie Ondergrond, € 5,2 mln van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het Maatschappelijk Programma Arbeidsomstandigheden (MAPA) en de Inspectie SZW, € 1,8 mln van het Ministerie van Justitie & Veiligheid voor de strategische kennisopbouw op het gebied van J&V en tot slot een overheveling naar het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van € 3,1 mln ten behoeve van het Dutch Food Initiative (DFI).

Kamer van Koophandel (€ 18,5 mln)

De hogere verplichtingenrealisatie voor de Kamer van Koophandel komt voort uit bijdragen van de Ministeries van Financiën en Veiligheid en Justitie voor de bouw en vulling van het UBO-register en de door het Ministerie van Financiën uitgekeerde loon en prijsbijstelling en een technische mutatie voor de uitkering hiervan in 2019, alsmede de door de Unie van Waterschappen en VNG geleverde bijdrage voor inputfinanciering van het handelsregister. Daarnaast is het benodigde budget beschikbaar gesteld voor de kosten van de bronkopie van het handelsregister en voor het programma NL groeit in 2018.

PPS-toeslag (€ 46,4 mln)

Dit komt met name door de intensivering vanuit de enveloppe Toegepast Onderzoek conform het Regeerakkoord waardoor de verplichtingen met € 46 mln zijn opgehoogd.

TO2 instituten (€ 24,3 mln)

Dit komt in het bijzonder door de intensivering vanuit de enveloppe Toegepast Onderzoek conform het Regeerakkoord van € 5,8 mln voor Marin, € 10,8 mln voor Deltares en € 6,4 mln voor NLR.

Toelichting op de uitgaven

Garanties

De schadedeclaraties voor de BMKB vielen fors lager uit dan de raming in de begroting vanwege het lage aantal faillissementen. Hierdoor was het mogelijk € 21,7 mln als saldo van ontvangsten, schadedeclaraties en beschikbare begrotingsmiddelen af te storten aan de begrotingsreserve BMKB. Ook voor de Groeifaciliteit (GF) en de GO werden nauwelijks schades gedeclareerd, respectievelijk ruim € 8 mln en € 6 mln lager dan geraamd. Hierdoor kon voor de GF € 4,5 mln en voor de GO € 2,1 mln worden gestort in de begrotingsreserves. Voor de garanties MKB-financiering werd € 0,2 mln gestort in de begrotingsreserve.

Subsidies

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT, – € 15,5 mln)

Dit komt door een overheveling naar het Provinciefonds van € 19,3 mln ten behoeve van de decentrale uitvoering van de MIT. Deze overheveling heeft voor € 3,2 mln betrekking op de tranche 2017 en voor € 16,1 mln op de tranche 2018. Voor € 2 mln betreft het een intensivering uit de enveloppe Toegepast Onderzoek. Hiernaast vond een tijdelijke toevoeging plaats vanuit het SBIR-budget (€ 1,7 mln). Bij Voorjaarsnota 2019 zal dit budget weer aan SBIR worden toegevoegd.

Bevorderen Ondernemerschap (€ 6,4 mln)

Dit betreft hogere uitgaven als gevolg van de toegevoegde middelen uit de enveloppe Toegepast Onderzoek ten behoeve van onder andere de experimentele regeling MKB !dee, valorisatie en digitalisering MKB. Daarnaast is een subsidie verstrekt voor het realiseren van een logistieke oplossing voor de Europese distributie van reserve-onderdelen voor de F-35 in Woensdrecht. Hiervoor is € 1,5 mln voorschot verstrekt.

Programma verduurzaming industrie (– € 17,8 mln)

Zie toelichting op de verplichtingen.

Opdrachten

Project Mainport Rotterdam (– € 7,9 mln)

Het Project Mainport Rotterdam maakt onderdeel uit van de LNV-begroting en is verantwoord onder artikel 8.

Invest-NL in opbouw opstart (– € 8,6 mln)

Zie toelichting op de verplichtingen.

Bijdragen aan agentschappen

Invest-NL in opbouw Transitie- en ontwikkelingskosten (– € 16,9 mln) en bijdrage RVO (€ 5,8 mln)

Zie toelichtingen op de verplichtingen.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Bijdrage TNO (€ 27,8 mln)

Dit betreft met name € 19 mln voor intensiveringen vanuit de enveloppe Toegepast Onderzoek, € 3,6 mln loon- en prijsbijstelling en voor per saldo € 4,8 mln aan bijdragen van andere departementen voor werkzaamheden van TNO. Deze laatste post kan worden onderverdeeld in € 4,5 mln van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van de wet Basis Registratie Ondergrond, € 1,8 mln van het Ministerie van Justitie & Veiligheid voor de strategische kennisopbouw op het gebied van J&V en € 1 mln van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor werkzaamheden op het gebied van de Inspectie SZW en asbestonderzoek en tot slot een overheveling naar het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van € 2,5 mln ten behoeve van het Dutch Food Initiative (DFI).

KvK (€ 13,5 mln)

Zie toelichting op de verplichtingen.

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

PPS-toeslag (€ 15,3 mln)

Dit betreft in het bijzonder de intensivering van € 15 mln uit de enveloppe Toegepast Onderzoek conform het Regeerakkoord.

TO2 (€ 10,8 mln)

Dit betreft met name de intensivering vanuit de enveloppe Toegepast Onderzoek conform het Regeerakkoord van € 2,7 mln voor Marin, € 4,2 mln voor Deltares en € 2,9 mln voor NLR.

Topsectoren overig (€ 9,3 mln)

De hogere uitgaven worden vooral veroorzaakt doordat voor uitfinanciering van de in eerdere jaren aangegane verplichtingen voor Be-Basic (€ 6 mln), Holst (€ 1,8 mln) en NWO (€ 1 mln), middelen zijn ingezet die aanvankelijk niet in de begroting 2018 waren geraamd. Voor Be-Basic en NWO betrof het een vertraagde uitfinanciering. Voor Holst betrof het een versnelling. Daarnaast is aan Holst € 1 mln aanvullend budget ter beschikking gesteld.

Strategisch doel 1 Stimuleren van een concurrerend, innovatief en duurzaam bedrijfsleven

MIT 1 RVO.nl
Aantal bedrijven dat deelneemt aan MIT 707 662 1.206 1.287 1.434 1.407
Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met MIT (x € 1 mln) 26 61 86 83 96 102
Eurostars RVO.nl
Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars 44 49 20 69 75 72 72
waarvan bedrijven 37 37 13 50 52 49 55
waarvan hightech MKB (%) 89% 81% 100% 96% 90% 98% 93%
Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (x € 1 mln) 11,1 13 7 32 28 30 36
Horizon2020 RVO.nl/EC
Aantal Nederlandse deelnemers aan H2020 1.544 449 712 984 1.388 1.576
waarvan bedrijven 1.185 298 500 713 1.003 1.148
Omvang H2020-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour in mln euro) 3.403 538 1.016 1.644 2.272 3.026
waarvan bedrijven (%) 21% 31% 28% 25% 27% 26%
Retourpercentage voor Nederland (%) 7,5% 8,1% 7,7% 7,5% 7,6% 7,6%
WBSO RVO.nl
Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO 22.220 22.640 22.974 22.980 22.330 21.265 20.279
Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln) 3.854 3.917 3.997 3.868 3.930 4.008 4.042
1 Het realisatiecijfer van de MIT over 2018 is nog niet definitief vanwege het feit dat nog niet alle provincies de volledige cijfers hebben aangeleverd.

Strategisch doel 2 Bevorderen ondernemerschap en toegang tot en benutting van ondernemers(risico)financiering

BMKB RVO.nl
Verstrekte garanties BMKB, x € 1 mln 486 344 372 446 657 558 585
Totaal aantal verstrekte garanties 2.640 1.983 1.949 2.545 3.688 3.299 3.094
Groeifaciliteit RVO.nl
Verstrekte garanties Groeifaciliteit, x € 1 mln 13 8 32 19 37 21 19
Totaal aantal verstrekte garanties 21 16 20 14 17 8 10
Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) RVO.nl
Verstrekte garanties GO, x € 1 mln 103 103 82 137 58 91 56
Totaal aantal verstrekte garanties 53 51 39 76 36 80 54
Qredits Qredits
Aantal verstrekte kredieten1 1.134 1.020 1.192 1.373 1.750 2.238 3.557
1 Microkrediet, MKB-krediet, flexibele kredieten, achtergestelde leningen, lease en Carribean krediet

Strategisch doel 3 Ontwikkelen en benutten van hoogwaardig (internationaal) publiek gefinancierd onderzoek en technologie, inclusief publiek-private samenwerking

TKI's RVO.nl/TKI’s
Omvang middelen PPS-programma’s TKI (x € 1 mln) 571 814 970 1.060 1.207 n.n.b.1
waarvan private middelen (%) 35% 44% 49% 48% 46% n.n.b.
TO2
Klanttevredenheid Deltares 8,0 7,9 8,7 8,6 8,2 8,7 Deltares
Klanttevredenheid Marin 8,8 9,0 8,8 8,9 8,6 8,8 Marin
Klanttevredenheid NLR 8,5 8,7 8,8 8,7 8,7 8,7 NLR
Klanttevredenheid TNO 8,2 8,3 8,4 8,6 8,6 8,8 TNO
Kennisbenutting Deltares 96% 97% 93% 95% Deltares
Kennisbenutting Marin 97% 100% 100% 100% Marin
Kennisbenutting NLR 99% 99,5% 99% 96% NLR
Kennisbenutting TNO 98% 98% 98% 99% TNO
Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA)
Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma’s ESA 499 552 121 121 136 160 ESA
Ruimtevaart geo-return/retour (%) 1,07 1,10 1,14 1,02 1,18 1,16 1,11 ESA
1 De cijfers zijn gebaseerd op de subsidieaanvraag 2018, maar hebben betrekking op de gerealiseerde publiek-private samenwerking in 2017. De voorlopige realisatie voor 2018 is beschikbaar in de zomer van 2019 (begroting 2020).

Strategisch doel 4 Waarborgen van responsieve overheids- en informatiediensten en ondersteuning voor ondernemers op regionaal, nationaal en internationaal niveau

Innovatie Attaché Netwerk IAN/RVO.nl
Geformaliseerde samenwerkingsverbanden 67 115 78 97 60 57
Klanttevredenheid1 8,6 8,8 8,6 8,1 8,2 8,0
Netherlands Foreign Investment Agency NFIA/RVO.nl
Projecten 193 187 207 227 224 248
Investeringsomvang (€ mln) 1.658 3.185 1.765 1.467 1.227 2.760
Werkgelegenheid (arbeidsplaatsen) 8.435 6.304 7.779 7.570 8.158 8.475
KvK/Ondernemerspleinen KvK
Waardering Kamer van Koophandel2 7,1 7,1 7,2 – 10 – 10
Bereik Kamer van Koophandel 51% 52% 55% 55% 54%
Waardering Ondernemersplein.nl 6,8 6,8 7,0 7,3 7,2

1 In het najaar van 2017 is geen meting uitgevoerd onder klanten van het netwerk.

2 Vanaf 2017 wordt een netto score berekend: het percentage van de ondervraagden dat een rapportcijfer van 8 of beter geeft minus het percentage van de ondervraagden dat een rapportcijfer 6 of minder geeft.

Toelichting op de ontvangsten

Voor de Garantie Ondernemingsfinanciering en de Groeifaciliteit is minder ontvangen dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt doordat de afgelopen jaren de benutting voor beide regelingen onder het maximaal beschikbare garantieplafond lag, waardoor de ontvangsten ook lager uitvallen.

Octrooiontvangsten (€ 5,7 mln). De octrooiontvangsten in Nederland berusten voor het overgrote deel op de in Nederland gevalideerde Europese octrooien die zijn verleend door het Europees Octrooibureau (EOB). Deze octrooiontvangsten op basis van Europees verleende octrooien bestaan voor 90–95% uit de jaarlijks te betalen (per jaar oplopende) instandhoudingstaksen. Het EOB heeft zijn octrooiverleningsprocessen efficiënter gemaakt en heeft de afgelopen jaren aanzienlijk méér octrooien verleend, met als gevolg ook méér Europese octrooien die hier gevalideerd zijn en in stand worden gehouden (met meer ontvangsten). Sinds 2013 is een trend waarneembaar dat octrooien via betaling van (jaarlijks hogere) instandhoudingstaksen bovendien langer (ook tussen het 15e en 20e levensjaar) in stand worden gehouden, met als gevolg méér en hogere ontvangsten (voortvloeiend uit zowel gevalideerde Europese octrooien alsook Nederlandse Rijksoctrooien).

De overige ontvangsten lagen € 19,3 mln hoger dan oorspronkelijk geraamd. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn:

• Terugontvangsten RVO € 3,2 mln. Dit betreft een terugontvangst in het kader van het afsluiten van de opdracht aan RVO.nl ten behoeve van het reeds beëindigde programma Pieken in de Delta. De met het programma gemoeide uitvoeringskosten vielen lager uit dan oorspronkelijk was geraamd.

• Diverse ontvangsten innovatie (€ 7,0 mln). Dit betreft een terugbetaling van € 4,1 mln rijkscofinanciering voor het INTERREG-V Twee Zeeën programma voor de periode 2014–2020 INTERREG. Deze cofinancieringsmiddelen konden niet via de Managementautoriteit worden uitbetaald en zijn derhalve teruggestort naar EZK. De cofinanciering is gedeeltelijk via maatwerkbeschikkingen ter beschikking gesteld en zal gedeeltelijk via een regeling alsnog ter beschikking worden gesteld. Daarnaast zijn meer ontvangsten gerealiseerd vanwege terugbetalingen op oude verplichtingen, waaronder het Technische Ontwikkelingskrediet.

• Ontvangsten Actal en Logius (€ 1,5 mln). Dit betreft een terugbetaling aan EZK van het banktegoed van Actal bij de beëindiging en eindafrekening van Actal en daarnaast een terugbetaling van Logius van niet benut opdrachtbudget uit voorgaande jaren.

• Ontvangsten EFRO (€ 6,2 mln). Dit betreft een terugbetaling van niet-benutte rijkcofinanciering die betrekking had op de INTERREG programma’s Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn en Vlaanderen-Nederland in de periode 2007–2013.

Toelichting op de begrotingsreserves

Begrotingsreserve Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

Stand 1/1/2018 69,8
+ Storting 21,7
– Onttrekking
Stand per 31/12/2018 91,5

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de beschikbare middelen op de begroting en de gerealiseerde ontvangsten is € 21,7 mln gestort in de begrotingsreserve BMKB.

Begrotingsreserve Groeifaciliteit

Stand 1/1/2018 18,3
+ Storting 4,5
– Onttrekking
Stand per 31/12/2018 22,8

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de beschikbare middelen op de begroting en de gerealiseerde ontvangsten is € 4,5 mln gestort in de begrotingsreserve Groeifaciliteit.

Begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

Stand 1/1/2018 65,1
+ Storting 2,1
– Onttrekking
Stand per 31/12/20181 67,1
1 De afwijking van dit bedrag met de twee bovenstaande bedragen wordt veroorzaakt door een afrondingsverschil.

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de beschikbare middelen op de begroting en de gerealiseerde ontvangsten is € 2,1 mln gestort in de begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering.

Begrotingsreserve Garantie MKB-financiering

Stand 1/1/2018 9,0
+ Storting 0,2
– Onttrekking
Stand per 31/12/20181 9,3
1 De afwijking van dit bedrag met de twee bovenstaande bedragen wordt veroorzaakt door een afrondingsverschil.

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de beschikbare middelen op de begroting en de gerealiseerde ontvangsten is € 0,2 mln gestort in de begrotingsreserve Garantie MKB-financiering.

Budgetflexibiliteit begrotingsreserves

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) 91.456 100%
Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) 67.112 100%
Groeifaciliteit 22.779 100%
Garantie MKB-financiering 9.261 100%

BMKB

Bij de BMKB is sprake van een niet geheel kostendekkende regeling. In de periode 2009–2015 is voor circa € 384 mln aan schades – veroorzaakt door het hoge aantal faillissementen als gevolg van de economische crisis – en uitvoeringskosten uit begrotingsmiddelen gefinancierd. Om in de toekomst bestand te zijn tegen een crisis met een dergelijke omvang, dient in tijden van hoogconjunctuur «gespaard» te worden. De begrotingsreserve kan als gevolg daarvan toenemen tot een forse omvang. Op het moment dat een economische crisis aan de orde is en de verliesdeclaraties toenemen, is de voorziening noodzakelijk om de tekorten aan te vullen. Het uitstaand obligo van de BMKB was ultimo 2018 circa € 1,9 mld waarmee de volledige begrotingsreserve juridisch verplicht is. Ervaring wijst echter uit dat slechts een beperkt deel van de garanties tot schadedeclaraties leidt. Voor een crisis, zoals hiervoor genoemd, dient echter een adequate buffer voorhanden te zijn.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en de Groeifaciliteit (GF)

Bij de Garantie Ondernemingsfinanciering en de Groeifaciliteit is sprake van in opzet kostendekkende regelingen. Bij deze regelingen dient de begrotingsreserve er toe de discrepantie in de tijd tussen ontvangsten en uitgaven te verevenen. Bij deze regelingen kunnen relatief grote verliesdeclaraties worden ingediend, die de omvang van de in enig jaar te ontvangen provisies te boven gaan. Voor die situaties is het nodig een forse begrotingsreserve aan te houden om deze tegenvallers binnen de begroting te kunnen accommoderen. Het uitstaande obligo voor deze regelingen was ultimo 2018 € 598 mln (GO) en € 104 mln (GF) waardoor de volledige reserves voor deze regelingen juridisch verplicht zijn. De omvang en benutting van de begrotingsreserves worden betrokken bij de evaluatie van deze regelingen. De begrotingsreserve GO wordt ook ingezet ten behoeve van de GO-Energietransitie Financieringsfaciliteit (GO ETFF).

Garantie MKB-financiering

Dit betreft de begrotingsreserve ten behoeve van de fundinggaranties in het kader van het Aanvullend actieplan MKB-financiering. De begrotingsreserve dient er toe de discrepantie in de tijd tussen de premieontvangsten en de uitgaven te verevenen. Het uitstaand obligo ultimo 2018 van deze garanties is € 168,2 mln, waarmee de volledige voorziening juridisch is verplicht.

3. Toekomstfonds

Algemene Doelstelling

Versterken van de innovatieve kracht van Nederland door het beschikbaar stellen van financiering voor innovatief en snelgroeiend mkb en voor fundamenteel en toegepast onderzoek en het behouden van vermogen voor toekomstige generaties.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven en verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat.

De Minister van EZK en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een financierende en faciliterende rol, samenhangend met de stimulerende, regisserende en faciliterende rollen zoals vermeld in artikel 2 van deze begroting:

Financieren/faciliteren

• Het mede-financieren van investeringen in R&D en innovatie.

• Het faciliteren van toegang tot en financieren van (risico)kapitaal voor bedrijven.

• Het mede-financieren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.

Beleidsconclusies

De beschikbaarheid van risicokapitaal voor startups en snelgroeiende en innovatieve bedrijfsleven is in Nederland de afgelopen jaren flink vergroot, maar loopt in vergelijking met toonaangevende innovatie-gedreven landen, zoals de Verenigde Staten en Israël, nog achter (OECD 2017, Entrepreneurship at a glance). Het Toekomstfonds speelt een belangrijke rol om hier verandering in te brengen. Een goede toegang tot financiering ondersteunt ondernemingen in hun groeistrategie en daarmee het economische groeivermogen. Omdat met name kleine bedrijven, starters, innovatieve bedrijven en snelle groeiers moeite hebben met het verkrijgen van toegang tot bedrijfsfinanciering, heeft EZK hiervoor instrumenten ontwikkeld gericht op het vergroten van het aanbod aan risicodragend vermogen voor het mkb.

Recent zijn vijf financieringsinstrumenten geëvalueerd: Vroegefasefinancierng, Seed Capital regeling, Innovatiekrediet, Dutch Venture Initiative en de Groeifaciliteit. De evaluaties die in bijlage 2 uitvoeriger worden besproken, geven aan dat deze instrumenten een doelmatige en doeltreffende werking hebben.34 Er is sprake van additionaliteit: zonder inzet van regelingen was er vanuit de markt minder geïnvesteerd in bedrijven en zou er minder innovatie hebben plaatsgevonden. EZK investeert zoveel mogelijk met en via de markt. Het is volgens de evaluaties aannemelijk dat de toegang tot risicokapitaal voor ondernemers is verbeterd door de instrumenten. Investeerders hebben met behulp van de Seed Capital regeling en DVI makkelijker financiering gekregen voor hun fonds. De evaluatie-uitkomsten geven aan dat deze regelingen er ook voor lijken te hebben gezorgd dat de markt voor risicokapitaal in Nederland is versterkt.

Het geëvalueerde instrumentarium doet dus zijn werk, maar kan met de aanbevelingen uit de evaluaties nog nader aangescherpt worden.

2015 2016 2017 2018 2018 2018
VERPLICHTINGEN 194.439 166.591 198.306 117.494 109.897 7.597
Waarvan garantieverplichtingen
Waarvan overige verplichtingen 194.439 166.591 198.306 117.494 109.897 7.597
UITGAVEN 78.451 125.418 130.373 124.189 189.595 – 65.406
Leningen 72.401 118.571 122.593 114.442 182.001 – 67.559
I MKB-FINANCIERING
Volledig revolverend
Dutch Venture Initiative/Fund of Funds 3.000 26.000 13.500 28.500 30.792 – 2.292
Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen 15.144 15.001 8.835 4.500 4.335
Co-investment venture capital instrument/EIF 10.000 10.000 – 10.000
Smart Industry 337
Gedeeltelijk revolverend
Innovatiekrediet 45.178 39.910 44.802 41.208 47.553 – 6.345
Risicokapitaal (Seed capital regeling) 14.856 16.538 18.461 21.535 40.297 – 18.762
Vroege fasefinanciering 9.367 10.555 11.676 10.303 16.682 – 6.379
Start ups/MKB 2.177 – 2.177
NL-Californië Duurzaam E-mobility fund 2.500 – 2.500

II INVESTERINGEN IN FUNDAMENTEEL EN TOEGEPAST ONDERZOEK

Met vermogensbehoud

Fundamenteel en toegepast onderzoek 10.424 8.816 2.802 20.000 – 17.198
Onco Research 615 2.500 – 1.885
Smart Industry 644 5.000 – 4.356
III Staatsobligaties Toekomstfonds
Subsidies 224 1.860 800 1.060
IV Reëel rendement voor onderzoek
V Overige subsidies
Smart Industry 168 324 324
Haalbaarheidsstudies TO2 innovatieve starters 56 1.536 800 736
Bijdragen aan agentschappen 6.050 6.847 7.554 7.887 6.794 1.093
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 6.050 6.847 7.554 7.887 6.794 1.093
ONTVANGSTEN 49.428 138.848 52.632 31.440 40.588 – 9.148
MKB-FINANCIERING BESTAND INSTRUMENTARIUM
Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen 10.000 114.567 10.500 5.835 5.835
Fund of Funds (DVI I/Business Angels) 800 – 800
Innovatiekredieten 24.920 13.806 26.812 10.639 30.688 – 20.049
Seed Capital regeling 14.508 10.467 12.413 13.028 9.100 3.928
Vroege fase financiering 7 67 92 92
MKB-FINANCIERING INCIDENTELE MIDDELEN
Ontvangsten DVI II
Ontvangsten fundamenteel en toegepast onderzoek
Fundamenteel en toegepast onderzoek 2.840 1.846 1.846
Renteontvangsten Toekomstfonds
1 Tot en met 2014 werd de voorloper van het Toekomstfonds, het Innovatiefonds, op voormalig artikel 12 (nu artikel 2) verantwoord.

Toelichting op de verplichtingen

De verplichtingenrealisatie in 2018 was € 7,6 mln hoger dan de oorspronkelijke raming. Dit werd in het bijzonder veroorzaakt door:

• Innovatiekrediet (€ 19,5 mln): In de suppletoire begrotingen in 2018 was het verplichtingenbudget voor het Innovatiekrediet verhoogd tot € 70 mln o.a. door de intensivering vanuit de enveloppe voor Toegepast onderzoek vanuit het Regeerakkoord. Door het achterblijven van de toekenningen voor technische projecten bleef de uiteindelijke benutting van het instrument uiteindelijk op een lager niveau dan de raming.

• Seed Capital regeling (– € 6,8 mln): De lagere realisatie is vooral een gevolg van de lagere benutting van de tender Seed Business Angels.

• Startups/MKB (– € 8,2 mln): Het verplichtingenbudget van ruim € 8 mln is ingezet voor het MKB-actieplan voor de periode 2019–2021 en is derhalve over de komende jaren verspreid.

• Investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek (– € 5 mln): Er zijn in 2018 geen verplichtingen aangegaan voor investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek. De regeling Thematische Technology Transfer werd namelijk nog niet in 2018 opengesteld. Dit heeft begin 2019 plaatsgevonden.

• Oncode Institute (€ 6 mln): Ten behoeve van de valorisatie-activiteiten van Oncode Institute, een onafhankelijk (virtueel) instituut voor kankeronderzoek, is in 2018 een subsidie verstrekt van € 6 mln.

• Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (€ 2 mln): In 2018 is in totaal € 6,5 mln kapitaal gestort in het Investeringsfonds Zeeland B.V (Kamerstuk 29 697, nr. 47). Hiervan was € 4,5 mln reeds beschikbaar in de begroting van 2018 en is € 2 mln conform de fondsconstructie bij 1e suppletoire begroting toegevoegd aan de begroting van 2018 uit de niet bestede middelen van 2017.

Toelichting op de uitgaven

I MKB-financiering

Leningen

Volledig revolverend

• Dutch Venture Initiative (– € 2,3 mln): De omvang en het moment van de uitgaven in het kader van het Dutch Venture Initiative worden bepaald door de investeringen en terugontvangsten van de fondsen bij hun portfolio-bedrijven. Deze investeringen en ontvangsten fluctueren in aantal en omvang. Vooraf zijn deze fluctuaties niet precies te ramen.

• Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (€ 4,3 mln): Dit heeft voor € 2,3 mln betrekking op de begrotingstechnische verwerking van de winst die door het door de BOM beheerde Life Sciences & Health Fund (€ 2,3 mln) is uitgekeerd aan BOM Capital I (Kamerstuk, 29 697, nr. 24). Daarnaast is in 2018 is in totaal € 6,5 mln kapitaal gestort in het Investeringsfonds Zeeland B.V.. Hiervan was € 4,5 mln reeds beschikbaar op de begroting in 2018 en is € 2 mln conform de fondsconstructie bij 1e suppletoire begroting toegevoegd aan de begroting van 2018 uit de niet bestede middelen van 2017.

• Co-investment vehicle EIF (– € 10,0 mln): Het Co-investment vehicle EIF heeft in 2017 een eerste voorschot ontvangen van € 10 mln. Dit voorschot was in 2018 voldoende om de verplichtingen van het Co-investment vehicle te kunnen accommoderen. In 2018 is daarom geen aanvullend voorschot verstrekt.

Gedeeltelijk revolverend

• Innovatiekrediet (– € 6,3 mln): De kasuitgaven op het Innovatiekrediet fluctueren jaarlijks door individuele uitbetalingsafspraken met bedrijven op basis van afgesproken mijlpalen. Daarnaast werden in 2018 minder verplichtingen aangegaan dan de in totaal in 2018 geraamde € 70 mln. Dit heeft ook doorwerking gehad in de kasuitgaven.

• Seed Capital regeling (– € 18,8 mln): Deze onderbenutting van het kasbudget werd onder andere veroorzaakt doordat er een lager dan begroot aantal toekenningen is gedaan voor de Seed Business Angels waardoor de kasrealisatie lager was dan oorspronkelijk geraamd. Daarnaast vindt de uitfinanciering van de verplichtingen plaats op basis van liquiditeitsbehoefte van de Seedfondsen. Dit kan van jaar op jaar fluctueren.

• Vroegefasefinanciering (– € 6,4 mln): Ca. € 1,7 mln van het budget is ingezet om het kasbudget van het Innovatiekrediet op het juiste niveau te brengen voor het jaarlijks kunnen committeren van € 70 mln. Daarnaast bleef een deel van het kasbudget onbenut doordat het aantal toekenningen lager lag dan de oorspronkelijke openstelling.

• Startups/MKB (– € 2,2 mln): Het kasbudget van ruim € 2 mln is ingezet voor het MKB-actieplan voor de periode 2019–2021.

• NL-Californië Duurzaam E-mobility fund (– € 2,5 mln): Deze middelen zijn toegevoegd aan de Seed Capital regeling ten behoeve van de extra tender voor Smart en Sustainable Mobility. Bij deze tender in 2018 zijn echter geen toekenningen gerealiseerd vanwege een gebrek aan goede voorstellen.

II Investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek (met vermogensbehoud)

• Investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek (– € 17,2 mln): Deze middelen bleven in 2018 onbenut doordat onder andere de regeling Thematische Technology Transfer niet in 2018 werd gepubliceerd. Daarnaast kende de regeling Toekomstfondskrediet Onderzoeksfaciliteiten (TOF) een andere kasritme dan aanvankelijk was aangenomen. Eén van de projecten van de TOF-regeling is uiteindelijk niet doorgegaan. Dit betrof een project van € 7,5 mln.

• Smart Industry leningen (– € 4,4 mln): Betreft het spreiden van de uitgaven ten behoeve van de uitfinanciering van de regeling Smart Industry Fieldlabs. De vrijgevallen middelen in 2018 zijn ter beschikking gesteld ten behoeve van de investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek, waaronder de regeling Thematische Technology Transfer.

De niet bestede middelen op de diverse begrotingsinstrumenten in 2018 schuiven conform de fondsconstructie van het Toekomstfonds door naar 2019 en worden bij 1e suppletoire begroting 2019 weer toegevoegd aan de begroting.

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt 33 2015 29 >20 31 RVO.nl
Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln) 119 2015 159 >120 173 RVO.nl
Aantal participaties via Seed Capital regeling en Fund of Funds 44 2015 95 60 125 RVO.nl/EIF
Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door Seed Capital regeling en Dutch Venture Initiative/Fund of Funds (x € 1 mln) 551 2015 182 550 1.606 RVO.nl/EIF
Aantal ondernemers dat Vroege Fase Financiering gebruikt 39 2015 41 >45 40 RVO.nl/STW

Toelichting op de ontvangsten

• Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (€ 5,8 mln): Dit betreft de terugontvangen dividendbelasting van € 1,5 mln als gevolg van het door de NOM uitgekeerde dividend in 2017. Van LIOF werd € 2 mln dividend ontvangen. Daarnaast werd de uitgekeerde winst vanuit het door de BOM beheerde Life Sciences & Health Fund (€ 2,3 mln) aan BOM Capital I via de EZK-begroting verwerkt (Kamerstuk 29 697, nr. 24).

• Innovatiekrediet (– € 20,0): Als gevolg van vervroegde aflossingen in eerdere jaren en gewijzigde inzichten ten aanzien van de terugbetaling van innovatiekredieten vielen de ontvangsten in 2018 fors lager uit dan de oorspronkelijke raming. De ontvangstenraming van het innovatiekrediet was daarom in de 2e suppletoire begroting al neerwaarts aangepast (– € 15,7 mln). De ontvangsten kunnen fluctueren. Het is moeilijk vooraf in te schatten wanneer de terugontvangsten precies plaats zullen vinden. Daarom vielen de ontvangsten ondanks de ramingsbijstelling nog met ca. € 4,4 mln lager uit.

• Seed Capital regeling (€ 3,9 mln): De ontvangsten van de Seed Capital regeling waren € 3,9 mln hoger. De geraamde terugontvangsten Seed Capital regeling zijn gebaseerd op een inschatting. Het is moeilijk vooraf in te schatten wanneer de terugontvangsten precies plaats zullen vinden. Dit hangt af van het tijdstip dat participaties van het startersfonds worden verkocht.

4. Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering

Algemene doelstelling

In het kader van het klimaatbeleid in internationaal verband bijdragen aan het realiseren van de doelen van de klimaatovereenkomst van Parijs en, in Europees verband, het beperken van de uitstoot van broeikasgassen in 2030 met minstens 40% ten opzichte van 1990. Samen met andere lidstaten streven naar een ambitieuzer klimaatbeleid; een reductiedoel voor 2030 van 55%. Nationaal inzetten om op een kosteneffectieve wijze een reductie van 49% in 2030 te bewerkstelligen.

In het kader van het energiebeleid toewerken naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is, op zodanige wijze dat economische kansen worden verzilverd en energie in het ruimtelijk beleid is geïntegreerd.

Op de korte termijn stuurt het kabinet op de energiedoelstellingen, zoals overeengekomen in het Energieakkoord: 14% duurzame energie in 2020 en 16% in 2023; gemiddeld 1,5% energiebesparing per jaar en 100 PJ in 2020; creëren van ten minste 15.000 voltijdsbanen.

Om deze doelstellingen te bereiken zet EZK financiële instrumenten in zoals subsidies en garanties, maar ook niet-financiële instrumenten zoals het stroomlijnen van energieregelgeving om de werking van de energiemarkt te verbeteren, de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken.

Rol en verantwoordelijkheid

Op het gebied van klimaatbeleid regisseert de Minister van EZK de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid.

De Minister van EZK is voorts op grond van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Mijnbouwwet verantwoordelijk voor het energiebeleid. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Klimaatbeleid

Regisseren

• Het door Nederland nakomen van de (onder andere) in UNFCCC en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten.

• De regie op het nationale klimaatbeleid en de internationale aspecten van het klimaatbeleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten.

• De opdracht aan de NEa voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van hernieuwbare energie voor het verkeer en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van.

(Doen)Uitvoeren

• De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies van motorvoertuigen, op brandstofkwaliteit, op de productie en de inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2-emissierechten (Emissions Trading System/ETS).

Stimuleren

• Om de milieudoelen op het gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van EZK het in standhouden, aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Overeenkomst van Parijs, de Klimaatagenda, de afspraken in het SER-Energieakkoord waar de Minister voor verantwoordelijk is en het Lokale Klimaatactieprogramma tot succesvolle uitvoering te brengen.

• Via het Lokale Klimaatactieprogramma, de Nederlandse Klimaatcoalitie, Green Deals en initiatieven voor reductie van CO2-emissies brengt de Minister ondernemers, burgers en andere overheden beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie. Ook worden in het kader van het Klimaatakkoord Regionale Energie Strategieën opgesteld waaraan de verschillende overheden met maatschappelijke partners samenwerken.

Energiebeleid

Financieren

• Het voeren van het financieel instrumentarium op de beleidsterreinen hernieuwbare energie, energiebesparing, mijnbouwklimaat en innovatieve energietechnologieën.

(Doen)Uitvoeren

• Namens het kabinet het Energieakkoord van 2013 uitvoeren.

Stimuleren

• Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie (conform afspraken Energieakkoord);

• Het stimuleren van energiebesparing (conform afspraken Energieakkoord).

Regisseren

• Het regisseren van de realisatie van grote energie-infrastructuurprojecten die onder de Rijkscoördinatieregeling vallen; dit betekent als projectminister, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van projecten en voor de coördinatie van benodigde vergunningen;

• Het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur;

• Het actief participeren in Europese en internationale netwerken ten behoeve van energy governance, kennis brengen naar en leren van andere landen en instellingen;

• Het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren en het verdienpotentieel van de energiesector in relatie tot de energietransitie ten volle wordt benut;

• Het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige, veilige en verantwoorde winning van onze bodemschatten;

• Het stimuleren van de transitie naar een duurzame en betrouwbare energievoorziening.

• Het bieden van mogelijkheden aan, en het faciliteren van, lokale duurzame energie-initiatieven;

• Het coördineren van het energiebesparingsbeleid via de verschillende vakministers en het stimuleren van energiebesparing in de industrie en energiesectoren;

• Het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën;

• Het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2-uitstoot van energiebedrijven en industrie;

• Het creëren van randvoorwaarden voor een goede positie op het gebied van nucleair onderzoek, en uraniumverrijking, met inbegrip van de taken die hierover zijn opgenomen in internationale verdragen, met het oog op de bewaking en beveiliging van de hierbij betrokken kennis en technologie.

Kengetal HHI en C3

De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1.800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1.800 en 8.000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt. Het is vele jaren beleid van het ministerie geweest om de concentratiegraad te verlagen en dat beleid is nu geëffectueerd, zodat er geen actief beleid meer op gevoerd wordt. Wel wordt de concentratiegraad nog jaarlijks door ACM gemonitord.

1. Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit
– HHI 2.338 2.276 2.230 2.152 1.992 1.822 1.951 <2.000
– C3 83% 81% 81% 79% 75% 72% 74% <75%
2. Concentratiegraad in de retailsector gas
– HHI 2.258 2.204 2.171 2.052 1.895 1.821 1.949 <1.900
– C3 81% 79% 79% 76,8% 74% 72% 74% <74%
Bron: ACM

Beleidsconclusies

Uitwerking transitiepaden Energieagenda: Klimaatakkoord

De in 2017 uitgewerkte transitiepaden zijn in 2018 gebruikt om te komen tot de inzet van het kabinet voor de gesprekken rond het Klimaatakkoord. Hiermee is invulling gegeven aan de in de begroting aangekondigde stappen voor de uitwerking van de transitiepaden van de Energieagenda. De inzet was om te komen tot een breed gedragen Klimaatakkoord dat invulling geeft aan de doelstelling van het kabinet van 49% broeikasgasreductie in 2030. De kabinetsinzet voor het Klimaatakkoord is op 23 februari afgerond (Kamerstuk 32 813, nr. 163). De gesprekken hebben geresulteerd in het ontwerp-klimaatakkoord, dat op 21 december aan de Minister van EZK is aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 263). Het ontwerp-Klimaatakkoord wordt nu doorgerekend en na politieke weging wordt op basis hiervan in 2019 een definitief Klimaatakkoord vastgesteld.

Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK)

Het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK) heeft als doel inzicht te bieden in het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten voor de periode 2021 tot en met 2030, waarbij onder meer op nationale doelstellingen en concrete beleidsmaatregelen wordt ingegaan. Het concept INEK is op 21 november 2018 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 813, nr. 249) en op 20 december 2018 ingediend bij de Europese Commissie. Hiermee is voldaan aan de verplichting om voor 31 december 2018 een concept-INEK in te dienen. Omdat het Klimaatakkoord op het moment van het vaststellen nog niet was afgerond, is het concept-INEK gebaseerd op bestaande (beleids)documenten, waarvan het Regeerakkoord, de kabinetsinzet voor het Klimaatakkoord en de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord de belangrijkste zijn. Daarmee bevat dit concept-INEK geen nieuw beleid en op veel beleidsterreinen waren de concrete beleidsmaatregelen (en doorrekeningen daarvan) nog niet aan te geven. Voor het cijfermatige deel van het concept-INEK is vooral gesteund op de Nationale Energieverkenning 2017, aangezien de eerstvolgende integrale doorrekening van het energie- en klimaatbeleid pas in 2019 weer beschikbaar komt. Gegeven deze beperkingen is het concept-INEK niet volledig ingevuld, maar in deze fase (opstellen concept) is dat acceptabel. Het definitieve INEK moet voor 31 december 2019 worden ingediend. Het definitieve INEK zal worden vormgegeven op basis van de uitkomsten van het Klimaatakkoord en de aanbevelingen van de Europese Commissie ten aanzien van het concept-INEK en zal vervolgens breed worden geconsulteerd, zowel nationaal als met de buurlanden.

Energieakkoord

In 2018 is onverkort doorgegaan met de uitvoering van de afspraken uit het Energieakkoord. Belangrijke resultaten in 2018 zijn:

• Wet Milieubeheer: om mogelijk te maken dat de informatieplicht per 1 juli 2019 van kracht zal zijn, is in 2018 de wijziging van het Activiteitenbesluit voorgehangen bij de Tweede Kamer en voorgelegd aan de Raad van State. De bevoegde gezagen (gemeenten en provincies) hebben eenmalig extra budget gekregen om zich voor te bereiden op dit informatie gestuurd handhaven. Aan het georganiseerde bedrijfsleven is eveneens subsidie verleend zodat zij hun leden kunnen informeren over de informatieplicht. Bij RVO zijn de voorbereidingen gestart voor het digitale loket waar bedrijven en instellingen hun informatie in 2019 kunnen indienen. Hiermee ligt het proces op schema voor het van kracht zijn van de informatieplicht op 1 juli 2019 en daarmee voor het realiseren van 7 PJ extra energiebesparing in 2020.

• 9 PJ energie-intensieve bedrijven: conform afspraken zijn de eind 2017 ingediende plannen van de bedrijven in het eerste kwartaal van 2018 beoordeeld door RVO. Uit de beoordeling is gebleken dat de bedrijven voor ruim 9 PJ aan plannen hebben ingediend. Hiermee liggen de bedrijven op koers voor het realiseren van de 9 PJ additionele energiebesparing eind 2020.

• 10 PJ gebouwde omgeving: in 2018 is de regelgeving voor het verbruikskostenoverzicht aangepast. zodat energieleveranciers, conform afspraken in het convenant, hun klanten hierdoor frequenter en beter inzicht kunnen geven in hun energieverbruik en de mogelijkheden voor energiebesparing.

• In 2018 was bij de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) het totale bedrag aan aanvragen hoger dan het aan het begin van het jaar beschikbaar gestelde subsidiebudget (€ 100 mln) voor investeringen in kleinschalige duurzame warmteproductie-installaties. Daarom is besloten om het budget voor de openstelling 2018 met € 8 mln op te hogen om daarmee alle ingediende aanvragen te kunnen honoreren. In de Korte Termijn Raming voor uitstoot broeikasgassen en energie van het PBL staat beschreven dat het verhoogde ISDE- budget in 2020 tot 0,8 PJ additionele energiebesparing ten opzichte van de verwachte energiebesparing in de NEV2017 zal leiden.

• De tender voor de kavels I en II van Windpark Hollandse kust (zuid) is zonder subsidieverlening gerealiseerd.

Overeenkomst van Parijs

Door de VN klimaatconferentie in Katowice (COP24) zijn in december 2018 de regels die invulling geven aan de Overeenkomst van Parijs grotendeels uitgewerkt. Deze regels voorzien in een systeem dat voor alle landen geldt, met ingebouwde flexibiliteit voor landen die dit nodig hebben. Dit breekt met het verleden waarin er strikt onderscheid werd gemaakt tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden. Met de aangenomen regels kan beter gecontroleerd worden wat de voortgang is in het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen en is er een duidelijk mechanisme dat er aan moet bijdragen dat landen om de vijf jaar hun ambitie verhogen.

EU-klimaatambities

In 2018 heeft het kabinet succesvol gelobbyd voor een ambitieuze en tijdig uitgebrachte Europese langetermijnstrategie voor klimaat. Nederland heeft in het voortraject naar publicatie van de Commissiemededeling nauw samengewerkt met andere ambitieuze lidstaten om de Commissie te bewegen aan de slag te gaan met deze strategie en het ambitieniveau in lijn te brengen met het Parijs-akkoord. Dit heeft onder andere geleid tot een gezamenlijke brief, medeondertekend door de klimaatministers van Denemarken, Finland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Portugal, Slovenië, Spanje en Zweden, waarin de Commissie werd opgeroepen om een duidelijk pad uit te stippelen naar netto nul broeikasgasemissies in de EU in 2050. In de mededeling die op 28 november is uitgebracht presenteert de Commissie een langetermijnvisie voor een klimaatneutrale economie in 2050. Het kabinet steunt de door de Commissie voorgestelde ambitie. Dit doel past bij de Nederlandse inzet om het huidige 2030-doel voor de EU van ten minste 40% op te hogen naar 55%.

Energie-innovatie

De beleidsevaluatie van de verschillende energie-innovatieregelingen is eind 2017 afgerond en op 23 januari 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 196, nr. 572). Een aantal aanbevelingen uit de beleidsevaluatie is nog verwerkt in de regelingen 2018. Een voorbeeld is de aanbeveling om mogelijkheden te verduidelijken voor het gebruik van intentieverklaringen om daarmee het financieel commitment van aanvragende partijen mee aan te tonen. De wat grotere aanbevelingen zijn in 2018 nader uitgewerkt, met het oog op inwerkingtreding in 2019. Parallel hieraan is in 2018 het concept van de integrale kennis- en innovatieagenda voor klimaat en energie opgesteld vanuit het Klimaatakkoord. Hierin zijn 13 meerjarige missiegedreven innovatieprogramma’s beschreven. In het ontwerp-Klimaatakkoord zijn deze 13 innovatieprogramma’s opgenomen. Daarmee is een belangrijke stap gezet in het vormgeven van het missiegedreven innovatiebeleid voor het thema energietransitie en duurzaamheid.

Energie & leefomgeving

In het kader van het Interbestuurlijk Programma (IBP) en het ontwerp-Klimaatakkoord zijn concrete afspraken gemaakt over de oprichting en inrichting van een Nationaal Programma Regionale energiestrategieën (NP RES). De focus ligt daarbij op opgaven in de elektriciteitssector (35 TWh duurzame opwekking op land realiseren in 2030) en de gebouwde omgeving (regionale warmtestructuren als basis voor 1,5 mln aardgasvrije woningen in 2030). Tevens is een handreiking voor de regio’s opgesteld, onder meer over hoe burgers en andere belanghebbenden actief betrokken kunnen worden bij het ontwikkelen van een regionale energiestrategie zodat er maatschappelijk gedragen keuzes worden gemaakt.

Per brief van 25 juni 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 289) is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van energieprojecten onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Via de methodiek van Omgevingsmanagement is in 2018 wederom stevig geïnvesteerd in kwalitatief hoogwaardigere besluitvorming rond energieprojecten door de belangen van de omgeving zo vroeg en zo transparant mogelijk mee te nemen en te wegen in de besluitvorming. Daarbij is voorgesorteerd op de komst van de Omgevingswet. Tevens is in 2018 de beweging in gang gezet om de belangenafweging op plan- en projectniveau zo veel mogelijk in het kader van de Regionale energiestrategieën te laten plaatsvinden. Naar mijn mening is de RCR daarmee op effectieve wijze ingezet.

In het kader van de uitvoering van de op 27 maart 2018 aan de Kamer verstuurde routekaart windenergie op zee 2030 (Kamerstuk 33 561, nr. 42) is in 2018 een brede verkenning uitgevoerd naar opties voor de afvoer van de opgewekte energie uit de in de routekaart aangewezen windenergiegebieden. Het breed verkennen betekent dat er niet alleen gekeken is naar verbindingen met elektriciteitskabels en aanlandpunten, maar ook dat er naar «onconventionele opties» zoals omzetting naar waterstof op zee is gekeken. Vroegtijdige aandacht voor participatie in de verkenning heeft geleid tot brede betrokkenheid van provincies, gemeenten, het Vlaamse Gewest, belangenorganisaties en het bedrijfsleven. De verkenning heeft geresulteerd in een eerste selectie van mogelijke kabeltracés en aansluitpunten. Deze worden voor de ruimtelijke inpassing verder uitgewerkt in vier RCR-procedures, waarbij TenneT initiatiefnemer is. Per brief van 5 april 2019 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 561, nr. 48). Ook in de RCR-projecten zullen omgevingspartijen – conform het gedachtengoed van de Omgevingswet – nauw worden betrokken. Hiermee is de beleidsinzet geslaagd, te meer omdat de verkenning door vroegtijdige participatie en interbestuurlijke afspraken zorgt voor een vliegende start van de RCR-procedures.

Verdere beperking gaswinning Groningen

Ten tijde van de Miljoenennota 2018 werd een beperkte daling van de gaswinning uit Groningen verwacht. Op 8 januari 2018 vond een aardbeving met de kracht van 3.4 op de schaal van Richter in Zeerijp plaats. Enkele weken later adviseerde het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om de winning uit het Groningenveld zo snel mogelijk tot 12 miljard Nm³ te beperken. Het kabinet heeft vervolgens per Kamerbrief van 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 457) besloten om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk te beëindigen. Hiertoe neemt de Minister van EZK verschillende maatregelen: onder andere verwerving van extra stikstofcapaciteit, de bouw van een extra stikstoffabriek, een verplichte omschakeling van grootverbruikers, versnelde afbouw van de export van laagcalorisch gas en aanpassingen aan de Gaswet en Mijnbouwwet waarmee de Minister van EZK gemachtigd is om jaarlijks het winningsniveau te bepalen. Met Shell en Exxon is een Akkoord op Hoofdlijnen gesloten over het zo snel mogelijk beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het gasjaar 2017/2018, dat liep van 1 oktober 2017 tot en met 30 september 2018, is uiteindelijk 20,1 miljard Nm³ uit het Groningenveld gewonnen. Dat is 1,5 miljard Nm³ minder dan op basis van de voorlopige voorziening van de Raad van State was toegestaan en waarvan in de Miljoenennota 2018 werd uitgegaan.

Wijziging Mijnbouwwet

Zoals uiteengezet in de Kamerbrief over de herijking van het kleineveldenbeleid in het licht van de energietransitie van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469), heeft het kabinet besloten de opsporing en winning van kleine gasvelden op het Nederlandse deel van de Noordzee extra te stimuleren. Dat zal gebeuren door voor de gaswinning op de Noordzee de huidige conditionele investeringsaftrek van 25% te vervangen door een generieke investeringsaftrek van 40%. Deze wijziging heeft een remmend effect op de snelle afname van de gaswinning op de Noordzee en levert circa 22–37 miljard Nm3 extra gas op. Een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, waarin de generieke investeringsaftrek op de Noordzee wordt vastgelegd, wordt naar verwachting medio 2019 bij de Tweede Kamer ingediend.

De operator en de overige medevergunninghouders hebben op basis van de Mijnbouwwet een verwijderingsverplichting voor offshore infrastructuur. Aanvullend op hetgeen al in de Mijnbouwwet is vastgelegd voor het vragen aan de operator van financiële zekerheid voor de nakoming van zijn verwijderingsverplichting, is in mei 2018 – in het licht van de aanstaande ontmanteling van mijnbouwwerken – besloten de verplichtingen van de operator en de overige medevergunninghouders eenduidig, robuust en transparant vast te gaan leggen in de Mijnbouwwet en daarmee te laten gelden voor alle mijnbouwondernemingen. Een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, waarin de aanvullende verplichtingen tot financiële zekerheidstelling worden vastgelegd, wordt naar verwachting eveneens medio 2019 bij de Tweede Kamer ingediend.

VERPLICHTINGEN 2.646.202 6.494.697 17.514.501 8.618.677 11.778.791 17.104.762 – 5.325.971
Waarvan garantieverplichtingen 526 31.873 28.900 11.050 0 66.600 – 66.600
Waarvan overige verplichtingen 2.645.676 6.462.824 17.485.601 8.607.627 11.778.791 17.038.162 – 5.259.371
UITGAVEN 1.441.886 1.557.919 1.824.624 1.887.248 2.875.719 2.286.115 589.604
Subsidies 1.181.789 1.347.519 1.621.186 1.635.472 2.450.444 1.996.160 454.284
Topsectoren Energie 34.925 57.681 70.432 69.725 94.065 108.723 – 14.658
– tenderregeling Energie-innovatie 19.398 36.543 38.935 38.791 63.400 60.403 2.997
– SDE+projecten 15.527 21.138 31.497 30.934 30.665 48.320 – 17.655
Energie-innovatie (IA) 27.383 17.300 16.190 7.098 7.092 2.368 4.724
Green Deal 918 1.809 2.660 4.997 3.903 1.500 2.403
Klimaat en Energieakkoord 0 10.153 19.329 21.931 32.681 57.600 – 24.919
– Demonstratie-regeling Energie Innovatie (DEI) 0 10.153 19.329 21.931 28.193 42.000 – 13.807
– Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw 860 6.600 – 5.740
– Projecten nieuw Klimaatakkoord 534 4.200 – 3.666
– Projecten Energieakkoord SER 666 478 562 733 3.094 4.800 – 1.706
Begrotingsreserve Maatregelen voor CO2 – reductie 500.000 0 500.000
MEP 432.032 362.995 288.426 149.960 25.492 54.991 – 29.499
SDE 183.978 207.832 443.837 552.127 615.295 616.059 – 764
SDE+ 51.138 115.227 187.446 321.514 486.646 1.058.564 – 571.918
Storting in begrotingsreserve duurzame energie 369.356 503.423 473.061 377.819 537.740 0 537.740
Bijdrage aan ECN 40.000 0 0 0
ISDE-regeling 18.018 50.927 69.864 69.864
Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS) 56.955 31.765 45.008 53.477 36.895 62.000 – 25.105
CCS 4.905 2.500 171 865 1.438 2.080 – 642
Aardwarmte 21.000 21.000 0
Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sport-accommodaties (EDS) 5.822 6.170 7.809 0 7.809
Hoge Flux Reactor 7.250 7.250 14.500 7.250 7.651 – 401
Elektrisch rijden 2.184 1.541 844 538 232 0 232
Caribisch Nederland 6.807 17.108 8.472 574 3.042 3.000 42
Overige subsidies 3.292 10.457 908 2.517 0 624 – 624
Leningen 10.004 9.000 19.840 0 19.840
Pallas 10.004 9.000 19.840 0 19.840
Garanties 9.206 1.922 2.242 833 1.019 4.700 – 3.681
Aardwarmte 1.230 1.019 0 1.019
Storting in begrotingsreserve Aardwarmte 9.206 1.922 1.012 833 0 4.700 – 4.700
Opdrachten 18.104 19.813 13.029 9.188 9.053 18.191 – 9.138
O&O bodembeheer 3.843 12.651 2.614 2.123 2.410 4.917 – 2.507
Joint implementation 768 252 5 434 0 0 0
Straling 9.257 50 0 0 0
SodM onderzoek 879 2.500 – 1.621
Uitvoeringsagenda Klimaat 373 573 – 200
Klimaat mondiaal 92 350 – 258
Onderzoek en opdrachten 4.236 6.860 10.410 6.631 5.299 9.851 – 4.552
Bijdragen aan agentschappen 47.281 41.805 46.026 52.877 65.341 61.129 4.212
Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland 41.949 40.168 44.400 51.050 56.675 48.977 7.698
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 692 681 676 713 721 703 18
Kern Fysische Dienst 3.690 0 0 0
KNMI 950 956 950 1.114 1.147 1.276 – 129
NEA 5.594 7.528 – 1.934
RIVM 0 1.430 – 1.430
Rijkswaterstaat 1.204 1.215 – 11
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s 110.603 107.423 113.356 116.403 150.348 141.680 8.668
Doorsluis COVA heffing 107.594 106.074 108.179 110.263 110.760 111.000 – 240
TNO Kerndepartement 37.809 28.980 8.829
TNO SodM 3.009 1.349 5.177 6.140 1.779 1.700 79
Bijdragen aan mede-overheden 24.380 20.988 36.440 – 15.452
Uitkoopregeling 24.380 20.988 36.440 – 15.452
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 64.899 39.437 28.785 39.095 158.686 27.815 130.871
ECN/NRG 57.903 38.819 27.982 38.519 158.040 26.358 131.682
Storting begrotingsreserve risicopremie lening ECN/NRG 6.600
Diverse instituten 396 618 803 576 646 1.457 – 811
ONTVANGSTEN 10.801.567 6.851.765 2.546.908 3.202.936 3.201.275 3.445.211 – 243.936
COVA 107.594 106.074 108.179 110.264 110.760 111.000 – 240
Opbrengst heffing ODE (SDE+) 173.619 278.861 421.036 626.953 1.033.046 1.074.000 – 40.954
ETS-ontvangsten 504.215 224.000 280.215
Onttrekking begrotingsreserve duurzame energie 20.000 77.000 77.000 73.000 73.000 0
Aardgasbaten 10.505.291 6.424.910 1.926.754 2.373.989 1.461.955 1.950.000 – 488.045
Ontvangsten zoutwinning 2.474 2.342 2.510 2.525 2.599 2.511 88
Diverse ontvangsten 12.589 19.578 11.429 12.205 15.700 10.700 5.000

Toelichting op de verplichtingen

Garantieregeling aardwarmte

Voor de garantieregeling aardwarmte zijn in 2018 geen garantieverplichtingen afgegeven, zodat het garantieplafond van € 66,6 mln in zijn geheel niet is benut.

SDE+

Het lagere bedrag aan verplichtingen is vrijwel geheel terug te voeren op de lagere verplichtingen die zijn aangegaan voor de regeling Stimulering Duurzame Energie (SDE+). De laatste tender Wind op Zee is opnieuw zonder subsidie toegekend: hiervoor was € 4,5 mld verplichtingenbudget gereserveerd. Daarnaast zijn op de eerste openstelling in 2018 van de reguliere SDE+, die een subsidieplafond kende van € 6 mld, voor zo’n € 2,3 mld minder subsidies verstrekt. Een groot deel van de tweede openstelling 2018 zal pas in 2019 verplicht worden (€ 4 mld).

Tegenover deze lagere verplichtingen staat dat een groot deel van de tweede openstelling 2017 pas in 2018 is verplicht (€ 4,3 mld). Tenslotte is er ruim € 0,5 mld in de begrotingsreserve duurzame energie gestort en € 0,5 mld in de begrotingsreserve maatregelen CO2-reductie.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

SDE+-projecten (Hernieuwbare Energie Regeling, HER)

De lagere uitgaven op het budget voor de SDE+-projecten (HER) waren al bij 1e suppletoire begroting geprognotiseerd en zijn toen al voor een bedrag van € 15,7 mln ingezet ter dekking van de uitgaven voor de ISDE. Zowel de HER als de ISDE worden gefinancierd uit de SDE+-middelen.

Demonstratieregeling Energie-Innovatie (DEI)

De lagere dan verwachte uitgaven voor de Demonstratieregeling Energie-Innovatie (DEI) zijn al bij 1e suppletoire begroting voorzien en het budget is daarom bij 1e en 2e suppletoire begroting met € 12 mln verlaagd naar € 30 mln. Deze meevaller is ingezet ter dekking van de hogere uitgaven van de Tenderregeling Energie-Innovatie (TSE), die gefinancierd wordt uit het budget voor Topsectoren Energie.

Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (SDS)

Bij amendement is € 5,6 mln toegevoegd aan het budget voor de Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (SDS). Omdat de kasuitgaven van de openstelling 2018 pas in de jaren 2019 t/m 2022 zouden plaatsvinden, is bij 2e suppletoire begroting de gehele € 5,6 mln met een kasschuif naar deze jaren verschoven.

Projecten Energieakkoord en Klimaatakkoord

Uit de Klimaatenveloppe 2018 is € 4,2 mln voor de uitwerking van het Klimaatakkoord toegevoegd aan het reeds bestaande budget van € 4,8 mln voor de uitvoering van het Energieakkoord. Uit dit gezamenlijke budget zijn onder andere de ondersteuning door de SER van het Klimaatakkoord, de communicatie rond het Klimaatakkoord, de vergoeding van de voorzitters van de Klimaattafels en verschillende onderzoeken ten behoeve van het Klimaatakkoord bekostigd. De niet-uitgegeven middelen van het budget voor het Energieakkoord zijn in de reserve duurzame energie gestort.

Storting begrotingsreserve maatregelen CO2-reductie

Het kabinet heeft bij 2e suppletoire begroting besloten € 500 mln vrij te maken voor mogelijke additionele maatregelen om aanvullende CO2-reductie te realiseren. Omdat de aard en timing van de eventuele aanvullende maatregelen nog onzeker is, heeft het kabinet eveneens besloten deze eventuele maatregelen te financieren via een tijdelijke begrotingsreserve, gekoppeld aan de EZK-begroting. Onttrekking van middelen uit de reserve moet vooraf door het Ministerie van Financiën goedgekeurd worden. Daarbij wordt getoetst op het zo kostenefficiënt mogelijk verminderen van CO2. EZK coördineert de set aan maatregelen om CO2 te reduceren. Andere departementen, zoals LNV, IenW en BZK, kunnen ook een beroep doen op deze middelen voor CO2-reducerende maatregelen.

Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP), SDE, SDE+ en regeling Investerings Subsidie Duurzame Energie (ISDE)

De lagere uitgaven op de MEP-regeling (€ 29,5 mln) zijn veroorzaakt door een lagere gerealiseerde subsidiabele elektriciteitsproductie dan waar in de raming eerder rekening mee was gehouden. Ook bij de regelingen SDE en SDE+ is er sprake van dat de uitgaven lager zijn uitgevallen dan de in de begroting beschikbare middelen (totaal € 572 mln). Dit is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan een tragere realisatie van de subsidiabele productie dan voorzien bij het opstellen van de ramingen in 2013 en voor het overige aan het beschikbaar stellen van SDE+ middelen voor de InvesteringSubsidie Duurzame Energie (ISDE) en de subsidie aan TenneT voor het net op zee. De bij de SDE+ uitgevallen productie zal voor een groot deel in latere jaren alsnog worden gerealiseerd en gesubsidieerd via dezelfde of vervangende projecten. Voor de uitgaven op de ISDE waren in de begroting 2018 nog geen middelen opgenomen. Deze middelen zijn afkomstig uit de middelen voor de SDE+ en de MEP. De op de MEP, SDE, SDE+ en aanverwante instrumenten per saldo niet uitgegeven middelen zijn gestort in de begrotingsreserve duurzame energie.

Aantal deelnemende bedrijven bij TKI

Bron: RVO.nl

301 486 612 1.150 1.200 1.400 1.7001 1.500
1 Voorlopig cijfer, betreft aantal bedrijven dat in 2018 heeft deelgenomen aan projecten ondersteund door de Topsector Energie Tenders (TSE), de Hernieuwbare Energie Regeling (HER) en de Demonstratieregeling Energie-Innovatie (DEI) en opdrachten die in het kader van de Topsector Energie zijn verstrekt.
Duurzame energieproductie 4,5% 2013 5,8% 6% 6,6% 16% 2023 CBS

Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS)

Het voor de EDS beschikbare budget van € 8 mln is in 2018 bij 1e suppletoire begroting van de begroting van VWS overgeheveld naar de begroting van EZ. Uiteindelijk is hiervan € 7,8 mln uitbetaald.

Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)

Op de ETS-compensatieregeling voor energie-intensieve bedrijven is in 2018 ruim € 20 mln minder uitgegeven dan begroot, vooral als gevolg van de veel lagere ETS-prijs die gebruikt wordt om de omvang van de openstelling te berekenen dan waar bij de raming rekening mee gehouden was. Daarnaast is € 5 mln overgeheveld naar het Provinciefonds als EZ-bijdrage aan de 3e tranche van de Regionale Investeringssteun Groningen (RIG).

Leningen

Pallas

In 2014 is door het toenmalige EZ aan de Stichting Pallas een lening verstrekt van € 40 mln, waarvan tot en met 2017 € 20,2 mln is uitbetaald. In 2018 is het restant van de lening van € 19,8 mln door Pallas opgevraagd. Omdat hiervoor geen budget beschikbaar was in de Ontwerpbegroting 2018, is het Pallas-budget met dit bedrag opgehoogd.

Bijdragen aan agentschappen

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De bijdrage aan RVO.nl was hoger vanwege loon- en prijsbijstelling. Ook is budget toegevoegd voor de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming AVG (€ 2,9 mln), afbouw van de capaciteit van de voormalige Dienst Landelijk Gebied DLG (€ 0,4 mln), uitbreiding van de capaciteit voor de uitvoering van de Rijkscoördinatieregeling RCR (€ 0,4 mln), de uitvoering van de Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties EDS (€ 0,6 mln) en de uitvoering van de SDE+-regeling (€ 0,85 mln). Het restant betreft verschillende kleinere aanvullende opdrachten die in 2018 aan RVO verstrekt zijn.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Bijdrage aan TNO

De bijdrage aan TNO betreft zowel de onderdelen ECN-TNO (energieonderzoek) als TNO-AGE (mijnbouwonderzoek). In verband met de afsplitsing van ECN-TNO van ECN is het budget voor de bijdrage aan ECN-TNO bij 2e suppletoire begroting uit het ECN-budget opgehoogd met € 5,3 mln, daarnaast is € 0,6 mln aan loon- en prijsbijstelling uitgekeerd.

Op het budget voor TNO-AGE bleek in 2018 een tekort te zijn van € 2,5 mln, vooral als gevolg van de toegenomen werkzaamheden van TNO-AGE voor de uitvoering van wettelijke taken (mijnbouwvergunningverlening, opdrachten voortvloeiend uit de Mijnbouwwet), de advisering op het Groningen-dossier en nieuwe taken (toezicht op geothermieactiviteiten).

Indicator: klanttevredenheid en kennisbenutting

Klanttevredenheid ECN 8,6 2014 8,4 8,2 n.v.t. 8,0 2018 ECN
Kennisbenutting ECN 96% 2015 95% 95% n.v.t. >80% 2018 ECN
Bron: opgave ECN (realisatiecijfers t/m 2017)

In 2018 is ECN opgegaan in TNO en gaat sindsdien verder als ECN-TNO. Dit houdt in dat het energie- en klimaatonderzoek van ECN met ingang van april 2018 is ondergebracht in de organisatie TNO en dat er geen separate indicatoren meer worden bijgehouden voor het onderdeel ECN-TNO. Voor de scores op de indicatoren «klanttevredenheid» en «kennisbenutting» van TNO als geheel wordt verwezen naar de desbetreffende indicatoren op artikel 2.

Bijdragen aan medeoverheden

Uitkoopregeling

Er zijn minder aanvragen ingediend dan geraamd in het kader van de uitkoopregeling voor huiseigenaren met woningen onder een hoogspanningsverbinding.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Energieonderzoek Centrum Nederland/Nuclear Research and Consultancy Group (ECN/NRG)

Uit het in 2018 in de Ontwerpbegroting beschikbare budget zijn zowel de subsidie aan ECN/NRG (€ 8,2 mln) als de opdracht aan ECN-TNO (€ 12,5 mln) betaald. Vanaf 2019 zijn beide budgetten in de begroting gescheiden. Daarnaast is in 2018 aan ECN/NRG een lening verstrekt en uitbetaald van € 117 mln voor het opruimen en afvoeren van het nucleaire afval in Petten. Tevens is het laatste deel van de lening die in oktober 2014 aan ECN/NRG is verstrekt voor het herstelplan van de Hoge Flux Reactor (HFR) uitbetaald (€ 20 mln). Zowel voor het verstrekken van de nieuwe lening als voor de uitbetaling van de reeds lopende lening is het budget gedurende 2018 opgehoogd.

Ontvangsten

Opbrengst heffing ODE (SDE+)

De inkomsten uit de Opslag Duurzame Energie (ODE) zijn bijna € 41 mln achtergebleven bij de in de begroting geraamde inkomsten. Dit is 3,8% lager dan geraamd. Bij de bepaling van de ODE-tarieven dienen vooraf inschattingen te worden gemaakt voor onder andere het elektriciteits- en gasverbruik. Aangezien het gerealiseerde verbruik daarvan kan afwijken, zullen de daadwerkelijke opbrengsten in het algemeen iets afwijken van de geraamde opbrengsten.

ETS-Ontvangsten

In 2018 is de ETS-prijs gestegen en deze stijging is gepaard gegaan met zeer grote fluctuaties. In het laatste half jaar is de gemiddelde ETS-prijs veel sterker gestegen dan verwacht, waardoor de ETS-opbrengsten ruim € 280 mln hoger zijn uitgevallen dan geraamd.

Aardgasbaten

De ontvangen aardgasbaten zijn zo’n € 488 mln achtergebleven bij de in de begroting geraamde te ontvangen bedragen. De belangrijkste oorzaak hiervoor is de opbouw van voorzieningen door NAM en EBN zoals in de Kamerbrief over de budgettaire gevolgen van de gaswinning in Groningen van 18 september 2018 reeds aangekondigd (Kamerstuk 33 529, nr. 524). Het gaat daarbij bijvoorbeeld om voorzieningen ten behoeve van de versterkingsopgave en de bijdrage voor de Regio. NAM en EBN zijn verplicht om voorzieningen te nemen voor toekomstige uitgaven die qua omvang met voldoende zekerheid berekend kunnen worden.

1. Gewonnen volume aardgas kleine velden (in Nm3)

Bron: TNO

26 mld Nm3 26 mld Nm3 24 mld Nm3 22 mld Nm3 20 mld Nm3 18 mld Nm3 16 mld Nm3

2. Aantal boringen exploratie onshore en offshore

Bron: TNO

16 9 21 16 4 6 5

3. Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

19 18 32 17 16 8 7

4. Productie aardgas totaal (in Nm3)

Bron: TNO

74 mld Nm3 80 mld Nm3 66 mld Nm3 50 mld Nm3 48 mld Nm3 42 mld Nm3 35 mld Nm3

5. Euro/dollarkoers

Bron: CPB

1,28 1,33 1,33 1,11 1,11 1,13 1,18
6. Olieprijs (dollar/vat) Bron: CPB 111,7 108,7 101,4 52,5 43,3 54,0 70,9

7. Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

Bron: Gasterra

24,0 26,0 21,3 19,8 13,6 16,6 21,5

Toelichting op de begrotingsreserves

Begrotingsreserve Aardwarmte 21.554 100%
Begrotingsreserve duurzame energie 2.239.406 100%
Begrotingsreserve ECN verstrekte leningen 6.600 0%
Begrotingsreserve maatregelen CO2-reductie 500.000 0%

Begrotingsreserve Aardwarmte

Stand 1/1/2018 22,6
+ Storting
– Onttrekking 1,0
Stand per 31/12/2018 21,6

De begrotingsreserve voor de garantieregeling Geothermie is bedoeld om het budget voor deze regeling meerjarig in te kunnen zetten en een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te vangen. Om gebruik te kunnen maken van de garantieregeling Geothermie betalen marktpartijen een premie aan de uitvoerder van de regeling (RVO.nl) die wordt gestort in de begrotingsreserve. In 2018 zijn geen nieuwe garanties op basis van de garantieregeling door RVO.nl ingediend, zodat er ook geen stortingen van ontvangen provisies in de begrotingsreserve hebben plaatsgevonden.

Uit het toetsingskader van de garantieregeling aardwarmte blijkt dat, gelet op het risicoprofiel van de aardwarmtegaranties (tussen de 1,4% kans op volledige en 7,6% op gedeeltelijke mislukking), de huidige omvang van de begrotingsreserve samen met de over de verstrekte garanties te ontvangen provisies (7%) benodigd is om de komende jaren een gemiddeld garantieplafond van € 66,6 mln per jaar mogelijk te maken. Gelet op de uitstaande garanties en het genoemde risicoprofiel is de gehele reserve benodigd om mogelijke verliesdeclaraties op te kunnen vangen en is daarmee voor 100% juridisch verplicht.

Begrotingsreserve Duurzame energie

Stand 1/1/2018 1.774,7
+ Storting 537,7
– Onttrekking – 73,0
Stand per 31/12/2018 2.239,4

De begrotingsreserve Duurzame energie is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging bij projecten waaraan reeds subsidie is toegekend en reeds verplichte projecten die niet tot uitvoering komen en door andere projecten moeten worden vervangen met het oog op het bereiken van de doelstelling voor duurzame energieproductie. Het gaat hier om middelen ten behoeve van de MEP, SDE, SDE+, ISDE en de SDE+-projecten van de topsectoren energie (HER). Via de begrotingsreserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2018 is € 537,7 mln in de reserve gestort en € 73 mln aan de reserve onttrokken (Kamerstuk 34 210 XIII, nr. 4, antwoord op vraag 5).

MEP (algemene middelen) 23 16 2 34 – 2 73 100%
SDE (algemene middelen) 143 220 297 191 63 16 930
Tijdelijke onttrekking (MEP/SDE) – 20 – 77 – 77 – 73 – 247
SDE+ (ODE gefinancierd) 59 134 204 282 281 523 1.483 100%
Totaal 225 370 483 396 301 464 2.239 100%

Eind 2018 bedraagt de stand van de reserve € 2.239,4 mln. Daarvan is 100% juridisch verplicht. Bij de huidige inzichten is de in de meerjarencijfers beschikbare uitgavenruimte voorlopig toereikend voor de kasuitloop van de afgegeven beschikkingen. Naar de huidige inzichten, onder meer gebaseerd op de meerjarenramingen van RVO (de uitvoerder van de SDE+), zal de begrotingsreserve duurzame energie in de jaren tot en met 2020 nog toenemen, zij het in mindere mate dan de afgelopen jaren (indicatief: 2019 + € 150 mln, 2020 + € 150 mln). Met ingang van 2021 zal er een beroep moeten worden gedaan op de begrotingsreserve (indicatief: 2021 – € 160 mln), omdat de geraamde uitgaven de in de meerjarenramingen beschikbare kasmiddelen te boven gaan. Daarbij is nog geen rekening gehouden met intensiveringen – additionele middelen, noch extra uitgaven – in het kader van het Klimaatakkoord.

Begrotingsreserve ECN verstrekte leningen

Stand 1/1/2018 6,6
+ Storting 0
– Onttrekking 0
Stand per 31/12/2018 6,6

De middelen op de begrotingsreserve risicopremie ECN/NRG zullen worden aangesproken als ECN – al dan niet tijdelijk – (gedeeltelijk) niet kan voldoen aan de terugbetalingsverplichtingen volgens de in 2014 afgesloten leningsovereenkomst.

Deze reserve betreft uitsluitend een zekerstelling binnen de rijksbegroting. Derden kunnen geen beroep op deze middelen doen en daarmee zijn de middelen op deze reserve niet juridisch verplicht.

Begrotingsreserve maatregelen CO2-reductie

Stand 1/1/2018 0
+ Storting 500
– Onttrekking 0
Stand per 31/12/2018 500

Het kabinet zal mogelijk additionele maatregelen nemen om aanvullende CO2-reductie te realiseren. Omdat de aard en timing van de eventuele aanvullende maatregelen nog onzeker is, heeft het kabinet besloten deze eventuele maatregelen via een tijdelijke begrotingsreserve met een omvang van € 500 mln financieel mogelijk te maken. Andere departementen, zoals LNV, IenW en BZK kunnen ook een beroep doen op deze reserve voor CO2-reducerende maatregelen.

In afwachting van nadere besluitvorming zijn deze middelen nog niet juridisch verplicht.

ENERGIEBESPARING
MJA3 / MEE (EZK, art. 4) 3.061 4.242 3.053 3.799 2.368 1.431
EIA (FIN, fiscaal) 106.000 147.000 124.000 160.0001 147.000 13.000
Compensatie indirecte kosten ETS (EZK, art. 4) 31.765 45.008 53.477 36.895 62.000 – 25.105
Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EZK, art. 4) 5.822 6.170 7.809 0 7.809
Duurzame warmte (EZK, art 4) 262 0 0 0
Demo Schoon en Zuinig (LNV, art. 6) 911 1 0 0 0
Innovatieagenda Energie (LNV, art. 6) 640 1.096 1.102 3.010 3.093 – 83
Marktintroductie energie innovaties (MEI) (LNV, art. 6) 4.768 3.537 3.290 4.471 4.535 – 64
Energie-efficiëntie en hernieuwbare energie (LNV, art. 6) 3.275 6.124 3.984 4.233 400 3.833
Wet Milieubeheer energiebesparing (IenW, art. 19) 3.913 1.066 2.141 0 0 0
Openbare verlichting decentrale overheden (IenW, art. 19) 17 0 25 – 25
Revolverend fonds EGO (BZK, art. 4) 35.000 25.000 5.000 20.000
Bijdragen aan agentschappen (BZK, art. 4) 11.745 6.132 3.847 3.761 8.860 – 5.099
Energiebesparing verhuurders, uitvoering STEP (BZK, art.4) 816 105.677 196.763 – 91.086
Beleidsprogramma Energiebesparing (Subsidies en opdrachten) (BZK, art. 4) 5.000 4.000 6.500 3.935 2.525 1.410
Revolverend fonds Energiebesparing verhuurders (BZK, art. 4) 0 2.640 2.650 – 10
Energiebesparing Koopsector (BZK, art. 4) 7.383 39.900 3.349 21.100 – 17.751
Fonds Duurzaam Funderingsherstel (BZK, art. 4) 20.000 0 0 0
HERNIEUWBARE ENERGIE
MEP (EZK, art. 4) 362.995 288.426 149.960 25.492 54.991 – 29.499
SDE/SDE+ (EZK, art.4) 323.059 614.493 873.641 1.101.941 1.674.623 – 572.682
Storting in begrotingsreserve duurzame energie (EZK, art. 4) 503.423 473.061 377.819 537.740 0 537.740

Storting in begrotingsreserve

Garantieregeling Aardwarmte (EZK, art. 4)

1.922 1.012 833 0 4.700 – 4.700
InvesteringsSubsidie Duurzame Energie (EZK, art.4) 18.018 50.927 69.864 0 69.864
ENERGIE-INNOVATIE
Topsector Energie (EZK, art. 4) 36.516 38.915 38.791 63.400 60.403 2.997
Demonstratieregeling Energie-innovaties (EZK, art. 4) 10.153 19.330 21.931 28.197 48.000 – 13.803
Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (EZK, art. 4) 860 6.600 – 5.740
Innovatiemiddelen SDE+ (EZK, art. 4) 21.138 31.497 30.934 30.665 48.320 – 17.655
MOBILITEIT
Elektrisch rijden (EZK, art. 4) 1.541 844 538 232 0 232
Elektrisch rijden (IenW, art. 21) 750 1.861 1.111
Lean and Green Personal Mobility (IenW, art. 14) 540 216 0 0 0
Bewustwordingscampagne «Hopper» (IenW, art. 14) 50 35 0 35
Organisatiekosten Green Deal Autodelen (IenW, art. 14) 60 54 20 18 (green deal nieuwe draaien) en 67 (follow up green deal autodelen) 50 35
Campagne veilige, zuinige, stille banden op spanning (IenW, art. 19) 172 98 13 700 (deels vanuit klimaat- enveloppe gelden) 0 700
Nationale benchmark duurzame mobiliteit (IenW, art. 14) 0 0 0
Diverse beleidsonderzoeken duurzame mobiliteit (IenW, art. 14) 0 0 0
Werkgeversaanpak mobiliteit (IenW, art. 14) 36 0 0 0
OVERIGE
Bijdrage RVO.nl uitvoeringslasten Energieakkoord (EZK, art. 4) 5.200 5.200 6.263 5.434 5.200 – 234
Uitvoeringskosten Revolverend Fonds Energiebesparing Verhuurders (RVO.nl) (BZK, art. 4) 353 88 61 8 414 – 406
1 Voorlopige cijfers Ministerie van Financiën

5. Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

Algemene doelstelling

De inwoners van Groningen hebben dagelijks te maken met de gevolgen van de gaswinning. Dit brengt gevoelens van angst, frustratie en onzekerheid met zich mee. Voor het kabinet staan de veiligheid, het goed afhandelen van schade en het creëren van perspectief voor de inwoners voorop.

In 2018 zijn belangrijke afspraken gemaakt.

1. Op 29 maart 2018 heeft het kabinet besloten de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig te beëindigen (Kamerstuk 33 529, nr. 457).

2. De afhandeling van schade is onder publieke regie gebracht door de instelling van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) (Kamerstuk 33 529, nr. 423). De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) regisseert de noodzakelijke versterking.

3. Het kabinet heeft samen met de regio Groningen een nationaal Programma vastgesteld om Groningen toekomstperspectief te bieden. Hiervoor wordt over de komende jaren in totaal € 1,15 mld beschikbaar gesteld.

Rol en verantwoordelijkheid

De opgave in Groningen is een nationale opgave van Rijk, NCG, provincie en gemeenten, waarbij de NAM op afstand van de noodzakelijk onafhankelijke besluitvorming en uitvoering wordt geplaatst. De gezamenlijke opgave heeft in 2015 geresulteerd in het bestuursakkoord «Vertrouwen op herstel en herstel van vertrouwen» (Kamerstuk 33 529, nr. 28) en enkele aanvullingen op dit akkoord (Kamerstuk 33 529, nr. 96 en Kamerstuk 33 529, nr. 98). De afspraken in deze bestuursakkoorden zagen mede op de intensivering, verbreding en versnelling van de inzet van betrokken overheden door middel van publieke regie in de vorm van een Nationaal Coördinator Groningen (NCG).

De NCG is conform het Instellingsbesluit ingesteld door de Minister van EZK (Stcrt. 2015, nr. 12511). De Nationaal Coördinator Groningen zorgt in dialoog met alle maatschappelijke en bestuurlijke stakeholders voor een planmatige en daadkrachtige regie en sturing op een duurzame versterking van het aardbevingsgebied. Schadeafhandeling vindt nu onder publieke regie van het Rijk plaats. Op 31 januari 2018 is het nieuwe schadeprotocol vastgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 423) waarbij de afhandeling van schade publiek is gemaakt. Voor het definitief publiekrechtelijk organiseren van de schadeafhandeling is een wetsvoorstel in voorbereiding.

Beleidsconclusies

Versterken

Op verzoek van de Minister is aan SodM, KNMI, TNO, NEN-commissie advies gevraagd en aan de Mijnraad een overkoepelend advies gevraagd wat de gevolgen zijn van een versneld stoppen van de gaswinning voor de veiligheid van de bewoners. De Mijnraad heeft geconcludeerd dat de versnelde afbouw van gaswinning in het Groningerveld, samen met nieuwe inzichten, meer gerichte versterkingsoperatie mogelijk is geworden waardoor de situatie sneller veilig is. Op 2 juli hebben Rijk, provincie en gemeenten het besluit genomen om de adviezen van de Mijnraad als basis te nemen voor de herijking van de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 498).

De nationaal Coördinator Groningen heeft vervolgens op verzoek van haar opdrachtgevers (Rijk, provincie Groningen en tien aardbevingsgemeenten) de praktische effecten van het Mijnraadadvies op de versterkingsopgave in kaart gebracht: het «Plan van Aanpak Mijnraadadvies – Veiligheid voorop en de bewoner centraal». Dit plan is gepubliceerd op 22 november 2018. Het plan is leidend voor de uitvoering van de versterkingsopgave die in 2019 start zal gaan. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan de meest risicovolle gebouwen.

De meest recente halfjaarrapportage van de NCG geeft aan dat in 2018 in samenwerking met het Centrum Veilig Wonen (CVW); 3.600 inspecties zijn uitgevoerd en 549 versterkingsadviezen zijn opgeleverd. Er zijn 132 woningen en 536 risicovolle gebouwelementen (PRBE’s) versterkt in 2018.

In het Heft in Eigen Hand programma zijn 9 versterkingen gerealiseerd in 2018 en 2 woningen opgekocht door NAM. In het Eigen Initiatief programma zijn 200 versterkingsadviezen opgeleverd.

In 2018 is begonnen met de voorbereiding van een zorgprogramma. Dit zal in 2019 verder worden uitgewerkt. In aanloop daar naar toe zijn 70 gebouwen geïnspecteerd.

In 2018 zijn de voorbereidingen getroffen voor de oprichting van het woonbedrijf. Dit heeft in januari 2019 plaats gevonden. Het woonbedrijf voert het koopinstrument uit waarmee bewoners in het gebied hun woning kunnen verkopen.

Schade

Schadeafhandeling is in 2018 onder publieke regie geplaatst. Op 31 januari 2018 is het nieuwe schadeprotocol vastgesteld en het Besluit Mijnbouwschade Groningen gepubliceerd (Kamerstuk 33 529, nr. 423). Als gevolg hiervan kunnen bewoners sinds 19 maart 2018 voor fysieke schade aan woningen terecht bij de onafhankelijke Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). Dit is een tijdelijke constructie. De definitieve publiekrechtelijke organisatie van schadeafhandeling wordt geregeld in het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade.

Na het Besluit Mijnbouwschade van 31 januari 2018 is de RVO begonnen met het inrichten van een ondersteunende organisatie voor de TCMG. RVO heeft hierdoor begin 2018 aanloopkosten gemaakt om de schadeafhandeling op te bouwen. Dit gaat onder andere om eenmalige investeringen in ICT en huisvesting.

De TCMG opende haar loket op 19 maart 2018. Bij opening van het loket waren er 13.472 openstaande schademeldingen. Op 24 december 2018 had TCMG 2.375 schademeldingen afgehandeld. Er waren toen nog 16.378 openstaande schademeldingen.

De TCMG werkt aan versnellingsopties. Het grootste knelpunt ten aanzien van de snelheid van de schadeafhandeling was de beschikbaarheid van onafhankelijk deskundigen. In de periode voor het zomerreces lag het aantal schade-opnames rond de 40 per week. De TCMG heeft het aantal onafhankelijke deskundigen per december 2018 sterk verhoogd. Dit leidt tot een toename tot gemiddeld 400 opnames per week. De actuele stand van zaken is te volgen via: www.schadedoormijnbouw.nl/cijfers.

De arbiters bodembeweging nemen sinds 1 september 2018 geen nieuwe zaken meer aan. Er zijn 926 gevallen binnengekomen in 2018. De Commissie Bijzondere Situaties (CBS) heeft in 2018 30 nieuwe meldingen ontvangen en 18 zaken afgehandeld. Van de 30 meldingen in 2018 zijn er 18 afgehandeld en heeft CBS 7 woningen laten opkopen door NAM.

Nationaal Programma Groningen

Er is een ambitieuze meerjarige aanpak voor het toekomstperspectief van Groningen vastgesteld. Dit is een gezamenlijk plan van Rijk en regio met daarbij passende meerjarige financiering van € 1,15 mld. Het Nationaal Programma Groningen wordt gefinancierd door Rijk en NAM. Op 28 mei 2018 is hiertoe een akkoord gesloten met de aandeelhouders van de NAM. Onderdeel hiervan is dat de NAM € 500 mln bijdraagt aan de toekomstvisie voor Groningen en maximaal € 30 mln aan het voortzetten van de opkoopregeling.

De eerste € 50 mln bestemd voor de eerste projecten binnen het Nationaal Programma Groningen is in 2018 bij Najaarsnota nog overgemaakt aan het Provinciefonds. Het kabinet heeft dit budget beschikbaar gesteld voor een aantal projecten waarmee sociale, mentale en gezondheidsondersteuning is gestart. Daaronder een interlevensbeschouwelijk team van geestelijk verzorgers, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie Dik-Faber c.s..

Daarnaast is in 2018 voor de komende drie jaar € 100.000,– per jaar beschikbaar gesteld voor een interlevensbeschouwelijk team van geestelijk verzorgers. Daarmee geef ik uitvoering aan het verzoek daartoe in de motie-Dik Faber c.s. (Kamerstuk 34 957, nr. 38).

VERPLICHTINGEN 23.005 58.215 93.427 38.760 54.667
Waarvan garantieverplichtingen
Waarvan overige verplichtingen 23.005 58.215 93.427 38.760 54.667
UITGAVEN 8.470 47.099 80.908 38.760 42.148
Subsidies 0 33.918 5.536 25.160 – 19.624
Verduurzamingsopgave uit aardgasbaten 33.916 150 10.000 – 9.850
Verduurzamingsopgave overig (kader relevante uitgaven) 2 4.036 10.160 – 6.124
Instrumentarium woningmarkt 1.350 5.000 – 3.650
Inkomensoverdrachten 0 0 7.710 0 7.710
Schadevergoedingen 7.710 0 7.710
Opdrachten 8.320 13.132 18.540 13.600 4.940
Onderzoek 2.404 5.450 3.841 7.000 – 3.159
Werkbudget 5.916 7.682 14.538 6.600 7.938
Projecten Overheidsdienst Groningen 161 0 161
Bijdragen aan agentschappen 150 48 49.122 0 49.122
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 150 48 47.493 0 47.493
Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen 1.629 0 1.629
Ontvangsten 0 225 34.185 0 34.185
Schadevergoedingen 2.397 0 2.397
Uitvoeringskosten schade 21.568 0 21.568
Ontvangsten NCG 10.220 0 10.220
Diverse ontvangsten 0 0 0

Toelichting op de verplichtingen en de uitgaven

Algemeen

De instrumenten verduurzamingsopgave uit aardgasbaten, instrumentarium woningmarkt, onderzoek en werkbudget beschikken over een 100% eindejaarsmarge. Dit houdt in dat budget dat in een bepaald jaar niet wordt benut, kan worden meegenomen naar volgende jaren en derhalve beschikbaar blijft voor uitvoering van het meerjarenprogramma. Op deze wijze heeft het kabinet bij de vorming van het meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen rekening gehouden met de complexe en deels onvoorspelbare opgave waar de NCG voor staat en wordt de nodige flexibiliteit geboden zodat het budget meerjarig optimaal kan worden aangewend (Kamerstuk, 33 529, nr. 256).

Het instrument verduurzamingsopgave overig kent geen 100% eindejaarsmarge. Het budget blijft binnen de EZK-begroting voor toekomstige jaren beschikbaar voor de uitvoering van de subsidieregeling energiebesparing bij versterking.

Subsidies

De verduurzamingsopgave uit aardgasbaten financiert de waardevermeerderingsregeling waarbij bij een schade van € 1.000 of meer een subsidie beschikbaar is tot maximaal € 4.000 ten behoeve van het verduurzamen van de woning. In 2016 is hiervoor een eerste voorschot overgemaakt naar de uitvoerder van deze regeling Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN).

Deze regeling is gekoppeld aan de schademeldingen. Vanaf 31 maart 2017 tot 19 maart 2018 heeft de schadeafhandeling stilgelegen vanwege het opstellen van een nieuw schadeprotocol. Op 19 maart 2018 heeft de TCMG de schadeafhandeling overgenomen. Vanaf die datum is de afhandeling weer op gang gekomen. Vanaf december 2018 is de schadeafhandeling aanzienlijk versneld door de inhuur van grotere aantallen schade-experts. Vanwege dit vertraagde proces van schadeafhandeling zijn er in 2017 en 2018 nauwelijks aanvragen gedaan voor de waardevermeerderingsregeling. Hierdoor lopen de uitgaven sterk achter. Er zijn er nog voldoende middelen beschikbaar voor de uitvoering van deze regeling.

Op de post verduurzamingsopgave overig (kader relevant) staan de middelen die beschikbaar zijn voor het verduurzamen bij versterken tot een bedrag van € 7.000,– per woning. Deze regeling «energiebesparing bij versterking» is in mei 2018 opengesteld. Een eerste voorschot van circa € 4 mln is overgemaakt naar SNN voor de uitvoering van deze regeling. De versterking is in 2018 niet voldoende op gang gekomen, waardoor de uitgaven achterbleven. De verwachting is dat de versterkingsoperatie in 2019 goed op gang komt, waardoor de uitgaven voor deze subsidieregeling aanzienlijk zullen toenemen.

Het instrumentarium woningmarkt beschrijft de middelen die beschikbaar zijn voor de operationele kosten van het woonbedrijf. Het woonbedrijf is in 2019 statutair opgericht. Er zijn daarom in 2018 geen uitgaven gedaan. In 2018 is er een bijdrage van € 1,35 mln geweest aan de pilot financiering en onderhoud van Rijksmonumenten in de aardbevingsregio. Dit programma wordt gefinancierd door het Ministerie van Onderwijs en Cultuur (€ 4 mln) en door Provincie en EZK/NCG (elk € 1,35 mln).

Inkomensoverdrachten

De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) heeft – via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) – in 2018 voor € 7,7 mln aan schadevergoedingen uitgekeerd. Een belangrijk deel van deze schadevergoedingen, € 5,3 mln is in het laatste kwartaal uitgekeerd.

Opdrachten

Er is in 2018 voor circa € 3,8 mln uitgeven aan onderzoek. Dit betreft uitgaven voor CBS onderzoek woningmarkt, onderzoek in het kader van de industrie, bijdragen aan het EPI-kenniscentrum, GGD plan van aanpak en het (vervolg)onderzoek van de RUG naar psychosociale gevolgen van aardbevingen, onderzoek normering gebouwen (NEN), kennisplatform bouwen en versterken en onderzoek oorzaak schaden.

Onderdeel van de uitgaven voor het werkbudget is de bijdrage aan compensatie voor gemeenten en provincie t.b.v. aardbeving gerelateerde werkzaamheden. Deze is in 2018 met € 6 mln opgehoogd naar € 10 mln.

De overige uitgaven van € 4,5 mln hebben met name betrekking op bijdragen aan maatschappelijke groeperingen, validatiekosten voor inspectie- en engineeringskosten van de versterkingsoperatie, procesinrichtingskosten versterkingsoperatie, communicatie, de kosten voor de Arbiters Bodembeweging en de ondersteuning van de Onafhankelijk Raadsman.

In de loop van 2018 zijn diverse wijzigingen doorgevoerd die hebben geresulteerd in een budget van € 17,6 mln. De belangrijkste aanvulling betreft de bijdrage van NAM van € 10 mln (hieronder nader toegelicht), de eindejaarsmarge 2017 en een bijdrage van € 6 mln ten behoeve van de verhoging van de compensatie aan gemeente en Provincie.

In de begroting is aangeven dat voor zover noodzakelijk onder het werkbudget aanvullend budget beschikbaar is voor personeel en materieel. In 2018 is hiervan gebruik gemaakt door € 6,7 mln van het werkbudget hiervoor in te zetten.

Bijdrage aan agentschappen

In de post Rijksdienst Ondernemend Nederland (RVO) zijn de bedragen opgenomen die zijn uitgegeven ten behoeve van geodiensten. Daarnaast is er € 47,5 mln bevoorschot aan RVO en € 39,9 mln daadwerkelijk uitgegeven ten behoeve van de uitvoering van de schadeafwikkeling door RVO.nl in opdracht van TCMG. Het restant van € 7,6 mln wordt ingezet in 2019. RVO heeft in 2018 aanloopkosten gemaakt om de schadeafhandeling op te bouwen. Dit gaat onder andere om eenmalige investeringen in ICT en huisvesting.

RVO geeft deze kosten uit en kosten worden per kwartaal achteraf gefactureerd aan de NAM. De relatief lage uitgaven voor schade-uitkeringen worden veroorzaakt omdat de afhandeling van de schademeldingen heeft stilgelegen tussen 31 maart 2017 en 19 maart 2018. Op 19 maart 2018 heeft de TCMG de schadeafhandeling overgenomen en is de afhandeling weer op gang gekomen. Vanaf december 2018 is de schadeafhandeling aanzienlijk versneld door de inhuur van grotere aantallen schade-experts. De TCMG werkt op dit moment aan allerlei versnellingsmaatregelen.

Ontvangsten

Het Ministerie van EZK financiert de uitvoeringskosten en de kosten voor schadevergoedingen voor richting de TCMG en brengt deze per kwartaal achteraf in rekening bij de NAM.

De kosten voor RVO/TCMG over 2018 waren € 39,9 mln. In 2018 is een bijdrage van de NAM ter grootte van € 21,6 mln in de uitvoeringskosten van RVO/TCMG ontvangen. De resterende € 18,3 mln wordt in het eerste kwartaal 2019 bij de NAM gedeclareerd.

RVO.nl heeft in 2018 daadwerkelijk € 7,7 mln aan schade-uitkeringen gerealiseerd. In 2018 is een bijdrage ter grootte van € 2,4 mln van de NAM ten behoeve van schade-uitkeringen ontvangen. De resterende € 5,3 mln wordt in het eerste kwartaal 2019 bij de NAM gedeclareerd.

Tenslotte is een incidentele bijdrage van de NAM ontvangen van € 10 mln voor door de NCG verrichte werkzaamheden die in het verlengende lagen van de aansprakelijkheid van de NAM. Dit gaat bijvoorbeeld om complexe schadeafhandeling en bewonersbegeleiding.

6. Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Algemene doelstelling

LNV streeft naar internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige, en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van LNV is verantwoordelijk voor:

Stimuleren

• Het versterken van de positie van de Nederlandse agro-, visserij- en voedselketens, het stimuleren van groene economische groei via energie- en klimaatbeleid voor de landbouw en het bevorderen van transparantie en ketenverantwoordelijkheid in de Nederlandse agro- visserij- en voedselketens.

• Het stimuleren van een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid, voedselkwaliteit op Europees en mondiaal niveau evenals het bijdragen aan het Europese en internationale landbouw- en visserijbeleid.

• Het stimuleren van kennisontwikkeling, innovatie en nieuwe technologieën voor de maatschappelijke opgaven op het terrein van agro en natuur.

• Het stimuleren van verduurzaming van de productie en de consumptie van dierlijke en plantaardige producten door middel van nieuwe vormen van ketensamenwerking en nieuwe marktstrategieën.

• Het zeker stellen van gewasbescherming, evenals het borgen en verbeteren van plant- en diergezondheid en dierenwelzijn.

Regisseren

• Het borgen van voedselveiligheid. Producenten en partijen uit de voedselketen zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid van hun producten en productiewijze. De Minister voor MZS is verantwoordelijk voor wetgeving voor voedselveiligheid, met uitzondering van wetgeving voor het slachten van dieren en het keuren en uitsnijden van vlees, waar de Minister van LNV verantwoordelijk voor is.

Uitvoeren

• Het doen uitvoeren van een effectief beleid ter realisatie van de doelstellingen uit de Europese regelgeving.

• Het uitvoeren van adequaat veterinair en fytosanitair beleid.

• Het uitoefenen van toezicht en het handhaven van de regelgeving op het gebied van dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn, mest, natuur en voedselveiligheid (primaire productie en slachterijfase).

• Het uitvoeren van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid.

Beleidsconclusies

Onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste gerealiseerde resultaten met betrekking tot de begroting van 2018.

Mestbeleid

Met ingang van 2018 is het fosfaatrechtenstelsel in werking getreden om te kunnen borgen dat de fosfaatproductie van de melkveehouderij onder het sectorale fosfaatplafond blijft.

Plantaardige productie en plantgezondheid

In 2018 is de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 «Naar weerbare plant en teeltsystemen» aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 27 858, nr. 417). Deze visie is samen met de maatschappelijke partners van het Platform Duurzame Gewasbescherming opgesteld en verbindt de verschillende visies en ambities van die partners die in 2017 en 2018 zijn verschenen. Deze visie geeft richting aan de verdere verduurzaming van de gewasbescherming door te focussen op weerbare plant en teeltsystemen, verbinden van natuur aan land- en tuinbouw en terugdringen van emissies naar milieu en residuen op producten.

Diergezondheid

Het sectorspecifieke antibioticabeleid in de dierhouderij is in 2018 gecontinueerd en de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) constateert dat in alle sectoren veel bedrijven het lage gebruik in 2017 hebben weten te consolideren en in een aantal gevallen nog verder hebben weten te verlagen. De reductiedoelstelling van 70% ten opzichte van het gebruik in 2017 staat nog. In 2018 is LNV op basis van een benchmark gesprekken gestart met de vleeskalver-, varkens- en vleeskuikensector om te komen tot sectorspecifieke reductiedoelstellingen.

Het actieplan brandveilige stallen 2018–2022 is tot stand gekomen en naar de Tweede Kamer verstuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 988). Verder is de beleidsbrief dierenwelzijn voltooid (Kamerstuk 28 286, nr. 991).

Voedsel en Kennis

Uit de in 2018 uitgebrachte Monitor Duurzaam Voedsel blijkt dat in 2017 de Nederlandse consument (weer) meer geld heeft besteed aan duurzamer geproduceerd voedsel. Het aandeel duurzaam voedsel is daarmee op 11% uitgekomen.

In 2018 is de Kennisbasis voor Wageningen Research structureel versterkt op de velden die van belang zijn voor het toekomstig LNV-beleid. De benutting van kennis en innovatie bij boeren en in groen onderwijs, die onder andere voortkomt uit topsectoren en andere samenwerkingsinitiatieven, leidt tot een duurzamere productie van voedsel. Het Groenpact inclusief de centers (Centre of Expertise, Centrum voor Innovatief Vakmanschap) en het Borderless Network dragen bij aan de inhoudelijke vernieuwing van het onderwijs en de doorwerking van kennis in de praktijk. Hiermee wordt een betere aansluiting van het onderwijs bij de beleidsopgaven gerealiseerd, zo blijkt ook uit de evaluaties in 2018 van de eerste fase van het Groenpact en de centers35.

Klimaat

In de loop van 2018 zijn middelen uit de Klimaatenvelop toegevoegd aan de begroting voor de opgaven voor de CO2 glastuinbouw, methaan en slimmer landgebruik (bodemkoolstof en bos). De middelen zijn onder andere ingezet voor subsidies energiebesparende schermen in kassen, het realiseren van een aantal duurzame demokassen, methaan pilots, demo’s en onderzoek, bodemonderzoek en maatregelen en pilots op het terrein bos en klimaat.

1. Maatschappelijke appreciatiescore1

Bron: TNS/NIPO

7,6 Geen meting 7,6 Geen meting 7,7 Geen meting

2. Mate van vertrouwen consumenten in voedsel2

Bron: NVWA monitor

3,2 Geen meting 3,2 Geen meting Geen meting 3,3
Export van agrarische producten uit Nederland3 (bedragen x € mln.) – Duitsland 21.079 20.820 20.711 22.229 23.365 22.780
– België 8.479 8.652 8.581 9.317 10.373 10.220
– Verenigd Koninkrijk 7.843 8.067 8.269 8.461 8.621 8.580
– Frankrijk 7.481 7.122 3.183 7.129 8.048 7.710
– Italië 3.787 3.480 6.714 3.409 3.701 3.450
– Overige landen 32.287 33.561 33.926 34.973 37.594 37.560
Totaal 80.956 81.702 81.384 85.517 91.703 90.300

1 Indicator betreft de maatschappelijke waardering onder de Nederlandse bevolking van de landbouw vastgelegd in een rapportcijfer. Meting vindt vanaf 2013 om de twee jaar plaats.

2 De NVWA meet op een schaal van 1–5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel. Meting vindt om de 2 jaar plaats. De NVWA heeft in 2017 geen onderzoek uitgevoerd naar de mate van vertrouwen van consumenten in voedsel. Dit onderzoek is nu in 2018 uitgevoerd.

3 Het betreft hier de export van primaire en secundaire agrarische producten. Uitgesloten zijn dus de tertiaire goederen, zoals bijvoorbeeld melkrobots. De exportcijfers aangaande het afgelopen jaar, zijn voorlopig en nog niet helemaal stabiel. Daarnaast worden bij berekeningen van exportcijfers door de statische bureaus soms lichte correcties in eerdere jaren doorgevoerd.

Bron: Wageningen economic research en het CBS

Percentage integraal duurzame stallen 0% 2008 15% 15% Nog niet bekend ten tijde van publicatie 18% Wageningen UR Livestock Research/Monitoring integraal duurzame stallen
Totale CO2-emissie glastuinbouw1 Circa 7,5 Mton 2013 5,9 6,7 Mton Nog niet bekend ten tijde van publicatie 6,6 Mton 4,6 Mton2 2020 Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw 2017

Energie-efficiency index

voedings- en genot-middelenindustrie (VGI)3

100% 2005 80% 80% Nog niet bekend ten tijde van publicatie 78% 70% 2020 RVO.nl

1 De totale CO2-emissie van de glastuinbouw steeg in 2017 met 0,3 Mton naar 5,9 Mton.

2 De convenantspartijen hebben op basis van resultaten van de evaluatie van de CO2 sturing (zie Kamerstuk 32 813, nr. 149) afgesproken het CO2-doel voor 2020 technisch aan te scherpen van 6,2 Mton naar 4,6 Mton.

3 De voedings- en genotmiddelenindustrie ligt qua energie-efficiency op schema. Hoe lager het percentage, hoe efficiënter.

Mate van afname van antibiotica- in de dierhouderij1 Antibiotica-verkoop in 2009 2009 63,4% Was niet bepaald Nog niet bekend ten tijde van publicatie Is nog niet bepaald 70% reductie (ten opzichte van 2009) Is nog niet bepaald SDa
1 Uit de jaarlijkse rapportage van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) blijkt dat de verkoop van antibiotica in de periode 2009–2016 is gedaald met 63,4%.
Nalevingsniveau HACCP-verplichting 80% April 2009 90,6% 88% 90% 2018 NVWA

In 2018 hebben de vleesproductiebedrijven waarvoor de Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP) verplicht is, voldaan aan 90,6% van de HACCP regels op de inspectielijst van de NVWA.

Verhouding duurzame- totale investeringen 28% 2014 34% 27% Nog niet bekend ten tijde van publicatie 29% 30% 2017 LEI

Bovenstaande indicator betreft de verhouding tussen de bedragen in duurzame investeringen en de totale investeringen in de landbouw, tuinbouw en visserij. Voorbeelden van duurzame investeringen in de land- en tuinbouw zijn Groen Label Kassen en Maatlat Duurzame Veehouderij stallen.

1 Klanttevredenheid 8,7 2016 8,3 8,6 8,8 8 2020 WR
2 Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties 97% 2016 97% 97% >90% >80% 2020 WR
3 Percentage innoverende agrarische bedrijven 10,8% 2005 10% Publicatie in 2019 10% 10% 2018 WR

Ad. 1. en 2. De scores in bovenstaande tabel geven de gerealiseerde waarden van klanttevredenheid en kennisbenutting voor het onderzoek dat WR in opdracht uitvoert.

Ad 3. De indicator innoverende agrarische bedrijven geeft het percentage bedrijven weer die product- of procesinnovaties hebben doorgevoerd. Het gaat om bedrijven die als eerste iets nieuws hebben geïmplementeerd en om innovatieve volgers.

VERPLICHTINGEN 729.130 623.541 673.900 662.357 733.422 703.311 30.111
Waarvan garantieverplichtingen 28.537 28.430 37.690 49.379 44.715 123.015 – 78.300
Waarvan overige verplichtingen 700.593 595.111 636.210 612.978 688.707 580.296 108.411
UITGAVEN 660.124 667.686 642.217 614.513 661.414 586.388 75.026
Subsidies 78.379 90.430 103.230 47.117 134.104 35.919 98.185
Duurzame veehouderij 6.256 14.088 10.702 16.464 2.883 111 2.772
Investeringsregeling duurzame stallen\ vanaf 2017 Stoppersregeling fosfaatreductieplan 1.476 7.663 6.719 14.475 2.155 2.155
Regeling fijnstofmaatregelen 1.491 3.261 3.077 1.246 583 583
Overig 3.289 3.164 906 744 145 111 34
Plantaardige productie 12.724 9.562 9.917 7.496 8.927 5.146 3.781
Energie-efficiency en hernieuwbare energie glastuinbouw (EHG), voorheen (IMM) 6.124 3.984 4.233 400 3.833
Marktintroductie energie innovaties (MEI) 8.642 4.788 3.537 3.290 4.471 4.535 – 64
Overig 4.082 4.774 256 221 223 211 12
Visserij 5.416 6.229 3.729 7.195 1.728 5.055 – 3.327
Regelingen onder het nieuwe EFMZV 5.017 2.304 6.970 1.728 5.055 – 3.327
Overige (uitfinanciering regelingen onder EVF) 5.416 1.212 1.425 225 0
Agrarisch ondernemerschap 8.824 9.496 4.972 5.695 5.821 5.318 503
Brede weersverzekering 1.403 3.550 4.672 5.651 5.684 5.318 366
Investeringsregeling Jonge Agrariërs 2.235 3.940 300 44 42 42
Overig 5.186 2.006 95 95
Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie 2.091 3.416 586 34 100.749 645 100.104
o.a. onderzoeksprogrammering, onderwijs en topsectoren1 2.091 3.416 586 34 100.749 645 100.104
Apurement 35.247 11.799 65.329 8.312 8.881 0 8.881
Regeling apurement 35.247 11.799 65.329 8.312 8.881 8.881
Begrotingsreserves 3.001 32.472 8.003 1.920 5.115 0 5.115
Begrotingsreserve landbouw 2.511 3.525 1.812 0
Storting begrotingsreserve apurement 490 28.947 8.003 108 1.782 1.782
Storting begrotingsreserve visserij 3.333 3.333
Garanties 27.191 33.862 6.652 2.682 3.904 5.140 – 1.236
Storting bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit 3.056 3.008 3.008 632 2.592 2.015 577
Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit 24.135 28.347 3.644 2.050 1.312 3.125 – 1.813
Garantstelling Marktintroductie Innovaties (GMI) 2.507
Opdrachten 156.959 136.504 121.118 117.395 42.121 103.930 – 61.809
Duurzame veehouderij 2.908 4.282 4.044 2.896 2.333 2.498 – 165
Mestbeleid 13.007 9.161 3.411 2.950 2.744 481 2.263
Plantaardige productie 5.334 1.057 1.462 1.416 3.275 3.351 – 76
Plantgezondheid 1.605 1.758 1.666 1.360 4.103 2.067 2.036
Diergezondheid en dierenwelzijn 9.075 8.044 9.301 6.680 7.482 5.145 2.337
Voedselveiligheid- en kwaliteit/Voedselagenda 5.909 3.820 5.562 4.412 7.417 19.435 – 12.018
Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid 4.382 1.741 4.695 11.138 2.452 2.641 – 189
Visserij 1.388 3.398 1.683 1.243 271 130 141
Agrarisch ondernemerschap 2.547 2.849 1.728 2.114 1.227 2.507 – 1.280
Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie 110.804 100.394 87.566 83.189 10.817 65.675 – 54.858
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s 105.610 82.746 78.720 79.327 95.562 82.181 13.381
Medebewind en overige voormalige publieke PBO-taken 25.477 4.774 1.535 1.144 1.204 1.510 – 306
Wageningen Research 77.341 75.221 75.232 74.443 91.502 77.013 14.489
College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden 2.792 2.751 1.953 3.740 2.856 988 1.868
Centrale Commissie Dierproeven 0 738 – 738
ZonMW dierproeven 0 1.932 – 1.932
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken 3.145 14.064 12.253 21.263 4.387 10.217 – 5.830
Diergezondheidsfonds 3.145 14.064 12.253 21.263 4.387 10.217 – 5.830
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 10.647 10.519 10.042 9.975 8.333 10.026 – 1.693
FAO en overige contributies 10.647 10.519 10.042 9.975 8.333 10.026 – 1.693
Bijdragen aan agentschappen 278.193 299.561 310.202 336.754 373.004 312.609 60.395
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 130.740 141.829 152.451 157.072 177.446 161.858 15.588
Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland 138.948 149.999 148.985 165.342 180.756 137.337 43.419
Dienst Landelijk Gebied 222 0
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu 897 6.827 7.232 5.923 1.309
Rijksrederij 8.283 7.733 7.869 7.513 7.570 7.491 79
ONTVANGSTEN 357.416 123.539 136.431 110.457 67.271 41.026 26.245
Agroketens 3.430 267 1.015 10.222 10.563 10.563
Mestbeleid 5.884 3.324 10.724 6.917 4.248 7.209 – 2.961
Diergezondheid en dierenwelzijn 3.327 2.399 3.165 6.580 5.897 500 5.397
Plant- en diergezondheid 605 328 679 253 177 177
Agrarische innovatie en overig 707 1.800 754 268 297 245 52
Voedselveiligheid en kwaliteit 94 46 3 3
Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid 227.930 40.697 20.411 14.428 6.377 5.926 451
Visserij 8.891 9.154 7.496 5.688 4.362 6.993 – 2.631
Agrarisch ondernemerschap 11.331 1.463 245 1.218
Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie 20.177 13.617 13.307 23.326 13.858 12.157 1.701
Garanties (provisies Borgstellingsfaciliteit) 2.004 1.696 2.008 2.682 1.885 2.925 – 1.040
Agentschappen 15 5.689 3.089 471 5.520 5.520
Onttrekkingen begrotingsreserves 83.995 44.490 73.765 28.290 12.621 5.071 7.550
1 Bij nota van wijziging (Kamerstuk 34 775 XIII, 8) is het vakdepartementale onderwijsbeleid vanuit artikel 7 toegevoegd aan artikel 6. Bij de overheveling van de stelselverantwoordelijkheid voor het Groen onderwijs naar OCW in 2017 zijn tussen LNV en OCW afspraken gemaakt over de inhoudelijke betrokkenheid van LNV bij het Groen onderwijs.

Toelichting op de verplichtingen

De hogere verplichtingen van € 30,1 mln zijn een saldo. Voor circa € 78,3 mln zijn er minder garantieverplichtingen aangegaan dan het plafond voor leningen waarop een garantstelling van de Borgstelling MKB landbouwkredieten rust. De hogere realisatie op reguliere verplichtingen ten opzichte van de begroting komt daarmee op circa € 108,4 mln. De belangrijkste verklaringen voor de hogere verplichtingen zijn de volgende:

Het bedrijfsleven heeft bijgedragen aan de uitvoering van het fosfaatreductieplan (€ 16,9 ml; zie toelichting agentschappen). Er zijn in de loop van 2018 middelen toegevoegd uit de enveloppes van het regeerakkoord voor Toegepast onderzoek en innovatie (€ 17,8 mln), Klimaat (€ 37,9) en Natuur en waterkwaliteit (zesde actieprogramma nitraatrichtlijn € 10,7 mln) ten laste waarvan verplichtingen zijn aangegaan aan onder meer Wageningen Research (zie toelichting opdrachten/kennisontwikkeling en agrarische innovatie) en RVO (zie bijdragen aan agentschappen). Verder zijn er verplichtingen aangegaan aan RIVM (€ 1,8 mln) waarvoor budget werd toegevoegd uit andere begrotingsartikelen en departementen (zie toelichting bij de subsidies en opdrachten).

Er zijn uitgaven gedaan ten laste van de begrotingsreserve apurement en ten gunste van de reserve visserij die niet geraamd waren in de ontwerpbegroting en waarvoor om technische redenen gelijktijdig met de uitgaven ook een verplichting is geboekt (€ 12,1 mln).

De verplichtingen aan RVO.nl en de NVWA zijn verhoogd, voornamelijk als gevolg van (incidentele) aanvullende opdrachten samenhangend met de enveloppes uit de regeerakkoord (zie hierboven) en overig meerwerk zoals implementatie van het fosfaatrechtenstelsel, Brexit en de Algemene verordening gegevensbescherming (zie toelichting agentschappen).

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Uitkering bonus van regeling fosfaatreductieplan 2017 (Duurzame Veehouderij)

De Regeling fosfaatreductieplan 2017 had een malus en een bonus component. Het betreft hier uitgaven (circa € 2,2 mln) die gerelateerd kunnen worden aan de uitkering van een bonus aan veehouders die niet bij ZuivelNL zijn aangesloten en waarbij het aantal runderen lager was dan het referentieaantal. Voor de veehouders die bij ZuivelNL zijn aangesloten, loopt de bonus/malus uitkering via ZuivelNL op basis van gegevens die door RVO aangeleverd worden.

Energie-efficiency en hernieuwbare energie glastuinbouw (EHG)

De hogere uitgaven van € 3,8 mln zijn met name veroorzaakt doordat bij aanvang van 2018 te weinig middelen beschikbaar waren door een eerder verwerkte kasschuif. Dit is in een later stadium hersteld, waardoor weer aansluiting is gevonden bij het uitfinancieringsritme van de regeling over de jaren heen.

Kennisontwikkeling en agrarische innovatie

De ruim € 100 mln hogere uitgaven hebben voor € 86,6 mln betrekking op een herrubricering van opdrachtenbudget naar subsidiebudget. Her-rebrucering heeft plaats gevonden omdat subsidies van alle TO2 instellingen ingaande 1-1-2019 verstrekt worden op basis van de TO2 subsidieregeling. Vier van deze instellingen (Marin, Deltares, NLR, TNO) waren op de begroting ondergebracht onder een categorie subsidies. Alleen Wageningen Research stond onder een categorie opdrachten. Dit werd met de herrebrucering gelijkgeschakeld. Er is € 86,6 mln overgeboekt naar het onderdeel subsidies, maar dit kwam ten dele uit bijboekingen vanuit andere begrotingsonderdelen vanwege toegevoegde middelen uit de enveloppes van het regeerakkoord voor klimaat (energiebeleid, bodemvruchtbaarheid), natuur en waterkwaliteit (6e actieprogramma nitraatichtlijn) en voor voedselzekerheid en visserijbeleid (in totaal € 30,2 mln). Zie ook toelichting onder «Opdrachten Kennisontwikkeling en agrarische innovatie». Het resterende deel van de € 100 mln, € 13,4 mln betreft uitgaven samenhangend met de overheveling vanuit het opdrachtenbudget voor de Voedselagenda naar subsidiebudgetten voor onder andere Wageningen Research (zie ook toelichting bij opdrachten).

Apurement

De hogere uitgaven voor apurement van € 8,9 mln hebben betrekking op correcties van de EU vanwege een niet EU-conforme uitvoering van EU-(subsidie) regelingen. Het betreft correcties voor onder andere vergoeding schoolfruit, terugbetaling van in het verleden ten onrechte geïnde suikerheffingen die ten laste van Nederland komt en betaaltermijnen36.

Begrotingsreserves

De storting van € 1,8 mln in de Begrotingsreserve apurement heeft te maken met de bijdrage van de provincies aan de risicoreserve om correcties van de EC die verband houden met maatregelen van het Plattelandsontwikkelingsprogramma waarvoor zij verantwoordelijk zijn, af te dekken. Daarnaast is een technische correctie doorgevoerd van eerder ten onrechte ten laste van apurement gebrachte kosten, die leidt tot een verhoging van de reserve. De storting van € 3,3 mln in de reserve visserij is het niet bestede deel van de nationale cofinanciering voor de regelingen van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij 2014–2020 die behouden blijft voor toekomstige uitgaven.

Opdrachten

Voedselveiligheid- en kwaliteit/Voedselagenda

De realisatie was € 12 mln lager dan de oorspronkelijke begroting van bijna € 20 mln. Gedurende het jaar wordt vanuit de Voedselagenda bijgedragen aan onderwerpen die op de agenda betrekking hebben. Zo is bij Voorjaarsnota 2018 € 13,4 mln overgeheveld. Het ging hierbij om overhevelingen voor de subsidieregeling Duurzaam door/jong leren eten (€ 4,6 mln), het project Data en ICT-gedreven technologie voor een duurzaam voedselsysteem (€ 2,8 mln), het project Bestuivers en Groene gewasbescherming (€ 1,4 mln), het project nieuwe eiwitten (€ 3 mln), de doorontwikkeling van de aardappelveredelingstechniek (€ 1,6 mln) en diverse projecten zoals onderzoek naar uitgangsmaterialen topsector tuinbouw en transparantie in de voedselketen (€ 1,5 mln). Daarnaast heeft een meerjarige overboeking van € 0,9 mln naar VWS ten behoeve van het project Gezonde School plaatsgevonden.

Kennisontwikkeling en agrarische innovatie

De € 54,9 mln lagere uitgaven hebben met name betrekking op de herrubricering van opdrachtenbudget naar subsidie budget. Herrebrucering heeft plaats gevonden omdat subsidies van alle TO2 instellingen ingaande 1-1-2019 verstrekt worden op basis van de TO2 subsidieregeling. Vier van deze instellingen (Marin, Deltares, NLR, TNO) waren op de begroting ondergebracht onder de categorie subsidies. Alleen Wageningen Research stond onder de categorie opdrachten. Dit werd met de herrebrucering gelijkgeschakeld. Er is € 86,6 mln overgeboekt naar het onderdeel subsidies, ten dele uit bijboekingen vanuit andere begrotingsartikelen vanwege toegevoegde middelen uit de enveloppes van het regeerakkoord voor klimaat (energiebeleid, bodemvruchtbaarheid), natuur en waterkwaliteit (6e actieprogramma nitraatichtlijn) en voor voedselzekerheid en visserijbeleid (in totaal € 30,2 mln).

Bij de herrebrucering kan dus een onderscheid gemaakt worden tussen:

Herrebrucering van de begrotingsstanden 1-1-2018: € 54,9 mln van opdrachten naar subsidies. Dit leidt dus tot een verlaging van het onderdeel opdrachten en een verhoging van het onderdeel subsidies. Herrebrucering bijgeboekte budgetten: € 30,2 mln. Bij opdrachten werd € 30,2 mln. bijgeboekt en afgeboekt. Dit heeft per saldo geen effect op het onderdeel opdrachten, maar wel op het onderdeel subsidies.

Herrebrucering toegevoegde loon- en prijsbijstelling: € 1,5 mln. Bij subsidies werd € 1,5 mln bijgeboekt en afgeboekt. Dit heeft per saldo geen effect op het onderdeel opdrachten, maar wel op het onderdeel subsidies. Zie ook de toelichting onder «Subsidies Kennisontwikkeling en agrarische innovatie».

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Wageningen Research

De hogere bijdrage van € 14,5 mln betreft de toevoeging van € 13,2 mln vanuit de aanvullende post in het kader van de enveloppe Toegepast Onderzoek uit het Regeerakkoord voor onderzoek bij de TO2 instelling Wageningen Research (Kamerstuk 33 009, nr. 49).

Daarnaast vielen de uitgaven voor de High Containment Unit (HCU) € 1,2 mln hoger uit dan oorspronkelijk begroot.

College voor toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)

In 2018 zijn middelen toegevoegd aan het Ctgb (totaal € 1,9 mln). Deze toevoeging bestaat hoofdzakelijk uit de jaarlijkse bijdragen van andere departementen (VWS, IenW, SZW) aan de kosten van het Ctgb.

ZonMW Dierproeven

Het budget voor dierproeven ad € 1,9 mln is voor het merendeel overgeheveld naar het Ministerie van VWS voor onderzoeken door ZonMW.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

In voorgaande jaren is een hoger bedrag door LNV in het Diergezondheidsfonds gestort als gevolg van voorfinanciering van de sectorbijdrage die toen om wetgevingtechnische redenen nog niet geheven kon worden. Inmiddels komen deze door LNV voorgefinancierde bedragen binnen van de sectoren en daardoor is nu een lagere bijdrage (circa € 6 mln lager in 2018 dan oorspronkelijk begroot) van LNV nodig.

Bijdragen aan agentschappen

De hogere uitgaven voor de NVWA van € 15,6 mln hebben betrekking op diverse meerwerkopdrachten (€ 10,4 mln), waaronder voor de voorbereiding op Brexit, de invoering van de nieuwe Europese controleverordening, het fosfaatrechtenstelsel en het zesde actieprogramma nitraatrichtlijn. Verder is de loon- en prijsbijstelling uitgekeerd en een bijdrage gedaan voor incidentele kosten vanwege de Algemene Verordening Gegevensbescherming (samen € 5,2 mln).

De hogere uitgaven voor RVO.nl van € 43,4 mln hebben betrekking op extra uitvoeringskosten. De belangrijkste aanvullende opdrachten zijn ter dekking van onder meer juridische kosten (€ 10,6 mln) samenhangend met de implementatie van het fosfaatrechtenstelsel, uitvoeringskosten van het fosfaatreductieplan die voor rekening van de zuivelsector komen (€ 16,9 mln) en voor uitvoering van het 6e actieprogramma nitraatraatrichtlijn (€ 3,1 mln). Daarnaast is de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling uitgekeerd en is een bedrag toegekend voor implementatie van de Algemene verordening gegevensbescherming (ca. € 4 mln).

Toelichting op de ontvangsten

Agroketens

De zuivelsector heeft conform afspraken bijgedragen aan de uitvoeringskosten in 2018 van het fosfaatreductieplan. Deze ontvangst betreft met name de bijdrage van ZuivelNL (€ 10 mln) voor werkzaamheden die door RVO.nl zijn uitgevoerd voor zuivelheffingen die zijn opgelegd. Het ontvangen bedrag is aan de RVO.nl opdracht toegevoegd (zie ook toelichting op de uitgaven bij Bijdragen aan agentschappen).

Mestbeleid

De lagere ontvangsten van € 3 mln voor mestbeleid zijn een saldo van diverse mutaties. Met betrekking tot derogatie 2018 zijn de ontvangsten met € 4,5 mln vertraagd. Dit komt doordat de factuur voor individuele veehouders die gebruik maken van derogatie, altijd pas laat in de 2e helft van het jaar kan worden opgesteld. Daarnaast is RVO.nl dit jaar overgestapt naar een ander financieel systeem, waardoor de geraamde ontvangsten niet meer in 2018 gedaan konden worden.

Diergezondheid en dierenwelzijn

De meerontvangsten (€ 5,4 mln) komen met name voort uit bestuurlijke boetes voor overtreding van de bepalingen van de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze worden niet geraamd, omdat de inkomsten fluctueren.

Visserij

De lagere ontvangsten ad € 2,6 mln hebben betrekking op de mosselpercelen. Het bedrag dat in rekening wordt gebracht als huursom voor een mosselperceel is een percentage van de gemiddelde sectorbesomming van een aantal jaren en kan daarmee afwijken van de jaarlijkse raming.

Agentschappen

De hogere ontvangsten komen voort uit de afrekening van het positieve resultaat van de NVWA over 2017 dat toevalt aan LNV.

Begrotingsreserves

De hogere ontvangsten (€ 7,6 mln) hebben betrekking op extra onttrekkingen uit de reserve apurement voor betaling van EU-correcties.

Toelichting op de begrotingsreserves

Stand 1/1/2018 26.679
+ Storting 0
– Onttrekking – 1.312
Stand per 31/12/2018 25.367

De reserve landbouw wordt gebruikt om fluctuaties op enkele (subsidie)regelingen op te vangen. Op grond van de uitgaven in 2018 is € 1,3 mln onttrokken voor duurzame veehouderij en een bijdrage aan Ctgb. Een bedrag van € 3,3 mln is juridisch verplicht. Het resterende bedrag is bestemd voor flankerend beleid (slopen en/of ombouwen van stallen of gebouwen) voor de pelsdierhouderij in verband met het verbod op het houden van pelsdieren vanaf 1 januari 2024. Dit bedrag is daarmee volledig bestuurlijk gebonden.

Begrotingsreserve apurement

Stand 1/1/2018 101.834
+ Storting 1.782
– Onttrekking – 11.309
Stand per 31/12/2018 92.307

De storting van € 1,8 mln in de Begrotingsreserve apurement heeft te maken met de bijdrage van de provincies aan de risicoreserve om correcties van de EC die verband houden met maatregelen van het Plattelandsontwikkelingsprogramma waarvoor zij verantwoordelijk zijn, af te dekken. Daarnaast is een technische correctie doorgevoerd van eerder ten onrechte ten laste van apurement gebrachte kosten, die leidt tot een verhoging van de reserve. De uitgaven hebben betrekking op correcties van de EU vanwege een niet EU-conforme uitvoering van EU-(subsidie)regelingen. Het betreft correcties voor onder andere vergoeding schoolfruit, terugbetaling van in het verleden ten onrechte geïnde suikerheffingen die ten laste van Nederland komt en betaaltermijnen. Daarnaast is de begrotingsreserve naar beneden bijgesteld, omdat de reserve naar huidige inzichten toereikend is. In de Nationale Verklaring over het financieel beheer van de Europese fondsen in gedeeld beheer worden de correcties nader toegelicht.

Op het moment van een ontvangen uitspraak van de EC is er sprake van een juridische verplichting. Op grond van de op 31 december ontvangen definitieve besluiten is een bedrag van € 3,9 mln juridisch verplicht.

Begrotingsreserve Visserij

Stand 1/1/2018 17.444
+ Storting 3.333
– Onttrekking 0
Stand per 31/12/2018 20.777

De storting is het niet bestede deel van de nationale cofinanciering voor de regelingen van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) 2014–2020 waaraan Nederland zich in het Operationeel programma voor het EFMZV gecommitteerd heeft. Het budget blijft zo behouden voor toekomstige uitgaven van dit programma waarvoor verplichtingen kunnen worden aangegaan tot en met 2020 en nog uitgaven kunnen volgen tot en met 2023. Een bedrag van € 3,7 mln is juridisch verplicht, het resterende bedrag is op grond van het operationeel programma volledig bestuurlijk gebonden.

Begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

Stand 1/1/2018 14.166
+ Storting 2.592
– Onttrekking 0
Stand per 31/12/2018 16.758

De begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit is bedoeld om de verliesdeclaraties te betalen die voortvloeien uit garantstellingen aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen worden gefaciliteerd. De in 2018 ontvangen provisies zijn hoger dan nodig is ter dekking van betaalde verliesdeclaraties. Het verschil is, met de reguliere begrotingsbijdrage, in de reserve gestort ten behoeve van toekomstige verliesdeclaraties. Het totaal uitstaande bedrag waarvoor garant wordt gestaan, is per op 31 december 2018 € 333 mln en daarmee is de begrotingsreserve 100% juridisch verplicht.

7. Groen onderwijs van hoge kwaliteit

VERPLICHTINGEN 862.305 827.516 822.287 841.111
UITGAVEN 807.497 843.384 809.103 817.051
Garanties 55 59 56
Schatkistbankieren 55 59 56
Bekostiging 739.107 780.769 779.481 792.372
WO-groen 169.299 174.610 182.865 189.686
HBO-groen 84.478 90.568 83.224 87.624
MBO-groen 153.186 181.919 170.104 166.710
Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA) 12.733
Wachtgelden 13.966 13.991 14.313 14.572
VMBO-groen 297.706 316.547 328.975 333.780
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voorheen Aequor 7.739 3.134
Subsidies 66.194 60.695 27.860 22.713
Aansturing collectieve ondersteuning 3.325 5.875
School als Kenniscentrum 23.851 21.962 3.207 34
Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs 2.044 1.523 258
Aanvullende onderwijssubsidies 33.272 27.106 21.293 19.401
Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit 2.435 1.429 1.279 900
Educatie 1.267 2.800 1.823 2.377
Opdrachten 646 628 224 364
Kennisverspreidingsprojecten 646 628 224 364
Bijdragen aan agentschappen 1.550 1.237 1.479 1.546
Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland 1.550 1.237 1.242 1.239
Bijdrage DUO 237 307
ONTVANGSTEN 231 243 299 132

Bij de eerste nota van wijziging op de begroting 2018 (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 8) zijn de budgetten voor Groen onderwijs grotendeels overgegaan naar de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII). Het restantbudget op het beleidsartikel 7 is overgeheveld naar het beleidsartikel 6.

8. Natuur en biodiversiteit

Algemene doelstelling

LNV streeft naar een sterke en veerkrachtige natuur, verweven met de economie en optimaal bijdragend aan duurzaam maatschappelijk welzijn.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van LNV is verantwoordelijk voor het in nationaal, EU- en mondiaal verband beschermen en versterken, alsmede duurzaam benutten van natuur en biodiversiteit. Het Rijk werkt hieraan, in lijn met de Rijksnatuurvisie Natuurlijk verder (2014), in verschillende rollen op uiteenlopende werkterreinen. Voor natuur op land is binnen de overheid de samenwerking met de provincies cruciaal: binnen de kaders van de Wet natuurbescherming zijn de provincies verantwoordelijk voor het realiseren van natuurdoelen. De Minister van LNV is verantwoordelijk voor de kaders van behoud, versterken en duurzaam benutten van de nationale natuur en biodiversiteit. Voor de natuurkwaliteit van de Rijkswateren en voor de internationale samenwerking op natuurgebied, treedt de Minister als eerstverantwoordelijke op. De Minister is mede verantwoordelijk voor het stimuleren en anderszins versterken van de maatschappelijke betrokkenheid bij het beschermen, versterken en duurzaam benutten van natuur en biodiversiteit.

Stimuleren en faciliteren

• Agenderen en ondersteunen van de positieversterking nationale parken en daaraan gerelateerde landschapsontwikkeling.

• Helpen realiseren van innovatieve combinaties tussen natuur en maatschappelijke en economische activiteiten.

• Bevorderen van behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in het agrarisch gebied en agroketens.

• Versterken van internationale aandacht voor regulering van handel in bedreigde soorten.

• Ontwikkeling en toepassing van natuurlijk-kapitaal-rekening in zowel het publieke domein als bedrijfsleven en bevorderen dat bedrijven, financiële instellingen en de overheid transparant zijn over hun impact op en afhankelijkheid van natuurlijk kapitaal.

• Stimuleren van de inzet van de Nederlandse bos-, natuur- en houtsector in het energie- en klimaatbeleid en het bevorderen van de duurzame bijdrage van bos en natuur aan de groene grondstoffenvoorziening.

• Maatschappelijke initiatieven in lijn met de natuurvisie van het Rijk.

Regisseren

• Nederlandse inzet in internationaal overleg over natuur en biodiversiteit zó organiseren dat ook andere sectoren en ketens verantwoordelijkheid nemen voor behoud en versterking van natuur en biodiversiteit.

• Samen met andere overheden en bedrijfsleven inzetten op het bereiken van beleidsdoelen voor 2020 van het mondiale biodiversiteitsverdrag (CBD), de Europese Biodiversiteitsstrategie en de Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling (Sustainable Development Goals) op het terrein van natuur en biodiversiteit.

• Versterken van natuurkwaliteit in de Grote Wateren.

Uitvoeren

• Met provincies nakomen van afspraken die gemaakt zijn in het Natuurpact, en samen met provincies en IenW/RWS monitoren van de toestand van de natuur en biodiversiteit en benutting van natuur op land en in het water.

• Onderhouden en handhaven van de Wet Natuurbescherming en de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming Caribisch Nederland.

• Naleving van internationale en in EU-verband gemaakte afspraken over de internationale handel in bedreigde dieren en planten en over de bescherming van trekroutes van diersoorten.

• Met de provincies uitvoeren van het EU-beleid ten aanzien van invasieve exoten.

• Het doen uitvoeren door de diensten (RVO.nl, NVWA) van de Wet natuurbescherming.

• Het doen uitvoeren van regelingen en programma’s (zoals met provincies, en Ministeries IenW en Defensie realiseren van Programma Aanpak Stikstof, Programma naar een Rijke Waddenzee, Programmatische Aanpak Grote Wateren, de natuuronderdelen van de Mariene Strategie en het beheer van Kroondomeinen).

• Staatsbosbeheer in staat stellen uitvoering te geven aan zijn wettelijk verankerde en maatschappelijk gewortelde kerntaken.

Prestatiemeting

61,4% 61,2% 60,8% Publicatie in jaarverslag 2019
Bron CBS

Deze indicator geeft het percentage soorten dat niet op de rode lijst van bedreigde soorten staat. Bij een waarde van 100% staan er geen zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, libellen of vaatplanten meer op de rode lijst.

Het percentage niet-bedreigde soorten is tot en met 2017 met 60,8% een procentpunt lager dan is gepresenteerd over de periode tot en met 2016 (was 61,8%). Dit komt voornamelijk door de berekening van de achteruitgang van hogere planten. Deze achteruitgang is niet in één keer in het afgelopen jaar gerealiseerd, maar heeft geleidelijk over de afgelopen jaren plaatsgevonden. De tijdreeks van de metingen aan hogere planten, sinds het verschijnen van de officiële Rode Lijst van planten (2012), was echter tot nu toe niet lang genoeg om veranderingen met statistische zekerheid vast te stellen. De cijfers 2018 zijn nog niet bekend en zullen worden verwerkt in de begroting 2020.

Aantal leden natuurbeschermings-organisaties (x 1.000) 1.662 1.980 2.221 2.130 1.962 1.938 1.884
Bron: Vroege Vogels Parade 1999, 2003, 2004, 2005 tot en met 2015; Tot 2003: Natuurmonumenten, de Landschappen, Wereld Natuur Fonds (WNF), Vogelbescherming. Gegevens ontleend aan Compendium voor de leefomgeving.

In 2017 is de totale aanhang van de vier grootste natuurorganisaties verder gedaald. De daling van ruim 53.000 leden ten opzichte van 2016 kwam voor ongeveer de helft voor rekening van het WNF. De daling bij de 12 Landschappen komt door een andere telling: per 2017 worden alleen donateurs geteld, terwijl in de jaren daarvoor ook de vaste kern vrijwilligers werd meegerekend. Het WNF en Natuurmonumenten hebben de steun van 9% van de Nederlandse huishoudens. De Provinciale Landschappen worden door 4% van de Nederlandse huishoudens gesteund in 2017. Particuliere natuurbeschermingsorganisaties spelen in Nederland een grote rol bij het beheer van natuurgebieden en het vormen van maatschappelijk draagvlak voor natuur en landschap. Natuurmonumenten en de gezamenlijke Provinciale Landschappen richten zich op beheer en aankoop van Nederlandse natuur, het WNF richt zich op bescherming van wereldwijde natuur. Het aantal leden in 2018 is nog niet bekend en wordt opgenomen in het jaarverslag van 2019.

Beleidsconclusies

De inzet voor een sterke veerkrachtige natuur verloopt conform de planning en de gemaakte afspraken met onder andere de provincies. De natuur staat echter nog onveranderd onder druk als gevolg van klimaatverandering en habitat verlies.

In de oorspronkelijke begroting voor 2018 zijn geen beleidswijzigingen opgenomen.

Wel is in 2018 uit de klimaatenveloppe € 1,6 mln toegevoegd aan de begroting voor het uitvoeren voor onderzoekprojecten op het gebied van klimaatslimbos- en natuurbeheer.

Verder is in 2018 uit deze enveloppe € 5 mln toegevoegd aan de begroting voor pilots en onderzoek voor landgebruik op veenweiden, met als doel om te komen tot reductie van CO2-uitstoot en bodemdaling door het tegengaan van oxidatie van veen.

In 2018 zijn diverse evaluaties uitgevoerd en aangeboden aan de Tweede Kamer. Onder andere het programma naar een Rijke Waddenzee (Kamerstuk 29 684 nr. 163), Staatsbosbeheer (Kamerstuk 29 659 nr. 151), de tussenevaluatie Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) (Kamerstuk 32 670, nr. 140) en de vierde voortgangrapportage natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 140). Deze evaluaties geven geen aanleiding tot wijzigingen in het gevoerde beleid.

VERPLICHTINGEN 111.508 99.844 111.564 – 11.720
Waarvan garantieverplichtingen 4.400 0
Waarvan overige verplichtingen 107.108 111.564
UITGAVEN 115.829 110.843 111.804 – 961
Subsidies 8.225 2.952 2.555 397
Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit 6.106 1.070 1.020 50
Natuur en biodiversiteit op land 1.329 1.092 763 329
Beheer Kroondomein 790 790 772 18
Leningen 26.731 26.259 27.345 – 1.086
Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB) 26.731 26.259 27.345 – 1.086
0
Opdrachten 17.483 25.091 26.971 – 1.880
Natuur en Biodiversiteit Grote wateren 5.547 6.028 7.792 – 1.764
Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit 6.099 4.678 4.924 – 246
Overige stelsel activiteiten 1.543 1.480 1.931 – 451
Internationale Samenwerking 3.480 4.118 3.648 470
Natuur en Biodiversiteit op land 372 8.337 1.653 6.684
Caribisch Nederland 443 402 423 – 21
Klimaat impuls natuur en biodiversiteit 48 6.600 – 6.552
Bijdragen aan medeoverheden 1.459 381 600 – 219
Natuur en Biodiversiteit Grote Wateren 600 – 600
Caribisch Nederland 1.459 381 381
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s 26.688 26.967 25.952 1.015
Staatsbosbeheer 26.688 26.967 25.952 1.015
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 1.103 1.175 1.097 78
Contributies 1.103 1.175 1.097 78
Bijdragen aan agentschappen 34.140 28.018 27.284 734
Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland 24.311 21.063 17.871 3.192
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 9.829 6.955 9.413 – 2.458
Dienst Landelijk Gebied 0
ONTVANGSTEN 65.691 55.778 57.180 – 1.402
Landinrichtingsrente 40.581 38.243 37.259 984
Verkoop gronden 20.000 15.000 15.000 0
Overige 5.110 2.535 4.921 – 2.386
1 Artikel 8 in deze vorm is voor het eerst verschenen in de begroting 2017. Er zijn daarom alleen realisatiegegevens opgenomen voor 2017 en 2018.

Toelichting op de verplichtingen

De lagere verplichtingen van € 11,7 mln hangen onder meer samen met het overhevelen van € 3,2 mln aan budget naar de provincies Zuid-Holland en Utrecht voor het uitvoeren van de pilots klimaatslimme landbouw in veenweide gebieden en een overheveling naar artikel 6 voor de uitvoering van Klimaatpilots Bos via Wageningen Research (€ 1,5 mln). De middelen zijn in 2018 beschikbaar gesteld voor de realisatie van de klimaatdoelstellingen. Daarnaast is € 1,8 mln aan verplichtingenbudget overgeheveld naar artikel 6 voor de opdrachtverlening in 2018 aan het RIVM voor de uitvoering in 2019 van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Verder is er als gevolg van een conversie van de financiële systemen, met terugwerkende kracht, het restant van de meerjarige verplichting uit 2016 voor de Kroondomeinen in 2018 geboekt (€ 4 mln).

Toelichting op de uitgaven

Leningen

De lagere realisatie van het onderdeel leningen ad. € 1,1 mln lager komt door de lage rentestand. Voor lopende leningen die voor een nieuwe rentevaste periode zijn overgesloten is minder rente betaald.

Opdrachten

De hogere uitgave bij Natuur en biodiversiteit op land van € 6,7 mln heeft voor een bedrag van € 8 mln betrekking op de uitfinanciering van het Project Mainport Rotterdam. Door de herinrichting van de begroting van het Ministerie van EZ naar onderdelen die betrekking hebben op het EZK-deel en die betrekking hebben op het LNV-deel van de begroting is dit project overgeheveld van artikel 2 (EZK) naar artikel 8 (LNV) omdat het een LNV beleidsterrein betreft.

De lagere uitgaven van circa € 6,6 mln bij de Klimaat impuls natuur en biodiversiteit zijn met name ontstaan door een budgetoverheveling van € 3,2 mln naar de provincies Zuid-Holland en Utrecht voor het uitvoeren van de pilots klimaatslimme landbouw in de veenweide gebieden en verder een overheveling van een budget van € 1,3 mln naar het begrotingsartikel 6 voor uitvoering van klimaatpilots bos door Wageningen Research. Tevens is € 1,7 mln aan budget overgeheveld naar het bijdrage onderdeel voor de RVO voor controles en uitvoeringskosten op het terrein van de veenweidegebieden.

De belangrijkste afwijkingen tussen de begroting en de realisatie bij Natuur en Biodiversiteit Grote wateren zijn ontstaan door een interne herschikking binnen het budget van artikel 8 en een overheveling € 0,5 mln naar het Ministerie van OCW voor het project Noordzee bij de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De hogere bijdrage aan Staatsbosbeheer betreft de uitbetaling van de loon- en prijsbijstelling van circa € 0,7 mln en daarnaast diverse kleinere meerwerkopdrachten.

Bijdragen aan agentschappen

Aan RVO.nl zijn meerwerkopdrachten verstrekt die met name betrekking hebben op de uitvoering van Klimaatimpuls natuur en biodiversiteit (zie ook toelichting bij «Opdrachten)» alsmede extra uitvoeringskosten voor onder andere Cites (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora). Deze komen voort uit de Wet natuurbescherming. En verder voor het Life-IP Deltanatuur programma.

De lagere uitgaven bij de NVWA moeten in samenhang worden gezien met de hogere uitgaven bij artikel 6 voor de NVWA. Het betreft één totaal opdracht voor de NVWA voor de artikelen 6 en 8 samen. De verdeling van de budgetten voor de NVWA over de artikelen 6 en 8 sluit nog niet precies aan bij de verdeling volgens de opdracht aan NVWA. Dit zal voor toekomstige begrotingen worden rechtgezet.

Toelichting op de ontvangsten

De overige ontvangsten vallen lager uit dan begroot, met name door het vervallen van opbrengsten van taken die gedecentraliseerd zijn naar de provincies, zoals jachtakten (€ 1,0 mln) en het Plattelands ontwikkelingsprogramma (POP2, € 2,8 mln).

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

40 Apparaat EZK

Op dit artikel zijn de personele en materiële uitgaven en ontvangsten van EZK geraamd, voor zover die betrekking hebben op het kerndepartement (directoraten-generaal en stafdirecties) en de diensten van EZK (ACM37, CPB en SodM). De uitgaven aan externe inhuur, de uitgaven aan ICT en de bijdragen aan shared service organisaties (SSO’s) zijn apart inzichtelijk gemaakt. Tevens bevat dit artikel onder SSO DICTU de realisatiegegevens voor de bijdragen aan agentschappen voor zover het opdrachten betreft ten behoeve van het kernministerie EZK.

VERPLICHTINGEN 390.795 374.245 423.578 403.194 297.577 301.121 – 3.544
UITGAVEN 390.795 374.245 423.578 403.194 297.577 301.121 – 3.544
Personele uitgaven 253.428 248.694 265.798 258.940 203.759 207.240 – 3.481
– waarvan eigen personeel 225.397 199.484 215.140 225.316 165.163 180.383 – 15.220
– waarvan externe inhuur 7.004 8.364 10.205 11.127 20.279 7.275 13.004
– waarvan overige personele uitgaven 21.027 40.846 40.453 22.497 18.317 19.582 – 1.265
Materiële uitgaven 137.367 125.551 157.780 144.254 93.818 93.881 – 63
– waarvan ICT 9.678 6.255 9.137 7.451 3.200 6.863 – 3.663
– waarvan bijdrage aan SSO’s (exclusief DICTU) 52.083 38.878 36.899 32.257 13.914 22.898 – 8.984
– waarvan SSO DICTU 42.046 53.500 55.228 60.949 55.491 42.874 12.644
– waarvan overige materiële uitgaven 33.560 26.918 56.516 43.597 21.213 21.246 – 33
ONTVANGSTEN 31.607 42.425 27.742 25.893 28.284 37.893 – 9.609

Naar aanleiding van het Regeerakkoord is het voormalig Ministerie van Economische Zaken opgedeeld in het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Bij de herinrichting naar twee departementen is besloten dat EZK en LNV gemeenschappelijk diensten afnemen van een aantal stafdirecties.

Gedurende 2018 waren EZK en LNV nog te sterk met elkaar verweven om een boekhoudkundige uitsplitsing van alle apparaatsuitgaven te kunnen maken. In 2018 zijn de apparaatsuitgaven voor zowel EZK als LNV geboekt op het apparaatsartikel 40.

Op basis van een tevoren afgesproken verdeelsleutel (EZK: 57%, LNV: 43%) zijn vervolgens bij slotwet de gerealiseerde uitgaven, verplichtingen en ontvangsten van de gemeenschappelijke diensten toegewezen aan de apparaatsartikelen van EZK (40) en LNV (42). Vanwege die toewijzing laat artikel 40 een lagere realisatiestand zien ten opzichte van ISB.

De aansluitende tabel geeft het geconsolideerde beeld van de standen van beide artikelen.

VERPLICHTINGEN 424.566 342.475 82.091
UITGAVEN 424.566 342.475 82.091
Personele uitgaven 272.867 242.543 30.324
– waarvan eigen personeel 225.315 208.599 16.716
– waarvan externe inhuur 22.705 8.482 14.223
– waarvan overige personele uitgaven 24.847 25.462 – 615
Materiële uitgaven 151.699 99.932 51.767
– waarvan ICT 7.644 7.665 – 21
– waarvan bijdrage aan SSO’s (excl. DICTU) 28.739 25.572 3.167
– waarvan SSO DICTU 80.347 42.874 37.500
– waarvan overige materiële uitgaven 34.969 23.821 11.148
ONTVANGSTEN 33.834 39.393 – 5.559

Toelichting op de verplichtingen en uitgaven

Gezamenlijk is de realisatie op het apparaat van EZK en LNV (artikel 40 en artikel 42) in 2018 € 424,6 mln. Dit is € 82,1 mln hoger ten opzichte van de gezamenlijke begrotingsstand na Incidentele Suppletoire Begroting (ISB).

De voornaamste verschillen bestaan uit:

Eigen personeel: Bij de eerste suppletoire begroting is extra personeelsbudget toegekend aan DG ETM (€ 5,2 mln) ten behoeve van het realiseren van ambities in het Regeerakkoord en de versterking van de klimaat- en energiedirecties van EZK. Daarnaast is in de tweede suppletoire begroting een extra bijdrage opgenomen voor extra personele en materiele uitgaven van de Nationaal Coördinator Groningen en voor organisatiekosten van het Team Groningen Bovengronds (in totaal € 7,7 mln).

Externe inhuur: De uitgaven voor externe inhuur zijn in 2018 hoger dan verwacht. Dit komt voornamelijk door extra inhuur voor ICT en organisatieadvies, in verband met de herindeling van voormalig EZ. Daarnaast is er meer ingehuurd dan in eerdere jaren doordat vacatures niet direct konden worden ingevuld vanwege krapte op de arbeidsmarkt.

SSO DICTU: De uitgaven bij DICTU vielen € 37,5 mln hoger uit dan geraamd. De voornaamste oorzaken van deze hogere uitgaven waren extra uitgaven ten behoeve van de Cloud Werkplek (€ 14,5 mln), diverse incidentele uitgaven bij DICTU (€ 9,4 mln) verbetering van de informatiebeveiliging (€ 7,4 mln) en implementatie van de AVG (€ 1,8 mln).

Overige materiële uitgaven: Het verschil houdt met name verband met een extra bijdrage voor het Inkoop Uitvoering Centrum (IUC) van € 7,2 mln vanwege een hoger aantal opdrachten dan bij oprichting was verwacht en door strengere wet- en regelgeving voor inkoop. Hiermee wordt invulling gegeven aan de uitkomsten van de evaluatie van het IUC in 2016.

Toelichting op de ontvangsten

Gezamenlijk is de realisatie op de ontvangsten van het apparaat van EZK en LNV in 2018 € 33,8 mln. Dit is € 5,6 mln lager dan de gezamenlijke ontvangstenraming na ISB. Belangrijkste oorzaak hiervan is dat de ontvangsten uit de activiteiten van de ACM € 7,5 mln lager zijn uitgevallen. De raming is reeds bij eerste suppletoire begroting bijgesteld.

Net als bij de uitgaven en verplichtingen zijn de ontvangstenrealisaties van deze gedeelde dienstonderdelen bij slotwet toegewezen aan de artikelen 40 en 42. Per saldo heeft daardoor een overheveling van ontvangsten (€ 4 mln) plaatsgevonden van artikel 40 naar artikel 42, waardoor de gerealiseerde ontvangsten op artikel 40 en 42 uitkomen op respectievelijk € 28,3 mln en € 5,6 mln.

1. Departement 390.795 374.244 423.578 403.194 297.577 301.121 – 3.544
Kerndepartement (beleid en staf) 298.661 291.083 327.705 308.055 202.092 214.115 – 12.022
Apparaatsuitgaven diensten:
Centraal Planbureau (CPB) 14.852 14.877 17.668 15.963 16.467 13.830 2.637
Autoriteit Consument en Markt (ACM) 67.879 57.950 65.479 69.392 65.405 64.020 1.385
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) 7.074 7.811 9.021 9.784 13.613 9.156 4.457
PIANOo (exclusief Programma) 2.329 2.523 3.705
2. Totaal apparaatskosten agentschappen 614.971 727.611 777.510 852.895 880.425 716.106 164.319
Agentschap Telecom 30.465 32.081 40.578 47.271 43.843 41.097 2.746
Dienst ICT Uitvoering (DICTU) 188.891 227.332 235.923 258.790 256.227 215.305 40.922
Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) 5.349 6.212 5.423 789
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) 395.615 468.198 501.009 541.485 574.143 454.281 119.862
3. Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT’s 789.305 819.569 792.514 813.071 845.606 755.578 90.028
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 175.202 180.159 181.329 185.596 187.362 185.834 1.528
Stichting COVA 1.214 1.448 1.402 1.314 1.375 1.640 – 265
Raad voor de Accreditatie 12.233 13.968 13.856 13.572 14.415 14.393 22
Bestuur Autoriteit Consument en Markt (ACM) 695 375 637 641 737 696 41
TNO1 424.261 432.819 418.787 426.367 426.367 351.205 75.162
Kamer van Koophandel (KvK) 175.700 190.800 176.503 185.581 215.350 201.810 13.540
1 Realisatie 2018 van TNO is nog niet beschikbaar. Hierdoor is het bedrag van een jaar eerder opgenomen.
Departementale taakstelling Rijksdienst 45.267 79.141 102.698 102.698
Totaal kerndepartement en diensten 17.206 24.631 35.089 35.089
Agentschappen
DICTU 3.193 5.506 7.422 7.422
AT 289 552 845 845
RVO.nl 9.823 15.665 19.551 19.551
NVWA 503 1.227 1.480 1.480
Totaal Agentschappen 13.808 22.950 29.298 29.298
ZBO’s en RWT’s
CBS 4.627 10.556 12.869 12.869
Verispect/VSL 555 1.113 1.330 1.330
TNO 3.026 6.903 8.416 8.416
KvK 1.618 3.691 4.500 4.500
DLO 2.912 6.643 8.099 8.099
SBB 827 1.886 2.229 2.229
overig 688 768 798 798
Totaal ZBO’s en RWT’s 14.253 31.560 38.311 38.311

41 Nominaal en Onvoorzien EZK

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

2014 2015 2016 2017 2018 2018 2018
VERPLICHTINGEN 0 0 0 0 0 2.500 – 2.500
UITGAVEN 0 0 0 0 0 2.500 – 2.500
0
41.10 Prijsbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
41.20 Loonbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
41.30 Onvoorzien 0 0 0 0 0 0 0
41.40 In te vullen posten 0 0 0 0 0 2.500 – 2.500

Toelichting

Op dit artikel is geen sprake van realisatie. Bij de 1e suppletoire begroting 2018 is de loon- en prijsbijstellingstranche 2018 en de eindejaarsmarge over 2018 uitgekeerd. Deze bijstellingen zijn bij 2e suppletoire begrotingswet 2017 toebedeeld naar de relevante onderdelen.

42 Apparaat LNV

VERPLICHTINGEN 126.989 41.354 85.635
UITGAVEN 126.989 41.354 85.635
Personele uitgaven 69.108 35.303 33.805
– waarvan eigen personeel 60.152 28.216 31.936
– waarvan externe inhuur 2.426 1.207 1.219
– waarvan overige personele uitgaven 6.530 5.880 650
Materiële uitgaven 57.881 6.051 51.830
– waarvan ICT 4.444 802 3.642
– waarvan bijdrage aan SSO’s (exclusief DICTU) 14.825 2.674 12.151
– waarvan SSO DICTU 24.856 24.856
– waarvan overige materiële uitgaven 13.756 2.575 11.181
ONTVANGSTEN 5.550 1.500 4.050

Naar aanleiding van het Regeerakkoord is het voormalig Ministerie van Economische Zaken opgedeeld in het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Bij nota van wijziging is het budget voor de beleidsmedewerkers van LNV overgeheveld van artikel 40 naar artikel 42 (Kamerstuk 34 775, XIII, 8). Bij de herinrichting naar twee departementen is besloten dat EZK en LNV gemeenschappelijk diensten afnemen van een aantal stafdirecties.

Gedurende 2018 waren EZK en LNV nog te sterk met elkaar verweven om een boekhoudkundige uitsplitsing van alle apparaatsuitgaven te kunnen maken. In 2018 heeft de uitputting van deze onderdelen daarom volledig plaatsgevonden op het apparaatsartikel 40.

Op basis van een tevoren afgesproken verdeelsleutel (EZK: 57%, LNV: 43%) zijn bij slotwet de gerealiseerde uitgaven, verplichtingen en ontvangsten van de gemeenschappelijke diensten toegewezen aan de apparaatsartikelen van EZK (40) en LNV (42).

Personele en materiële uitgaven

Voor een toelichting zie de onder artikel 40 opgenomen tabel met het geconsolideerde beeld van de artikelen 40 en 42.

De hogere uitgaven (€ 85,6 mln) op artikel 42 worden deels verklaard doordat in de ISB geen middelen zijn geraamd voor de dienstonderdelen die lopende 2018 gedeeld werden door EZK en LNV. Daarnaast zijn de uitgaven van EZK en LNV gezamenlijk hoger uitgevallen dan in de ISB is gemeld.

Toelichting op de ontvangsten

Gezamenlijk bedragen de gerealiseerde ontvangsten van het apparaat van EZK en LNV in 2018 € 33,8 mln.

De hogere ontvangsten van € 4 mln op artikel 42 worden verklaard doordat in de ISB geen ontvangsten waren geraamd voor de dienstonderdelen die in 2018 gedeeld werden door LNV en EZK. Deze budgetten waren aanvankelijk immers nog niet gesplitst. Zoals eerder gemeld zijn de ontvangstenrealisaties van deze gedeelde dienstonderdelen bij slotwet wel verdeeld en dat heeft per saldo geleid tot een overheveling van € 4 mln aan ontvangsten van artikel 40 naar artikel 42.

2014 2015 2016 2017 2018 2018 2018
1. Departement * * * * 126.989 41.354 85.635
Kerndepartement * * * * 126.989 41.354 85.635
2. Totaal apparaatskosten agentschappen
Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit 303.408 313.182 312.680 326.721 345.312 333.073 12.239
3. Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT’s
Staatsbosbeheer 59.551 65.568 67.227 88.865 81.053 71.458 9.595
Wageningen Research 232.774 222.100 218.448 243.211 Nog niet bekend ten tijde van publicatie 251.300 Nog niet bekend ten tijde van publicatie

43 Nominaal en Onvoorzien LNV

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

2014 2015 2016 2017 2018 2018 2018
VERPLICHTINGEN 0 0 0 0 0 0 0
UITGAVEN 0 0 0 0 0 0 0
Prijsbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
Loonbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
Onvoorzien 0 0 0 0 0 0 0

Toelichting

Bij de 1e suppletoire begroting 2018 is de loon- en prijsbijstellingstranche 2018 en de eindejaarsmarge over 2017 uitgekeerd. Deze bijstellingen zijn bij de 2e suppletoire begrotingswet 2018 toebedeeld naar de relevante onderdelen. Daarnaast zijn op dit artikel bij eerste suppletoire begroting middelen toegevoegd ten behoeve van de (her)inrichting EZK/LNV. Voor 2018 was dit een bedrag van € 50 mln ten behoeve van personeel en materieel, ICT-investeringen en het dekken van diverse uitvoeringsproblematiek, zie hiervoor onder meer Kamerstuk 34 775, nr. 8 over de oprichting van het Ministerie van LNV. De middelen zijn bij tweede suppletoire begroting verdeeld over de begroting, grotendeels ten gunste van het niet-beleidsartikel apparaat waar zowel de personeels- als ICT-uitgaven worden verantwoord. Van de voor 2018 geraamde kosten is een deel niet uitgeput. Het gaat om een bedrag ad. € 9,9 mln dat was bestemd voor ICT-uitgaven, dit bedrag is bij slotwet vrijgevallen ten gunste van de algemene middelen. Oorzaak van deze meevaller is gelegen in de zware inzet op een goede governance, sterke sturing op financiën, beperkte externe inhuur en diverse «voordeligere» keuzes die gedurende het traject konden worden gemaakt (systemen hoefden bijvoorbeeld minder dan vooraf gedacht fysiek te worden gescheiden).

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management control systeem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). Deze bedrijfsvoeringparagraaf omvat drie paragrafen:

1. uitzonderingsrapportage voor vier onderdelen: rechtmatigheid, totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, financieel en materieel beheer en overige aspecten van de bedrijfsvoering;

2. rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen en

3. belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering.

1. Uitzonderingsrapportage voor vier onderdelen

a. Rechtmatigheid

Vanuit de bij EZK en LNV bekende informatie zijn voor het totaal van de agentschappen fouten in de rechtmatigheid van de verantwoordingsinformatie EZK die gerapporteerd moeten worden.

Samenvattende staat baten-/lastenagentschappen EZK 937 25 33,6 3,6%

Voor de agentschappen gezamenlijk bedraagt de tolerantiegrens voor rechtmatigheidsfouten en onzekerheden € 25 mln. De fouten en onzekerheden zijn vooral (€ 30,3 mln) veroorzaakt door rechtmatigheidsfouten bij inkopen voor het oprichten van de projectdirectie die de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) ondersteunt bij het nemen van besluiten op aanvragen voor schadevergoeding. Over 2018 is bij TCMG het totale bedrag aan onrechtmatigheden hierdoor € 24,3 mln. Inmiddels heeft een aanbesteding plaatsgevonden, waardoor sinds eind 2018 de onrechtmatigheid voor een groot deel is opgeheven. Het overige deel (in totaal € 6,0 mln) van de onrechtmatige aangegane verplichtingen is vooral (€ 5,4 mln) veroorzaakt door problemen met het uitvoeringsplatform waarop de POP3-regelingen worden uitgevoerd. RVO.nl heeft hiervoor een dienstverleningsovereenkomst gesloten met de Provincie Noord-Brabant inzake het gebruik van hun uitvoeringssysteem. Voor beide gevallen geldt dat het vanwege tijdsdruk een bewuste keuze is geweest om van de voorgeschreven inkoopprocedure af te wijken.

b. Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Vanuit de bij EZK en LNV bekende informatie zijn er geen tekortkomingen in de totstandkoming van niet-financiële verantwoordingsinformatie die gerapporteerd moeten worden.

c. Financieel en materieel beheer
Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft de centrale aansturing van informatiebeveiliging in haar rapportages bij het jaarverslag over 2017 en 2016 gekwalificeerd als een onvolkomenheid. Reden hiervan is dat de AR heeft geconstateerd dat het departement op centraal niveau niet beschikt over voldoende informatie over de maatregelen van informatiebeveiliging om goed te kunnen (bij)sturen en dat het onvoldoende controleerbare maatregelen van informatiebeveiliging heeft getroffen met betrekking tot de onderzochte kritieke systemen. Het ministerie heeft daarom in 2017 een verbeterplan geïmplementeerd, waardoor op centraal niveau aantoonbaar meer zicht is op de opzet en werking van de maatregelen die van belang zijn voor de informatiebeveiliging. De juiste acties en maatregelen zijn hierdoor inmiddels genomen. De AR heeft de werking van die maatregelen zelf nog niet kunnen vaststellen en daarom informatiebeveiliging ook in 2017 als onvolkomenheid aangemerkt. In 2018 is doorgegaan op de ingeslagen weg en zijn verdere verbeteringen doorgevoerd.

Nationale verklaring

Met de Nationale Verklaring geeft de Minister van Financiën, namens het kabinet, jaarlijks aan de Europese Commissie (EC) en de Tweede Kamer een verklaring af over het financieel beheer van middelen uit de Europese fondsen en de rechtmatigheid van financiële transacties en openstaande vorderingen (tot op het niveau van begunstigden). De onderliggende deelverklaringen van LNV en EZK voor de gezamenlijke Europese Landbouwfondsen (LNV), het Europees Fonds voor Maritieme Zaken (LNV) en Visserij en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EZK) zijn begin maart 2019 afgegeven aan de Minister van Financiën en bevatten geen beperkingen.

d. Overige aspecten in de bedrijfsvoering
Algemene Verordening Gegevensbescherming

Per 25 mei 2018 is binnen de Europese Unie de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Er is per dienstonderdeel van EZK en LNV een groot implementatietraject nodig om aan de AVG te kunnen voldoen, bestaande uit inventarisaties van gegevensverwerking en risicoanalyses. EZK en LNV hebben gezamenlijk een programma implementatie AVG georganiseerd om te waarborgen dat de dienstonderdelen in control zijn op het proces van de implementatie van de verordening.

Informatiebeveiliging

EZK en LNV hebben, conform de richtlijnen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 15 februari 2019 een «in control» verklaring afgegeven over informatiebeveiliging in 2018. Alle kritieke informatiesystemen zijn beoordeeld op hun conformiteit met de Baseline Informatiebeveiliging Rijk. LNV heeft één risico op het gebied van Informatiebeveiliging geclassificeerd als «zeer hoog». Dit betreft het toegangsbeheer tot gedeelde bestanden (file-shares). Hiervoor is in 2016 een verbeterplan gestart om waar mogelijk file-shares op te heffen en het opnieuw instellen van autorisaties.

2. Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Departementale checks and balances bij inzet subsidies

Om de kwaliteit van subsidie-instrumenten te bewaken en te verbeteren leggen beleidsdirecties alle voorstellen voor nieuwe of gewijzigde subsidie-instrumenten ter beoordeling voor aan de Monitorcommissie (MC) onder leiding van de Chief Economist. De MC kijkt kritisch naar nut, noodzaak en vormgeving van nieuwe of gewijzigde subsidie-instrumenten. Om een onafhankelijke toetsing te borgen zijn de directeuren FEZ en de directeur Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) lid van deze commissie evenals een aantal beleidsdirecteuren en RVO.nl als uitvoerende dienst. Bij de beoordeling worden uitkomsten van uitgevoerde evaluaties betrokken die conform de regelgeving voor subsidies eens in de 5 jaar plaatsvinden. Daarnaast toetst FEZ alle nieuwe subsidie-instrumenten op financiële gevolgen, doelmatigheid en doeltreffendheid. De directeur FEZ van EZK is daarnaast voorzitter van de departementale Beleidskwaliteit en -Evaluatiecommissie (BEC) waar met behulp van externe onafhankelijke deskundigen van planbureaus en universiteiten advies wordt gegeven over evaluatieopzetten. Beide commissies werken zowel voor EZK als LNV waardoor expertise en ervaringen effectief worden gedeeld.

Beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies

RVO.nl is de uitvoerder van subsidieregelingen van EZK en LNV voor bedrijven. Uit actuele risicoanalyses blijkt dat voor alle subsidieregelingen opgenomen in de Regeling nationale EZ-subsidies het (rest)risico van misbruik- of oneigenlijk gebruik door begunstigden als laag/aanvaardbaar is gekwalificeerd. Bestaande maatregelen om subsidiefraude te bestrijden zijn onder andere: de tijdige opstelling van risicoanalyses ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies door begunstigden, het in voorkomende gevallen opvragen van controleverklaringen bij subsidieverantwoordingen, het bijhouden van een register van ernstige onregelmatigheden en het via de fraudecoördinator van RVO.nl melden van vermoedens van fraude bij het OM.

Grote ICT projecten

Het Ministerie van BZK informeert de Tweede Kamer periodiek over departementale grote ICT-projecten. Deze projecten worden op het Rijks ICT-dashboard openbaargemaakt en minimaal éénmaal per jaar geactualiseerd. Deze rapportageplicht geldt voor alle ICT-projecten waarvan de kosten tenminste € 5 mln bedragen. In 2018 zijn binnen EZK en LNV:

2 grote ICT-projecten gestart:

• Programma (her)inrichting ICT;

• Programma Procesvernieuwing, Informatie en ICT.

8 grote ICT-projecten blijven doorlopen:

• AMRI (vernieuwing bancair systeem ten behoeve van garantstellingen RVO.nl);

• Phoenix+ (CBS);

• Kern Gezond (KvK);

• Cloud Werkplek – Continuïteit werkplekdiensten;

• Cloud Werkplek – Vernieuwing werkplekdiensten;

• MIVSP (Maritiem informatievoorzieningsplatform bij DG ETM);

• DigiAT (Zaakgerichtwerken bij AT);

• TRANSVIR2RVO (Visregelingen bij RVO.nl).

Externe inhuur

Het kabinet hanteert, naar aanleiding van de motie Roemer, een norm voor externe inhuur van 10% van de personeelskosten. Het inhuurpercentage van EZK en LNV komt uit op 19,9% (2017: 19,6%). De overschrijding van de norm is het gevolg van inhuur bij DICTU en RVO.nl. In geval van DICTU is de aanleiding met name de behoefte aan specifieke (ICT-) expertise, deels samenhangend met bovengenoemde ICT-projecten. Zelf alle kennis in huis hebben is dikwijls niet mogelijk en ook lang niet altijd zinvol, gezien de snelle ontwikkelingen op ICT-gebied en de wisselende expertise die dit vraagt. Daarnaast bemoeilijkt de krappe arbeidsmarkt voor ICT-ers de werving van eigen ICT-personeel. In geval van RVO.nl is de aanleiding met name de «flexibele schil», zodat ingespeeld kan worden op fluctuaties in het gevarieerde opdrachtenpakket dat RVO.nl uitvoert en waarvoor gespecialiseerde kennis nodig is (opdrachten van diverse ministeries gericht op ondernemend Nederland bij duurzaam, agrarisch, innovatief, internationaal ondernemen en de afhandeling van schadeloosstellingsdossiers Groningen). Het inzetten van externe inhuur biedt de flexibiliteit om kostenefficiënt met dit spanningsveld tussen vraag en aanbod om te gaan.

Audit Committee

Het Audit Committee (AC) adviseert het departementaal management over de bedrijfsvoering waaronder het auditbeleid. Het AC bestond in 2018 uit de secretaris-generaal (voorzitter), de plaatsvervangend SG, twee directeuren-generaal en twee externe leden, met ondersteuning van de directeuren Financieel-Economische Zaken (FEZ) en ADR. Onderwerpen van overleg waren risicomanagement, de auditplanning en controle-aanpak 2018 door de ADR, toezichtrapportages van FEZ over het financieel en materieel beheer, uitkomsten van ADR- en AR-controles en Europese audits over 2017, voortgangsrapportage controlebezoeken door de Europese Commissie (EC) en 5 strategische onderwerpen: Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), Cloud Werkplek, Tenders Wind op zee, Shared Service organisaties (SSO’s) en Digitale dienstverlening.

3. Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Oprichting LNV

De gezamenlijke bestuursraad van EZK en LNV heeft, naar aanleiding van het kabinetsbesluit uit 2017 tot oprichting van een Ministerie van LNV, gekozen voor een herinrichting waarin beide departementen organisatieonderdelen, ICT-systemen en kaders delen. Zo gaan de directies Wetgeving en Juridische Zaken en Bedrijfsvoering en de regioambassadeurs voor EZK en LNV werken. De organisatieonderdelen die samen worden gedeeld zijn ondergebracht bij EZK, met uitzondering van de crisisorganisatie die is ondergebracht bij LNV. De uitkomsten van de herinrichting in 2018 zijn vastgelegd in de per 1 januari 2019 voor EZK en LNV geldende organisatie- en mandaatbesluiten.

C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Totaal 19.770.052 3.860.285 3.664.301 14.043.252 4.455.881 3.431.763 – 5.726.800 595.596 – 232.538
Beleidsartikelen 19.466.431 3.556.664 3.626.408 13.745.675 4.158.304 3.403.479 – 5.720.756 601.640 – 222.929
1 Goed functionerende economie en markten 188.251 186.154 31.062 200.563 201.785 16.600 12.312 15.631 – 14.462
2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen 2.024.761 856.040 109.547 1.555.400 875.703 119.979 – 469.361 19.663 10.432
3 Toekomstfonds 109.897 189.595 40.588 117.494 124.189 31.440 7.597 – 65.406 – 9.148
4 Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering 17.104.762 2.286.115 3.445.211 11.778.791 2.875.719 3.201.275 – 5.325.971 589.604 – 243.936
5 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen 38.760 38.760 93.427 80.908 34.185 54.667 42.148 34.185
Niet-beleidsartikelen 303.621 303.621 37.893 297.577 297.577 28.284 – 6.044 – 6.044 – 9.609
40 Apparaat 301.121 301.121 37.893 297.577 297.577 28.284 – 3.544 – 3.544 – 9.609
41 Nominaal en Onvoorzien 2.500 2.500 0 0 0 0 – 2.500 – 2.500 0
Totaal 856.229 739.546 99.706 960.255 899.246 128.599 104.026 159.700 28.893
Beleidsartikelen 814.875 698.192 98.206 833.266 772.257 123.049 18.391 74.065 24.843
6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens 703.311 586.388 41.026 733.422 661.414 67.271 30.111 75.026 26.245
7 Groen onderwijs van hoge kwaliteit 0 0 0 0 0 0 0 0 0
8 Natuur en biodiversiteit 111.564 111.804 57.180 99.844 110.843 55.778 – 11.720 – 961 – 1.402
Niet-beleidsartikelen 41.354 41.354 1.500 126.989 126.989 5.550 85.635 85.635 4.050
42 Apparaat 41.354 41.354 1.500 126.989 126.989 5.550 85.635 85.635 4.050
43 Nominaal en Onvoorzien 0 0 0 0 0 0 0 0 0

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN

Agentschap Telecom
Totale baten 40.724 46.696 5.972 42.809
Totale lasten 41.722 46.578 4.856 45.218
Saldo van baten en lasten – 998 118 1.116 – 2.409
Totale kapitaaluitgaven 4.655 3.675 – 980 3.749
Totale kapitaalontvangsten 4.000 6.653 2.653 4.870
Dienst ICT Uitvoering
Totale baten 238.341 285.894 47.553 283.343
Totale lasten 238.341 283.718 45.377 278.933
Saldo van baten en lasten 0 2.176 2.176 4.410
Totale kapitaaluitgaven 57.900 55.023 – 2.877 38.953
Totale kapitaalontvangsten 35.000 25.457 – 9.543 27.087
Nederlandse Emissieautoriteit
Totale baten 6.973 8.299 1.326 7.412
Totale lasten 6.973 8.003 1.030 6.819
Saldo van baten en lasten 0 296 296 592
Totale kapitaaluitgaven 290 140 – 150 1.110
Totale kapitaalontvangsten 0 0 0 2.332
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Totale baten 466.970 596.381 129.411 554.598
Totale lasten 466.970 588.361 121.391 554.259
Saldo van baten en lasten 0 8.020 8.020 339
Totale kapitaaluitgaven 20.579 12.800 – 7.779 11.826
Totale kapitaalontvangsten 15.000 8.526 – 6.474 25.654
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
Totale baten 348.839 352.518 3.679 344.157
Totale lasten 348.839 359.193 10.354 338.111
Saldo van baten en lasten 0 – 6.675 – 6.675 6.046
Totale kapitaaluitgaven 26.551 36.545 9.994 31.428
Totale kapitaalontvangsten 13.680 20.817 7.137 16.855

9. JAARVERANTWOORDING BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN PER 31 DECEMBER 2018

Aansluiting realisatie agentschappen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat met financiering door moederdepartement

Door een vergelijking van de «bijdrage moederdepartement (EZK)» uit tabel A met de bijdragen die vermeld zijn in de tabel B is de aansluiting te maken tussen de realisaties in de agentschapsparagraaf en de bijdragen die op de beleidsartikelen zijn gerealiseerd.

Agentschap Telecom 18.866 1.423 23.233 3.174 46.696
Dienst ICT Uitvoering 240.425 44.349 288 832 285.894
Nederlandse Emissieautoriteit 4.960 2.775 0 564 8.299
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 213.815 341.277 38.177 3.112 596.381
Totaal 478.066 389.824 61.698 7.682 937.270
Agentschap Telecom 29.075
art. 1 Goed functionerende economie en markten 27.195
art. 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen 1.880
Dienst ICT Uitvoering 240.424
art. 40 Apparaat 75.347
Bijdrage agentschappen en diensten 165.077
Nederlandse Emissieautoriteit 5.594
art. 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening 5.594
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 219.127
art. 1 Goed functionerende economie en markten 11.929
art. 2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen 89.754
art. 3 Toekomstfonds 7.887
art. 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening 56.675
art. 5 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen 47.493
art. 40 Apparaat 5.389
Subtotaal 494.220
af: doorbelasting aan agentschappen door DICTU – 165.077
Totale bijdrage EZ-begroting 329.143

Opmerkingen bij verschillen tussen realisatiestanden in tabel A en tabel B

Agentschap Telecom

Het verschil tussen de bijdrage moederdepartement in tabel B ten opzichte van de realisatie agentschappen in tabel A wordt met name veroorzaakt doordat de kosten voor implementatie van de AVG, het toezicht op de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) en de ontwikkeling van het ICT-project Digi-AT deels vallen in boekjaar 2019.

Nederlandse Emissieautoriteit

Het verschil van € 0,6 mln tussen de bijdrage moederdepartement in tabel B ten opzichte van de realisatie agentschappen in tabel A houdt verband met een extra bijdrage voor onder meer implementatie van de AVG.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Het verschil van € 5,3 mln tussen de bijdrage moederdepartement in tabel B ten opzichte van de realisatie agentschappen in tabel A wordt veroorzaakt door onderuitputting op diverse opdrachten in 2018 en het doorschuiven van een aantal opdrachten naar 2019.

Aansluiting realisatie agentschappen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met financiering door moederdepartement

Door een vergelijking van de «bijdrage moederdepartement (LNV)» uit tabel A met de bijdragen die vermeld zijn in de tabel B is de aansluiting te maken tussen de realisaties in de agentschapsparagraaf en de bijdragen die op de beleidsartikelen zijn gerealiseerd.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 159.290 88.817 101.362 3.049 352.518
Totaal 159.290 88.817 101.362 3.049 352.518
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
art. 4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening 721
art. 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens 177.446
art. 8 Natuur en Biodiversiteit 6.955
art. 6 BTW-compensatie – 5.900
af: Overige en bijzondere baten – 3.049
Subtotaal 176.173
Totale bijdrage LNV-begroting 175.723

Opmerkingen bij verschillen tussen realisatiestanden in tabel A en tabel B

Bij de bijdrage moederdepartement is ook de bijdrage van EZK (art. 4) verantwoord. De hogere bijdrage moederdepartement in tabel B van € 17 mln ten opzichte van tabel A komt hoofdzakelijk doordat een deel van de werkzaamheden voor Procesvernieuwing, Informatie en ICT (P,I&I) later wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een bedrag van € 4 mln bevoorschotting van niet gerealiseerd werk in 2018 doorgeschoven naar 2019.

Agentschap Telecom (AT)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap AT per 31 december 2018

Agentschap Telecom staat voor de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de IT- en telecommunicatienetwerken, zodat Nederland veilig verbonden is. De economische en maatschappelijke afhankelijkheid van en verwevenheid met deze infrastructuren groeit. Het agentschap signaleert dat de doorontwikkeling van 4G mobiele netwerken en de komst van 5G zelfs leidt tot een telecomtransitie. Het agentschap draagt met haar kernactiviteiten bij aan de doelstellingen van het kabinet, zoals onder andere benoemd in het Actieplan digitale connectiviteit, om te zorgen voor randvoorwaarden voor goede continuïteit in Nederland.

In deze jaarverantwoording voor u het inzicht in de financiële staat van het agentschap.

Baten
Omzet
– Omzet moederdepartement 17.939 18.866 927 17.990
– Omzet overige departementen 64 1.423 1.359 399
– Omzet derden 22.421 23.233 812 22.282
Rentebaten 0 0 0 0
Vrijval voorzieningen 0 0 0 0
Bijzondere baten 300 3.174 2.874 2.138
Totaal baten 40.724 46.696 5.972 42.809
Lasten
Apparaatskosten 41.097 43.843 2.746 47.271
– Personele kosten 25.676 28.812 3.136 27.555
Waarvan eigen personeel 21.248 24.039 2.791 23.033
Waarvan externe inhuur 2.361 2.971 610 2.635
Waarvan overige personele kosten 2.067 1.802 – 265 1.887
– Materiële kosten 15.421 15.031 – 390 19.716
Waarvan bijdrage aan SSO's 8.660 9.969 1.309 13.895
Waarvan overige materiële kosten 6.761 5.062 – 1.699 5.821
Rentelasten 50 22 – 28 11
Afschrijvingskosten 1.500 2.293 793 1.421
– Materieel 1.500 2.153 653 1.421
– Immaterieel 0 140 140 0
Overige lasten 75 420 345 127
– Dotaties voorzieningen 75 62 – 13 101
– Bijzondere lasten 0 358 358 26
Correctie kosten GAMMA – 1.000 0 1.000 – 3.611
Totaal lasten 41.722 46.578 4.856 45.218

Saldo van baten en lasten

gewone bedrijfsvoering

– 998 118 1.116 – 2.409
Agentschapsdeel Vpb-lasten 0 0 0 0
Saldo van baten en lasten – 998 118 1.116 – 2.409

Toelichting op het saldo van baten en lasten

Het gerealiseerde saldo baten en lasten is ten opzichte van de vastgestelde begroting hoger. Het resultaat boekjaar 2018 bestaat uit het positieve resultaat op Caribisch Nederland van € 0,7 mln en het resultaat AT (verlies) ter hoogte van – € 0,6 mln. Het begrote saldo baten en lasten is exclusief Caribisch Nederland. De post «te verrekenen met Caribisch Nederland» op de balans van het agentschap geeft, in overeenstemming met de gehanteerde werkwijze in voorgaande jaren, het bedrag weer dat met de tarieven voor de BES eilanden moet worden verrekend.

Toelichting op de baten

Structurele bijdragen moederdepartement
Beleidsopdrachten 5.297 7.050 1.753 5.701
Toezichttaken 9.933 10.077 144 9.959
Subtotaal structurele bijdragen 15.230 17.127 1.897 15.660
Incidentele bijdragen
Projecten 2.709 1.739 – 970 2.331
Subtotaal projecten 2.709 1.739 – 970 2.331
Totaal omzet moederdepartement 17.939 18.866 927 17.990

De omzet moederdepartement bestaat uit de vergoedingen die worden ontvangen van EZK voor de uitvoering van beleidsopdrachten en toezichtstaken. De toename ten opzichte van de begroting wordt verklaard door de nieuwe taak Wet Beveiliging Netwerk en Informatiesystemen. De incidentele bijdragen bestaan uit projecten die worden uitgevoerd voor beleidsdirecties. In 2018 is deze omzet lager dan begroot door de afhankelijk van wet- en regelgeving in de uitvoering van deze projecten.

Voorbeelden van projecten zijn: Uitgifte radiovergunningen, Multibandveiling, Onderzoek Windturbines en Structurele implementatie LSA.

De toename ten opzichte van de begroting voor omzet overige departementen wordt verklaard doordat de opdracht voor uitvoering Elektronische Toegangsdiensten (ETD) ad. € 1,3 mln is overgegaan van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Vergunninghouders en overige: 18.577 18.757 180 15.532
– vaste verbindingen 2.625 2.541 – 84 2.618
– mobiele communicatie 4.217 4.356 139 4.219
– (openbare) (mobiele) elektronische communicatie 1.981 2.013 32 1.784
– radiodeterminatie 42 33 – 9 32
– radiozendamateurs 4 6 2 4
– omroep 5.496 5.410 – 86 5.046
– overige/verlengingen 39 0 – 39 0
– examens 141 147 6 149
– verklaringen, keuringen en erkenningen 4 2 – 2 4
– randapparatuur 1.646 1.769 123 1.676
– registratie RZAM en Maritiem 2.381 2.480 99 2.268
Satellietoperators 385 380 – 5 360
Ministerie van Defensie 1.349 1.314 – 35 1.285
Ministerie van V&J 291 305 14 277
Ministerie van I&M 484 507 23 461
Caribisch Nederland (CN) 1.200 1.927 727 1.890
WELMEC secretariaat 0 0 0 54
Hercontrole meetinstrumenten 80 44 – 36 155
Subsidie 5G 55 0 – 55 – 
Totaal omzet derden 22.421 23.233 812 22.281

De gerealiseerde omzet derden zijn op hoofdlijnen in overeenstemming met de vastgestelde begroting. De hogere omzet derden 2018 wordt veroorzaakt door Caribisch Nederland.

Met ingang van 1 januari 2017 heeft Agentschap Telecom de uitvoerende en toezichthoudende taak in Caribisch Nederland, na uitbesteding aan Bureau Telecom en Post (BT&P), zelf ter hand genomen. Uit de overgenomen administratie bleek dat er nog een aantal vergunningen uit voorgaande jaren niet waren gefactureerd. Dit is alsnog in 2018 gebeurd, waardoor een hogere omzet in 2018.

Bijzondere baten

De realisatie in 2018 bestaat op hoofdlijnen uit de gelden die AT heeft ontvangen vanuit de 1ste (Voorjaarsnota) en 2de (Najaarsnota) suppletoire begroting(en) voor de financiering van de kosten voor de AVG, Cloud en Digi-AT.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De personele kosten zijn hoger dan de vastgestelde begroting. In hoeveelheid (q) wordt dit vooral veroorzaakt door de inbedding van de nieuwe taak Wet Beveiliging Netwerk en Informatiesystemen. De gerealiseerde gemiddelde bezetting in fte inclusief externe inhuur bedraagt 324,0 fte (begroot: 314,9 fte). De gerealiseerde gemiddelde loonsom (p) (intern- en extern personeel) is 6,0% hoger ten opzichte van de begroting. Dit vanuit COA loonbijstelling (3%) en doordat de nieuwe taken van het agentschap zeer specialistisch personeel (hogere schalen) vergen.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn € 0,7 mln lager dan begroot. Dit komt door vertraging in de uitvoering van projecten voor opdrachtgevers, o.a. Multibandveiling, en een verschuiving van kosten materieel naar de afschrijvingen. Dit om de uitvoering van de benodigde ICT projecten te kunnen financieren. De reguliere beheerskosten ICT nemen toe.

Rentelasten

De rentelasten zijn lager dan begroot. De geplande verbouwing locatie Amersfoort is doorgeschoven naar 2019.

Afschrijvingskosten

De stijging is in overeenstemming met de investeringsbegroting van het agentschap (toename ICT-investeringen).

Overige lasten

De overige lasten bestaan uit de dotaties op de voorzieningen ambtsjubileum, dubieuze debiteuren en de subsidieverlening CN.

Activa
Vaste activa 8.628 7.646
Immateriële vaste activa 3.133 1.564
Materiële vaste activa 5.496 6.082
– Grond en gebouwen 0 0
– Installaties en inventarissen 74 522
– Projecten in uitvoering 0 0
– Overige materiële vaste activa 5.422 5.560
Vlottende activa 22.805 10.137
Voorraden en onderhanden projecten 7 0
Vorderingen 12 0
Debiteuren 2.881 2.082
Overige vorderingen en overlopende activa 1.345 2.275
Liquide middelen 18.559 5.780
Totaal Activa 31.434 17.783
Passiva
Eigen vermogen 1.035 – 1.450
– Exploitatiereserve 916 958
– Onverdeeld resultaat 119 – 2.408
Voorzieningen 596 550
Langlopende schulden 9.933 4.783
– Leningen bij het Ministerie van Financiën 9.933 4.783
Kortlopende schulden 12.574 3.753
– Crediteuren 4.031 1.687
– Schulden bij het Rijk 6.603 0
– Belastingen en premies sociale lasten 0 0
– Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 0 0
– Te verrekenen met Caribisch Nederland 1.940 2.066
– Overige schulden en overlopende passiva 7.296 10.147
Totaal Passiva 31.434 17.783

Activa

Immateriële vaste activa

De toename in immateriële vaste activa wordt verklaard door de investeringen van het agentschap in het kader van het project Digi-AT ad. € 2,0 mln.

Overige vorderingen en overlopende activa

De afname van de post overige vorderingen en overlopende activa wordt verklaard doordat op de balans 2017 voor een bedrag van € 1,4 mln nog te factureren is opgenomen welke voor de balans 2018 niet meer van toepassing zijn.

Liquide middelen

De toename in liquide middelen wordt veroorzaakt door projecten (opdrachtgevers, investeringen) die in 2018 zijn gefinancierd waarvan de uitvoering (nog) niet volledig is gerealiseerd. Op de passiva zijde van de balans zichtbaar op de posten Leningen bij het Ministerie van Financiën en Schulden bij het Rijk.

Passiva

Omzet, excl. rente- en bijzondere baten 38.085 40.671 43.522
Gemiddelde omzet over 3 jaar 35.137 37.914 40.759
Stand eigen vermogen na resultaatsbestemming – 187
Eenmalige storting moederdepartement 1.103
Exploitatiereserve 1.662 958 916
Resultaat – 2.525 – 2.409 119
Eigen vermogen – 863 – 1.451 1.035

De stand eigen vermogen is in 2018 door een eenmalige storting van het moederdepartement gecompenseerd voor een totaalbedrag van € 1,1 mln voor het negatief eigen vermogen stand 1 januari 2018 van € 0,2 mln en het begrote tekort 2018 van € 0,9 mln. Het resultaat 2018 van € 0,1 mln bestaat uit een verlies AT van € 0,6 mln (exclusief CN) en een positief resultaat op CN van € 0,7 mln. Het voorstel is om het verlies te verrekenen met het eigen vermogen en het resultaat CN toe te voegen aan de post Te verrekenen met Caribisch Nederland.

Dubieuze debiteuren 258 16 0 0 274
Ambtsjubilea 550 46 0 0 596
Totaal 808 62 0 0 870

Leningen bij het Ministerie van Financiën

Voor de investeringen in vaste activa leent het agentschap bij het Ministerie van Financiën. De toename in de omvang van de leningen is vooral ontstaan door de financiering van het project Digi-AT.

Aandeel moederdepartement, overige departementen en derden in vorderingen en schulden (bedragen x € 1.000)

De onderstaande tabel geeft inzicht in de vorderingen en schulden van het agentschap per doelgroep. De toename op crediteuren is eenmalig. Het agentschap is in 2018 aangesloten op Oracle E-Business Suite (Oracle EBS). Door deze implementatie zijn de betaaltermijnen niet altijd tijdig gerealiseerd.

Debiteuren 0 0 2.881
Overige vorderingen en overlopende activa 0 0 1.345
Liquide middelen 0 18.559 0
Totaal vorderingen 0 18.559 4.226
Crediteuren 0 0 4.031
Overige schulden en overlopende passiva 4.491 0 4.745
Totaal schulden 4.491 0 8.776
1 Rekening-courant RHB 1 januari 2018+ stand depositorekeningen 3.257 5.780 2.523
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 40.724 46.808 6.084
Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–) – 40.221 – 37.007 3.214
2 Totaal operationele kasstroom 503 9.801 9.298
Totaal investeringen (–/–) – 4.000 – 3.275 725
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 0 0 0
3 Totaal investeringskasstroom – 4.000 – 3.275 725
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) 0 0 0
Eenmalige storting door moederdepartement (+) 0 1.103 1.103
Aflossingen op leningen (–/–) – 655 – 400 255
Beroep op leenfaciliteit (+) 4.000 5.550 1.550
4 Totaal financieringskasstroom 3.345 6.253 2.908
5 Rekening-courant RHB 31 december 2018 + stand depositorekeningen 3.105 18.559 15.454

Toelichting kasstroomoverzicht

Het kasstroomoverzicht geeft een analyse van de liquiditeitsontwikkeling.

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen en het werkkapitaal.

Investeringskasstroom

In 2018 heeft het agentschap voor een bedrag van € 3,3 mln geïnvesteerd in materiële vaste activa zoals elektronische apparatuur en antennes en in immateriële vaste activa voor onder meer het project Digi-AT.

Financieringsstroom

Voor de financiering van de begrote investeringen is een beroep gedaan op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën. Het verschil tussen de investeringen en het beroep op de leenfaciliteit wordt verklaard door de uitstel van investeringen voor het project Digi-AT.

Inputindicatoren
Kernindicatoren
Verhouding direct/indirect (in FTE) 236,9 / 87,6 244,6 / 88,2 241,7 / 82,3 220,4 / 94,5
Verklarende/ achterliggende variabelen
Personeelskosten per FTE € 73.048 € 77.102 € 79.506 € 74.970
Totaal aantal FTE's (excl. externe inhuur) 296,2 294,3 299,2 289,3
Kosten inhuur externen (PAO-definitie; x € 1.000) € 2.350 € 2.635 € 2.971 € 2.260
Outputindicatoren
Uurtarief (wijziging in reële termen) – 1,22% – 1,86% – 2,45% 2,83%
Kostprijzen per product (wijziging tarieven Regeling Vergoedingen in reële termen) – 3,68% – 2,33% 0,64% 2,80%
Verklarende/ achterliggende variabelen
Bedrijfsresultaat (x € 1.000) 2.525 (2.409) 118 (998)
Omzet (x € 1.000) 38.318 42.809 46.696 40.724
Saldo van baten en lasten (%) – 7% – 6% 0% – 2%
Kwaliteitsindicatoren
Kernindicatoren
Klanttevredenheid: >3,5 Niet in 2016 7 Niet in 2018 >3,5
Doorlooptijd primaire processen:
Vergunningaanvragen 95% binnen 8 weken 96% 97% 98% 95%
Reactietijd storingsklachten norm
Klachten van levensbelang ≤ 4 uur 100% 100% 100% 100% 100%
Klachten van maatschappelijk belang ≤ 12 uur 98% 100% 95% 100% 98%
Klachten van individueel belang ≤ 3 werkdagen 80% 100% 98% 97% 90%
Gegrond verklaarde bezwaarschriften aantal norm
≤ 5% 5% 4% 2% <5%
Aantal klachten <7 7 9 7 <7
Medewerkertevredenheid >7 niet in 2016 niet in 2017 niet in 2018 >7
Verklarende/ achterliggende variabelen
Ziekteverzuim ≤ 4,3% 4,7% 5,8% 3,3% <4,1%

Toelichting

Personeelskosten per FTE

De gerealiseerde gemiddelde loonsom is hoger ten opzichte van de begroting. Dit vanuit de CAO loonbijstellingen (3%) en doordat de nieuwe taken van het agentschap zeer specialistisch (extern) personeel vergen (hogere schalen en uurtarieven).

Vitaliteit en verzuim: blijvende aandacht

In 2017 is een aanpak gekozen die geleid heeft tot een dalende trend in het verzuimpercentage. Om deze dalende lijn vast te houden en verzuim in de toekomst te voorkomen zijn verschillende afspraken gemaakt of gecontinueerd. Zo worden de verzuimcijfers maandelijks besproken in het directieoverleg en met een vertegenwoordiger van de OR en HRM. Dit om het onderwerp hoog op de agenda te houden, te leren van elkaars aanpak van verzuimpreventie- en begeleiding en de dalende lijn in het ziekteverzuim vast te houden in 2019. De door alle medewerkers en leidinggevenden gevolgde verzuimtraining wordt geconcretiseerd naar specifieke afspraken per afdeling. In het MTO (Medewerkerstevredenheidonderzoek) dat uitgevoerd wordt in 2019, is werkdruk een van de te bevragen onderwerpen.

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap DICTU per 31 december 2018

Baten
Omzet
– Omzet moederdepartement 204.337 240.425 36.088 239.781
– Omzet overige departementen 33.896 44.349 10.453 42.300
– Omzet derden 108 288 180 1.262
Rentebaten 0 0 0 0
Vrijval voorzieningen 0 832 832 0
Bijzondere baten 0 0 0 0
Totaal baten 238.341 285.894 47.553 283.343
Lasten
Apparaatskosten 215.305 256.227 40.922 258.790
– Personele kosten 124.392 158.572 34.180 151.611
Waarvan eigen personeel 67.335 61.018 – 6.317 54.442
Waarvan inhuur externen 990 97.254 96.264 96.880
Waarvan overige personele kosten 56.067 300 – 55.767 289
– Materiële kosten 90.913 97.655 6.742 107.179
Waarvan apparaat ICT 32.813 36.484 3.671 40.285
Waarvan bijdrage aan SSO's 15.050 13.561 – 1.489 12.237
Waarvan overige materiële kosten 43.050 47.610 4.560 54.657
Rentelasten 100 8 – 92 53
Afschrijvingskosten 21.636 25.737 4.101 18.521
– Materieel 14.800 11.302 – 3.498 7.073
Waarvan apparaat ICT 0
– Immaterieel 6.836 14.435 7.599 11.448
Overige lasten 1.300 1.746 446 1.569
– Dotaties voorzieningen 1.300 1.746 446 1.569
– Bijzondere lasten 0 0 0 0
Totaal lasten 238.341 283.718 45.377 278.933
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening 0 2.176 2.176 4.410
Agentschapsdeel Vpb-lasten
Saldo van baten en lasten 0 2.176 2.176 4.410

Algemeen

De groei van DICTU in de afgelopen jaren, welke aan de Tweede Kamer is gemeld via de suppletoire begrotingen, was nog niet opgenomen in de meerjaren ontwerpbegroting. Vanaf 2019 is deze groei verwerkt in de ontwerpbegroting, waardoor de begroting en de realisatie meer in lijn met elkaar zijn. Het verwachte omzet- en kostenniveau in de tweede suppletoire begroting was € 282 mln.

Toelichting op de baten

De totale omzet bedraagt € 46,7 mln meer dan de begroting, wat grotendeels wordt veroorzaakt door een hogere dan geraamde omzet vanuit het moederdepartement.

De verdeling per productgroep wordt in de onderstaande tabel weergegeven.

Applicatiebeheer 28.069 36.325 8.256 29.729
Ontwikkelopdrachten 42.355 47.630 5.275 43.199
Infrabeheer 38.338 46.919 8.581 53.491
Werkplekservices 35.000 38.480 3.480 34.825
Overige omzet 16.852 22.225 5.373 30.766
Generieke eBS 7.981 6.788 – 1.193 6.912
Indirect 35.742 42.058 6.315 40.859
Totaal 204.337 240.425 36.087 239.781

De groei van de omzet moederdepartement komt met name door een grotere vraag naar dienstverlening voor informatiebeveiliging, implementatie en het beheer van de Cloud Werkplek en infrastructuur. De implementatie van de Cloud Werkplek heeft een incidenteel karakter en zal in het voorjaar van 2019 worden afgerond.

Applicatiebeheer 7.270 10.355 3.085 3.977
Ontwikkelopdrachten 15.544 5.261 – 10.283 2.183
Infrabeheer 3.431 4.245 814 11.056
Werkplekservices 83 154 71 123
Overige omzet 1.639 16.576 14.937 17.562
Generieke eBS 0 0 0 0
Indirect 5.929 7.758 1.829 7.399
Totaal 33.896 44.349 10.453 42.300

De omzet overige departementen is € 10,5 mln hoger dan de begroting. De hogere omzet bij overige departementen komt met name door de implementatie van Zaak Gericht Werken (RijksZaak) bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (VWS) en de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (J&V). DICTU verantwoordt in deze tabel Zaak Gericht Werken op de regel Overige omzet.

Omzet derden

DICTU levert in beginsel geen diensten aan derden. Een uitzondering is Staatsbosbeheer, waarvan de omzet in lijn van 2017 is, maar hoger dan begroot. Dit is het gevolg van enkele incidentele opdrachten die niet waren begroot.

Vrijval voorzieningen

In 2018 zijn geen claims ontvangen die hebben geleid tot lopende geschillen die na 2018 afgewikkeld zullen worden. Alle claims uit 2017 zijn afgewikkeld of daar hebben zich geen ontwikkelingen voorgedaan, zodat de inschatting is dat daar geen verplichtingen uit voortvloeien en de positie op de voorziening in zijn geheel kan vrijvallen.

Toelichting op de lasten

Personele Kosten

DICTU heeft de aanpassing van de richtlijn externe inhuur in de Rijksbegrotingsvoorschriften 2018 doorgevoerd. Hierbij wordt inhuur voor onderhoud en beheer van ICT-systemen verantwoord onder externe inhuur en niet meer onder overige personele kosten. Deze richtlijn was nog niet in de begroting verwerkt, waardoor er een verschuiving tussen de posten externe inhuur en overige personele kosten zichtbaar is.

De gerealiseerde personele kosten zijn € 34,2 mln hoger dan de begroting. De gestegen personele kosten hangen samen met extra inzet van capaciteit op het gebied van informatiebeveiliging en de uitrol en beheer van de Cloud Werkplek. Hiervoor wordt met name een (tijdelijk) beroep gedaan op externe inhuur. De lagere realisatie van de post eigen personeel dan was begroot wordt veroorzaakt doordat het langer duurt dan verwacht om vacatures voor specialistische ICT-functies te vervullen. DICTU is er wel in geslaagd om haar ambtenarenbestand ten opzichte van 2017 met 57 fte te laten groeien, waarmee de doelstelling om meer kennis binnen het ambtenarenbestand te borgen wordt gehaald.

Materiele kosten

In de materiële kosten vindt een verschuiving plaats als gevolg van de overgang van de huidige werkplek naar de Cloud Werkplek. De huidige werkplek wordt onderhouden en beheerd door een externe leverancier die onder de post waarvan apparaat ICT wordt verantwoord. De Cloud Werkplek wordt door DICTU zelf beheerd en onderhouden, waardoor de eigen materiële kosten en aangeschafte licenties zijn toegenomen, die onder de post waarvan overige materiële kosten worden verantwoord. Als gevolg hiervan neemt de post waarvan apparaat ICT af en de post waarvan overige materiële kosten toe. Dit is met name te zien in de vergelijking met vorig jaar, rekening houdend met de € 9,9 mln activa afwaardering die in 2017 onder de post overige materiële kosten valt. DICTU heeft in 2018 zijn activa beoordeeld en een aantal activa in waarde verminderd (€ 3,3 mln). De grootste afwaardering heeft zich voorgedaan op de immateriële activa van TVS (€ 2,5 mln) en BOS (€ 0,6 mln).

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn € 4,1 mln hoger dan begroot. In de begroting zijn de immateriële en materiële afschrijvingslasten abusievelijk omgewisseld. Hiermee rekening houdend, zijn met name de materiële afschrijvingen gestegen ten opzichte van de begroting, wat het gevolg is van de uitrol van de Cloudwerk. Met deze uitrol zijn veel nieuwe devices uitgeleverd, zoals laptops en monitoren.

Het resultaat van DICTU over het jaar 2018 is € 2,2 mln positief.

Activa
Vaste activa 81.626 79.979
Immateriële vaste activa 37.778 51.324
Materiële vaste activa 43.848 28.655
– Grond en gebouwen 0 0
– Installaties en inventarissen 36.183 23.608
– Projecten in uitvoering
– Overige materiële vaste activa 7.665 5.047
Vlottende activa 73.136 62.595
Voorraden en onderhanden projecten 0 0
Vorderingen 53.710 43.401
– Debiteuren 33.757 28.335
– Overige vorderingen en overlopende activa 19.953 15.066
Liquide middelen 19.426 19.194
Totaal activa 154.762 142.574
Passiva
Eigen vermogen 7.978 5.802
– Exploitatiereserve 5.802 1.392
– Onverdeeld resultaat 2.176 4.410
Voorzieningen 1.000 1.514
Langlopende schulden 56.272 60.260
– Leningen bij het Ministerie van Financiën 56.272 60.260
Kortlopende schulden 89.512 74.998
– Crediteuren 12.141 7.711
– Schulden bij het Rijk 0 0
– Belastingen en premies sociale lasten 0 0
– Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 26.138 24.440
– Overige schulden en overlopende passiva 51.233 42.847
Totaal passiva 154.762 142.574
Debiteuren 35.566 30.247
Voorziening debiteuren – 1.800 – 1.058
Nog te verwerken ontvangsten – 9 – 854
Totaal 33.757 28.335

De post debiteuren is € 5,3 mln hoger dan in 2017 en komt uit op bijna anderhalve maand omzet. De post debiteuren houdt onder meer verband met het feit dat een deel van de omzet maandelijks achteraf wordt gefactureerd en de facturen vervolgens een betaaltermijn hebben van 30 dagen. De duur van de openstaande posten is sterk gedaald. De totale stijging van de post debiteuren heeft betrekking op de facturen van het laatste kwartaal. De post debiteuren is met name hoger door een stijging bij de drie grootste agentschappen van het moederdepartement en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

DICTU treft een voorziening dubieuze debiteuren voor disputen met klanten en openstaande facturen van meer dan een half jaar. De voorziening bestaat in zijn geheel uit nieuwe posten. Alle openstaande debiteuren in de debiteurenvoorziening van voor 2018 zijn afgewikkeld. De stijging van de voorziening dubieuze debiteuren ten opzichte van 2017 wordt veroorzaakt door toename van de omvang van de disputen.

Moederdepartement 26.590 23.101
Overige departementen 8.901 6.964
Derden 75 182
Totaal 35.566 30.247
Moederdepartement 2.334 4.326
Overige departementen 325 472
Derden 17.294 10.268
Totaal 19.953 15.066

Onder de balanspost Overige vorderingen en overlopende activa worden de nog te factureren omzet en de vooruitbetaalde kosten verantwoord. De vooruitbetaalde kosten, vallend binnen de classificatie Derden, betreft vooral meerjarige contracten met softwareleveranciers, waarvan eind 2018 veel contracten zijn vernieuwd en betaald.

Voorziening reorganisatiekosten 433 783 216 1.000
Voorziening incompliancy issues oplossen 1.081 249 832 0

Ontwikkeling eigen vermogen

1 Eigen vermogen per 1/1 0 259 1.392 5.802
2 Saldo baten en lasten 259 1.133 4.410 2.176
3 Directe mutaties in het eigen vermogen
– 3a Uitkering aan moederdepartement
– 3b Bijdrage door moederdepartement ter versterking eigen vermogen
– 3c Overige mutaties
4 Eigen vermogen per 31/12 259 1.392 5.802 7.978
Omzet 240.223 253.844 283.343 285.062
Vermogensplafond (5%) 10.071 11.559 12.957 13.704

De omvang van het eigen vermogen blijft ruim binnen de kaders die de Regeling Agentschappen hieraan stelt, zijnde maximaal 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar.

Moederdepartement 1.170 24
Overige departementen 578 293
Derden 10.393 7.394
Totaal 12.141 7.711
Moederdepartement 33.522 15.625
Overige departementen 27.582 24.641
Derden 16.267 27.021
Totaal 77.371 67.287
1 Rekening-courant RHB 1 januari 2018+ stand depositorekeningen 6.971 19.194 12.223
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 238.341 274.803 36.462
Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–) – 216.705 – 245.005 – 28.300
2 Totaal operationele kasstroom 21.636 29.798 8.162
Totaal investeringen (–/–) – 35.000 – 30.583 4.417
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 0 3.307 3.307
3 Totaal investeringskasstroom – 35.000 – 27.276 7.724
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) 0 0 0
Eenmalige storting door het moederdepartement (+) 0 0 0
Aflossingen op leningen (–/–) – 22.900 – 24.440 – 1.540
Beroep op leenfaciliteit (+) 35.000 22.150 – 12.850
4 Totaal financieringskasstroom 12.100 – 2.290 – 14.390
5 Rekening-courant RHB 31 december 2018 + stand depositorekeningen 5.707 19.426 13.719

Toelichting kasstroomoverzicht

De liquiditeitspositie van DICTU is per eind 2018 met € 0,2 mln verbeterd ten opzichte van eind 2017. Dit is het resultaat van de volgende kasstromen:

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom is hoger dan begroot als gevolg van de hogere omzet. De verhouding tussen ontvangsten en uitgaven is conform begroting.

Investeringskasstroom

Het investeringsniveau is € 7,7 mln lager dan begroot. De investeringen zijn € 4,4 mln lager uitgevallen, met name doordat er minder is geïnvesteerd in infrastructuur (€ 3,3 mln). Daarnaast is er voor € 3,3 mln gedesinvesteerd. De grootste desinvesteringen waren Toegang Verlening Service (€ 1,8 mln) en BOS (€ 0,6 mln).

Financieringskasstroom

De financieringskasstroom is afgenomen met € 2,3 mln. In 2018 is er voor € 24,4 mln aan leningen afgelost. Dit is € 2,5 mln meer dan begroot. Verder zijn er drie nieuwe leningen afgesloten met een totale waarde van € 22,15 mln. Dit is € 12,9 mln minder dan begroot. Middels de nieuw afgesloten leningen is het verschil dat bestond tussen de waarde van de uitstaande leningen en de boekwaarde van de activa nagenoeg gelijkgetrokken.

Kostprijzen per product (groep)
a. Basistarief werkplek VKA 2.520 2.520 2.531 2.602 2.531
b. Basistarief werkplek CW 3.637
Tarieven/uur
a. Senior medew. (ontwikkeling) 90 92 96 100 1171
b. Medior medew. (bouw) 70 72 76 78 921
c. Junior medew. (test en beheer) 60 62 65 67 791
Indicatoren
FTE-totaal (excl. externe inhuur)2 503 562 643 710 750
Saldo van baten en lasten (%)3 0,1% 0,4% 1,6% 0,8% 0%
Aantal werkplekken VKA4 12.937 13.178 11.552 6.599 13.100
Aantal werkplekken CW4 6.868
Verambtelijking5 44,7% 49,8% 52,3%

1 Het verschil met de realisatie wordt veroorzaakt door incorrecte cijfers in de begroting.

2 Gemiddeld aantal fte gedurende het jaar.

3 Saldo als percentage van de baten.

4 Aantal ultimo het jaar.

5 Betreft het aantal fte ambtelijk personeel gedeeld door het totaal aantal fte, ultimo het jaar.

Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap NEa per 31 december 2018

Baten
Omzet
– Omzet moederdepartement 6.789 4.960 – 1.829 7.405
– Omzet overige departementen 184 2.775 2.591 7
– Omzet derden 0 0 0 0
Rentebaten 0 0 0 0
Vrijval voorzieningen 0 0 0 0
Bijzondere baten 0 564 564 0
Totaal baten 6.973 8.299 1.326 7.412
Lasten
Apparaatskosten
– Personele kosten 5.423 6.212 789 5.349
Waarvan eigen personeel 4.608 5.703 1.095 4.778
Waarvan inhuur externen 515 329 – 186 422
Waarvan overige personele kosten 300 180 – 120 149
– Materiële kosten 1.246 1.349 103 1.151
Waarvan apparaat ICT 448 221 – 227 191
Waarvan bijdrage aan SSO's 502 563 61 527
Waarvan overige materiële kosten 296 565 269 433
Rentelasten 4 1 – 3 2
Afschrijvingskosten
– Materieel 0 0 0 2
Waarvan apparaat ICT
– Immaterieel 300 441 141 315
Overige lasten
– Dotaties voorzieningen 0 0 0 0
– Bijzondere lasten 0 0 0 0
Totaal lasten 6.973 8.003 1.030 6.819

Saldo van baten en lasten

gewone bedrijfsuitoefening

0 296 296 592
Agentschapsdeel Vpb-lasten 0 0 0 0
Saldo van baten en lasten 0 296 296 592

Toelichting op de baten

Omzet

De gerealiseerde omzet is € 0,7 mln hoger dan begroot: € 7,7 mln ten opzichte van € 7,0 mln begroot. Het verschil wordt veroorzaakt door een aanvullende bijdrage van € 0,5 mln van het Ministerie van IenW voor de opdracht Energie voor Vervoer 2018 en € 0,2 mln van het Ministerie van EZK voor een beleidsadvies inzake de minimum CO2-prijs.

Bijzondere baten

De bijzondere baten betreffen een bijdrage van het Ministerie van EZK van € 0,6 mln voor dekking van facilitaire kosten en kosten van dienstverlening waarmee de NEa na de overvaring naar het Ministerie van EZK is belast.

Toelichting op de lasten

De totale lasten zijn € 1,0 mln hoger uitgekomen dan in de oorspronkelijke begroting over 2018 is opgenomen. Hieronder staan per categorie de belangrijkste verschillen.

Personele kosten

De personeelskosten zijn € 0,8 mln hoger dan begroot. De salariskosten van eigen medewerkers zijn hoger dan begroot (€ 1,0 mln). Bij de vaststelling van het budget is met lagere gemiddelde kosten per medewerker gerekend dan de realisatie laat zien.

Daar tegenover staat een lagere inhuur van externe medewerkers en lagere overige personeelskosten ten opzichte van de begroting. Wel zijn de overige personeelskosten in 2018 gestegen ten opzichte van 2017. In de personeelskosten is in 2018 een bedrag van € 0,3 mln geboekt voor inbesteding. Dit betreft de dienstverlening door IBI.

Materiële kosten

De totale materiele kosten zijn € 0,1 mln hoger dan begroot. De aparte posten hebben positieve en negatieve verschillen. De doorbelasting van exploitatiekosten voor het gebouw en de verhuizing was niet voorzien en zorgt voor een negatief verschil van € 0,5 mln. Deze extra kosten worden gecompenseerd door de extra agentschapsbijdrage van het Ministerie van EZK.

Afschrijvingen

De afschrijvingskosten zijn € 0,1 mln hoger dan begroot. Dit wordt veroorzaakt doordat het in gebruik nemen van het Register Energie voor Vervoer fase 2 niet in de begroting was opgenomen. Het in gebruik nemen was afhankelijk van de beslissing van de Eerste Kamer, welke in 2018 is genomen.

Activa
Vaste activa
Immateriële vaste activa 1.835 2.276
Materiële vaste activa 0 0
– Grond en gebouwen
– Installaties en inventarissen
– Projecten in uitvoering
– Overige materiële vaste activa
Vlottende activa
Voorraden en onderhanden projecten 0 0
Vorderingen
– Debiteuren 113 95
– Overige vorderingen en overlopende activa 4 127
Liquide middelen 5.061 2.297
Totaal Activa 7.013 4.795
Passiva
Eigen vermogen
– Exploitatiereserve 973 381
– Onverdeeld resultaat 296 592
Voorzieningen
Langlopende schulden
– Leningen bij het Ministerie van Financiën 140 280
Kortlopende schulden
– Crediteuren 12 17
– Schulden bij het Rijk 0 0
– Belastingen en premies sociale lasten 0 0
– Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 0 0
Overige schulden en overlopende passiva 5.592 3.524
Totaal Passiva 7.013 4.795
Debiteuren 113 95
Voorziening debiteuren 0 0
Nog te verwerken ontvangsten 0 0
Totaal 113 95
Moederdepartement EZK 0 0
Overige departementen 8 95
Derden 105 0
Totaal 113 95

De post Debiteuren derden bestaat uit een afrekening van een gedetacheerde medewerker (€ 0,08 mln) bij I-Interim Rijk en vooruit gefactureerde fees 2019 (€ 0,025 mln).

Moederdepartement EZK 0 0
Overige departementen 0 0
Derden 4 127
Totaal 4 127

De post vooruitbetaalde posten in 2018 bestaat uit vooruitbetaalde reiskosten.

Liquide middelen

De post liquide middelen bestaat geheel uit het saldo van de rekening courant bij de Rijkshoofdboekhouding. De stijging van € 2,3 mln naar € 5,1 mln wordt vooral veroorzaakt door € 1,3 mln aan betaalde boetes en de extra agentschapsbijdrage van € 0,6 mln die in december 2018 zijn ontvangen.

Ontwikkeling eigen vermogen

1 Eigen Vermogen per 1/1 1.261 299 1.020 973
2 Saldo Baten en Lasten – 65 721 592 296
3 Directe mutaties in het Eigen Vermogen
– 3a Uitkering aan moederdepartement – 897 – 639
– 3b Additionele bijdrage van moederdepartement
– 3c Overige Mutaties
4 Eigen vermogen per 31/12 299 1.020 973 1.269
Omzet 7.641 8.079 7.412 7.735
Vermogensplafond (5%) 369 380 386 387

In de Regeling Agentschappen 2018 is aangegeven dat het mogelijk is dat het agentschap een exploitatiereserve kan opbouwen, tot maximaal 5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen drie jaar. Voor NEa komt dit overeen met € 0,4 mln. Het eigen vermogen einde boekjaar bedraagt € 1,3 mln en is derhalve € 0,9 mln te hoog. Uiterlijk bij eerstvolgende suppletoire begrotingswet zal worden aangegeven hoe dit wordt hersteld.

Moederdepartement EZK 0 0
Overige departementen 5 6
Derden 7 11
Totaal 12 17
Moederdepartement EZK 5.092 0
Overige departementen 140 3.347
Derden 360 177
Totaal 5.592 3.524

De verschuiving van de verantwoording onder overige departementen naar moederdepartement EZK houdt verband met de overgang van de NEa van het Ministerie van IenW naar het Ministerie van EZK. De stijging is het gevolg van nog af te dragen bestuurlijke boetes en inleggelden ten bedrage van € 1,9 mln.

1 Rekening-courant RHB 1 januari 2018+ stand depositorekeningen 1.076 2.296 1.220
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 300 2.904 2.604
Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–) 0 0 0
2 Totaal operationele kasstroom 300 2.904 2.604
Totaal investeringen (–/–) 0 0 0
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 0 0 0
3 Totaal investeringskasstroom 0 0 0
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) 0 0 0
Eenmalige storting door moederdepartement (+) 0 0 0
Aflossingen op leningen (–/–) – 290 – 140 150
Beroep op leenfaciliteit (+) 0 0 0
4 Totaal financieringskasstroom – 290 – 140 150
5 Rekening-courant RHB 31 december 2018 + stand depositorekeningen 1.086 5.060 3.974

Toelichting kasstroomoverzicht

Het kasstroomoverzicht geeft aan hoeveel kasmiddelen in de verslagperiode beschikbaar zijn gekomen en op welke wijze gebruik is gemaakt van deze middelen.

Operationele kasstroom

Bij het bepalen van de operationele kasstroom is uitgegaan van het saldo van baten en lasten, dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingen en de mutaties in de balansposten kortlopende activa en passiva.

Investeringskasstroom

In 2018 is het Register Energie voor Vervoer fase 2 (€ 1,5 mln) overgeboekt van vaste activa in ontwikkeling naar de vaste activa. Voor de kasstroom levert dit geen mutatie op.

Financieringskasstroom

Op de leenfaciliteit is in 2018 € 0,14 mln afgelost.

Kostprijzen per product (x € 1):
Onderhoud ETS (per broeikasgasinstallatie) 10.078
Naleving ETS (per broeikasgasinstallatie) 10.311 10.439 10.436 9.984
Naleving EV (per deelnemersrol) 12.537 11.294 14.529 11.031
Tarieven per uur (x € 1):
Laag 75 74 69 69 73
Midden 94 94 90 90 92
Hoog 123 120 106 109 120
FTE totaal (excl. externe inhuur) 48,5 49 56,9 56,6 60
Omzet per productgroep (x € 1.000)
Overige producten/diensten
Naleving ETS stationair 4.414
Naleving ETS luchtvaart 222
Naleving ETS 4.743 4.614 4.493 4.402
(Tijdelijk regime) Hernieuwbare energie en brandstoffen 2.866
Naleving EV 2.207 2.361 2.479 2.387
Advies, ontwikkeling en implementatie EV 329 248 296 0
Nationale verplichtingen onder EU en VN 120 123 119 115 0
Initiële toewijzing fase 4 0 0
NEa-brede producten en diensten
Projecten 501 0
Overige 19 747 416 184
Totaal 7.641 8.149 7.342 8.300 6.973
Saldo van baten en lasten (%) – 0,85% 8,80% 8,46% 7,01% 0%
Kwaliteitsindicatoren
Naleving ETS
% vergunningsaanvragen binnen wettelijke termijn afgehandeld 100% 100% 100% 100% 90%
% meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld 96% 93% 93% 77% 80%
% BKG's (broeikasgasinstallaties) waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden 17% 12%
% jaarlijks toezicht programma is uitgevoerd 74% 80% 100%
% Emissie ETS stationair waarvoor tijdig emissierechten zijn ingeleverd 100%
% vragen binnen de gestelde termijn afgerond 92% 91% 92% 80%
Naleving ETS luchtvaart
% Monitoringsplannen binnen gestelde termijn getoetst 100%
% Meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld 100%
Naleving EV
Opleveringsdatum rapportage Naleving jaarverplichting 2018 EV en brandstoffen luchtverontreiniging 20-jun 04-07-2018 voor 6 juli
% jaarlijks toezichtprogramma is uitgevoerd 142% 120% 100%
% vragen binnen de gestelde termijn afgerond 86% 85% 80%
Tijdelijk regime hernieuwbare energie en brandstoffen
% aantal in te dienen biobrandstofbalansen dat tijdig is ingediend 96%
% deelnemers tijdelijk regime hernieuwbare energie en vervoer waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden 32%
Hernieuwbare energie en brandstoffen
Opleveringsdatum rapportage Naleving jaarverplichting HEV en brandstoffen luchtverontreiniging 15 juli
% Deelnemers waarvoor toezicht activiteit heeft plaatsgevonden 15%
% vragen binnen de gestelde termijn afgerond 85%
Infodesk NEa
% Van vragen binnen gestelde termijn afgerond 96%
Algemeen
Aantal formele klachten 0 0 0 0 0
# Gegronde bezwaarprocedures waarbij de NEa onjuist gehandeld heeft 0 0 0 0 0
Aantal fraude gevallen EU-register die NEa had kunnen voorkomen 0 0 0 0
Directe uren/totaal aantal gewerkte uren 59% 48% 64% 68% 63%

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap RVO.nl per 31 december 2018

Baten
Omzet
– Omzet moederdepartement 315.741 213.815 – 101.927 381.219
– Omzet overige departementen 120.015 341.277 221.262 126.136
– Omzet derden 28.504 38.177 9.673 40.489
Rentebaten 10 5 – 5 4
Vrijval voorzieningen 0 12 12 1.916
Bijzondere baten 2.700 3.095 395 4.834
Totaal baten 466.970 596.381 129.411 554.598
Lasten
Apparaatskosten 454.281 574.143 119.862 541.485
– Personele kosten 270.838 345.457 74.619 323.947
Waarvan eigen personeel 229.900 266.950 37.050 252.767
Waarvan externe inhuur 28.303 58.526 30.223 53.458
Waarvan overige personele kosten 12.635 19.981 7.346 17.722
– Materiële kosten 183.443 228.686 45.243 217.538
Waarvan apparaat ICT 0 0 0 0
Waarvan bijdrage aan SSO's 100.710 138.246 37.536 135.116
Waarvan overige materiële kosten 82.733 90.440 7.707 82.422
Rentelasten 28 149 121 332
Afschrijvingskosten 12.661 12.888 227 11.809
– Materieel 2.360 1.021 – 1.339 1.082
Waarvan apparaat ICT 0 0 0 0
Waarvan overige materiële afschrijvingskosten 2.360 1.021 – 1.339 1.082
– Immaterieel 10.301 11.867 1.566 10.727
Overige lasten 0 1.181 1.181 633
– Dotaties voorzieningen 0 871 871 534
– Bijzondere lasten 0 310 310 99
Totaal lasten 466.970 588.361 121.391 554.259
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening 0 8.020 8.020 339
Agentschapsdeel Vpb-lasten 0 0 0 0
Saldo van baten en lasten 0 8.020 8.020 339

Toelichting op de baten

Algemeen

De baten zijn ten opzichte van de begroting met 27,7% gestegen. Hieronder worden de baten toegelicht.

Omzet moederdepartement

De gerealiseerde omzet van het moederdepartement is ten opzichte van de oorspronkelijke begroting 32,3% lager uitgevallen. Ten tijde van de begroting behoorde DG Agro & Natuur nog tot de omzet moederdepartement. Deze opdracht is in verband met de heroprichting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid (LNV) verschoven van omzet moederdepartement naar omzet overige departementen. Daarnaast is in 2018 de opdracht van DG Groningen Bovengronds toegevoegd bij omzet moederdepartement.

DG Bedrijfsleven en Innovatie 95.492 91.694 – 3.798 101.822
DG Energie, Telecom en Mededinging 58.156 61.737 3.581 60.020
DG Agro & Natuur 156.436 0 – 156.436 200.117
DG Groningen Bovengronds 0 40.733 40.733 0
Overig 5.657 19.651 13.994 19.260
Totaal 315.741 213.815 – 101.926 381.219

De omzetrealisatie van DG Bedrijfsleven & Innovatie (B&I) is lager dan de ontwerpbegroting. Gedurende het jaar is sprake geweest van meerwerk en aanvullende opdrachten, verschuivingen van budgetten en is de omzet in lijn gebracht met de realisatie op de opdrachten. In totaal betreft dit een effect van – € 3,8 mln.

De stijging van de omzet DG Energie, Telecom en Mededinging (ETM) ten opzichte van de ontwerpbegroting wordt verklaard door nieuwe regelingen als gevolg van de intensivering van het Klimaatbeleid (ca. € 2,1 mln) en aanvullingen op diverse opdrachten (€ 2,3 mln). Verder is de opdracht Elektrisch Rijden overgeheveld van DG ETM naar het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat (– € 0,8 mln).

In maart 2018 is een projectdirectie binnen RVO.nl opgezet welke de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) ondersteunt met betrekking tot registratie van schademeldingen en de organisatie van voldoende onafhankelijke deskundigen die schaderapportages maken. De uiteindelijke omzet voor 2018 (totaal € 40,7 mln) is lager dan begroot ten tijde van de eerste suppletoire begroting (€ 65,9 mln) doordat minder onafhankelijke deskundigen beschikbaar waren dan verwacht ten tijde van het Besluit Mijnbouwschade Groningen 2018.

De stijging onder overig wordt voornamelijk veroorzaakt door de aanvullende bijdrage aan het Inkoop Uitvoeringscentrum (IUC; € 8,7 mln). Ook zijn extra bijdragen voor e-Overheid voor Bedrijven (e-OvB; € 1,2 mln), de Unit omgevingskennis (€ 1,8 mln) en Concordaat (€ 2,3 mln) gerealiseerd.

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen betreft de uitvoering van opdrachten voor diverse ministeries, waarvan 59,8% afkomstig is van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 0 203.931 203.931 0
Ministerie van Buitenlandse Zaken 93.938 94.093 155 91.659
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 10.879 21.934 11.055 15.305
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 10.909 13.863 2.954 12.776
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 3.064 3.698 634 3.857
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 351 232 – 119 231
Ministerie van Justitie en Veiligheid 680 557 – 123 391
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 194 1.801 1.607 426
Overig 0 1.168 1.168 1.491
Totaal 120.015 341.277 221.262 126.136

De gerealiseerde omzet op de opdracht van het Ministerie LNV is aanzienlijk hoger dan de oorspronkelijke begroting (zie omzet moederdepartement, DG Agro & Natuur; € 156,4 mln). Er is substantieel meerwerk verstrekt met name voor het Fosfaatrechtstelsel, Fosfaatreductieplan (incl. meerlingenfraude) en het 6e actieprogramma mest (gezamenlijk ruim € 25,6 mln). Daarnaast is op opdrachten Opvolging Audit Percelen, Pilot Monitoring Farmland, satelliet controles, Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) pilots natuur en diverse andere regelingen meer gerealiseerd (€ 15,9 mln). Ook is de omzet Dierregistraties (ca. € 6 mln) overgeheveld van omzet derden naar omzet overige departementen (LNV).

De opdracht vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) valt hoger uit dan oorspronkelijk begroot. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door overheveling van het cluster Digitale Overheid vanuit DG B&I (€ 6,7 mln) en een aanvulling op deze opdracht (€ 2,5 mln). Daarnaast zijn diverse aanvullende opdrachten verstrekt voor onder andere Aardgasvrij, Circulair Bouwen en Herziening Europese richtlijn energieprestatie gebouwen voor een totaal van € 1,9 mln.

De omzet vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) neemt toe ten opzichte van de initiële begroting, wat veroorzaakt wordt door de extra opdracht in het kader van de Klimaatenveloppe voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) (€ 0,8 mln). Ook is de opdracht Elektrisch Rijden overgeheveld van DG ETM naar IenW (€ 0,8 mln) en is sprake van enkele andere aanvullende opdrachten (€ 1,4 mln).

De omzetstijging vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) wordt grotendeels verklaard door een aanvullende opdracht ter uitvoering van het programma Horizon 2020 (€ 0,6 mln).

De omzet vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) wordt grotendeels veroorzaakt door een hogere bijdrage aan het programma e-OvB (€ 1,6 mln).

De omzet Overig is hoger dan verwacht ten tijde van de oorspronkelijke begroting (€ 1,2 mln). Deze stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door de uitvoering van nieuwe opdrachten voor de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWa) en Rijkswaterstaat.

Omzet derden

De omzet derden heeft betrekking op opdrachten voor de Provincies, Europese Unie, bijdragen van derden in de uitvoeringskosten die in opdracht van het moederdepartement plaatsvinden (bijvoorbeeld heffingen en retributies) en overige opdrachtgevers. Hiervan is 73,7% afkomstig van de Provincies.

Europese Unie 3.234 2.225 – 1.009 2.027
Leges dierregistraties 6.000 0 – 6.000 5.772
Leges grondkamers 2.900 2.302 – 598 2.415
Leges mest 0 777 777 689
Provincies 14.258 28.132 13.874 24.245
Overig 2.112 4.741 2.629 5.341
Totaal 28.504 38.177 9.673 40.489

De omzet derden is € 9,7 mln hoger dan begroot. Bij de provincies is sprake van aanvullende opdrachten, naast het Subsidiestelsel Natuur en Landbouw (SNL) zijn er ook opdrachten en prestatieovereenkomsten vanuit het Plattelands Ontwikkelingsprogramma 3 (POP3) verstrekt. Verder is meerwerk verkregen vanuit de Energietransitie Zuid-Holland. Naast de lager dan geraamde inkomsten van de Europese Unie en leges Grondkamers zijn de leges dierregistraties verplaatst van omzet derden naar omzet overige departementen (LNV).

Vrijval voorzieningen

De vrijval van voorzieningen van € 0,01 mln betreft vrijval bij de voorziening dubieuze debiteuren.

Bijzondere baten

De bijzondere baten zijn € 0,4 mln hoger dan begroot. In de initiële begroting is uitgegaan van een bijdrage van het moederdepartement voor de transitiekosten die gepaard gaan met de op handen zijnde uitvaring van InvestNL. Deze bijdrage is verantwoord in de opdracht van DG B&I. Wel is ca. € 3,1 mln gerealiseerd aan andere bijzondere baten. Zo zijn vanuit het moederdepartement de volgende bijdragen ontvangen: € 1,5 mln voor de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en € 0,8 mln voor de afbouw van de werkzaamheden van Gebied Ruimtelijke Ordening (GRO), voormalig Dienst Landelijk Gebied (DLG). Tevens heeft RVO een bijdrage van € 0,6 mln. van EZK ontvangen als tegemoetkoming voor de inzet van 5 fte in verband met de ontvlechting van EZK en LNV.

Toelichting op de lasten

Algemeen

De lasten zijn ten opzichte van de begroting met 26,0% gestegen. Hieronder worden de lasten toegelicht.

Personele kosten

De personele kosten vallen, vooral door een hoger werkpakket, in totaal 27,6% (€ 74,6 mln) hoger uit dan begroot.

De begrote bezetting voor 2018 was 3.424 fte, waarvan 3.025 fte ambtelijk personeel en 399 fte externe inhuur. Gemiddeld in 2018 was er 3.363 fte in ambtelijke dienst, per ultimo december 2018 was dit 3.556 fte. De gemiddelde bezetting externe inhuur bedroeg in 2018 550 fte, per ultimo december 2018 was dit 520 fte. De hogere gerealiseerde bezetting is toe te schrijven aan de toename van de omvang van het werkpakket. Zo is in april de projectdirectie TCMG gestart waarmee een takenpakket van 122 fte is gemoeid.

De kosten voor eigen personeel zijn € 37,1 mln hoger dan geraamd, als gevolg van een groter opdrachtenpakket. De gemiddelde loonkosten per fte ambtelijk bedragen in 2018 € 79.379. Dit is 4,5% hoger dan de geraamde loonkosten per fte ambtelijk personeel van € 76.000, wat vooral wordt veroorzaakt door een loonsverhoging ten gevolge van nieuwe CAO afspraken.

De kosten van externe inhuur zijn € 30,2 mln hoger dan begroot. De extra kosten ten opzichte van de begroting in 2018 zijn toe te schrijven aan de verschuiving van het zwaartepunt van inhuurkosten, naar inhuur op hogere schalen. De gemiddelde kosten per fte externe inhuur zijn € 106.411 per jaar, wat 50,0% hoger is dan begroot (€ 70.935). Dit is mede het gevolg van het beleid om op opdrachten met een structureel karakter ambtelijke medewerkers in te zetten. Deze verambtelijking heeft vooral in de lagere schalen plaatsgevonden.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn in totaal 24,7% (€ 45,2 mln) hoger uitgevallen dan begroot. De stijging wordt veroorzaakt door de hogere gerealiseerde bijdragen aan Shared Service Organisaties van € 37,5 mln en hogere overige materiële kosten (€ 7,7 mln) als gevolg van een groter opdrachtenpakket. Zo heeft de extra opdracht vanuit de TCMG kosten meegebracht die ten tijde van de begroting nog niet bekend waren.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten voor immateriële vaste activa zijn hoger (€ 1,6 mln) uitgevallen dan begroot als gevolg van dechargering van Activa in Aanbouw (AiA) en het relatief hoge investeringsvolume in software in 2017. Verder zijn de afschrijvingskosten voor de materiële vaste activa iets lager (€ 1,3 mln) uitgevallen dan begroot.

Dotaties voorzieningen

De dotaties aan voorzieningen betreffen € 0,9 mln aan de voorziening debiteuren.

Bijzondere lasten

In 2018 zijn diverse bijzondere lasten ontstaan (€ 0,3 mln). Dit is het gevolg van een desinvestering van een AiA project (€ 0,25 mln). Het restant is het gevolg van een administratieve correctie.

Saldo van baten en lasten

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland sluit het jaar met een positief resultaat van € 8,0 mln. In dit resultaat zijn éénmalige bijzondere baten en lasten verwerkt, per saldo ruim € 2,8 mln aan baten.

Activa
Vaste activa
Immateriële vaste activa 27.292 36.451
Materiële vaste activa 3.111 3.672
– Grond en gebouwen 1.478 1.952
– Installaties en inventarissen 1.612 1.720
– Projecten in uitvoering 0 0
– Overige materiële vaste activa 21 0
Vlottende activa 152.465 97.868
Voorraden en onderhanden projecten 0 0
Vorderingen 26.559 28.867
– Debiteuren 3.924 3.050
– Overige vorderingen en overlopende activa 22.635 25.817
Liquide middelen 125.906 69.001
Totaal activa 182.868 137.991
Passiva
Eigen vermogen 26.367 18.347
– Exploitatiereserve 18.347 18.008
– Onverdeeld resultaat 8.020 339
Voorzieningen 925 925
Langlopende schulden 17.492 19.668
– Leningen bij het Ministerie van Financiën 17.492 19.668
Kortlopende schulden 138.084 99.051
– Crediteuren 6.795 8.253
– Schulden bij het Rijk 77.539 45.942
– Belastingen en premies sociale lasten 546 695
– Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 7.676 6.606
– Overige verplichtingen en overlopende passiva 45.528 37.555
Totaal passiva 182.868 137.991

Toelichting op de balans

Liquide middelen

Het saldo is gestegen met € 56,9 mln hetgeen vooral het gevolg is van een ontvangen voorschot van € 49,1 mln voor de niet begrote opdracht Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG).

Debiteuren en nog te ontvangen bedragen

Onder de debiteuren en de nog te ontvangen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor vorderingen op het moederdepartement EZK, overige departementen, derden en overige (exclusief voorziening dubieuze debiteuren van € 1,2 mln).

Moederdepartement 342 67
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid 561 0
Agentschap DICTU 0 1.239
Agentschap NVWA 547 21
Agentschap Telecom 6 14
Agentschap RVO.nl (beleidsadministratie) 543 378
Belastingdienst Centrum Facilitaire Dienstverlening 55 94
Belastingdienst Centrale Administratie 10 0
Bureau Inspectieraad 79 0
Centraal Planbureau 4 0
Logius 179 0
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 216 145
Ministerie van Buitenlandse Zaken 1.601 2.003
Ministerie van Defensie 68 26
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 20 0
Ministerie van Financiën 14 11
Ministerie van Justitie en Veiligheid 392 13
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 72 0
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 111 38
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 384 83
Immigratie Naturalisatie Dienst 0 81
Rijksvastgoedbedrijf 108 1
Dienst Publiek en Communicatie 89 0
Rijkswaterstaat 63 142
Derden 22.338 25.147
Totaal 27.802 29.502

Eigen vermogen

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2018 € 26,4 mln. De maximale toegestane omvang van het eigen vermogen bedraagt € 27,4 mln, zijnde 5% van € 547,7 mln, de gemiddelde omzet over 2016, 2017 en 2018. Het eigen vermogen ultimo jaar 2018 is € 1,0 mln lager dan het toegestane maximum.

1 Eigen vermogen per 1/1 24.471 18.305 18.008 18.347
2 Saldo van baten en lasten – 1.809 – 297 339 8.020
3 Directie mutaties in het eigen vermogen:
– 3a uitkering aan moederdepartement – 4.357 0 0 0
– 3b bijdrage moederdepartement ter versterking EV 0 0 0 0
– 3c overige mutaties 0 0 0 0
4 Eigen vermogen per 31/12 18.305 18.008 18.347 26.367
Stand voorziening Herbeleggen Facilitaire Dienst (HFD) 925 0 0 0 925
Totaal voorziening HFD 925 0 0 0 925

Crediteuren en nog te betalen bedragen

Onder de crediteuren en de nog te betalen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor schulden aan het moederdepartement EZK, overige departementen en derden:

Moederdepartement 30.354 22.424
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid 13.604 0
Agentschap DICTU 6.826 7.340
Agentschap NVWA 568 784
Ministerie van Buitenlandse Zaken 13.762 15.820
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 8.972 2.480
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 1.260 857
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 489 114
Ministerie van Financiën 8.110 6.670
Ministerie van Justitie en Veiligheid 165 314
Belastingdienst 2.195 695
Rijkswaterstaat 220 51
Rijksdienst voor Wegverkeer 5 4
Dienst Publiek en Communicatie 5 3
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) 49 0
Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR) 32 0
Rijksvastgoedbedrijf 128 131
Ministerie van Defensie 30 0
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 20 0
Interdepartementale Post- en Koeriersdienst 10 0
Derden 51.280 41.364
Totaal 138.084 99.051
1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2018

+ stand depositorekeningen

39.673 69.001 29.328
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 460.789 598.677 137.888
Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–) – 463.128 – 537.498 – 74.370
2. Totaal operationele kasstroom – 2.339 61.179 63.518
Totaal investeringen (–/–) – 15.000 – 6.194 8.806
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 0 3.026 3.026
3. Totaal investeringskasstroom – 15.000 – 3.168 11.832
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) 0 0 0
Eenmalige storting door het moederdepartement (+) 0 0 0
Aflossingen op leningen (–/–) – 5.579 – 6.606 – 1.027
Beroep op leenfaciliteit (+) 15.000 5.500 – 9.500
4. Totaal financieringskasstroom 9.421 – 1.106 – 10.527
5.

Rekening-courant RHB 31 december 2018

+ stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

31.755 125.906 94.151

Toelichting kasstroomoverzicht

De gerealiseerde operationele kasstroom is € 63,5 mln hoger dan begroot. Dit wordt vooral veroorzaakt door hogere operationele ontvangsten. De hogere operationele ontvangsten zijn vooral toe te schrijven aan de bevoorschotting voor de projectdirectie TCMG, die onder meer betrekking heeft op de betalingsverplichtingen begin 2019. De gerealiseerde investeringskasstroom is € 11,8 mln lager dan verwacht. Een lager bedrag aan investeringen en een toename van desinvesteringen is hier debet aan. De ICT-markt is aangetrokken en dat merkt RVO.nl in haar mogelijkheden om voldoende resources aan te trekken. Hierdoor is op sommige trajecten niet de snelheid gemaakt die vooraf was ingeschat. Dit heeft zich vertaald in een lager uitgavenniveau en doorloop van de projecten in 2019. Tegelijk bleek de verhouding activeerbare en niet-activeerbare uitgaven bij de investeringsprojecten anders uit te pakken dan vooraf ingeschat. Het lager investeringsniveau heeft dientengevolge geleid tot een lager beroep op de leenfaciliteit. Wat betreft immateriële vaste activa is in 2018 geïnvesteerd in software en licenties op software (€ 3,7 mln) en activa in aanbouw (€ 2,0 mln, na overdracht naar software). In materiële activa is geïnvesteerd in installaties en inventarissen (€ 0,4 mln) en overige materiële vaste activa (€ 0,02 mln).

Het beroep op de leenfaciliteit is in 2018 € 9,5 mln lager geweest dan begroot als gevolg van een lager investeringsniveau.

Inputindicatoren
Kernindicatoren
Verhouding direct/indirect personeel 88% 89% 84%
Outputindicatoren
Kernindicatoren
Tariefindex in reële termen 99,9% 101,3% 100,0%
FTE-totaal (excl. externe inhuur) 3.229 3.556 3.025
Saldo van baten en lasten (%) 0,1% 1,3% 0,0%
Kwaliteitsindicatoren
Kernindicatoren
Klanttevredenheid 7,2 7,3 7,3
Gehonoreerde bezwaarschriften 34% 36% 25%

Toelichting

Inputindicatoren

RVO.nl heeft over 2018 een gunstiger direct-indirect verhouding gerealiseerd dan begroot, door een grotere dan verwachte inzet op directe projecten.

Outputindicatoren

Het aantal ambtelijke fte ultimo 2018 is met 3.556 fte hoger dan begroot (3.025 fte). In de begroting van 2018 is TCMG, ca. 122 fte (vast en tijdelijk) ambtelijk, niet meegenomen. Daarnaast was het opdrachtenpakket groter dan begroot en is er een grotere inzet van ambtenaren op structurele werkzaamheden ten koste van inhuurkrachten.

Kwaliteitsindicatoren

De klanttevredenheid wordt jaarlijks gemeten en is met een score van 7,3 gelijk aan de begroting.

Het percentage gehonoreerde bezwaarschriften (36%) is hoger dan de begroting 2018 (25%). In totaal zijn in 2018 15.116 bezwaren afgehandeld, waarvan 5.398 bezwaren gegrond zijn verklaard. Van de afgehandelde bezwaren hadden er 1.242 betrekking op de basisbetalingsregeling (56% gegrond) en 10.233 op de fosfaatregelingen (34% gegrond). Beide regelingen vertegenwoordigen een groot aandeel in het totaalbeeld.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap NVWA per 31 december 2018

Baten
Omzet moederdepartement 151.705 159.290 7.585 137.059
Omzet overige departementen 84.491 88.817 4.326 84.368
Omzet derden 100.343 101.362 1.019 100.579
Rentebaten 0 0 0 0
Vrijval voorzieningen 0 442 442 4.656
Bijzondere baten 12.300 2.607 – 9.693 17.495
Totaal baten 348.839 352.518 3.679 344.157
Lasten
Apparaatskosten 333.073 345.312 12.239 326.721
– Personele kosten 216.142 222.927 6.785 209.024
waarvan eigen personeel 178.955 190.283 11.328 180.125
waarvan externe inhuur 27.841 24.708 – 3.133 18.658
waarvan overige pers. Kosten 9.346 7.936 – 1.410 10.241
– Materiële kosten 116.931 122.385 5.454 117.697
waarvan apparaat ICT 0 0 0 0
waarvan bijdrage SSO's 40.301 44.458 4.157 41.866
waarvan overige mat. Kosten 76.630 77.927 1.297 75.831
Rente lasten 99 67 – 32 112
Afschrijvingskosten 15.167 13.524 – 1.643 10.847
– Materieel 6.534 5.533 – 1.001 6.357
waarvan apparaat ICT
– Immaterieel 8.633 7.991 – 642 4.490
Overige lasten 500 290 – 210 431
– Dotatie voorzieningen 500 290 – 210 129
– Bijzondere lasten 0 0 0 302
Totaal lasten 348.839 359.193 10.354 338.111
Saldo van baten en lasten 0 – 6.675 – 6.675 6.046

Toelichting op de baten

De omzet moederdepartement is € 7,6 mln hoger dan begroot. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een technische verschuiving. De departementale bijdrage van € 12,3 mln in de automatiseringskosten, die in de begroting onder de bijzondere baten stond, is na overleg onder omzet moederdepartement verantwoord. Daarnaast is de bijdrage afgenomen doordat een deel van de werkzaamheden voor Procesvernieuwing Informatie en ICT (PI&I) later wordt uitgevoerd.

Van de omzet moederdepartement heeft € 0,7 mln betrekking op werkzaamheden voor energie (labelling) voor het Ministerie van EZK.

Handhaven 76.245 103.688 27.443 1
Keuren 30.778 8.247 – 22.531 1
Overig 44.682 47.355 2.673 1
Totaal 151.705 159.290 7.585 1
1 Met ingang van 2018 is de producten- en dienstencatalogus (PDC) van de NVWA aangepast. Er zijn daardoor geen realisatiegegevens 2017 beschikbaar.

In de oorspronkelijke begroting 2018 is abusievelijk een onjuiste verdeling van de omzet tussen Handhaven en Keuren opgenomen. De verdeling had moeten zijn: Handhaven € 99,260 mln en Keuren € 7,763 mln. De verschillen met de realisatie zijn dan: Handhaven + € 4,428 mln en Keuren – € 0,484 mln.

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen is € 4,3 mln hoger dan begroot. Deze toename is vooral het gevolg van een hogere bijdrage van VWS van € 3,6 mln in verband met aanvullende werkzaamheden, loon- en prijsbijstelling en de realisatie van doorgeschoven werkzaamheden uit 2017. De omzet voor provincies is € 1 mln hoger dan begroot door meer inzet voor het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer. De omzet Diergezondheidsfonds valt € 0,3 mln lager uit dan begroot.

Handhaven 52.810 75.616 22.806 1
Keuren 21.318 1.359 – 19.959 1
Overig 10.363 11.842 1.479 1
Totaal 84.491 88.817 4.326 1
1 Met ingang van 2018 is de PDC van de NVWA aangepast. Er zijn daardoor geen realisatiegegevens 2017 beschikbaar.

In de oorspronkelijke begroting 2018 is abusievelijk een onjuiste verdeling van de omzet tussen Handhaven en Keuren opgenomen. Verdeling had moeten zijn: Handhaven € 72,306 mln en Keuren € 1,822 mln. De verschillen met de realisatie zijn dan: Handhaven +€ 3,310 mln en Keuren -€ 0,463 mln.

Omzet derden

De omzet derden is € 1,0 mln hoger dan begroot door met name hogere opbrengsten uit retributies Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) (€ 1,2 mln) enerzijds en een afname van overige opbrengsten derden (€ 0,2 mln) anderzijds.

Vrijval voorzieningen

Als gevolg van een herziene beoordeling van de juridische claims valt ruim € 0,4 mln vrij ten gunste van het resultaat.

Bijzondere baten

De bijzondere baten vallen € 9,7 mln lager uit dan begroot, voornamelijk door de bij omzet moederdepartement aangegeven technische verschuiving.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De personele kosten zijn € 6,8 mln hoger dan begroot.

De kosten eigen personeel zijn € 11,3 mln hoger dan begroot. Deze stijging is het gevolg van de hogere geplande bezetting van ambtelijk personeel, als gevolg van de reorganisatie en een stijging van de gemiddelde salariskosten per fte (met name door de nieuwe CAO rijksoverheid).

Daarnaast zijn de kosten voor inhuur externen per saldo € 3,1 mln lager dan begroot.

Tegenover de lagere inhuur voor ICT (€ 5,7 mln) staat een stijging van inhuur van uitzendkrachten (€ 2,6 mln), met name veroorzaakt door de onderbezetting bij Laboratoria, Klant, Bedrijf en Consument, extra capaciteit vanwege geconstateerde onregelmatigheden in de registratie van rundvee (I&R) en tijdelijke ondersteuning bij bedrijfsvoering.

De overige personele kosten zijn € 1,4 mln lager dan begroot. Deze daling wordt met name veroorzaakt doordat er meer gebruik gemaakt wordt van dienstauto’s waardoor de kosten voor eigen vervoer € 1,3 mln lager uitvallen.

Materiële kosten

De totale materiële kosten zijn € 5,5 mln hoger dan begroot.

Hiervan stijgt de totale bijdrage aan de Shared Service Organisaties (SSO’s) met bijna € 4,2 mln. Dit komt enerzijds door algemene ICT-kosten (€ 2,1 mln) en kosten aan Logius (€ 2,5 mln) en anderzijds door lagere huurkosten bij het Rijksvastgoedbedrijf (€ 0,4 mln).

Daarnaast stijgen de overige materiële kosten met € 1,3 mln. Hiervan wordt € 1,2 mln verklaard door stijging van de kosten voor KDS, waar ook hogere opbrengsten tegenover staan. Ook heeft zich een stijging voorgedaan bij de bureaukosten (€ 0,2 mln) en de kosten van practitioners (€ 2,4 mln) in verband met retributiewerkzaamheden en de voorbereiding op de Brexit. Bij de overige materiële- en specifieke kosten, waaronder uitbesteed onderzoek, zijn de kosten (€ 2,5 mln) lager dan begroot.

Afschrijvingskosten

De materiële afschrijvingskosten zijn € 1 mln lager dan begroot met name door lagere investeringen in 2017 en 2018, vooral bij laboratoriuminstallaties vooruitlopend op de fusie van een laboratorium.

De immateriële afschrijvingskosten vallen € 0,6 mln. lager uit als gevolg van het later dan gepland in gebruik nemen van een deel van de ontwikkelde ICT-systemen (PI&I).

Dotatie voorzieningen

Door lagere claims is € 0,2 mln minder gedoteerd aan de voorziening Claims, geschillen en rechtsgedingen.

Saldo van baten en lasten

Het negatieve resultaat van € 6,7 mln wordt voornamelijk veroorzaakt door de hogere geplande bezetting van ambtelijk personeel. Daarnaast zijn de ICT-kosten gestegen. Het resultaat wordt ten laste van het Eigen Vermogen gebracht. Om structurele verliezen te voorkomen streeft de NVWA jaarlijks naar een evenwicht in baten en lasten, waarbij het beheersen van de kosten, vooral van personeel en ICT, een belangrijke opgave is.

Activa
Vaste activa
Immateriële vaste activa 31.134 25.003
Materiële vaste activa
– verbouwingen 2.855 3.114
– installaties en inventarissen 8.993 9.015
– vervoermiddelen 9.094 14.481
Vlottende activa
Voorraden en onderhanden projecten 1.021 1.533
Vorderingen
– Debiteuren 14.016 14.945
– Overige vorderingen en overlopende activa 16.927 19.624
– Liquide middelen 68.479 64.322
Totaal Activa: 152.519 152.037
Passiva
Eigen vermogen
– Exploitatiereserve 15.713 15.187
– Onverdeeld resultaat – 6.675 6.046
Voorzieningen 62 461
Langlopende schulden
– Leningen bij het Ministerie van Financiën 32.308 30.026
Kortlopende schulden
– Crediteuren 5.277 5.082
– Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 14.719 13.222
– Overige schulden en overlopende passiva 91.115 82.013
Totaal Passiva 152.519 152.037

Toelichting op de balans

Immateriële activa

Als gevolg van met name investeringen in ICT systeemontwikkeling (PI&I) stijgt de immateriële activa met € 6,1 mln tot € 31,1 mln.

Moederdepartement 29 25
Nationaal Coördinator Groningen 0 16
RVO.nl 69 60
Agentschap Telecom 0 46
Ministerie van BZK 58 51
Ministerie van IenW 101 326
Ministerie van V&J 2 2
Ministerie van VWS 37 2
Derden 17.329 17.889
Totaal debiteuren 17.625 18.417
Voorziening dubieuze debiteuren – 3.609 – 3.472
Totaal debiteuren 14.016 14.945
Moederdepartement1 4.786 8.584
RVO.nl 426 1.414
NCG Groningen 39 119
Ministerie Fin 0 23
Ministerie van VWS 1.722 0
Ministerie van BZK 11 131
Ministerie van IenW 51 477
RIVM 39 20
Derden 9.853 8.856
Totaal nog te ontvangen 16.927 19.624
1 In 2018 heeft van dit bedrag € 3,715 mln betrekking op EZK

Op basis van de regeling Agentschappen heeft de NVWA in 2017 een langlopende schuld aan het moederdepartement (in verband met een egalisatieschuld aan het Rijks Vastgoed Bedrijf (RVB)) omgezet in een kortlopende schuld die in 2018 is afgelost. Daar staat tegenover dat een vordering met betrekking tot de vooruit betaalde huur aan het RVB, die gefinancierd wordt via de kostprijs/tarieven, opgenomen is bij de verschillende opdrachtgevers.

Kas 1 4
Rekening-courant Ministerie van Financiën 68.478 64.318
Totaal liquide middelen 68.479 64.322

Ontwikkeling eigen vermogen

1 Eigen vermogen per 01/01 2.666 4.057 15.472 21.233
2 Saldo van baten en lasten – 10.722 10.281 6.046 – 6.675
3 Directe mutaties in het eigen vermogen:
– 3a Uitkering aan moederdepartement – 5.520
– 3b Bijdrage moederdepartement ter versterking eigen vermogen 12.112 1.134
- 3c Overige mutaties 1 – 285
4 Eigen vermogen per 31/12 4.057 15.472 21.233 9.038
Omzet 304.182 316.576 322.005 349.469
Vermogensplafond (5% van gemiddeld 3 jaar) 14.298 15.187 15.713 16.468

Einde boekjaar 2017 beschikte de NVWA over een eigen vermogen (EV) van € 21,2 mln tegenover een toegestaan EV van € 15,7 mln. In 2018 is € 5,5 mln aan surplus verrekend met de eigenaar. Dit komt in de tabel vermogensontwikkeling tot uiting onder de «uitkering aan moederdepartement». Door deze verrekening en het negatieve resultaat van € 6,7 mln is het EV gedaald tot € 9 mln. Het maximaal toegestane EV eind 2018 bedraagt € 16,5 mln.

Claims, geschillen en rechtsgedingen 379 290 169 438 62
Reorganisatiekosten 78 78 0 0
Personele kosten (regulier) 4 4 0
Totaal 461 290 247 442 62

Voorziening uit hoofde van claims, geschillen en rechtsgedingen

In het afgelopen jaar is de voorziening claims en geschillen met € 0,3 mln gedoteerd. De vrijval en onttrekkingen bedroegen samen € 0,6 mln. Het saldo van deze voorzieningen van bijna € 0,1 mln is op dit moment voldoende om aan de eventuele betaalverplichting van de lopende claims te voldoen.

Voorziening reorganisatie

De voorziening reorganisatiekosten betreft de salaris-/WW- en materiële kosten van herplaatsingskandidaten. In 2018 zijn alle kosten verrekend en dit heeft geresulteerd in een onttrekking van € 0,1 mln waardoor deze voorziening ultimo 2018 nihil is.

Voorziening personele kosten regulier

De voorziening personele kosten regulier betreft de aanvulling op de WAO-uitkering van een oud-medewerker en een voorziening ten behoeve van een mogelijke aanspraak op wachtgeld bij inkomstenderving van een oud-medewerker. Deze is volledig vrijgevallen, waardoor deze voorziening ultimo 2018 nihil is.

Dictu 2.022 1.066
RVO.nl 4 0
Ministerie BZK 76 69
Ministerie van AZ 6 0
Ministerie van Fin 112 10
Ministerie van IenW 4 0
Ministerie van OCW 26 0
Ministerie van V&J 8 0
Ministerie van VWS 5 0
Derden 3.014 3.937
Totaal crediteuren 5.277 5.082
Moederdepartement1 41.513 32.611
Ministerie van VWS 421 1.919
Ministerie van Financiën 15.213 13.603
Ministerie van V&J 295 77
Ministerie van IenW 260 317
Ministerie BZK 123 583
Ministerie van OCW 0 100
DICTU 9.937 9.534
Inspectieraad 2.698 2.791
RVO.nl 738 800
RIVM 0 11
Derden 34.636 32.889
Totaal nog te betalen 105.834 95.235
1 In 2018 heeft van dit bedrag € 0,005 mln betrekking op EZK
1. Rekening-courant RHB 1 januari 2018 + stand depositorekeningen 64.535 64.322 – 213
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 348.839 352.783 3.944
Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–) – 333.672 – 332.898 774
2. Totaal operationele kasstroom 15.167 19.885 4.718
Totaal investeringen (–/–) – 11.825 – 17.804 – 5.979
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 1.855 3.817 1.962
3. Totaal investeringskasstroom – 9.970 – 13.987 – 4.017
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) 0 – 5.520 – 5.520
Eenmalige storting door moederdepartement (+) 0 0
Aflossingen op leningen (–/–) – 14.726 – 13.221 1.505
Beroep op leenfaciliteit (+) 11.825 17.000 5.175
4. Totaal financieringskasstroom – 2.901 – 1.741 1.160
5. Rekening-courant RHB 31 december 2018 + stand depositorekeningen 66.831 68.479 1.648

Toelichting kasstroomoverzicht

Algemene grondslagen

Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode. De geldmiddelen in het kasstroomoverzicht bestaan uit de rekening-courantverhouding met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) en uit het kasgeld van de NVWA. Ontvangsten en uitgaven uit hoofde van interest zijn opgenomen onder de kasstroom uit operationele activiteiten.

Rekening-courant RHB

Het saldo op de rekening-courant RHB per 1 januari 2018 is nagenoeg gelijk aan de begroting. Het saldo is € 0,2 mln lager dan begroot.

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom is per saldo € 4,7 mln hoger dan begroot. De ontvangsten in de operationele kasstroom betreffen de door de NVWA gerealiseerde omzet moederdepartement, overige departementen en derden (€ 349,5 mln), de bijzondere baten (€ 2,6 mln) en mutaties in de balans voorraden en crediteuren (€ 0,7 mln).

De uitgaven in de operationele kasstroom betreffen de reguliere lasten apparaatskosten, rente lasten en overige lasten (€ 345 mln), de dotatie voorzieningen (€ 0,3 mln) en mutaties in de balans (– € 12,4 mln).

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom is € 4 mln hoger dan begroot. Dit komt voornamelijk door hogere investeringen (€ 6 mln), met name in de vernieuwing van de ICT-systemen.

De investeringen in immateriële vaste activa bedroegen € 15,1 mln (ICT-systemen, PI&I) en de investeringen in materiële vaste activa bedroegen € 2,7 mln, voor verbouwingen (€ 0,3 mln), installaties en inventarissen (€ 2,3 mln) en vervoermiddelen (€ 0,1 mln).

Daarnaast zijn de desinvesteringen hoger dan begroot door de inlevering van in het verleden aangekochte dienstauto’s (€ 2 mln). De dienstauto’s worden niet meer aangeschaft maar geleased.

Financieringskasstroom

De financieringskasstroom valt € 1,2 mln lager uit dan begroot. Door onder andere versnelde aflossing in voorgaande jaren is in 2018 € 1,5 mln minder afgelost op de leningen dan begroot. Daarnaast is er € 5,2 mln meer aan leningen bij het Ministerie van Financiën afgeroepen dan oorspronkelijk begroot, voornamelijk veroorzaakt door grotere investeringen in de vernieuwing van de ICT-systemen. Tot slot is het surplus van eigen vermogen terugbetaald aan het moederdepartement (– € 5,5 mln).

Liquiditeitspositie

De liquiditeitspositie van de NVWA kan met een saldo van € 68,5 mln als goed worden geclassificeerd.

Gemiddelde kostprijs (€ /uur) 96,32 98,64 99,16 100,53 100,53
Tarieven
Index 2012 = € 94,07 = 100 102,39 104,86 105,41 106,87 106,87
Omzet per productgroep (x mln.) 1
Handhaven 2 2 2 129,1 200,1
Keuren 2 2 2 149,6 88,7
FTE
Aantal FTE (excl. Externe inhuur)3 2.438 2.480 2.373 2.335 2.407
Verhouding FTE direct/indirect (exclusief externe inhuur) 1.950/488 1.984/496 1.848/525 1.818/517 1.848/559
Salariskosten per FTE 72.149 73.382 75.915 75.622 77.733
Saldo van baten en lasten
Saldo van baten en lasten als % van de totale baten – 3,40% 3,08% 1,76% 0% – 1,89%
Kwaliteit
Afhandelsnelheid informatieverzoeken, klachten en meldingen4 73% 79% 84% 85% 95%
Tijdig betaalde facturen (< 30 dagen) 95% 95% 97% 95% 97%

1 In de oorspronkelijke begroting 2018 is abusievelijk een onjuiste verdeling van de omzet tussen Handhaven en Keuren opgenomen. Verdeling had moeten zijn: Handhaven (193,3) en Keuren (85,4).

De verschillen met de realisatie zijn dan: Handhaven + 6,8 en Keuren + 3,3.

2 Met ingang van 2018 is de PDC van de NVWA aangepast.

3 De gerealiseerde gemiddelde bezetting in 2018 is exclusief niet-werkzame medewerkers die wel in dienst zijn van de NVWA.

4 Het realisatiepercentage 2018 is exclusief meldingen waardoor het percentage voor 2018 een vertekend beeld laat zien. De afhandelsnelheid van alle meldingen is door de samenloop vanaf medio 2018 van de reguliere registratiesystemen en de (deel) implementatie van het nieuwe systeem Inspect niet nauwkeurig te duiden. Door deze samenloop van 30% van de meldingen is het over 2018 niet mogelijk data te ontdubbelen om daardoor de totale afhandelsnelheid over 2018 aan te geven. In 2019 wordt een dashboard ontwikkeld, waardoor deze informatie weer beschikbaar komt.

Toelichting bijzondere gebeurtenis

In de zomer 2018 is ingegrepen op de planning en financiën van NVWA 2020 en in het bijzonder het project PI&I. Het BIT is vervolgens gevraagd het herijkte ICT-deel opnieuw te toetsen. Uit het op 3 april 2019 uitgebrachte BIT-advies volgt dat er onvoldoende garantie is dat in de resterende tijd en met de resterende middelen alle benodigde functionaliteiten kunnen worden gebouwd en geïmplementeerd. Hierop is besloten om te stoppen met de ontwikkeling en implementatie van INSPECT (Kamerstuk 33 835, nr. 117). Dit besluit heeft gevolgen voor het bereiken van de veranderdoelen en de jaarrekening.

Stoppen met de ontwikkeling van INSPECT is ingrijpend en vereist een periode van herbezinning. In de periode van herbezinnen zal worden bezien hoe de veranderdoelen op andere wijze bereikt kunnen worden. Onder andere zal in de herbezinningsfase worden onderzocht hoe om te gaan met de domeinen en functionaliteiten die al wel volledig op INSPECT draaien, hetzij terug overzetten naar bestaande systemen dan wel verkennen van alternatieve oplossingen, inclusief de bijbehorende kosten. Met deze uitkomsten zal worden aangegeven op welke wijze de NVWA haar beoogde doelen het beste kan behalen, op welke wijze de gedane investeringen optimaal kunnen worden benut, wat dit betekent voor de waardering van de reeds gedane investeringen en welke kosten horen bij eventuele andere benodigde ICT-investeringen en het beheer van het bestaande ICT-landschap.

Jaarrekening 2018

De jaarrekening 2018 gaf op 15 maart jl. een getrouw beeld. Door het op 15 april 2019 genomen besluit tot stopzetting van de ontwikkeling en implementatie van INSPECT ontstaat een onzekerheid van maximaal € 28,9 mln. Deze onzekerheid betreft de waarde van de per ultimo 2018 op de balans staande investeringen met betrekking tot INSPECT en kan ook gevolgen hebben voor het resultaat over 2018 en het vermogen per ultimo 2018. De herbezinningsfase die loopt tot in de tweede helft van 2019 kan leiden tot een geheel of gedeeltelijke afwaardering van de investeringen in INSPECT.

Na de herbezinningsfase zullen eventuele correcties zichtbaar worden gemaakt in de jaarrekening 2019.

10. SALDIBALANS

1) Uitgaven ten laste van de begroting 5.355.124 5.067.384 2) Ontvangsten ten gunste van de begroting 3.560.360 3.682.382
3) Liquide middelen 61.623 61.778
4) Rekening-courant RHB 0 0 4a) Rekening-courant RHB 2.392.724 1.949.777
5) Rekening-courant RHB Begrotingsreserves 3.113.377 2.126.401 5a) Begrotingsreserves 3.113.377 2.126.401
6) Vorderingen buiten begrotingsverband 721.740 744.752 7) Schulden buiten begrotingsverband 185.402 241.755
Subtotaal intra-comptabel 9.251.864 8.000.315 Subtotaal intra-comptabel 9.251.864 8.000.315
9) Openstaande rechten 0 0 9a) Tegenrekening openstaande rechten 0 0
10) Vorderingen 2.817.769 4.136.268 10a) Tegenrekening vorderingen 2.817.769 4.136.268
11a) Tegenrekening schulden 0 0 11) Schulden 0 0
12) Voorschotten 7.101.068 8.505.871 12a) Tegenrekening voorschotten 7.101.068 8.505.871
13a) Tegenrekening garantieverplichtingen 4.337.140 4.462.529 13) Garantieverplichtingen 4.337.140 4.462.529
14a) Tegenrekening andere verplichtingen 50.552.507 43.845.065 14) Andere verplichtingen 50.552.507 43.845.065
15) Deelnemingen 1.411.921 1.404.074 15a) Tegenrekening deelnemingen 1.411.921 1.404.074
Subtotaal extra-comptabel 66.220.405 62.353.807 Subtotaal extra-comptabel 66.220.405 62.353.807
Totaal 75.472.269 70.354.122 Totaal 75.472.269 70.354.122

2.2 Toelichting op de saldibalans

Algemeen

De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet. Indien van de geldende voorschriften wordt afgeweken is dit nader toegelicht.

Alle bedragen zijn opgenomen in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. In de saldibalans zijn de bedragen overeenkomstig de voorschriften naar boven afgerond. In de toelichting zijn de bedragen op de standaard wijze afgerond. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s in de toelichting kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen en of met het bedrag van de saldibalans.

Balanspost 1 Uitgaven ten laste van de begroting 2018 5.355.124
De uitgaven over 2018 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZK (hoofdstuk XIII), onderdeel uitgaven, artikelen 1 t/m 6, 8, 40 en 42.
Balanspost 2 Ontvangsten ten gunste van de begroting 2018 3.560.360
De ontvangsten over 2018 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZK (hoofdstuk XIII), onderdeel ontvangsten, artikelen 1 t/m 6, 8, 40 en 42.
Balanspost 3 Liquide middelen 61.623
De post liquide middelen is opgebouwd uit de saldi van de banken en de contante gelden.

Toelichting:

De post liquide middelen bestaat onder meer uit:

• De banksaldi van de opgeheven bedrijfslichamen die onder verantwoordelijkheid van EZK door de Vereffeningsorganisatie Product- en Bedrijfschappen ( PBO) worden afgewikkeld (€ 40,7 mln).

• Aanwezige banksaldi bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor de uitvoering van o.a. de regeling Borgstelling Midden en Klein Bedrijf Kredieten (€ 20,9 mln).

Balanspost 4a Rekening-Courant Rijkshoofdboekhouding 2.392.724
Op de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding tussen EZK en de Rijksschatkist van het Ministerie van Financiën per 31 december 2018 geadministreerd. Het bedrag op de saldibalans is overeenkomstig de saldo opgave per 31 december 2018 van het Ministerie van Financiën.
Balanspost 5 en 5a Begrotingsreserves 3.113.377
Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening binnen de begroting die EZK aanhoudt op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren.

Toelichting:

EZK maakt gebruik van de mogelijkheid om begrotingsreserves aan te houden. In het jaarverslag is bij de betreffende begrotingsartikelen informatie over deze reserves opgenomen eventueel aangevuld met relevante ontwikkelingen. De toevoegingen en onttrekkingen die respectievelijk ten laste of ten gunste van de begroting hebben plaatsgevonden worden in het jaarverslag toegelicht.

Garantie Ondernemersfinanciering 65.052 2.060 67.112 2
Borgstelling MKB-Kredieten (BBMKB) 69.780 21.676 91.456 2
Groeifaciliteit 18.313 4.466 22.779 2
Garantie MKB-financiering 9.041 220 9.261 2
ECN versterkte leningen 6.600 6.600 4
Aardwarmte 22.573 1.019 21.554 4
Duurzame energie 1.774.666 537.740 73.000 2.239.406 4
Maatregelen CO2 reductie 0 500.000 500.000 4
Landbouw 26.679 1.312 25.367 6
Visserij 17.444 3.333 20.777 6
Borgstellingsfaciliteit 14.166 2.592 16.758 6
Apurement 101.834 1.782 11.309 92.307 6
Groen Onderwijs 253 253 0 7
Totaal 2.126.401 1.073.869 86.893 3.113.377
Balanspost 6 Vorderingen buiten begrotingsverband 721.740
Onder de vorderingen buiten begrotingsverband zijn bedragen opgenomen die nog van derden moeten worden ontvangen.

Toelichting:

De vorderingen buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

Vordering EU uitgaven ELGF 626.456
Vordering op provincies inzake POP 32.728
Opdrachten derden 15.540
Vordering Samenwerkingsverband Noord Nederland 13.500
Vordering EU uitgaven ELFPO 13.304
Voorraden in verband met interventie 7.675
Salaris vorderingen 966
Diversen 11.571
Totaal 721.740

Vordering EU uitgaven ELGF

De gelden die EZK voor het Europese fonds ELGF voorfinanciert betreffen de declaraties van de maanden november (16/10–30/11) en december. De gedeclareerde bedragen van deze maanden zijn in 2019 ontvangen respectievelijk in de maanden januari en februari. De navolgende tabel geeft inzicht in de totaalbedragen van uitgaven en ontvangsten met betrekking tot het ELGF van de jaren waarvan de jaaraangiften nog niet door de Europese Commissie zijn vastgesteld.

Te veel ontvangen ELGF vordering vorig boekjaar – 1.052
Boekjaar 2018, in 2017 gerealiseerde uitgaven1 631.934
Vordering 31 december 2017 630.342
Boekjaar 2018, in 2018 gerealiseerde uitgaven 140.704
Ontvangsten uit ELGF boekjaar 2018 – 771.786
Afrekeningen 2017 734
Te veel ontvangen boekjaar 2018 – 6
Boekjaar 2019, in 2018 gerealiseerde uitgaven 626.462
Vordering 31 december 2018 626.456

1 Het boekjaar voor het ELGF loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar.

De jaardeclaratie is lager vastgesteld dan de maandelijkse gedeclareerde bedragen. Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2018 in 2019 definitief vaststellen en het te veel ontvangen bedrag verrekenen.

Vorderingen op provincies inzake POP

De provincies zijn betrokken bij de uitvoering van de projecten en regelingen van het Plattelandsontwikkelingsprogramma. Het gaat hier om uitgaven die door RVO.nl zijn gerealiseerd waarvan de Provincies een deel van de financiering voor hun rekening nemen volgens het afgesloten convenant voor de uitvoering.

Opdrachten derden

RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. Het openstaande bedrag zal RVO.nl in rekening brengen bij de betreffende opdrachtgevers.

Vordering Samenwerkingsverband Noord Nederland

De opdrachtgever Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) bestaat uit de provincies Drenthe, Friesland en Groningen. Het doel van het Samenwerkingsverband is het versterken van de economische positie van Noord-Nederland. RVO.nl heeft van SNN de opdracht gekregen om de subsidieregeling «Technologische Topinstituten (project WETSUS)» namens SNN uit te voeren. Het openstaande bedrag zal RVO.nl in rekening brengen bij SNN.

Restant te vorderen vorig boekjaar 5
Boekjaar 2018, in 2017 gerealiseerde uitgaven1 14.462
Vordering 31 december 2017 14.467
Boekjaar 2018, in 2018 gerealiseerde uitgaven 64.410
Ontvangsten uit ELFPO boekjaar 2018 – 78.872
Afrekeningen 2017 – 422
Te veel ontvangen boekjaar 20181 – 417
Boekjaar 2019, in 2018 gerealiseerde uitgaven 13.721
Vordering 31 december 2018 13.304

1 Het boekjaar van ELFPO loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar.

De jaardeclaratie is hoger vastgesteld dan de gedeclareerde bedragen. Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2018 in 2019 definitief vaststellen en het te vorderen bedrag verrekenen.

Voorraden in verband met interventie

Op basis van EU verordening 1306/2013 voert RVO.nl interventiemaatregelen uit voor het reguleren van de landbouwmarkt. Deze maatregelen bestaan uit aankoop, opslag, vervoer en overdracht van voorraden, verkoop en andere vormen van afzet overeenkomstig de sectorale landbouwwetgeving en eerder genoemde verordening. Als gevolg van de uitvoering van deze maatregelen worden er voorraden aangehouden. De gepresenteerde waarde is het bedrag dat RVO.nl volgens specifieke berekeningen in de voorraden heeft gestoken. De voorraden betreffen momenteel melkpoeder. De door de EU te financieren bedragen van de kosten van openbare interventie wordt bepaald op basis van de jaarrekening van het betaalorgaan RVO.nl.

Beginvooraad 54.344
Aankopen magere melkpoeder 3.170
Verkopen 33.600
Afzetverliezen 6.643
Waardeverminderingen 9.596
Eindvoorraad 7.675

Salarisvorderingen

Dit betreft betalingen aan personeel inzake salarissen en diverse vergoedingen in afwachting van definitieve verrekening.

Balanspost 7 Schulden buiten begrotingsverband 185.402
Onder de schulden buiten begrotingsverband zijn de bedragen opgenomen die nog ten gunste van derden moeten worden gebracht.

Toelichting:

De schulden buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

Opdrachten derden 74.717
Vereffeningsorganisatie Product- en Bedrijfschappen 40.671
ELFPO werkkapitaal 24.759
Contante waarborgen RVO.nl 8.269
Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij 9.914
RVO.nl af te dragen gelden aan derden 8.602
Terug te betalen emissierechten 4.486
Diversen 13.984
Totaal 185.402

Opdrachten derden

RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. RVO.nl zal de betreffende gelden overeenkomstig opdracht of overeenkomst aan begunstigden verstrekken.

Vereffeningsorganisatie Product en Bedrijfschappen

Per 1 januari 2015 is de vereffening van de Product- en Bedrijfschappen onder verantwoordelijkheid van EZK gebracht. Voor de uitvoering van de vereffeningstaken is de vereffeningsorganisatie PBO opgericht. Deze organisatie voert de administraties van de voormalige schappen en beheert daarbij ook de bankrekeningen.

ELFPO werkkapitaal

Het plattelands ontwikkelingsprogramma 2014–2020 voor Nederland heeft de Europese Commissie in 2014 goedgekeurd. Als gevolg van deze goedkeuring heeft de Europese Commissie aan EZK werkkapitaal voor de uitvoering van POP 3 beschikbaar gesteld overeenkomstig verordening (EU) Nr. 1306/2013. Bij de afsluiting van POP3 zal deze voorfinanciering door de commissie worden verrekend.

Contante waarborgen RVO.nl

RVO.nl ontvangt per bank gelden van het bedrijfsleven als zekerheidsstelling voor in- en uitvoercertificaten. Als aan de voorwaarden van de certificering is voldaan dan betaalt RVO.nl op verzoek van de belanghebbende de bedragen terug.

Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij

Dit betreft door RVO.nl van de EU ontvangen bedragen voor de financiering van projecten en regelingen van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij.

RVO.nl af te dragen gelden aan derden

Door RVO.nl geinde bedragen voor derden. Deze dienen nog verrekend te worden, het betreft onder andere het Europees Octrooibureau (EOB).

Terug te betalen emissierechten

EZK moet een bedrag van ontvangen emissierechten terug betalen dat door een procedurele fout was ontvangen.

Balanspost 10 Vorderingen 2.817.769
De vorderingen hebben betrekking op te ontvangen bedragen voor de begroting van EZK.
De direct opeisbare vorderingen 189.084
Op termijn opeisbare vorderingen 600.638
Geconditioneerde vorderingen 2.028.046
Totaal 2.817.769
Vorderingen inzake uitvoering beleid 169.008
Opgelegde boetes ACM 2.154
Diversen 17.921
Totaal 189.084

Vorderingen inzake uitvoering beleid

EZK heeft vorderingen opgelegd voortkomend uit subsidie vaststellingen van diverse regelingen en het verstrekken van vergunningen en heffingen voor diverse economische activiteiten.

Opgelegde boetes ACM

Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd.

Kredietregelingen RVO.nl 345.043
Leningen 233.786
Opgelegde boetes ACM 20.104
Wettelijke rente opgelegde boetes ACM 1.244
Overige vorderingen 461
Totaal 600.638

Kredietregelingen RVO.nl

RVO.nl voert regelingen uit waarbij kredieten beschikbaar worden gesteld voor ontwikkelingen en innovatie op het gebied van technologie, nieuwe producten etc. Voor het terugbetalen van deze kredieten zijn betalingsregelingen getroffen. Dit geldt ook voor een aantal vorderingen die voortkomen uit subsidie vaststellingen van diverse regelingen en verstrekte vergunningen en heffingen.

Leningen

Energieonderzoek Centrum Nederland 75.988
Wageningen Universiteit / Stichting DLO 50.828
Microkrediet Nederland 46.296
Pallas 41.086
Biopartner 13.524
Ambigo 4.000
One Logistics 1.500
NESEC 564
Totaal 233.786

Opgelegde boetes ACM

Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd. Voor deze vorderingen zijn door ACM betalingsregelingen getroffen.

Wettelijke rente opgelegde boetes ACM

Dit betreft de per 31 december 2018 verschuldigde wettelijke rente over de door ACM opgelegde boetes.

Geconditioneerde vorderingen 667.310
Gestelde zekerheden 464.183
Bureau Beheer Landbouwgronden 293.520
Kredietregelingen 265.207
BBMKB 229.122
Garantieregelingen 108.705
Totaal 2.028.046

Geconditioneerde vorderingen

Nederlandse Defensie Industrie 437.786
Participatiemij Oost Nederland NV 100.073
ECN 40.000
Provincie Limburg 15.882
STW 14.900
NV NOM 10.000
EIF 10.000
Nedermaas 8.542
United Nations Univesity 6 807
MARIN 6.807
BOM 3.380
Vordering provincies Friesland, Groningen en Drenthe inzake aandelenverkoop NOM 3.040
LIOF BioMedbooster 3.000
Provincie Noord-Brabant 2.567
Diversen 4.526
Totaal 667.310

Gestelde zekerheden

Dit betreffen zekerheden die bij de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU worden gevraagd. De uitvoering hiervan vindt plaats bij RVO.nl.

Bureau Beheer Landbouwgronden

Het saldo van de landbouwgronden bestaat voornamelijk uit een langlopend renteloos voorschot van EZK aan het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) van € 29 mln waarvoor door het Bureau Beheer Landbouwgronden gronden zijn verworven die na doorlevering door het Bureau aan eindbeheerders leiden tot doelrealisatie. Daarnaast is er een bedrag van € 264,5 mln nog te vorderen uit hoofde van landinrichtingsrente door grondeigenaren te betalen in afgesloten landinrichtingsprojecten, welke in het algemeen in 26 jaar worden geïnd.

Kredietregelingen

RVO.nl voert een aantal regelingen uit waarbij kredieten voor diverse beleidsdoelstellingen beschikbaar worden gesteld. Het gaat hier onder andere om kredieten voor technische ontwikkeling, elektronische diensten ontwikkeling, milieugerichte productontwikkeling, technische ontwikkelingsprojecten, startende ondernemingen en vroege fase financiering. De aanvragers kunnen een vooraf overeengekomen tijd over deze kredieten beschikken en betalen de kredieten terug als bepaalde verwachte ontwikkelingen en of condities zich hebben voorgedaan zoals het behalen van bepaalde omzet, winst, rendementen, aandelenverkoop, etc.

BBMKB

Op basis van het besluit Borgstelling Midden Kleinbedrijf (BBMKB)verstrekken deelnemende banken krediet aan een ondernemer onder garantie (borgstelling) van de Staat. Op het moment dat de bank de garantie aanspreekt betaalt RVO.nl de claim uit aan de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO.nl een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. De bank heeft conform de regeling een volgplicht. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO.nl. Na instemming van RVO.nl zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO.nl toekomende bedrag over.

Garantieregelingen

Met deze regelingen worden ondernemers in staat gesteld om bankleningen te verkrijgen zodat ondernemen mogelijk blijft. EZK staat garant voor de leningen waardoor het risico voor de bank op de bedrijfsfinanciering kleiner wordt. Bij aanspraak van de bank op de garantie betaalt RVO.nl de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO.nl een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO.nl. Na instemming van RVO.nl zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO.nl toekomende bedrag over.

Balanspost 11 Schulden Nihil
Balanspost 12 Voorschotten 7.101.068
Voorschotten zijn bedragen die aan derden zijn betaald vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen.

Toelichting:

01. Goed functionerende economie en markten 0 0 641 9.326 156.795 166.762
02. Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen 434.843 119.720 167.619 245.332 620.924 1.588.438
03. Toekomstfonds 29.073 3.000 31.565 28.524 37.825 129.987
04. Een doelmatige en duurzame energievoorziening 777.161 358.140 715.837 1.026.047 1.496.540 4.373.725
05. Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen 0 0 466 39.541 10.582 50.589
06. Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens 71.815 24.657 15.276 162.458 239.828 514.034
08. Natuur en Biodiversiteit 99.694 3.245 7.159 10.840 73.742 194.680
Buiten begrotingsverband 643 805 2.077 11.513 67.814 82.852
Totaal 1.413.229 509.567 940.640 1.533.581 2.704.050 7.101.068
Beginstand 1 januari 2018 8.505.870
Verstrekte voorschotten 2.888.254
Eindafgerekende voorschotten – 4.293.057
Eindstand 31 december 2018 7.101.068

De mutaties buiten begrotingsverband hebben betrekking op voorschotten die namens EZK zijn verstrekt maar waarvan financiering door derden plaatsvindt. De voorschotten die EZK heeft verstrekt namens de volgende opdrachtgevers zijn niet in de openstaande voorschotten buiten begrotingsverband meegenomen:

• Ministerie van Binnenlandse Zaken;

• Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat;

• Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

• Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

• Ministerie van Buitenlandse Zaken;

• Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;

• Ministerie van Justitie en Veiligheid;

• De provincies;

Balanspost 13 Garantieverplichtingen 4.337.140
De garantieverplichtingen zijn voorwaardelijke financiële verplichtingen. Deze verplichtingen komen op een later moment tot betaling als bij de wederpartij die de garantie heeft ontvangen zich bepaalde omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld een bepaald risico of een onzekere gebeurtenis.

Toelichting:

1 Goed functionerende economie en markten 50.000 0 0 0 50.000
2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen 2.704.157 686.542 639.246 22.767 2.728.686
4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening 923.539 0 43.614 1.019 878.906
6 Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens 339.323 42.123 47.126 1.312 333.008
7 Groen onderwijs van hoge kwaliteit 80.643 0 80.643 0 0
8 Natuur en Biodiversiteit 364.866 0 18.326 0 346.540
Totaal 4.462.528 728.665 828.955 25.098 4.337.140

Onder de post garantieverplichtingen zijn ook opgenomen de garantieverplichtingen die vallen onder het domein van het schatkistbankieren van het Ministerie van Financiën. Dit is aan de orde bij de artikelen 1, 4 (COVA) en 7.

Balanspost 14 Andere verplichtingen 50.552.507
Het gaat hier om financiële verplichtingen ten opzichte van een wederpartij die op een later moment tot betaling leiden. Indien de wederpartij alle gestelde voorwaarden nakomt zal de verplichting volledig tot betaling komen.

Toelichting:

1 Goed functionerende economie en markten 9.692 200.562 457 201.785 8.012
2 Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen 1.058.229 868.857 16.086 852.935 1.058.065
3 Toekomstfonds 465.615 117.493 19.303 124.188 439.617
4 Een doelmatige en duurzame energievoorziening 40.927.634 11.778.791 1.414.283 2.874.700 48.417.442
5 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen 22.488 93.427 454 80.907 34.554
6 Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens 224.755 691.298 14.121 660.102 241.830
7 Groen onderwijs van hoge kwaliteit 748.543 0 748.543 0 0
8 Natuur en Biodiversiteit 81.806 99.843 825 110.842 69.982
40 Apparaat EZK 0 297.577 0 297.577 0
42 Apparaat LNV 0 126.989 0 126.989 0
Buiten begrotingsverband 306.302 784.065 9.496 797.868 283.003
Totaal 43.845.064 15.058.902 2.223.568 6.127.893 50.552.507

Voor de andere verplichtingen is voor wat betreft het onderdeel buiten begrotingsverband dezelfde verantwoordingswijze toegepast als bij de openstaande voorschotten.

De Rijksbegrotingsvoorschriften 2019 gaan in op Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen. Dit zijn onder meer bestuursovereenkomsten of bestuursconvenanten die afgesloten worden tussen het Rijk en derden, bijvoorbeeld decentrale overheden, functionele overheden of belangenorganisaties. Dergelijke bestuurlijke verplichtingen worden alleen voor het deel waarvoor een juridische verplichting is aangegaan opgenomen in de saldibalans. Tot het moment waarop een juridische verplichting wordt aangegaan, zijn deze bestuurlijke verplichtingen nog niet administratief vastgelegd. De interne controle borgt echter dat de financiële gevolgen bekend zijn voordat een bestuurlijke overeenkomst wordt ondertekend. De uitgaven die het gevolg zijn van deze bestuurlijke verplichtingen kunnen op dat moment worden geraamd, en afhankelijk van het bedrag, toegelicht bij het betreffende begrotingsartikel en in kamerbrieven over het betreffende onderwerp. Op deze wijze wordt geborgd dat de financiële gevolgen van bestuurlijke afspraken niet alleen beleidsmatig, maar ook budgettair, door de Tweede Kamer kunnen worden geautoriseerd, ook al vindt de vastlegging van de verplichting pas op een later moment plaats.

Regio Deals

Regio Deals richten zich op een integrale aanpak van meervoudige regionale opgaven en de brede welvaart. Zo zijn in 2018 door het kabinet verschillende Regio Deals gesloten en in uitvoering genomen, bijvoorbeeld: Brainport Eindhoven (€ 130 mln) gekoppeld aan de Brainport Nationale Actieagenda, ESTEZ/ESA (€ 40 mln) en Zeeland (€ 35 mln)voetnoot38. Deze toezeggingen zullen in de komende jaren, waar relevant, in door EZK of LNV in de financiële administratie vast te leggen verplichtingen worden omgezet.

Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2015–2019

In dit kader is ook het «Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2015–2019» relevant. Hierin zijn plafondbedragen afgesproken tot waaraan een sector bijdraagt aan de preventie- en bestrijdingskosten van dierziekten. De bestrijdings- en preventiekosten die uitstijgen boven deze plafondbedragen worden gedragen door de overheid. Omdat er in het convenant geen maximale bijdrage voor de overheid is afgesproken, kan er geen totaalbedrag genoemd worden voor de niet uit de balans blijkende verplichtingen.

Balanspost 15 Deelnemingen 1.411.921
Onder de post deelnemingen worden alle deelnemingen in besloten-, naamloze-, commanditaire vennootschappen en internationale instellingen opgenomen.

Toelichting:

De specificatie van de deelnemingen van EZK is als volgt:

N.V. NOM 25.950 25.950 25.950 25.950
N.V. BOM 16.587 16.587 20.501 20.501
ROM Innovation Quarter B.V. 25.000 25.000 25.000 25.000
N.V. LIOF 26.625 26.625 26.625 26.625
GasTerra B.V. 18.000 18.000 18.000 18.000
EBN NV 128.138 128.138 1.242.281 1.242.281
Oost N.V. 32.751 32.751 45.716 45.716
NPEX B.V. 14 1.347
Investeringsfonds Zeeland 2 6.500
Totaal 273.051 273.067 1.404.073 1.411.921

11. WNT-VERANTWOORDING 2018

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2018 € 189.000.

Nieuw in 2018 is het vervallen van het begrip gewezen topfunctionaris en de inwerkingtreding van de anticumulatiebepaling, die bepaalt dat indien een topfunctionaris met verschillende WNT-instellingen een dienstbetrekking aangaat als topfunctionaris, niet zijnde een toezichthoudende topfunctionaris, de som van de bezoldigingen niet meer mag bedragen dan het algemeen bezoldigingsmaximum (€ 189.000).

WNT-verantwoording 2018 Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

ACM Bestuur C.A. Fonteijn Voorzitter RVB 1-9-2018

1,00

(1,00)

Nee 166.154 (203.674)

13.688

(19.117)

179.842

(222.791)

125.827 zie 1 en 2
ACM Bestuur T.M. Snoep Voorzitter RVB 1-9-2018

1,00

(1,00)

Nee

51.371

(nvt)

6.463

(nvt)

57.834 (nvt) 63.173
ACM Bestuur F.J.H. Don Bestuurslid

0,92

(0,93)

Nee 156.234 (156.691 18.012 (16.550) 174.246 (173.241) 174.213
ACM Bestuur C.M.L. Hijmans van den Berg Bestuurslid

1,00

(1,00)

Nee 166.113 (156.647) 19.338 (17.983) 185.450 (174.630) 189.000
NEa Bestuur D. Corbey Voorzitter 0,38 (0,30) Nee 47.973 (45.686)

0

(nvt)

47.973 (45.686) 71.820
NEa Bestuur A.B.M. Hoff Bestuurslid 0,09 (0,09) Nee 14.956 (13.844)

0

(nvt)

14.956 (13.844) 17.010
NEa Bestuur E.F. van Galen Bestuurslid 0,09 (0,09) Nee 14.956 (13.844)

0

(nvt)

14.956 (13.844) 17.010

1. WNT-grens van € 189.000 geldt voor mensen die vanaf 1-1-2015 in dienst zijn getreden. Voor wie vóór 2013 al in dienst was dan wel met wie vóór 2013 afspraken zijn gemaakt, geldt overgangsrecht.

2. Voor bestuurslid Fonteijn geldt overgangsrecht; hij is vóór 2013 in dienst getreden. Dit duurt 7 jaar ( 2013 tot en met 2019). In de eerste 4 jaar (2013 tot en met 2016) hoeft nog geen daling van de bezoldiging te worden doorgevoerd, in de 3 jaar daarna (2017 tot en met 2019) wel, maar nog niet tot 100% van de norm. Voor daling naar 100% kan nog 2 jaar worden gebruikt (2020 en 2021).

Betekent dat pas per 2022 op 100% moet zitten, die op dit moment € 189.000 is.

ACM Bestuur C.A. Fonteijn Voorzitter RBV 1-9-2018 75.000 n.v.t.

WNT-verantwoording 2018 Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Grondkamer Oost Aalberts W.J. lid 0,07 (0,07) nee 7.284 (14.040) 7.284 (14.040) 13.230
Grondkamer Noordwest Bakker. R. lid 0,07 (0,07) nee 4.318 (11.760) 4.318 (11.760) 13.230
Grondkamer Zuidwest Bassa, D. lid 0,07 (0,07) nee 3.726 (4.720) 3.726 (4.720) 13.230
Grondkamer Oost Bouman, H.B. lid 0,07 (0,07) nee 10.675 (12.560) 10.675 (12.560) 13.230
Grondkamer Oost Broekhof F.A. lid 0,07 (0,07) nee 4.003 (7.840) 4.003 (7.840) 13.230
Grondkamer Oost Brongers, P.J.F. lid 0,07 (0,07) nee 5.782 (5.480) 5.782 (5.480) 13.230
Grondkamer Zuid Coppens, C.A.A. lid 0,07 (0,07) nee 10.112 (12.374) 10.112 (12.374) 13.230
Grondkamer Noordwest Daniëls, M.M. lid 0,07 (0,07) nee 2.280 (5.840) 2.280 (5.840) 13.230
Grondkamer Zuidwest Eijk, P.J. van der lid 0,07 (0,07) nee 4.802 (3.600) 4.802 (3.600) 13.230
Grondkamer Noordwest Giesen, S.H. lid 0,07 (0,07) nee 6.241 (9.840) 6.241 (9.840) 13.230
Kamer voor de binnenvisserij Gils, W.M.A. van lid 0,07 (0,07) nee 2.349 (2.880) 2.349 (2.880) 13.230
Kamer voor de binnenvisserij Hoetmer, R. lid 0,07 (0,07) nee 2.673 (2.760) 2.673 (2.760) 13.230
Kamer voor de binnenvisserij Holtman, H.J. lid 0,07 (0,07) nee 2.430 (2.480) 2.430 (2.480) 13.230
Grondkamer Noord Idsardi, J. lid 0,07 (0,07) nee 3.137 (6.703) 3.137 (6.703) 13.230
Grondkamer Zuid Janssen, H.G.J.M. lid 0,07 (0,07) nee 3.250 (8.218) 3.250 (8.218) 13.230
Grondkamer Noordwest Knook, N.G. lid 0,07 (0,07) nee 3.038 (7.365) 3.038 (7.365) 13.230
Grondkamer Zuid Krekels P.H.J. lid 0,07 (0,07) nee 3.391 (0) 3.391 (0) 13.230
Grondkamer Zuid Kreij, J.L. van lid 0,07 (0,07) nee 4.399 (8.690) 4.399 (8.690) 13.230
Grondkamer Zuidwest Kubber, F. de lid 0,07 (0,07) nee 7.393 (6.767) 7.393 (6.767) 13.230
Grondkamer Zuid Kuppens, M.H.W. lid 0,07 (0,07) nee 5.918 (0) 5.918 (0) 13.230
Kamer voor de binnenvisserij Leliveld, C.C.L. lid 0,07 (0,07) nee 3.240 (2.320) 3.240 (2.320) 13.230
Grondkamer Zuid Nijpjes, F. lid 0,07 (0,07) nee 7.479 (9.280) 7.479 (9.280) 13.230
Grondkamer Zuidwest Oostdam, J.J.H. lid 0,07 (0,07) nee 6.517 (6.200) 6.517 (6.200) 13.230
Grondkamer Noord Panman, R.G. lid 0,07 (0,07) nee 6.865 (3.921) 6.865 (3.921) 13.230
Grondkamer Noordwest Reinders Folmer, P.H. lid 0,07 (0,07) nee 3.857 (3.658) 3.857 (3.658) 13.230
Grondkamer Noordwest Roomen, A.H.M. van lid 0,07 (0,07) nee 5.545 (5.485) 5.545 (5.485) 13.230
Grondkamer Oost Doeschot, B.E.G. ten lid 0,07 (0,07) nee 2.344 (2.320) 2.344 (2.320) 13.230
Grondkamer Noord Kraak, D. lid 0,07 (0,07) nee 2.791 (2.480) 2.791 (2.480) 13.230
Grondkamer Noord Berg, R. lid 0,07 (0,07) nee 2.040 (0) 2.040 (0) 13.230
Grondkamer Zuid Wersch, H.J.M. van lid 0,07 (0,07) nee 1.760 (1.960) 1.760 (1.960) 13.230
Grondkamer Noordwest Willemink, J.H. lid 0,07 (0,07) nee 3.910 (4.522) 3.910 (4.522) 13.230
Grondkamer Noord T.K. Hoogslag Voorzitter 0,29 (0,29) nee 27.003 (27.108) 4.480 (4.116) 31.483 (31 224) 54.810
Grondkamer Noord, Oost, Zuid en Zuidwest D. Ozdemir Secretaris 1,00 (1,00) nee 58.185 (57.269) 8.815 (8.279) 67.000 (65.548) 189.000
Grondkamer Noord, Oost, Zuid en Zuidwest en Plv.secr. Oost C.M. Lubbers Secretaris 1,00 (1,00) nee 81.106 (80.224) 13.124 (12.102) 94.230 (92.326) 189.000
Grondkamer Noordwest, Oost en Kamer voor de Binnenvisserij en plv.secr. Noord, Zuid en Zuidwest G.J.M. Krekel Secretaris 1,00 (1,00) nee 2.367 (70.679) 11.803 (12.617) 14.170 (83.296) 189.000
Grondkamer Oost J.K.B. van Daalen Voorzitter 0,29 (0,29) nee 27.003 (27.108) 4.480 (4.116) 31.483 (31.224) 54.810
Grondkamer Zuid J.P.M. van der Ham Voorzitter 0,29 (0,29) nee 27.003 (26.619) 4.480 (4.116) 31.483 (30.735) 54.810
Grondkamer Zuidwest H.A. Witsiers Voorzitter 0,29 (0,29) nee 27.003 (26.619) 4.480 (4.116) 31.483 (30.735) 54.810
Kamer voor de binnenvisserij L.W.Bartelse Voorzitter 0,29 (0,29) nee 27.003 (26.619) 4.480 (4.116) 31.483 (30.735) 54.810
Kamer voor de binnenvisserij, Grondkamer Noordwest, Oost A. Mul Secretaris 1,0 (0) nee 62.776 (0) 9.281 (0) 72.267 (0) 189.000
Grondkamer Noordwest J.M.Jaarsveld Voorzitter 0,29 (0,29) nee 27.003 (26.619) 4.480 (4.116) 31.483 (30.735) 54.810
Centrale Commissie Dierproeven L. J.Hellebrekers Voorzitter 0,22 (0,22) nee 24.887 (30.739) 24.887 (30.739) 41.958
Centrale Commissie Dierproeven B.Blaauboer Vice-voorzitter 0,11 (0,11) nee 13.586 (14.307) 13.586 (14.307) 20.979
Centrale Commissie Dierproeven E.N.Stassen Lid 0,11 (0,11) nee 11.385 (14.307) 11.385 (14.307) 20.979
Centrale Commissie Dierproeven F.A. Klatter Lid 0,11 (0,11) nee 11.307 (14.307) 11.307 (14.307) 20.979
Centrale Commissie Dierproeven T.Rijnders Lid 0,11 (0,11) nee 11.307 (14.307) 11.307 (14.307) 20.979
Raad voor Plantenrassen L.van Vloten- Doting Voorzitter 0,10 (0,10) nee 17.528 (16.802) 17.528 (16.802) 18.900
Raad voor Plantenrassen C.J.A. Groenewoud Secretaris 0,9 (0,9) nee 72.422 (72.175) 15.133 (14.700) 87.555 (86.875) 170.100
Raad voor Plantenrassen C.M.M.van Winden Vice-voorzitter 0,10 (0,10) nee 1.733 (1.922) 1.733 (1.922) 18.900
Raad voor Plantenrassen H. van der Haar lid 0,10 (0,10) nee 1.795 (1.548) 1.795 (1.548) 18.900
Raad voor Plantenrassen G.A.A.M. Meijerink lid 0,10 (0,10) nee 2.076 (2.423) 2.076 (2.423) 18.900
Grondkamer Oost Geene A.R.G.C. lid
Grondkamer Noord Burgsteden, A.G. van lid
Grondkamer Zuidwest Habben Jansen, C. lid
Grondkamer Noord Keurentjes F.A.M. lid
Kamer voor de binnenvisserij Michielsen, A.F.M. lid
Kamer voor de binnenvisserij Veenstra, G. lid
Kamer voor de binnenvisserij Wit, A. de lid
Kamer voor de binnenvisserij Tiesinga, H.L. lid
Raad voor Plantenrassen J.J.M. Dons lid
Raad voor Plantenrassen R.G.F.Visser Vice-voorzitter
Raad voor Plantenrassen E.T. Lammerts van Bueren lid
Raad voor Plantenrassen D. Kasse lid
Raad voor Plantenrassen P.M. Sangers lid
Raad voor Plantenrassen A.J.H. Willems lid
Raad voor Plantenrassen V.B.W. Cornelissen lid

Er zijn in 2018 geen leidinggevende topfunctionarissen die op grond van de WNT in verband met de cumulatie van dienstbetrekkingen dienen te worden gerapporteerd.

Er zijn geen functionarissen die in 2018 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden.

Er zijn in 2018 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

D. JAARVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)

12. BELEIDSVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS

Beleidsartikel 01 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Algemene doelstelling

Bewaking en bestrijding van bepaalde dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van LNV is verantwoordelijk voor:

• Het bestrijden van dierziekten die op basis van wetgeving verplicht moeten worden bestreden en indirect verantwoordelijk voor welzijnsaspecten bij de bestrijding.

• Het tijdig signaleren en afhandelen van verdenkingen en besmettingen door onderzoek en monitoring/bewaking van bepaalde dierziekten (bijvoorbeeld scrapie, blauwtong, Brucella melitensis, klassieke en Afrikaanse varkenspest, Aviaire Influenza, Ziekte van Aujeszky, salmonella en mycoplasma en BSE).

• Effectieve en doelmatige crisisorganisatie bij dierziektenuitbraken.

Telkens na een uitbraak van een besmettelijke dierziekte vindt een evaluatie plaats op alle onderdelen van bestrijdingsmaatregelen, welzijnsmaatregelen en de crisisorganisatie.

Beleidsconclusies

Beleidsconclusies op het terrein van het diergezondheid worden opgenomen onder artikel 6 «Concurrerende, duurzame, veilige, agro-,visserij- en voedselketens».

Ook de evaluatie van het beleid dat aan de basis ligt van het DGF, is weergegeven in de evaluatiebijlage onder het beleidsartikel 6 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens. In 2018 is gestart met de evaluatie van het diergezondheidsfonds zelf. Deze evaluatie zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond.

Vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten

Het Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten (2015- 2019) bevat afspraken over het (verplicht) bestrijden van dierziekten door het ministerie en de manier waarop dit door de betrokken sectoren en de overheid wordt gefinancierd. Er zijn ook afspraken gemaakt over de financiering van door het Ministerie van EZ (thans LNV) overgenomen productschapstaken met het verdwijnen per 1 januari 2015 van deze publiekrechtelijke bedrijfsorganen, zoals de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), de kosten van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) en de kosten van preventie en bestrijding van enkele aanvullende dierziekten. Het convenant beschrijft wie, de sector en/of de overheid, voor welke kosten verantwoordelijk is. Daarnaast bepaalt het hoeveel de (deel)sectoren maximaal zelf moeten betalen, de zogenoemde «plafondbedragen».

Parallel aan het afsluiten van het convenant heeft EZ bij algemene maatregel van bestuur een wettelijke diergezondheidsheffing geïntroduceerd op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). De diergezondheidsheffing is met ingang van 1 januari 2015 opgelegd aan houders van pluimvee en van schapen en geiten. De reguliere kosten voor de varkenssector en de rundersector zijn in 2018 gefinancierd uit de reserves, die afkomstig zijn van de productschappen en die beheerd worden door sectororganisaties. Omdat de basis voor de heffing in de huidige Gwwd is geënt op een situatie van 18 jaar geleden, is de heffingssystematiek aangepast per 1 januari 2018. Tegelijkertijd is de Wet dieren gewijzigd waardoor het nieuwe heffingenstelsel met het oog op de toekomst in de Wet dieren wordt geplaatst. Door de diergezondheidsheffing dragen houders van productiedieren bij aan de bestrijding van de kosten van de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten. Met de wijziging van het heffingenstelsel wordt beoogd een betere afstemming te bereiken tussen de uitgaven van het Diergezondheidsfonds en de opbrengsten van de diergezondheidsheffing. In 2019 zal met de sectoren het vijfde convenant voor de periode 2020–2024 worden gesloten.

Dierziekten

Nederland is door de Europese Unie (EU) officieel vrij verklaard van bepaalde dierziekten. Deze vrijstatus wordt gehandhaafd door uitvoering van monitorings- c.q. bewakingsprogramma’s en wordt bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken. Deze bewakingsonderzoeken ondersteunen op die manier de preventie van de betreffende dierziekten. Daarnaast financiert LNV, deels samen met het bedrijfsleven, onderzoek naar opkomende dierziekten (waaronder «emerging zoönosen») en de uitwisseling van gegevens hierover tussen organisaties in de dier- en humane gezondheidszorg. De uitgaven en ontvangsten van de verplichte bewakingsprogramma’s worden in het DGF verantwoord op onderdeel 1«Bewaking van dierziekten». De uitgaven en ontvangsten die samenhangen met de bestrijding van besmettelijke dierziekten worden in het DGF verantwoord op onderdeel 2 «Bestrijding van dierziekten».

Nederland is vrij van Afrikaanse varkenspest (AVP). Vanwege de dreiging van introductie van de ziekte door de ontwikkelingen in Oost-Europese lidstaten, maar met name door de besmetting van wilde zwijnen in België in september 2018, zijn er diverse activiteiten gestart om professionals uit de sectoren, jagers en toeristen te informeren over de risico’s van verspreiding van de ziekte. Zo zijn er informatieborden bij parkeerplaatsen geplaatst en flyers met informatie over AVP verspreid. Daarnaast bestaat er al langer een bewakingsprogramma waarmee wilde zwijnen onderzocht worden op de ziekten AVP, Klassieke Varkenspest (KVP) en de ziekte van Aujeszky.

Nederland is alweer enige jaren officieel vrij van Blauwtong (BT). Om deze vrij-status te behouden vindt er jaarlijks actieve monitoring plaats. Deze wordt uitgevoerd in de winter. Jaarlijks worden, verspreid over heel Nederland, in dat verband runderen serologisch onderzocht. Ook voor andere bekende dierziekten zoals Aviaire Influenza (AI) bestaan er bewakingsprogramma’s. Voor Q-koorts zijn in 2018 de veterinaire maatregelen in stand gehouden. Een belangrijk onderdeel van deze maatregelen is de maandelijkse tankmelkmonitoring op bedrijven zonder besmetstatus. In alle andere gevallen (besmet- of verdachtstatus) geldt een frequentie van iedere twee weken gedurende het gehele jaar. Ook is in 2018 de verplichte Q-koorts vaccinatiecampagne voortgezet.

Afgezien van de uitgaven voor bewaking en bestrijding worden in het DGF ook de uitgaven en ontvangsten verantwoord voor eventuele welzijnsmaatregelen bij een uitbraak (onderdeel 3). Tenslotte wordt op onderdeel 4 de financiering van overige uitgaven verantwoord.

Bijdrage Bedrijfsleven

In het Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten (2015–2019) zijn wederom afspraken gemaakt over de verdeling van jaarlijkse kosten voor monitoring, verdenkingen en eventuele bestrijding van besmettelijke dierziekten tussen overheid en veehouderijsectoren. De sectoren rundvee, varkens, pluimvee en schapen en geiten dragen bij aan de kosten tot een vooraf bepaald maximum (plafond). Boven deze plafonds draagt de overheid de resterende kosten in deze convenantperiode. Onderstaand zijn de door het bedrijfsleven gegarandeerde plafondbedragen weergegeven.

De door het bedrijfsleven gegarandeerde plafondbedragen:

Rundveehouderij 23.540.000
Varkenshouderij 53.447.000
– AVP en SVD 30.000.000
– Overige dierziekten 23.447.000
Schapen/geitenhouderij 5.074.000
Pluimveehouderij 47.138.000
– NCD 2.113.000
– Overige dierziekten 45.025.000
Totaal 129.199.000

Nadere toelichting financiële gevolgen wijziging Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) en de Wet dieren

Sinds 1 januari 2018 is het heffingenstelsel voor de diergezondheidsheffing gewijzigd in de Gwwd. Nieuw is dat in artikel 91j is opgenomen dat plafondbedragen voor 5 jaar worden vastgesteld in een Amvb. Hiermee wordt gestart vanaf 1 januari 2020 (dus geen jaarlijkse indexatie). Voor de periode tot 2020 zegt artikel 91n dat de plafondbedragen blijven zoals vastgesteld in het convenant dierziektebestrijding 2015–2019. In dit artikel worden ook de bedragen genoemd zoals in bovenstaande tabel. Door de aanpassingen in de Gwwd was het pas per 1 januari 2018 mogelijk om heffingstarieven aan te passen, daarom kon niet eerder een crisisreserve in het heffingstarief worden opgenomen. In overleg met de sectoren (vertegenwoordigde partijen van sectoren) is afgesproken dat:

• De schapen- en geitensector de crisisreserve in twee jaar opbouwt via de heffing 2018 en 2019. Omdat de heffing pas achteraf wordt opgelegd bij houders betekent dit dat deze inkomsten pas in 2019 voor het eerst in het DGF worden opgenomen.

• Ook voor de varkenssector geldt dit, de crisisreserve is in het heffingstarief 2018 en 2019 opgenomen maar pas in 2019 komen de eerste heffingsinkomsten in het fonds.

• De pluimveesector begint pas in 2019 met de opbouw van een crisisreserve omdat er in 2018 in het tarief nog achterstallige uitgaven zijn verwerkt waardoor dit tarief al heel hoog werd. Door de andere manier van heffen in de pluimveesector (bij opzet van dieren in plaats van per jaar) zal ook hier in 2019 al een opbouw van de reserve in het DGF in 2019 plaatsvinden.

• In de rundersector wordt nog geen heffing opgelegd omdat er nog reserves zijn (van de voormalig productschappen) bij ZuivelNL en SBK.

VERPLICHTINGEN 13.751 33.114 31.558 38.600 32.997 34.507 – 1.510
UITGAVEN 13.751 33.114 31.558 38.600 31.584 34.507 – 2.923
Beginsaldo 9.294 19.064 13.360 11.696 19.396
Correctie beginsaldo 344
Programma-uitgaven 13.751 33.114 31.558 38.600 31.584 34.507 – 2.923
Opdrachten 13.751 33.114 31.558 38.600 31.584 34.507 – 2.923
1. Bewaking van dierziekten 4.531 14.161 19.162 20.255 19.416 18.811 605
2. Bestrijding van dierziekten 9.147 18.915 11.866 15.088 9.972 13.436 – 3.464
3. Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen
4. Overig 73 38 530 3.257 2.196 2.260 – 64
ONTVANGSTEN1 23.521 27.410 29.894 45.957 35.305 34.507 798
Ontvangsten van EZ (thans LNV) 12.253 21.263 4.387 10.217 – 5.830
Ontvangsten van EU m.b.t. salmonella bewaking en bestrijding 4.134 5.076 566 2.750 – 2.184
Ontvangsten van sector 8.315 19.618 30.352 PM2
Ontvangsten van sector 5.192
Eindsaldo 19.064 13.360 11.696 19.396 23.117

1 In de begroting zijn de ontvangsten conform de vigerende systematiek als stelpost opgenomen door deze gelijk te stellen aan de uitgaven. In het onderhavige jaarverslag zijn daarentegen de daadwerkelijk gerealiseerde ontvangsten opgenomen.

2 In de begroting 2018 zijn de ontvangsten van de sector nog als pm-post opgenomen gelet op de voorgenomen wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de daarmee samenhangende wijziging van de heffingstarieven vanaf 2018.

Toelichting op de verplichtingen en uitgaven.

Voor bewaking is € 0,6 mln meer uitgegeven dan begroot. Dit verschil wordt met name veroorzaakt door hogere kosten voor vogelgriep testen in 2018 ad € 0,9 mln, lagere uitgaven voor het monitoringsprogramma voor AI, NCD, mycoplasma en niet zoönotische salmonella ad € 0,55 mln en hogere kosten voor BSE testen ad € 0,6 mln. Daarnaast door lagere uitgaven voor Q-koorts testen ad € 0,4 mln en hogere kosten voor basismonitoring ad € 0,25 mln. Deze mutaties zijn het gevolg van aangepaste contracten met onder andere de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).

De uitgaven voor bestrijding zijn bijna € 3,5 mln lager dan begroot. Dit komt door in totaal € 2,1 mln lagere uitgaven aan Salmonella bestrijding, € 0,7 mln minder uitgaven voor Mycoplasma. Ook zijn er lagere uitgaven voor Brucellose ad € 0,4 mln, AI vogelgriep ad € 0,3 mln en de vaccins voor ZvA, MKZ en KVP zijn € 0,5 mln lager dan begroot. Voor de High Containment Unit (HCU) is daarentegen twee keer het tarief van € 0,6 mln geïnd terwijl er een keer was begroot, in verband met een inhaalslag over voorgaand jaar.

Toelichting op de ontvangsten

Tarief 2018
– Ontvangsten m.b.t. uitgaven 2018 5.917 1.645 8.419 15.981
– Crisisreserve
– Verrekening voorfinanciering door EZ 7.309 7.309
Subtotaal 5.917 1.645 –  15.728 23.290
Heffingen voorgaand jaar 877 1.137 5.048 7.062
Totaal in 2018 5.917 2.522 1.137 20.776 30.352

Gelet op voorfinanciering in eerdere jaren door EZ (thans LNV) van de tekorten van vooral de pluimveesector en voor klein deel de sector schaap/geit is vanuit LNV bijna € 6 mln minder ontvangen dan eerder begroot. De bijdrage vanuit de EU is ruim € 2 mln lager dan begroot. Dit is vooral te wijten aan een terugvordering door de EU voor de Salmonella vaccinatie over de jaren 2014/2015 naar aanleiding van een EU-audit. Met de sectoren is afgesproken dat de crisisheffingen over 2018 in 2019 worden opgelegd. De ontvangsten die wij in 2019 ontvangen zullen dus in het volgende jaarverslag zichtbaar worden.

Toelichting op de instrumenten

Bewaking van dierziekten

Het niet tijdig opmerken van een dierziekte kan bij bepaalde dierziekten tot grote gevolgen leiden. Daarom is het tijdig signaleren van een besmetting en het adequaat bestrijden van groot belang. Het signaleren van (mogelijke) dierziekten vindt plaats door houders van dieren, dierenartsen en/of medewerkers van laboratoria/onderzoeksinstellingen, hetzij op basis van klinische verschijnselen dan wel op basis van de uitkomsten van laboratoriumonderzoek. In het geval deze verschijnselen kunnen wijzen op een aangifteplichtige ziekte, dient dit onmiddellijk bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te worden gemeld.

Naast de meldplicht worden in opdracht van LNV bewakings- en monitoringsprogramma’s uitgevoerd die deels door de Europese Unie (EU) verplicht zijn gesteld ter behoud van de dierziektevrijstatus. Door bewakingsonderzoeken uit te voeren wordt het risico dat een ziekte niet of niet tijdig wordt opgemerkt gereduceerd. Bewakingsprogramma’s ondersteunen tevens de preventie van de betreffende dierziekten.

Streefwaarden

Behoud van de huidige, officieel door de EU en door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) verleende status vrij te zijn van een aantal dierziekten.

Beleidsinstrumenten

De EU en de OIE verlenen onder bepaalde voorwaarden aan lidstaten officiële erkenningen voor het vrij zijn van besmettelijke dierziekten. Deze door de EU erkende statussen «vrij van dierziekten» worden bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken en – voor bepaalde dierziekten – door het periodiek uitvoeren van bewakingsprogramma’s. Lidstaten en bij de OIE aangesloten landen zijn verplicht om uitbraken van ziekten direct te melden aan de OIE en EU. Mede om de door de EU en de OIE verleende erkenningen «vrij van dierziekten» dan wel «verwaarloosbaar risico» te behouden worden bewakingsprogramma’s voor de volgende dierziekten uitgevoerd: Brucella melitensis (schapen en geiten), Brucella abortus (runderen), Leucose (runderen), Blauwtong (runderen, schapen en geiten), BSE/TSE (runderen en schapen/geiten), KVP en Ziekte van Aujeszky (varkens) en Aviaire Influenza (pluimvee). De programma’s voor Leucose, en Ziekte van Aujeszky en AI werden tot 2015 respectievelijk tot medio 2014 uitgevoerd in opdracht van de productschappen.

Naast de officiële vrijstatus zijn er ook andere redenen voor het uitvoeren van monitoringprogramma’s, bijvoorbeeld de volksgezondheid of nationale diergezondheidsbelangen. Zo is voor Nederland de monitoring op Q-koorts, Mycoplasma gallisepticum en Salmonella St/Se belangrijk. Voor Newcastle Disease wordt er een controleprogramma op de verplichte vaccinatie uitgevoerd.

Voor een snelle opsporing van dierziekten is de overheid in sterke mate afhankelijk van de opmerkzaamheid van veehouder en dierenarts en van hun bereidheid een verdenking te melden. In aanvulling op de monitoringsprogramma’s worden daarom zogenaamde «early warning-programma’s» uitgevoerd voor AI en KVP/AVP. Deze houden de verplichting in om bij een eventuele verdenking van een infectie (een) monster(s) op te sturen voor uitsluitingsdiagnostiek. Ook dragen overheid en bedrijfsleven via het DGF bij aan de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), een breed monitoringsprogramma dat afwijkingen in de diergezondheid van commercieel gehouden dieren opspoort, analyseert en in een kader plaatst waarbinnen oplossingen gevonden kunnen worden. Vrijwillige meldingen van diergezondheidsproblemen door veehouders en hun dierenartsen liggen aan de basis van dit programma.

Kadavers van varkens die bij de GD, de faculteit Diergeneeskunde en bij een aantal dierenartsenpraktijken worden aangeboden om de doodsoorzaak vast te stellen, worden ook onderzocht op de aanwezigheid van het KVP-virus. Ook worden door jagers geschoten wilde zwijnen steekproefsgewijs onderzocht op antistoffen tegen het KVP-, AVP- en Ziekte van Aujeszkyvirus (ZvA).

Varkenshouders zijn verplicht om verschijnselen die wijzen op KVP, AVP, MKZ en ZvA te melden aan de NVWA. Verder is er voor varkenshouders vanuit de regeling Preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s de verplichting om via uitsluitingsdiagnostiek de ziekte KVP uit te sluiten bij koppelbehandelingen en verhoogde sterfte. Hierbij wordt ook de ziekte AVP onderzocht. Voor de ziekte van Aujeszky zijn er verplichte bloedcontroles op vaste momenten.

Bij pluimvee zorgt het «early warning systeem» ervoor dat pluimveehouders zo snel mogelijk verschijnselen die kunnen wijzen op AI melden: verhoogde sterfte aan de NVWA en klinische problemen en afwijkingen in het patroon van voedsel- en wateropname aan de dierenarts. Indien de doodsoorzaak of ziekte van dieren niet duidelijk is of wanneer AI niet uit te sluiten is op basis van het klinisch beeld, neemt de dierenarts cloaca- en keelswabs bij de dieren en stuurt die door naar het WBVR (Wageningen Bioveterinairy Research). Verder worden, op kosten van de LNV-begroting, wilde vogels onderzocht op AI. Dood gevonden wilde vogels van de risicosoorten worden verzameld en onderzocht op AI. Dit programma wordt uitgevoerd door Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) in samenwerking met Sovon Vogelonderzoek Nederland. Daarnaast kunnen grotere aantallen dood gevonden vogels gemeld worden bij de NVWA, waarna deze ook bij het WVBR onderzocht worden. Dit is van groot belang om meer informatie te krijgen over het risico op de verspreiding van vogelgriep.

Alle houders van meer dan 50 melkgeiten of melkschapen zijn verplicht om één keer per maand een tankmelkmonster te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de bacterie Coxiella burnetii (Q-koorts). Verdachte of eerder besmette bedrijven worden tweewekelijks bemonsterd. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de GD. In de jaarlijkse Brucella melitensis monitoring zijn dieren, ouder dan 6 maanden, op circa 1.500 schapen- en geitenhouderijen, onderzocht. De uitvoering van het onderzoek is in handen van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).

Kadavers van runderen ouder dan 48 maanden worden bij de destructor op BSE getest. De kosten hiervan worden uit het DGF gefinancierd en 50/50 betaald door overheid en bedrijfsleven. Schapen en geiten worden bij de destructor steekproefsgewijs (1.500 schapen en 1.500 geiten) getest op scrapie. Ook deze kosten worden uit het DGF gefinancierd. De EU geeft cofinanciering voor al deze testen. De doelstelling van het grootschalige testen van runderen (BSE) en schapen en geiten (TSE) is om de ontwikkeling van BSE/TSE te monitoren en te kunnen blijven volgen of de Europese bestrijdings- en preventiemaatregelen effectief zijn. In nood geslachte runderen moeten op een leeftijd van 48 maanden of ouder worden getest. Uitzonderingen; gezond geslachte runderen afkomstig uit Roemenië, Bulgarije worden getest op BSE op een leeftijd vanaf 30 maanden, noodslachtingen vanaf 24 maanden. BSE-testen op slachtrunderen worden niet via het DGF gefinancierd, maar rechtstreeks door de eigenaar betaald. Ook hiervoor was EU-cofinanciering beschikbaar.

Streefwaarden

Behoud van de huidige, officieel door de OIE verleende status vrij te zijn van een aantal dierziekten. Het streven is erop gericht om voor een aantal dierziekten de OIE-status «vrij van dierziekten» te behouden (zoals voor KVP en MKZ). Deze streefwaarden zijn voor 2018 gerealiseerd.

Er wordt ook naar gestreefd om de duur van de hoog-risicoperiode (tijd tussen insleep van een ziekte en de detectie van de uitbraak) zo klein mogelijk te maken. Monitoringsprogramma’s dienen ervoor veranderingen in de diergezondheidsstatus op te merken en om de vrijstatus voor een aantal dierziekten mede te kunnen onderbouwen. Aan de Europese Commissie is gerapporteerd over de resultaten van deze onderzoeken.

Basismonitoring 3.625 3.531
Brucella (schaap, geit) 1.496 18.054 360 1.500 14.000 242
Blauwtong (rund, schaap, geit) 288 291 53 291 387 74
BSE rund, bij destructor en bij noodslachting 49.774 2.742 48.000 2.156
TSE schaap/geit, bij destructor 2.976 388 3.000 135
KVP/ (varkens) 65
– Veehouderij (early warning) 202 1.179 540
– Veehouderij (tonsillen) 3.740 71 4.600 300
– Wilde zwijnen (bloedmonsters op KVP, AVP en ZvA) 372 202 500 150
AI
Eenmalig programma AI1 26
Bedrijfsmatig pluimvee: early warning2 926 1.400
– Insturen monsters (swabs) 359 175 8
– serologische tests (bij GD) 2.282 1.200
Wilde vogels:
– Monitoring levende wilde vogels (EMC)3 0 5.000 125
– Monitoring dode vogels (SOVON) en WBVR 462 500 100
Q-koorts (melkmonsters) 442 587 380 955
Subtotaal 9.045 7.776
Overgenomen Productschapstaken
Basismonitoring4 4.431 4.272
Leukose 7.741 (tankmelk onderzoek) 18.834 (slachtlijnonderzoek) 355 26.000 316
Salmonella (pluimvee)
– Bewaking en preventie5 2.643 stallen 512 9.358 726
– Vaccinatie6 1.081 koppels leg en 61 koppels vermeerdering 24,25 mln leghennen en 1,16 mln vermeerderingskippen 3.921 2.000 koppels leg en 693 koppels vermeerdering 4.0217
Monitoring AI, NCD, Mycoplasma en niet-zoonotische salmonella8 1.152 1.700
Subtotaal 10.371 11.035
Totaal bewaking van dierziekten 19.416 18.811

1 Betreft een eenmalig programma bij specifieke bedrijven die met vogelgriep besmet waren.

2 Het vermelde bedrag is de som van de realisatie van de insturen monsters en de serologische tests. Het verschil met de begroting is te verklaren uit het feit dat het contract voor serologische testen na vaststelling van de begroting 2018 is gesloten.

3 In 2018 is geen programma onder levende vogels uitgevoerd.

4 Betreft 50% sectoraandeel plus de BTW.

5 Dit is lager dan begroot door een overschatting van het aantal opgezette koppels. Daarnaast wordt er zowel gewerkt met aantallen monsters en aantallen stallen. Bij de realisatie is uitgegaan van het aantal stallen. In 2018 zijn de overgangskosten niet meer van toepassing, maar waren hygiënemaatregelen van kracht (net zoals in 2017) waarvoor aanvullende financiering aan de contractpartij is toegezegd.

6 Aantallen dieren en koppels zijn voorlopige cijfers. De definitieve cijfers zullen echter niet veel afwijken van deze cijfers.

7 50% Cofinanciering door EU en 50% door sector.

8 Het verschil tussen realisatie en begroot komt voort uit het feit dat de eindafrekening voor deze opdracht over 2018 nog niet betaald is.

Bron:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (BSE en TSE), NVWA (Salmonella Se St) WBVR (onderzoek dode wilde vogels en early warning AI), en Gezondheidsdienst voor Dieren (overig).De aantallen bedrijven en dieren in bovenstaande tabel zijn gebaseerd op realisatiecijfers in 2018. De uitgaven zijn gedaan in 2018 maar hebben (deels) betrekking op de uitvoering in 2017. Grotere verschillen zijn toegelicht in de tabel budgettaire gevolgen van beleid.

2. Bestrijding van dierziekten

Onder de bestrijding van dierziekten vallen:

• Onderzoek naar verschijnselen die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte na een melding door een (vee)houder en/of door een dierenarts;

• Onderzoek van verdachte dieren;

• Treffen van voorzieningen om onmiddellijk te kunnen bestrijden;

Als veehouders verschijnselen signaleren bij hun dieren die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, is melding daarvan verplicht. Het onderzoeken van deze meldingen is een belangrijke structurele taak van de NVWA. Naast dit structureel onderzoeken van verschijnselen bij dieren als gevolg van een melding, wordt structureel onderzoek uitgevoerd naar brucellose bij runderen die binnen een bepaalde periode hun vrucht hebben verloren. Ook bij een positief testresultaat in een bewakingsonderzoek van een aangifteplichtige ziekte wordt dit gemeld bij de NVWA. Indien een bevestigingstest positief is, wordt het bedrijf door de NVWA besmet verklaard en wordt tot bestrijding overgegaan. In het geval een rund in de periode van 100 dagen na inseminatie tot 21 dagen voor de normale afkalfdatum haar vrucht verliest (abortus), is er sprake van een verdenking op een besmetting met brucella abortus. Deze interpretatie en de daaraan verbonden gevolgen zijn van belang aangezien een besmetting niet of nauwelijks met uiterlijke verschijnselen gepaard gaat en een dergelijke abortus het enige vroegtijdige klinische signaal is dat een rund besmet kan zijn met brucella abortus. Bij een dergelijke abortus volgt nader onderzoek om definitief vast te stellen of er sprake is van een besmetting met brucella abortus of dat een andere oorzaak de abortus heeft veroorzaakt. De onderzoeken op 5.322 bedrijven in 2018 hebben geen besmetting met brucella abortus aangetoond.

De bestrijding van dierziekten omvat feitelijk twee fasen, de eerste fase (de verdenkingsfase) vangt aan als verschijnselen, informatie of resultaten van onderzoek worden gemeld die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, de tweede fase (de bestrijdingsfase) vangt aan als een besmetting is vastgesteld of als er zodanige aanwijzingen zijn dat moet worden uitgegaan van een besmetting.

Zodra sprake is of moet worden uitgegaan van een besmetting, worden onmiddellijk bestrijdingsmaatregelen getroffen door de (permanente) crisisorganisatie van LNV. Vertraging van de bestrijding leidt tot meer besmettingen en daarmede tot langduriger bestrijdingsmaatregelen. Door LNV zijn contracten gesloten met bedrijven voor de beschikbaarstelling van mensen en middelen die een kritische rol vervullen in het bestrijdingsproces. Bestrijding vindt plaats volgens Europese bestrijdingsrichtlijnen. De aanpak is geregeld in diverse draaiboeken van het ministerie. Op www.rijksoverheid.nl staan de actuele draaiboeken.

In bepaalde gevallen kan de inzet van beschermende noodvaccinatie (vaccinatie «voor het leven») een effectieve bestrijdingsmethode zijn. In plaats van het in grote aantallen ruimen van dieren kan de uitbraak bij bepaalde dierziekten tot staan worden gebracht door vaccinatie, in een bepaalde cirkel rondom besmette bedrijven. Gezonde gevaccineerde dieren worden niet meer gedood. Op basis van de huidige EU-regelgeving is beschermende noodvaccinatie mogelijk bij de bestrijding van uitbraken van MKZ, KVP en AI. Deze aanpak is op dit moment alleen uitvoerbaar bij dierziekten waarvoor een effectief vaccin beschikbaar is, te weten MKZ en KVP. De mogelijkheid van noodvaccinatie is vastgelegd in de betreffende beleidsdraaiboeken.

Streefwaarden

Zo snel en effectief mogelijk bestrijden van dierziekten. Concreet houdt dit in dat bij een melding een onderzoek wordt ingesteld. Voor zover de melding betrekking heeft op verschijnselen die duiden op een zeer besmettelijke dierziekte, moet een deskundigenteam ter plaatse een onderzoek instellen.

Beleidsinstrumenten

Voor de bestrijding van dierziekten staan onder andere de volgende instrumenten ter beschikking:

• Wettelijke verplichting van houders van dieren en dierenartsen om verschijnselen die duiden op een aangifteplichtige dierziekte te melden;

• Klinische inspectie door een deskundigenteam, bestaande uit dierenartsen (bedrijfsdierenarts van veehouder, GD-dierenarts en NVWA-dierenarts op bedrijven waar mogelijk sprake is van aangifteplichtige dierziekten);

• Monsternames door het deskundigenteam;

• Diagnostisch onderzoek van afgenomen monsters bij dieren;

• Instellen van stand-still, vervoersverboden, compartimenten;

• Vaccineren van dieren;

• Onderzoek van dieren op buurt-/contactbedrijven en andere relevante bedrijven;

• Tracering van een besmetting (van en naar);

• Doden van besmette dieren;

• Doden van dieren die een reëel gevaar zijn voor verspreiding van de besmetting;

• Destructie van gedode (besmette) dieren;

• Reinigen en ontsmetten van bedrijven;

• Schadeloosstellen van houders voor gedode dieren.

De grondslag voor de inzet van bovenstaande instrumenten zijn:

• EU-richtlijnen en EU-verordeningen;

• GWWD, Wet Dieren;

• (beleids)draaiboeken;

• Crisisorganisatie en voorzieningen.

Op dit onderdeel worden de uitgaven verantwoord als een verdenking of een uitbraak van een wettelijk te bestrijden dierziekte zich voordoet. Het gaat dan om de uitgaven voor het onderzoek naar de verdenkingen en de bestrijdingsmaatregelen.

Realisatie 2018

x € 1.000 x € 1.000
Verdenkingen
– Brucellose (verwerpersonderzoek)1 1.025 1.401
– KVP 20 25
AVP 1 64
SVD 5 30
– MKZ (rund, schaap, geit) 2 15
– AI 134 450
NCD 3 29
– BSE (rund) 20
– TSE (schaap, geit) 3 10
–  Psittacose 160
–  TBC 61 40
–  BT 15 15
– Rabies 5 27
Brucella 3 10
Q-koorts 5 26
Leucose 18 21
Mycoplasma 2
– Salmonella 129 425
– Overige 102 50
– Diagnostiek verdenkingen 906 270
Voorzieningen
– Middelenbeheer 222 100
– Calamiteitenreserve destructie 1.960 2.185
– Waakvlamcontracten 515 736
– Voorziening vaccinatie ZvA, MKZ en KVP 2.233 2.737
– Overige voorzieningen (HCU) 1.200 600
Bestrijding
Jaarlijks terugkerende kosten bestrijding 1.187 1.274
Subtotaal 9.756 10.720
Overgenomen Productschapstaken
(verdenkingen)
–  Ziekte van Aujeszky 0 38
– Salmonella
(bestrijding)
– Salmonella
– ruimingskosten 16 500
– vergoeding waarde dieren 197 1.500
– Mycoplasma Gallisepticum 2 678
Subtotaal 215 2.716
Totaal 9.971 13.436
1 Verwerpersonderzoek Brucella abortus in 2018 betreft een realisatie van 5.322 bedrijven en 10.175 dieren.

De grotere verschillen tussen begroot en gerealiseerd zijn toegelicht bij de tabel budgettaire gevolgen van beleid.

Er zijn geen gevallen van ZvA in 2018 en Salmonella bestrijding is niet meer opgenomen tussen de voormalige productschapstaken. Met betrekking tot de realisatie diagnostiek verdenking heeft nog geen verdeling over de verschillende dierziekten heeft plaatsgevonden waardoor deze post hoger uit valt. Deze verdeling gaat nog gerealiseerd worden voordat er met de sectoren wordt afgerekend.

Aangifteplichtige dierziekten

Onderstaand overzicht geeft het aantal dierziektenverdenkingen weer waar het Nederlands Veterinair Incident- en Crisiscentrum (NVIC) van de NVWA nader onderzoek naar heeft ingesteld in veel gevallen met aanvullend laboratoriumonderzoek. In 2018 heeft het NVIC in totaal 1.050 dierziektemeldingen ontvangen en afgehandeld.

Afrikaanse Varkenspest 16 0 13 0 3
Aujeszky 5 0 4 0 1
Aviaire Influenza 169 10 103 0 56
Bluetongue 27 0 8 1 18
Bovine Spongieuze Encephalopathie 1 0 0 0 1
Brucellose Abortus Bang 68 0 59 0 9
Brucellose Canis 9 1 5 0 3
Brucellose Melitensis 44 0 44 0 0
Brucellose Ovis 3 0 3 0 0
Brucellose Suis 54 0 54 0 0
Klassieke Varkens Pest 13 0 13 0 0
Leucose 27 0 23 0 4
Miltvuur 2 0 1 0 1
Mycoplasma Gallisepticum 4 0 4 0 0
New Castle Disease 12 2 5 0 5
Psittacose Dier 22 13 6 0 3
Q-Koorts Dier 1 0 1 0 0
Q-Koorts Tankmelk 1 0 1 0 0
Rabies Zoogdier 6 0 4 0 2
Salmonella Niet Zoönotisch Pluimvee 1 0 1 0 0
Salmonella Zoönotisch Pluimvee (Leg) 41 16 16 0 9
Salmonella Zoönotisch Pluimvee (Vlees) 174 0 0 0 174
Salmonella Zoönotisch Pluimvee (Opfok/Vermeerdering) 12 2 7 0 3
Swine Vesiculair Disease 8 0 5 0 3
Tuberculose 32 1 30 0 1
Tularemie 8 4 4 0 0
West Nile Virus (Vogels) 1 0 1 0 0
Campylobacter Fetus 3 3 0 0 0
Chlamydia Abortus 3 1 0 0 2
Corynebacterium Ulcerans 3 0 1 0 2
Escherichia Coli 2 0 0 0 2
Hantavirus 1 0 0 0 1
Herpes B 1 0 0 0 1
Leptospirose 3 1 0 0 2
Listeriose 4 2 0 0 2
Psittacose Humaan 76 23 19 0 34
Q-Koorts Humaan 5 0 0 0 5
Rabies Vleermuis Humaan 34 2 19 0 13
Rabies Zoogdier Humaan 10 0 4 0 6
Salmonellose 93 91 1 1 0
Borna Virus 1 0 0 0 1
Dourine 1 0 1 0 0
Equine Infectieuze Anemie 2 0 1 0 1
Equine Virale Arteritis 1 0 0 0 1
Kwade Droes / Malleus / Glanders 4 0 3 0 1
West Nile Virus (Paard) 2 0 2 0 0
Aquacultuurdieren (Kokkelsterfte) 2 0 1 0 1
Infectieuze Haematopoietïsche Necrose 2 0 2 0 0
Koi Herpes Virus 2 1 0 0 1
Brucellose Ceti 1 1 0 0 0
Cryptosporidium 1 0 0 0 1
Epizootische Haemorrhagische Ziekte 1 0 1 0 0
Erysipelothrix rhusiopathiae Suis 8 0 0 0 8
Kleine Bijenkastkever 3 0 3 0 0
Mycobacterium Avium 5 2 2 0 1
Mycoplasma Mycoides 1 0 1 0 0
STEC Humaan 1 0 0 0 1
Viral Hemorrhagic Disease 1 0 0 0 1
Screening Oldekerk 7 0 3 0 4
Screening Kamperveen 5 0 5 0 0
Totaal casussen 1.050 176 484 2 388
Bron: NVWA

3. Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Bij uitbraken van wettelijk te bestrijden dierziekten treden – op basis van het draaiboek – diverse veterinaire maatregelen in werking. Eén van de maatregelen is het instellen van een vervoersverbod waardoor in bepaalde gebieden het vervoer van bepaalde diercategorieën niet meer is toegestaan dan wel aan stringente voorwaarden is gebonden. Als gevolg van het vervoersverbod kunnen in deze gebieden welzijns- en huisvestingsproblemen ontstaan (meer of grotere dieren dan de beschikbare hokcapaciteit toelaat, met als gevolg onder andere gezondheidsproblemen, agressiviteit, stress etc.). Het beleid is dat veehouders moeten zorgen dat ze een plan hebben om ten tijde van een vervoersverbod te zorgen voor noodopvang indien de uitbraak dermate lang duurt en er ondanks de maatregelen van de veehouder welzijnsproblemen zouden kunnen ontstaan is het beleid om dieren gecontroleerd af te voeren.

Streefwaarden

Beperken van de welzijnsproblemen bij dieren in geval van een dierziekte uitbraak.

4. Overig

De uitgaven voor de Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit SDa zijn € 0,144 mln lager uitgevallen dan begroot en uitgekomen op € 0,216 mln, de uitvoeringskosten voor de inning van de heffingen door RVO zijn € 0,268 mln hoger uitgevallen en uitgekomen op € 1,368 mln en de uitgaven voor de GD percelen zijn € 0,186 mln lager uitgevallen dan begroot en uitgekomen op € 0,614 mln. De GD-percelen, zoals ophaaldienst, opleidingsplan en consignatiedienst die eerder direct door LNV werden betaald zijn tegenwoordig ook in het DGF opgenomen en worden voor 100% door LNV gefinancierd.

13. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF DIERGEZONDHEIDSFONDS

In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management control systeem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). Deze bedrijfsvoeringparagraaf omvat drie onderdelen:

1. uitzonderingsrapportage voor: (a) rechtmatigheid, (b) totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, (c) financieel en materieel beheer en (d) overige aspecten van de bedrijfsvoering,

2. rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen en

3. belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering.

1. Uitzonderingsrapportage voor vier onderdelen

a. Rechtmatigheid

Vanuit de bij LNV bekende informatie zijn er geen fouten in de rechtmatigheid van de verantwoordingsinformatie die gerapporteerd moeten worden.

b. Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Vanuit de bij LNV bekende informatie zijn er geen tekortkomingen in de totstandkoming van niet-financiële verantwoordingsinformatie die gerapporteerd moeten worden.

c. Financieel en materieel beheer

Ten aanzien van het Diergezondheidsfonds heeft de Auditdienst Rijk over 2017 geconstateerd dat een vervolg en uitbreiding van de ingezette verbeteringen nodig was. De uitvoering van het «Verbeterplan Financieel Beheer DGF 2018» heeft in 2018 er voor gezorgd dat de ingezette verbeteringen uit 2017 ingebed zijn in de organisatie en verder uitgebouwd zijn. In 2018 zijn er maandafsluitingen en een «hardclose» tot en met september uitgevoerd, tevens is het kennisniveau op het gebied van eBS en de verantwoording van de medewerkers verhoogd.

De ontvangsten bij het DGF bestaan in steeds belangrijkere mate uit heffingen gebaseerd op het I&R systeem. De gegevens voor de heffingen worden voor een aantal diersectoren via systemen van derden aangeleverd aan I&R. Hier zitten in principe voldoende controles op om te borgen, dat de heffingen juist en volledig zijn. DGF gaat in het komend jaar onderzoeken of bestandsanalyses tot de mogelijkheden behoren om voornoemde controles nog efficiënter uit te kunnen voeren.

Het DGF heeft contracten afgesloten met een aantal leveranciers voor het beschikbaar houden van vaccins voor een aantal specifieke dierziektes, zodat deze vaccins bij een uitbraak snel ingezet kunnen worden. Het DGF neemt in 2019 maatregelen om vast te stellen dat de contractuele verplichtingen worden nagekomen.

Per ultimo 2018 staat op de tussenrekening posten in onderzoek nog één groot bedrag van € 863.100,– (BBV Schuld). Dit betreft een voorschot vanuit de EU voor de AI-uitbraken in 2016. Omdat het een voorschot betreft is het nog niet mogelijk om deze aan de desbetreffende financiers toe te wijzen.

In 2018 is met de Europese Commissie gesproken over de staatssteunrechtelijke elementen van de basismonitoring (BM). Op basis van dit gesprek is besloten de BM ongewijzigd te continueren tot de inwerkingtreding van de nieuwe Europese Diergezondheidsverordening in april 2021. In de tussenliggende periode zal bekeken worden wat de inwerkingtreding van die verordening mogelijk betekent voor de vormgeving van de BM in de toekomst.

Voor de andere onderdelen uit paragraaf 1 en de paragrafen 2 en 3 wordt verwezen naar de bedrijfsvoeringsparagraaf van het moederdepartement.

14. JAARREKENING DIERGEZONDHEIDSFONDS

1 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen 34.507 34.507 34.507 32.997 31.584 35.305 – 1.510 – 2.923 798
Subtotaal 34.507 34.507 34.507 32.997 31.584 35.305 – 1.510 – 2.923 798
Voordelig eindsaldo 2017 19.396 19.396
Subtotaal 54.701 20.194
Voordelig eindsaldo 2018 – 23.117 – 23.117
Totaal 34.507 34.507 34.507 32.997 31.584 31.584 – 1.510 – 2.923 – 2.923

15. SALDIBALANS DIERGEZONDHEIDSFONDS

De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet en de Rijksbegrotingsvoorschriften.

Intra-comptabele posten
1) Uitgaven ten laste van de begroting 31.584 38.600 2) Ontvangsten ten gunste van de begroting 35.305 45.957
2a. Saldo uitgaven / middelen voorgaande dienstjaren 19.396 11.696
2b. Correctie saldo uitgaven / middelen voorgaande dienstjaren 344
3) Liquide middelen
4) Rekening courant Rijkshoofdboekhouding 23.981 20.267 4a) Rekening courant Rijkshoofdboekhouding
5) Rekening courant RHB Begrotingsreserve 5a) Begrotingsreserves
6) Vorderingen buiten begrotingsverband 7) Schulden buiten begrotingsverband 864 869
8) Kas-transverschillen
Subtotaal intra-comptabel 55.565 58.867 Subtotaal intra-comptabel 55.565 58.867
Extra-comptabele posten
9) Openstaande rechten 9a) Tegenrekening openstaande rechten
10) Vorderingen 11.286 5.976 10a) Tegenrekening vorderingen 11.286 5.976
11a) Tegenrekening schulden 11) Schulden
12) Voorschotten 7.753 7.725 12a) Tegenrekening voorschotten 7.753 7.725
13a) Tegenrekening garantieverplichtingen 88.064 95.879 13) Garantieverplichtingen 88.064 95.879
14a) Tegenrekening andere verplichtingen 1.413 14) Andere verplichtingen 1.413
15) Deelnemingen 15a) Tegenrekening deelnemingen
Subtotaal extra-comptabel 108.516 109.580 Subtotaal extra-comptabel 108.516 109.580
Overall Totaal 164.081 168.447 Overall Totaal 164.080 168.447

Toelichting op de saldibalans

Balanspost 1. Uitgaven ten laste van de begroting

De op deze post verantwoorde uitgaven komen overeen met de uitgaven overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2018.

31.584

Balanspost 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

De op deze post verantwoorde inkomsten komen overeen met de inkomsten overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2018.

35.305

Balanspost 2a. Saldo uitgaven / middelen voorgaande dienstjaren

Deze post komt overeen met het voordelig eindsaldo 2017 uit de verantwoordingsstaat 2017 van het jaarverslag 2017. Het positieve eindsaldo 2018 is € 23,101 mln ( zie 14.Verantwoordingsstaat. Het eindsaldo is een resultante van de rekening-courant RHB, en de intra-comptabele vorderingen en schulden (ook wel de uitgaven en ontvangsten buiten begrotingsverband genoemd).

19.396

Balanspost 4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft het tegoed weer dat het DGF heeft bij het Ministerie van Financiën.

Het saldo RHB sluit aan op de saldobiljet RHB. Bij het Diergezondheidsfonds (DGF) heeft de ING de saldoregulatie per 31-12-2018 niet uitgevoerd in 2018. Zodat er per 31-12-2018 een saldo van € 565.346,02 bij de ING rekening van het DGF is. De saldoregulatie is wel uitgevoerd op 2-1-2019.

Op het Saldobiljet 2018 die wij van het Agentschap van de Generale Thesaurie Ministerie van Financiën hebben ontvangen is de saldoregulatie wel meegenomen. Dit is onterecht omdat de saldoregulatie niet heeft plaatsgevonden in 2018 maar in 2019. In overleg met Agentschap van de Generale Thesaurie Ministerie van Financiën is besloten dit hier toe te lichten.

23.981

Balanspost 7. Schulden buiten begrotingsverband

De post schulden buiten begrotingsverband betreft een EU ontvangst. Omdat het een voorschot betreft is het nog niet mogelijk om deze aan de desbetreffende financiers toe te wijzen.

864

Balanspost 10. Vorderingen

De post vorderingen betreft het saldo openstaande vorderingen per 31-12-2018. In juli 2018 is de heffing overgangsregeling 2018 opgelegd bij Pluimveehouders. Ongeveer 300 pluimveehouders hebben bezwaar aangetekend tegen deze (hoge) heffing. In de keten is afgesproken een terughoudend debiteurenbeleid te voeren. Op deze vorderingen zijn geen aanmaningen verzonden. Per jaareinde was reeds 65 % van het opgelegde bedrag geïnd.

Vanaf oktober worden de heffing bij pluimveehouders per opzet opgelegd. In oktober zijn 1.364 facturen 0pgelegd (€ 9,3 mln), eind november € 975 (€ 3,6 mln) en eind december 966 vorderingen (€ 3,2 mln). Ultimo 2018 waren de facturen van november en december nog niet vervallen. Van de facturen die in oktober zijn opgelegd was 80 % (€ 7,4 mln) voldaan.

Van de openstaande vorderingen per 31 december 2018 was € 4,893 mln nog niet vervallen, € 1,954 mln vervallen tussen 31 en 60 dagen en € 4,442 mln ouder dan 90 dagen.

11.286

Balanspost 10a. Tegenrekeningen vorderingen

De post tegenrekeningen vorderingen betreft het saldo van de tegenrekeningen van de openstaande vorderingen per 31-12-2018.

11.286

Balanspost 12. Voorschotten

Zie verklarende tabel hieronder:

Afwikkeling voorschotten

7.753
Openstaande voorschotten per 01-01-2018 7.725
Opgeboekte voorschotten in 2018 7.753
Afgewikkelde voorschotten in 2018 7.725
Openstaande voorschotten per 31-12-2018 7.753

Balanspost 12a. Tegenrekening voorschotten

De post tegenrekening voorschotten betreft het saldo van de tegenrekening van de rekening voorschotten per 31 december 2018.

7.753
Balanspost 13. Garantieverplichtingen 88.064
Uitgangsbedragen volgens convenant (2015) 129.199
Indexatie 2015 t/m 2017 2.362
Geïndexeerde uitgangsbedragen 131.561
Ontvangsten van de sectoren 2015 t/m 2018 ihkv convenant 43.497
Garantstelling per 31-12-2018 88.064
Vanaf 31 december 2017 wordt er geen indexatie meer toegepast.

Balanspost 13a. Tegenrekening garantieverplichtingen

De post tegenrekening garantieverplichtingen betreft het saldo van de tegenrekening van de rekening garantieverplichtingen per 31 december 2018.

88.064

Balanspost 14. Andere verplichtingen

De post Andere verplichtingen betreft het saldo per 31-12-2018 van de toezegging GD 2018 minus de betalingen op die toezegging in het kalenderjaar 2018.

In de voorgaande jaren is deze post niet opgenomen omdat de post niet als onvoorwaardelijke financiële verplichting is gezien. Indien de post in 2017 was opgenomen was de omvang K€ 1.931 geweest.

1.413

Balanspost 14a. Tegenrekening andere verplichtingen

De post tegenrekening andere verplichtingen betreft het saldo van de tegenrekening van de rekening andere verplichtingen per 31 december 2018.

1.413

E. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TOEZICHTRELATIES EN ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN EN RECHTSPERSONEN MET EEN WETTELIJKE TAAK

Deze bijlage bevat informatie over het toezicht op rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) en zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s), bedoeld in artikel 44a van de Comptabiliteitswet 2001. De bijlage wordt gesplitst in een overzichtstabel met RWT’s en ZBO’s die onder het desbetreffende moederdepartement vallen en een tabel met aanvullende (financiële) informatie voor grote RWT’s en ZBO’s (baten > 50 miljoen euro) – eveneens voor zover ze onder het moederdepartement vallen.

Toezichtrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

Nee
Totale baten 181.302 187.889 6.587 190.277
Totale lasten 185.834 191.938 6.104 191.289
Saldo van baten en lasten – 4.532 – 4.049 483 1.012
Ja
Totale baten
Totale lasten
Saldo van baten en lasten

Toelichting bijzonderheden

Voor genoemde waarborginstelling geldt geen wettelijke verplichting voor het uitvoeren van een accountantscontrole op de jaarrekening, om die reden zijn hier geen cijfers vermeld.

Nee
Totale baten 202.089 210.336 8.247 211.939
Totale lasten 201.810 217.895 16.085 188.645
Saldo van baten en lasten 279 – 7.559 – 7.838 23.294
Ja
Totale baten
Totale lasten
Saldo van baten en lasten

Toelichting bijzonderheden

Het betreft hierbij alleen het bestuur van de NEa (0,6 FTE). Het apparaat van de NEa is vormgegeven in een agentschap. Het bestuur heeft geen eigen begroting.

Nee
Totale baten 14.223 14.595 372 14.618
Totale lasten 14.393 14.415 22 14.474
Saldo van baten en lasten – 170 180 350 144
Ja
Totale baten
Totale lasten
Saldo van baten en lasten

Toelichting bijzonderheden

ACM heeft geen eigen begroting. Ook heeft ACM een kas-verplichtingen-stelsel, waardoor er geen begrote en evenmin gerealiseerde baten en lasten zijn. De financiering van ACM gebeurt voor ongeveer 75% uit de EZK-begroting en ongeveer 25% door de markt.

Nee
Totale baten 106.703 113.479 6.776 109.609
Totale lasten 69.772 71.837 2.065 72.805
Saldo van baten en lasten 36.931 41.642 4.711 36.804
Ja
Totale baten 451.810 500.904 49.094 453.489
Totale lasten 448.810 442.589 – 6.221 439.333
Saldo van baten en lasten 3.000 58.315 55.315 14.156

Toelichting bijzonderheden

In de tabel zijn de cijfers van een jaar eerder opgenomen. Tijdens het opstellen van het jaarverslag van EZ was de jaarrekening 2018 van TNO niet beschikbaar.

Ja
Totale baten 17.223 16.269
Totale lasten 17.058 15.097
Saldo van baten en lasten 165 1.172

Toelichting bijzonderheden

Totale begroting van VSL (RWT) is niet aanwezig. VSL levert alleen de begroting aan voor de producten van EZ. De financiering van VSL gebeurt voor ongeveer 50% uit de EZK-begroting en 50% door derden. De jaarrekening van VSL over 2018 was tijdens het opstellen van het jaarverslag van EZ niet beschikbaar. Hierdoor zijn de cijfers van een jaar eerder opgenomen.

Ja
Totale baten
Totale lasten
Saldo van baten en lasten

Toelichting bijzonderheden

Voor genoemde waarborginstelling geldt geen wettelijke verplichting voor het uitvoeren van een accountantscontrole op de jaarrekening, om die reden zijn hier geen cijfers vermeld.

Totale baten 181.302 187.889 6.587 190.277
Bijdrage moederdepartement 143.193 146.457 3.264 151.067
Bijdrage overige departementen 29.330 33.383 4.053 29.275
Tarieven/facturaties derden 0 0 0 0
Premies 0 0 0 0
Overige baten 8.779 8.049 – 730 9.936
Totale lasten 185.834 191.938 6.104 191.289
Apparaatskosten 185.834 191.938 6.104 191.290
waarvan personele kosten 144.802 153.216 8.414 149.908
waarvan materiële kosten 41.032 38.722 – 2.310 41.382
Programmakosten 0 0 0 0
Overige lasten 0 0 0 0
Saldo van baten en lasten – 4.532 – 4.049 483 – 1.012

Toelichting op de verschillen:

Baten

Doordat er steeds meer behoefte is aan statistieken kan het CBS met het basisbudget niet voldoen aan de totale vraag. Het CBS voert daarom naast het basisprogramma ook aanvullende statistische diensten uit. Deze dienstverlening wordt direct door de gebruikers (voornamelijk departementen) bekostigd.

Totale baten 202.089 210.336 8.247 211.939
Bijdrage moederdepartement 111.060 113.406 2.346 116.665
Bijdrage overige departementen 7.933 7.015 – 918 0
Tarieven/facturaties derden 65.126 75.086 9.960 74.114
Premies 0 0 0 0
Overige baten 17.970 14.829 – 3.141 21.160
Totale lasten 201.810 217.895 16.085 188.645
Apparaatskosten 201.810 218.074 16.264 188.645
waarvan personele kosten 151.534 174.765 23.231 148.676
waarvan materiële kosten 50.276 43.309 – 6.967 39.969
Programmakosten 0 0 0 0
Overige lasten 0 – 179 – 179 0
Saldo van baten en lasten 279 – 7.559 – 7.838 23.294

Toelichting op de verschillen:

Baten

Aan de batenkant zijn de opbrengsten bij tarieven/facturaties hoger dan geraamd. Door extra bedrijvigheid vanwege de economische groei en de toename van het aantal ingeschreven bedrijven zijn er meer opbrengsten gerealiseerd dan geraamd binnen de categorieën HR informatieproducten, exportdocumenten en inschrijfvergoedingen.

De overige baten zijn lager dan geraamd. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de geplande verkoop van het pand in Breda niet in 2018 heeft plaatsgevonden (effect € 2,5 mln). Verder is de vulling van het UBO register niet in 2018 gestart. Hier staan ook lagere kosten voor uitbesteed werk en andere externe kosten tegenover.

Lasten

De hogere personele kosten worden verklaard door de sterke groei in het aantal inschrijvingen van ondernemers gedurende het jaar, het opbouwen van een zogenaamde flexpool om de krimp als gevolg van digitalisering geruisloos te kunnen opvangen en de inhuur van IT-medewerkers.

De lagere materiele kosten worden met name veroorzaakt doordat de kosten van automatisering, onderhoud, licenties en externe dienstverlening lager zijn uitgevallen dan geraamd.

Totale baten 106.703 113.479 6.776 109.609
Bijdrage moederdepartement
Bijdrage overige departementen
Tarieven/facturaties derden 1.230 1.852 622 590
Premies
Overige baten 105.473 111.627 6.154 109.019
Totale lasten 69.772 71.837 2.065 72.805
Apparaatskosten 1.640 1.375 – 265 1.314
waarvan personele kosten 1.143 998 – 145 970
waarvan materiële kosten 497 377 – 120 344
Programmakosten 68.132 70.462 2.330 71.491
Overige lasten
Saldo van baten en lasten 36.931 41.642 4.711 36.804
Totale baten 451.810 500.904 49.094 453.489
Bijdrage moederdepartement 169.481 176.493 7.012 176.257
Bijdrage overige departementen
Tarieven/facturaties derden 272.214 249.118 – 23.096 254.420
Premies
Overige baten 10.115 75.293 65.178 22.812
Totale lasten 448.810 442.589 – 6.221 439.333
Apparaatskosten 438.729 443.535 4.806 435.480
waarvan personele kosten 278.339 281.316 2.977 266.885
waarvan materiële kosten 160.390 162.219 1.829 168.595
Programmakosten
Overige lasten 10.081 – 946 – 11.027 3.853
Saldo van baten en lasten 3.000 58.315 55.315 14.156

Toezichtrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Bureau Beheer Landbouwgronden Nee
Totale baten 27.003 28.280 1.277 15.621
Totale lasten 59.823 25.091 – 34.732 19.007
Saldo van baten en lasten – 32.820 3.189 36.009 – 3.386
Staatsbosbeheer Nee
Totale baten 180.215 197.911 17.696 187.886
Totale lasten 179.885 197.170 17.285 186.666
Saldo van baten en lasten 330 741 411 1.220
Wageningen Research Nee
Totale baten 313.150 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 299.414
Totale lasten 306.850 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 291.125
Saldo van baten en lasten 6.300 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 8.289
Centrale Commissie Dierproeven Ja
Totale baten 2.017 2.255 – 238 1.938
Totale lasten 2.017 2.255 – 238 1.938
Saldo van baten en lasten 0 0 0 0
Toelichting bijzonderheden Het ZBO CCD bestaat nu vier jaar en heeft nog geen eigen vermogen opgebouwd. Het negatieve resultaat over 2018 is gecompenseerd door het Ministerie van LNV
NAK Nee
Totale baten 21.404 22.889 1.485 22.134
Totale lasten 21.665 22.930 1.265 22.080
Saldo van baten en lasten – 261- – 41 220 54
SKAL Nee
Totale baten 5.197 4.721 – 476 4.529
Totale lasten 5.142 5.287 145 4.333
Saldo van baten en lasten 55 – 566 – 511 196
BKD Nee
Totale baten 9.545 8.859 – 686 9.094
Totale lasten 9.445 8.929 – 516 8.975
Saldo van baten en lasten 100 – 70 – 170 119
Naktuinbouw Nee
Totale baten 28.959 29.832 873 28.188
Totale lasten 29.052 29.833 781 27.792
Saldo van baten en lasten – 93 – 1 92 396
Toelichting bijzonderheden Naktuinbouw verricht diverse werkzaamheden in opdracht van de Raad voor plantenrassen, zoals vastgelegd in een driepartijenovereenkomst uit 2007. De gerelateerde kosten en opbrengsten zijn verwerkt in de begroting en realisatie van Naktuinbouw.
KCB Nee
Totale baten 16.860 17.880 1.020 17.138
Totale lasten 16.860 17.514 654 16.812
Saldo van baten en lasten 0 366 366 326
Grondkamers Nee
Totale baten 2.400 2.261 – 139 2.410
Totale lasten 2.851 2.759 – 92 2.804
Saldo van baten en lasten – 451 – 497 – 46 – 394
CTGB
Totale baten 17.984 17.002 – 982 15.941
Totale lasten 17.734 15.832 – 1.902 15.794
Saldo van baten en lasten 150 (na dotatie 100 in voorziening) 960 (na dotatie 210 in voorziening) 810 45 (na 102 dotatie in voorziening)
COKZ
Totale baten 8.784 9.153 369 8.697
Totale lasten 8.741 9.105 364 8.592
Saldo van baten en lasten 43 48 5 105
Rendac Categorie 1- en 2 kadavers Nee
Totale baten Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 27.516
Totale lasten Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 29.148
Saldo van baten en lasten Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 1.632
Kamer voor de binnenvisserij
Totale omzet 0.274 0.302 0.327 0.326
Raad voor plantenrassen
Totale baten 4.986 5.099 113 4.851
Totale lasten 4.986 5.099 113 4.851
Saldo van baten en lasten 0 0 0 0
Staatsbosbeheer
Totale baten 180.215 197.911 17.696 187.886
Bijdrage moederdepartement 25.952 26.967 995 26.669
Bijdrage overige departementen 0 0 0 0
Tarieven/facturaties derden 94.262 107.920 13.658 101.411
Premies 0 0 0 0
Overige baten 60.001 63.024 3.043 59.806
Totale lasten 179.885 197.170 17.285 186.666
Apparaatskosten 71.458 81.053 9.595 76.063
waarvan personele kosten 71.458 81.053 9.595 76.063
waarvan materiële kosten
Programmakosten 108.027 116.117 8.090 110.377
Overige lasten 400 0 – 400 226
Saldo van baten en lasten 330 741 411 1.220
Wageningen research
Totale baten 313.150 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 299.414
Bijdrage moederdepartement 126.744 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 120.408
Bijdrage overige departementen 0 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 1.406
Tarieven/facturaties derden 147.055 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 135.365
Premies 0 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 0
Overige baten 39.351 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 42.235
Totale lasten 306.850 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 291.125
Apparaatskosten 251.300 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 243.211
waarvan personele kosten 187.600 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 175.896
waarvan materiële kosten 63.700 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 67.315
Programmakosten 55.550 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 47.914
Overige lasten
Saldo van baten en lasten 6.300 Nog niet bekend ten tijde van publicatie Nog niet bekend ten tijde van publicatie 8.289

BIJLAGE 2: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Afgerond evaluatie- en overig onderzoek Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Goed functionerende economie en markten 1 2021
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
De doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het CBS 1 2017 Kamerstuk 25 268, nr. 148
Commissie van Aanbestedingsexperts 1 2019 Uitgesteld naar 2019.
2. Overig onderzoek
Universele postdienst (UPD) 1 2017 Kamerstuk 29 502, nr. 140
Agentschap Telecom 1 2019 Uitgesteld naar 2019. Voorgaande agentschapsdoorlichting is in 2014 afgerond.
Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied 1 2018 Kamerstuk 32 768, nr. 11

Samenvatting afgeronde evaluaties 2018 artikel 1

Evaluatie aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied

In 2017/2018 is de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid (ADV) geëvalueerd; er is onder andere gekeken of deze wet zou kunnen worden opgenomen in de Aanbestedingswet 2012. Daarnaast had deze evaluatie als doel om de huidige stand van zaken met betrekking tot de wet te schetsen. De evaluatie is in februari 2018 samen met een evaluatierapport van de Europese richtlijn onderliggend aan de ADV naar de Kamer gestuurd. In de evaluatiebrief staat dat er niet voor gekozen is om de ADV op te nemen in de Aanbestedingswet 2012. De belangrijkste reden voor het niet samenvoegen van de twee wetten is dat de Aanbestedingswet 2012 door het toevoegen van de ADV onnodig complex zou worden, terwijl de twee wetten duidelijk verschillende gebruikers hebben. Daarnaast bevat de evaluatie aanvullende statistieken en gebruikerservaringen uit Nederland.

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Doorlichting artikel 2 2 2020
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
Evaluatie MIT 2 2017 Kamerstuk 32 637, nr. 276
Ruimtevaart 2 2018 Kamerstuk 24 446, nr. 62
Toegepast onderzoek; TO2-instellingen (TNO, Deltares, Marin, NLR, ECN, Wageningen Research) 2/4/6 2017 Kamerstuk 32 637, nr. 274
Intellectueel Eigendomsbeleid 2 2018 Kamerstuk 30 635, nr. 5
Groeifaciliteit 2 2018 Kamerstuk 32 637, nr. 344
Scheepsbouwgarantieregeling 2 2017 Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 136
Digitale agenda / ICT-beleid 2 2017 Kamerstuk 30 991, nr. 33
Toerisme / NBTC 2 2019 Uitgesteld naar 2019
Valorisatieprogramma 2 2018 Kamerstuk 32 637, nr. 339
Ondernemerspleinen / KVK 2 2017 Kamerstuk 32 637, nr. 302
Evaluatie Rijkscofinanciering EFRO/Interreg (2007–2013) 2 2017 Kamerstuk 21 501-08, nr. 706
WBSO/RDA 2 2019 Deze evaluatie wordt naar verwachting in het voorjaar van 2019 afgerond en aan de Tweede Kamer aangeboden.
Fiscale ondernemerschapsregelingen 2 2017 Kamerstuk 31 311, nr. 186
2. Overig onderzoek
Doorlichting en evaluatie Topsectorenaanpak 2 2017 Kamerstuk 32 637, nr. 289
SBIR 2 2017 Kamerstuk 33 009, nr. 46

Samenvatting afgeronde evaluaties 2018 artikel 2

Evaluatie van Ruimtevaartbeleid (2012–2016)

Op 22 mei 2018 is de evaluatie van het Nederlandse Ruimtevaartbeleid naar de Tweede Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie. De evaluatie is uitgevoerd door Dialogic en heeft betrekking op de periode 2012–2016. De evaluatie is verricht met kwalitatieve onderzoeksmethoden. De evaluatie onderstreept dat in 2012–2016 een geleidelijke transitie is ingezet om naast de zogenoemde upstream (raket- en satelliettechnologie) ook in te zetten op downstream en toepassingen (dataverwerking en toepassingen van satellietdata). De evaluatie noemt het bestaande Satellietdataportaal en de SBIR (instrument om private R&D voor publieke doelen te mobiliseren) als succesvolle instrumenten. De wetenschappelijke kwaliteit van ruimtevaartonderzoek wordt als goed beoordeeld en in sommige niches zelfs als uitstekend. De micro- en macro-doelmatigheid (verhouding kosten versus baten) geven geen aanleiding tot zorg.

De beleidsevaluatie bevat ook een aantal aanbevelingen en verbetersuggesties, die EZK als een aansporing beschouwt om het ruimtevaartbeleid te verbeteren. De aanbevelingen/suggesties hebben onder andere betrekking op het SMART formuleren van de doelstellingen van het ruimtevaartbeleid, het vergroten van de synergie met de industrie en het beter benutten van de rol van de overheid als (launching) customer.

Evaluatie van Intellectueel Eigendomsbeleid (2012–2017)

Op 9 november 2018 is de evaluatie van het Intellectueel Eigendomsbeleid (IE-beleid) naar de Tweede Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie. De evaluatie is uitgevoerd door Technopolis en heeft betrekking op de periode 2012–2017. De evaluatie is verricht met kwalitatieve onderzoeksmethoden. Technopolis oordeelt dat binnen het huidige lE-stelsel kennis effectief kan worden beschermd en benut voor innovatieve producten en diensten. lE-rechten geven innovatie een impuls door het exclusieve recht op uitbating, de aantrekkingskracht die ze uitoefenen op investeerders en de mogelijkheid tot het delen van kennis. Daarmee is IE-beleid een belangrijk onderdeel van de instrumentenmix ter bevordering van innovatie.

De evaluatie geeft EZK aanknopingspunten om het systeem van IE-rechten en -uitvoerings-organisaties beter en toegankelijker te maken, met name voor kleine gebruikers die relatief vaak opzien tegen kosten en complexiteit van IE-benutting. Hiervoor wordt onder meer de Rijksoctrooiwet vereenvoudigd, het online IE-platform versterkt en kijkt EZK naar de rol van OCNL voor strategisch IE-advies en ondersteuning van Technology Transfer Offices.

De Groeifaciliteit (GF)

De Groeifaciliteit (GF) is een in 2006 opgerichte garantieregeling. Op grond van de GF verstrekt de Nederlandse staat een garantstelling op achtergestelde leningen van banken en op investeringen van participatiemaatschappijen voor de financiering van mkb-bedrijven om te helpen bij het aantrekken van risicodragend vermogen. De evaluatie is uitgevoerd door een consortium van de Rotterdam School of Management, het Erasmus Centre for Entrepreneurship en Dialogic.39 De evaluatie is tezamen met andere evaluaties van financieringsinstrumenten en voorzien van een beleidsreactie op 4 februari 2019 naar de Kamer gestuurd. In de evaluatie is nagegaan in hoeverre de regelingen in de periode 2012–2017 doeltreffend en doelmatig waren.

De onderzoekers concluderen dat de GF in de afgelopen jaren zijn nut heeft bewezen in het Nederlands financieringslandschap. Financiers doen dankzij de garantstelling investeringen in bedrijven die zij anders niet zouden doen. Zij zouden ook minder risicodragend vermogen verstrekt hebben en het aantal transacties zou lager zijn. De GF heeft de toegang tot risicokapitaal vergroot. Vooral de industrie en de groot- en detailhandel maken er gebruik van. De GF wordt vooral gebruikt om groei te versnellen en voor overnames en de noodzaak ervoor zou kunnen samenhangen met de conjunctuur. Hoe beter het gaat met de economie hoe minder behoefte er is aan de faciliteit (vooral ten aanzien van het versterken van het buffervermogen), volgens de onderzoekers. Zoals vorig jaar aangekondigd zal met de komst van Invest-NL de GF worden uitgefaseerd en afgeschaft in 2020, omdat de doelen van de Groeifaciliteit alsdan ook kunnen worden bereikt via Invest-NL. Dit jaar zal worden gebruikt om het alternatief bij Invest-NL uit te werken. De GF blijft tot die tijd nog operationeel bij RVO.nl.

Valorisatieprogramma

Het Valorisatieprogramma 2010–2018 is in opdracht van EZK en OCW geëvalueerd door Dialogic op basis van een kwalitatief onderzoek. Het evaluatierapport is op 4 juli 2018 (Kamerstuk 32 637, nr. 317) naar de Kamer gestuurd. Uit de evaluatie van Dialogic kwam naar voren dat het programma een aanjagende rol heeft vervuld, waardoor de aandacht voor kennisbenutting bij regionale overheden en kennisinstellingen is toegenomen. De consortia hebben met steun van het programma hun valorisatie-infrastructuur verder op orde gebracht. Daarnaast is met het programma een ondernemende houding bij onderzoekers, studenten en docenten aangewakkerd, zijn er nieuwe netwerken ontstaan en is geëxperimenteerd met nieuwe vormen van ondersteuning. Aandachtspunt is volgens de evaluatie dat de cultuuromslag binnen kennisinstellingen nog niet voltooid is en dat consortia onvoldoende geleerd hebben van «best practices» van andere consortia. Volgens Dialogic is het nog te vroeg om de economische effecten van het programma vast te stellen.

Op 11 december 2018 (Kamerstuk 32 637, nr. 339) is de beleidsreactie op deze evaluatie naar de Kamer gestuurd. Om invulling te geven aan de aanbevelingen wordt onder andere ingezet op het verbeteren van de thematische samenwerking tussen kennisinstellingen met de TTT-regeling, wordt de financiering en ondersteuning van valorisatie steeds meer geïntegreerd in de financiering en het beleid voor innovatie en ondernemerschap en wordt ingezet op de kennisbenutting en kennisverspreiding naar het mkb vanuit de kennisinstellingen.

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Doorlichting artikel 3 3 2020
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
Innovatiekrediet 3 2018 Kamerstuk 32 637, nr. 344
Seed Capital regeling 3 2018 Kamerstuk 32 637, nr. 344
Dutch Venture Initiative 3 2018 Kamerstuk 32 637, nr. 344
Business Angels / Informal investors 3 2018 Kamerstuk 32 637, nr. 344
Vroege fase financiering 3 2018 Kamerstuk 32 637, nr. 344

Samenvatting afgeronde evaluaties 2018 artikel 3

Evaluatie van Innovatiekrediet (2012–2017)

De evaluatie is uitgevoerd door een consortium bestaande uit SEO Economisch Onderzoek en Technopolis en heeft betrekking op de periode 2012–2017. De evaluatie is verricht met kwalitatieve en kwantitatieve (econometrische) onderzoeksmethoden.

De evaluatie laat zien dat de belangrijkste doelstellingen van het Innovatiekrediet worden behaald. Er wordt geconstateerd dat het Innovatiekrediet een belangrijke rol speelt bij het rondkrijgen van de financiering voor de projecten waarvoor het wordt ingezet. Hiermee helpt het Innovatiekrediet ook om innovatieprojecten sneller tot stand te laten komen. Er volgt ook een verhoging van R&D-inspanningen, zoals blijkt uit de econometrische analyses. Het ontvangen van Innovatiekrediet zorgt verder voor meer werkgelegenheid bij de ontvangende bedrijven. Het rapport concludeert dat RVO.nl goed invulling weet te geven aan de manier waarop aanvragen worden beoordeeld, duidelijk is in de documentatie die van aanvragers en gebruikers wordt verwacht en in de afspraken die worden gemaakt met gebruikers.

De evaluatie laat ook aandachtspunten zien, zoals de benutting van het instrument door verschillende sectoren, de transparantie van het beoordelingsproces en beoordelingscriteria en de aansluiting op vervolgfinanciering. In de Kamerbrief is opgenomen hoe beleidsmatig met de aandachtspunten wordt omgegaan. De evaluatie is tezamen met andere evaluaties van financieringsinstrumenten en voorzien van een beleidsreactie op 4 februari 2019 naar de Kamer gestuurd.

Seed Capital regeling

De Seed Capital regeling, gestart in 2005, richt zich op startups die moeite hebben om aan risicokapitaal te komen. De regeling werkt via fondsvorming en tracht zo de beschikbare hoeveelheid risicodragend kapitaal voor startups te vergroten en hun ideeën om te zetten in toepasbare producten of diensten. De evaluatie is uitgevoerd door een consortium van de Rotterdam School of Management, het Erasmus Centre for Entrepreneurship en Dialogic.40 De evaluatie is tezamen met andere evaluaties van financieringsinstrumenten en voorzien van een beleidsreactie op 4 februari 2019 naar de Kamer gestuurd. In de evaluatie is nagegaan in hoeverre de regelingen in de periode 2012–2017 doeltreffend en doelmatig waren.

Zoals de evaluatie concludeert is de Seed hierin geslaagd. Tussen 2005 en 2017 is er door Seed fondsen € 279,9 mln geïnvesteerd in 342 unieke bedrijven. Iets meer dan de helft van dit bedrag is ingebracht door private partijen. De Seed Capital regeling is conform de doelstelling gedeeltelijk revolverend (de doelstelling is 60–80%). Van de investeringen tussen 2005 en 2010 is inmiddels 61% terugverdiend door de overheid. De onderzoekers concluderen dat zonder de Seed fondsen in minder bedrijven zouden hebben geparticipeerd en minder middelen bij andere investeerders hebben opgehaald of zelfs helemaal niet in de Seedfase hebben kunnen investeren wegens gebrek aan belangstelling bij private investeerders. Dit toont de additionaliteit aan van de regeling.

Het Dutch Venture Initiative (DVI)/ Business Angels / Informal investors

Het Dutch Venture Initiative (DVI) is bedoeld om innovatieve bedrijven die snel groeien (scale-ups) betere toegang tot risicokapitaal te geven. DVI bestaat uit twee zogenaamde dakfondsen (fondsen die op hun beurt investeren in andere fondsen); DVI-I en DVI-II. De twee DVI-fondsen investeren in private venture capital fondsen die vervolgens in snelgroeiende innovatieve ondernemingen investeren. DVI investeert vaak als eerste in een fonds waarna private investeerders ook instappen. Het eerste DVI-I is opgericht in 2013 en omvat in totaal € 202,5 mln. DVI-II is in 2016 opgericht en omvat € 200 mln. DVI-I en DVI-II zijn opgezet met een bijdrage van het Ministerie van EZK. Het DVI vergroot de beschikbaarheid van risicokapitaal in het grotere segment (fondsen van > € 30 mln). De evaluatie is uitgevoerd door een consortium van de Rotterdam School of Management, het Erasmus Centre for Entrepreneurship en Dialogic.41 De evaluatie is tezamen met andere evaluaties van financieringsinstrumenten en voorzien van een beleidsreactie op 4 februari 2019 naar de Kamer gestuurd. In de evaluatie is nagegaan in hoeverre de regelingen in de periode 2012–2017 doeltreffend en doelmatig waren.

De onderzoekers concluderen dat het aannemelijk is dat de Nederlandse risicokapitaalsector zonder DVI (onder meer door gebrek aan middelen en perspectief) aanmerkelijk minder ver ontwikkeld zou zijn.

Vroegefasefinanciering

De Vroegefasefinanciering (VFF), die in 2014 als instrument van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van start is gegaan, is er op gericht innovatieve starters of MKB-ondernemingen door middel van leningen te ondersteunen bij de ontwikkeling van innovatieve producten of diensten in de «proof-of-concept» fase. De VFF bestaat inmiddels vier jaar en is nu voor het eerst geëvalueerd door KPlusV. Deze evaluatie is gebaseerd op relevante documenten, studies en Kamerstukken, aangevuld met interviews, een enquête en case studies. De evaluatie is tezamen met andere evaluaties van financieringsinstrumenten en voorzien van een beleidsreactie op 4 februari 2019 naar de Kamer gestuurd.

Uit de evaluatie blijkt dat de VFF haar beoogde rol voor ondernemers vervult, omdat zij een unieke doelgroep weet te bereiken die anders niet aan financiering kan komen. Ondernemers die financiering vanuit de VFF ontvangen hebben meer «proof-of-concepts» gerealiseerd dan ondernemers die zijn afgewezen voor de VFF. De inzichten die in de uitvoering van de regeling zijn opgedaan, kunnen nu ingezet worden voor een vervolg van de VFF. Er zal worden onderzocht of de VFF haar rol nog beter kan blijven vervullen door het instrument te verbinden aan de regionale ecosystemen, deze nog beter aan te passen aan de behoeften van ondernemers en financiers en door een duidelijke rolverdeling te bespreken met de regio's.

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering 4 PM1
Klimaat2 4 2018 Kamerstuk 30 991, nr. 34
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
Proeftuinen Smart Grids 4 2019 De evaluatie van subsidieregeling energie en innovatie (proeftuinen intelligente netten) is uitgelopen doordat nog niet alle proeftuinen waren afgerond. Inmiddels zijn de proeftuinen afgerond.
Topsector Energie: evaluatie topsectorenaanpak 4 2017 Kamerstuk 32 637, nr. 289
ECN 4 2017 Kamerstuk 32 637, nr. 274
Wet voorraadvorming Aardolieproducten (Wva 2012) 4 2018 Kamerstuk 32 849, nr. 131
Salderingsregeling 4 2017 Kamerstuk 31 239, nr. 251
Subsidieregeling innovatie hernieuwbare energie 4 2017 Kamerstuk 30 196, nr. 572
Demonstratie energie-innovatie (DEI) 4 2017 Kamerstuk 30 196, nr. 572
Topsector Energie: TKI tenderregelingen 4 2017 Kamerstuk 30 196, nr. 572
Postcoderoosregeling 4 2018 Kamerstuk 31 239, nr. 287
Subsidie indirecte emissiekosten ETS 4 2017 Kamerstuk 30 196, nr. 569
Energie Investeringsaftrek (EIA) 4 2018 Kamerstuk 34 785, nr. 91
2. Overig onderzoek
IBO Grondvergoedingen 4 2019 Het onderzoek is uitgevoerd als onderdeel van het IBO Grondvergoedingen Energievoorzieningen. Het rapport wordt in 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden als bijlage van de kabinetsappreciatie van het IBO Grondvergoedingen Energievoorzieningen.
Tussenevaluatie energie-audits (op basis van Europese Energie-Efficiency richtlijn (EED)) 4 2018 Kamerstuk 31 209, nr. 220
Derde structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) 4 2019 Het evaluatieonderzoek is uitgevoerd. Dit dossier hangt samen met de invoering van de Omgevingswet. Het rapport en de beleidsreactie zullen in samenhang aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

1 De opzet van een evaluatiestructuur voor het (nationaal) klimaatbeleid in het kader van de Operatie Inzicht in Kwaliteit komt in de plaats van de geplande beleidsdoorlichting van artikel 4 in 2021 (zie: Kamerstuk 31 865, nr. 126).

2 Betreft de beleidsdoorlichting Klimaat die van IenW is overgegaan naar EZK (dit omvat slechts een deel van het oude artikel 19 van voormalig IenM).

Samenvatting afgeronde evaluaties 2018 artikel 4

Beleidsdoorlichting Klimaat

Op 10 december 2018 is de beleidsdoorlichting Klimaat (voormalig IenM-begrotingsartikel 19) naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze doorlichting is in 2017 door de voormalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gestart. Inmiddels is het klimaatbeleid en daarmee ook deze beleidsdoorlichting onder de verantwoordelijkheid van Economische Zaken en Klimaat ondergebracht.

De beleidsdoorlichting is uitgevoerd door KWINK groep in samenwerking met CE Delft. Op grond van het beschikbare onderzoeksmateriaal concluderen de onderzoekers dat er aanwijzingen zijn dat het gevoerde klimaatbeleid in de onderzochte periode (2012 t/m 2016) doeltreffend is geweest, maar dat vanwege de beperkte informatie over de betreffende periode, de vraag naar doelmatigheid en doeltreffendheid in beperkte mate beantwoord kan worden.

De onderzoekers beoordelen de gevoerde regie op nationaal niveau deels als doeltreffend. Hierbij wordt aangegeven dat de regierol niet expliciet was vastgelegd. De regierol op het gebied van monitoring en ex ante evaluatie is doeltreffend uitgevoerd, maar er is minder aandacht geweest voor de ex post evaluatie van het (samenhangende) klimaatbeleid in de verschillende sectoren, of het overkoepelende Nederlandse klimaatbeleid. De onderzoekers beoordelen de regiefunctie op internationaal beleid als doeltreffend. Ze geven aan dat de onderhandelingsinzet van het kabinet veelal gereflecteerd wordt in de besluiten die uiteindelijk zijn vastgesteld.

De doorlichting bevat een aantal aanbevelingen die vooral betrekking hebben op de verbetering van het inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het klimaatbeleid en het versterken van de regierol van de rijksoverheid. In de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting heeft het kabinet onder andere aangegeven dat deze aanbevelingen worden meegenomen bij het opstellen van de governance structuur voor het Klimaatakkoord en het vormgeven van een integraal evaluatieplan voor het nationale klimaatbeleid voor de komende jaren binnen de structuren die voortvloeien uit het wetsvoorstel voor een Klimaatwet.

Tussentijdse beleidsevaluatie Wet voorraadvorming Aardolieproducten (Wva 2012)

Op 10 april 2018 is de evaluatie van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012 (Wva 2012) naar de Tweede Kamer gestuurd. De evaluatie is uitgevoerd door Trinomics. Met de evaluatie is de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Wva 2012 beoordeeld. De hoofdconclusie van het rapport is dat de huidige wet doeltreffend en goed uitvoerbaar is en effectief en efficiënt invulling geeft aan de internationale voorraadverplichtingen. Het systeem van toewijzing, handhaving en rapportage van de voorraadplicht functioneert goed. COVA geeft op een doelmatige en doeltreffende manier invulling aan haar wettelijke taak. De huidige verdeling van de voorraadplicht tussen COVA en het oliebedrijfsleven is voldoende adequaat. De kosten en baten voor het oliebedrijfsleven zijn als resultaat van de Wva 2012 met elkaar in balans. De voorraadverplichting van het bedrijfsleven wordt grotendeels met eigen voorraden van de bedrijven afgedekt, waar COVA de voorraad als strategische buffer aanhoudt. Het geheel stelt Nederland in staat aan haar voorraadverplichting tegen zo laag mogelijke kosten te voldoen. Aanpassingen in de verdeling zijn dan ook niet noodzakelijk. Wel geeft het rapport in overweging om het aandeel van het bedrijfsleven in de totale voorraadplicht te verhogen. Op basis van de onderzoekresultaten en de thans voorziene ontwikkelingen op de oliemarkt wordt in het rapport vastgesteld dat de Wva 2012, in ieder geval de komende 5 tot 10 jaar, toekomstbestendig is.

Postcoderoosregeling (Regeling Verlaagd Tarief voor duurzaam opgewekte energie)

De Postcoderoosregeling is in 2017 geëvalueerd en op 15 juni 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het evaluatierapport «Evaluatie Regeling Verlaagd Tarief» is opgesteld door onderzoeksbureau Kwink. Het onderzoek is uitgevoerd door Kwink en begeleid door verschillende betrokken partijen. Het onderzoek wijst uit dat er indicaties zijn dat de Postcoderoosregeling bijdraagt aan het stimuleren van energiebewustwording en draagvlak voor de energietransitie bij de beoogde doelgroep. Bovendien slaagt de regeling erin om lokale energieopwek te stimuleren onder mensen die niet de mogelijkheid hebben om zonnepanelen op hun eigen dak te plaatsen. Er is geen andere regeling die gericht is op de stimulering van dit type projecten. Het aantal projecten dat gebruik maakt van de regeling in 2017 blijkt kleiner dan bij de start van de regeling beoogt. Wel verwacht Kwink de komende jaren nog een sterke groei in het gebruik van de regeling. De Postcoderoosregeling is – net als de salderingsregeling – een relatief dure regeling in termen van subsidiekosten per vermeden ton CO2. De uitvoeringskosten van de Postcoderoosregeling zijn relatief hoog (over de gehele looptijd zo'n 16% en in 2017 zo'n 9% van de subsidiekosten), maar de verwachting is dat de uitvoeringskosten per project verder zullen dalen. In lijn met de aanbevelingen van deze evaluatie wordt onderzocht hoe projecten van energiecoöperaties kunnen worden opgenomen in de opvolger van de salderingsregeling. Hiermee wordt beoogd om invulling te geven aan de afspraak uit het Regeerakkoord om te komen tot een regeling voor energiecoöperaties die het mogelijk maakt dat omwonenden makkelijker kunnen participeren in duurzame energieprojecten in hun directe omgeving.

Energie Investeringsaftrek (EIA)

Op 14 juni 2018 is de evaluatie van de Energie Investeringsaftrek (EIA) over de jaren 2012–2017 aan de Tweede Kamer aangeboden. De evaluatie werd door CE Delft verricht. Doel was om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de EIA te beoordelen. De hoofdconclusie van het rapport is dat de huidige wet doeltreffend en goed uitvoerbaar is. Wel beveelt CE Delft een paar wijzigingen aan waaronder verlaging van het aftrekpercentage en verschuiving formele verantwoordelijkheid voor de Uitvoeringsregeling van de Staatssecretaris van Financiën naar de Minister van EZK. Deze aanbevelingen zijn overgenomen. Het aftrekpercentage is verlaagd van 54,5% naar 45%. Ook is bij Belastingplan geregeld dat de formele verantwoordelijkheid conform de aanbevelingen in het evaluatierapport wordt overgeheveld naar de Minister van EZK. Dit heeft in de Wijziging van de Uitvoeringsregeling 2019 die eind december 2018 is gepubliceerd, zijn beslag gekregen. In artikel 3.42 van de wet Inkomstenbelasting 2001 is een horizonbepaling opgenomen met als zichtdatum 1 januari 2024. In 2022 zal een nieuwe evaluatie van de EIA worden opgestart zodat in 2023 bij het opstellen van het Belastingplan voor 2024 een besluit kan worden genomen over voortzetting van de EIA voor de periode daarna.

Tussenevaluatie energie-audits (op basis van Europese Energie-Efficiency richtlijn (EED))

In Nederland geldt voor grote ondernemingen de plicht om eens in de vier jaar een energie-audit te maken. Deze verplichting vloeit voort uit de Europese richtlijn voor energie-efficiëntie (EED). In 2018 zijn de regelgeving en uitvoering van de energie-auditplicht geëvalueerd. Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat de regelgeving goed te begrijpen is door ondernemingen en het overgrote deel van de ingediende audits door het bevoegd gezag als voldoende zijn beoordeeld. Met de evaluatie is ook aan het licht gekomen dat veel ondernemingen relatief laat voldaan hebben aan de energie-auditplicht, en dat het energiebesparingseffect van energie-audits in Nederland relatief beperkt is. Het beperkte energiebesparingseffect is vooral het gevolg van het feit dat in Nederland al diverse verplichtingen en initiatieven gelden zoals de Meerjarenafspraken energie-efficiëntie en de verplichte implementatie van rendabele energiebesparingsmaatregelen op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het kabinet heeft het rapport in 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden en aangegeven de regelgeving mede op basis van de evaluatie door te lichten en daar waar nodig voorstellen voor aanpassing te doen.

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Artikel 5 Meerjarenprogramma NCG 5 2021
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

Afgerond evaluatie- en overig onderzoek Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketen 6 2019
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
Evaluatie van rijksregelingen met POP 2-cofinanciering (waaronder Investeringsregeling Jonge Agrariërs, subsidieregeling kleine en grote netwerken, subsidieregeling beroepsopleiding en voorlichting, Demonstratieregeling, Samenwerking bij innovatie NU, functionele agrobiodiversiteit, demoregeling proefprojecten GLB, demoregeling Schoon en Zuinig, Fijnstofmaatregelen en luchtwassers) 6 2017 Kamerstuk 28 625, nr. 255
Brede weersverzekering 6 2017 Kamerstuk 31 710, nr. 68
Garantieregeling Landbouw (GL) en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie (GMI) 6 2019 Afronding is voorzien begin 2019 en loopt mee in de beleidsdoorlichting van artikel 6.
Ondersteuning projecten biologische sector, met name via Bionext 6 2019 Afronding wordt voorzien in 2019.
Meetprogramma duurzame stallen, in samenhang met de evaluatie PAS 6 2018

Kamerstuk 32 670, nr. 140

(zie evaluatie PAS, artikel 8).

Eindevaluatie Europees Visserijfonds 6 2017 Kamerstuk 32 201, nr. 87
Diergezondheidsfonds (DGF) 6 2019 Afronding evaluatie wordt begin 2019 voorzien.
Meststoffenwet 6 2017 Kamerstuk 33 037, nr. 193
Programma Internationale Agroketens (PIA) 6 2018 Kamerstuk 30 252, nr. 23
Voedselzekerheid 6 2019 Afronding is voorzien in 2019 en loopt mee in de beleidsdoorlichting van artikel 6.
COKZ 6 2018 Besluit over evaluatie valt in kader van Plan van aanpak n.a.v. het advies van de Commissie Sorgdrager d.d. 25-6-18.
Raad voor Plantenrassen 6 2017 Kamerstuk 25 268, nr. 157
College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden 6 2017 Kamerstuk 27 858, nr. 399
Voedingscentrum 6 2019 Afronding is voorzien in 2019.
Plantaardige en biologische keuringsdiensten (NAK, NAKtuinbouw, BKD, KCB) 6 2017 Kamerstuk 25 268, nr. 157
Tussentijdse evaluatie Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014–2020 6 2017 Kamerstuk 32 627, nr. 27
Evaluatie SKAL 6 2018 Kamerstuk 25 268, nr. 162
2. Overig onderzoek
Evaluatie Actieplan Stalbranden 6 2017 Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138
WOT Natuur en milieu 6 2017 Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 132
CO2–convenant en systeem glastuinbouw 6 2017 Kamerstuk 32 813/32 627, nr. 149

Samenvatting afgeronde evaluaties 2018 artikel 6

Meetprogramma duurzame stallen, in samenhang met de evaluatie PAS

De evaluatie van het meetprogramma duurzame stallen wordt betrokken in de evaluatie van de eerste PAS-periode (zie artikel 8). Deze evaluatie vindt in 2020 plaats.

Programma Internationale Agroketens (PIA)

Op 17 december 2018 is de evaluatie van PIA naar de Tweede Kamer verstuurd. De evaluatie heeft aangetoond dat het moeilijk is om de doeltreffendheid van het PIA-instrument eenduidig vast te stellen. Factoren die hierbij een rol spelen zijn o.a. het ontbreken van een «evalueerbare doelstelling», een nulmeting, afgesproken indicatoren voor de meting en systematische monitoring. Daar tegenover staat dat de invloed van externe factoren op het bereiken van de huidige PIA-doelen groot is. Ten aanzien van de doelmatigheid van de PIA-processen hebben de diverse geïnterviewden, met name Landbouwradennetwerk, bevestigd dat ze positief zijn over de werking en processen van het PIA-instrument. Onderzoeksbureau Ecorys heeft verschillende aanbevelingen gedaan, zoals een herformulering van de PIA-doelstellingen, het beter in kaart brengen van de effecten, toekennen van meerjarige budgetten aan Landbouwraden, reserveren van vrije ruimte binnen het PIA-budget voor strategische inzet in specifieke situaties en de actualisatie van de visie op de internationale functie van LNV en bijbehorende doelstellingen.

Evaluatie SKAL

Uit de evaluatie komt naar voren dat SKAL op wettelijk voorgeschreven en kwalitatief voldoende wijze uitvoering geeft aan certificatie en toezicht in de biologische sector, en daarmee de goede aanduiding van producten afkomstig van de biologische productiemethode bevordert. SKAL groeit ook mee met de snelle groei van de biologische sector. Verder opereert SKAL onafhankelijk en transparant en handelt over het algemeen zorgvuldig. Daarnaast wordt geconstateerd dat de methodiek voor risicogebaseerd toezicht een sterk onderdeel is in de controlewerkzaamheden van SKAL. Er wordt geconcludeerd dat SKAL meer aandacht mag besteden aan de verdere ontwikkeling van het interventiebeleid middels het beter benutten van de beschikbare handhavings- en sanctiemogelijkheden. Hetzelfde kan gezegd worden over de effectiviteit van de samenwerking met de NVWA.

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Groen onderwijs van hoge kwaliteit 7 Niet meer geprogrammeerd1
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
Duurzaam Door (voorheen Natuur- en milieueducatie) 7 2017 Kamerstuk 30 196, nr. 552
Ontwikkeling en beheer Natuurkwaliteit 7 2018 Kamerstuk 33 576, nr. 143
1 Bij de eerste nota van wijziging op de begroting 2018 (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 8) zijn de budgetten voor Groen onderwijs grotendeels overgegaan naar de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII).

Samenvatting afgeronde evaluaties 2018 artikel 7

Evaluatie kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN)

De evaluatie van het OBN Kennisnetwerk resulteert in een positief beeld. Uit de evaluatie blijkt dat de tripartite samenwerking tussen onderzoek, beheer en beleid in een niet-hiërarchische netwerkstructuur waardevol is en tot goede resultaten leidt. Zo worden normen, leefgebieds- en soortenherstelplannen gebaseerd op OBN-kennis en ligt OBN-kennis ten grondslag aan de in de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gehanteerde procesindicatoren en herstelstrategieën.

De voornaamste aanbeveling uit deze evaluatie is het advies om meer werk te maken van de interactie tussen en binnen de drie OBN-geledingen aan de voorzijde van het proces om tot een betere en meer systematische vraagarticulatie te komen.

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Natuur en biodiversiteit 8 2021
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
Kroondomeinen 8 2018 Rapport Auditdienst Rijk: Evaluatie Beheer Natuursubsidies Kroondomein
Programmatische Aanpak Stikstof 8 2018 Kamerstuk 32 670, nr. 140
Staatsbosbeheer 8 2018 Kamerstuk 29 659, nr. 151
Programma naar een rijke Waddenzee 8 2018 Kamerstuk 29 684, nr. 163
Herziening Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland 2013–2017 8 2019

De herziening van het Natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland 2013–2017 (NBP-CN) duurt tot 2019 omdat een aantal projecten uit het NBP-CN nog in uitvoering is en omdat het gewenst is relevante informatie af te wachten. Het gaat bij dit laatste om informatie over de Staat van de natuur van Caribisch Nederland, de lessen die getrokken kunnen worden uit de afgelopen periode (2013–2017) en de inmiddels helder geworden budgettaire kaders vanuit de Regio envelop voor Caribisch Nederland (Kamerstuk 29 697, nr. 54).

Daarnaast vindt de herziening plaats in nauw overleg met het bestuurscollege van de openbare lichamen. Dit overleg over de definitieve herziening is thans nog gaande.

Programma natuurlijk ondernemen (waaronder Subsidieregeling innovatieve projecten biodiversiteit) 8 2019 Het evaluatierapport van adviesbureau NewForesight is in november 2018 opgeleverd. Deze is besproken met betrokken partijen en begin 2019 wordt de evaluatie met een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.
Evaluatie Natuurpact 8 2017 Kamerstuk 33 576, nr. 96
Natuurvisie 8 2017 Deze evaluatie is gecombineerd met de evaluatie van het Natuurpact, zie: Kamerstuk 33 576, nr. 96
Burgereducatie/IVN 8 2018 De evaluatie en de kabinetsreactie is opgenomen in de verzamelbrief natuur. Kamerstuk 33 576, nr. 143
Wet natuurbescherming 8 2019 Deze wet is pas per 1 januari 2017 in werking getreden. De ervaringen met de Wet natuurbescherming worden meegenomen in het Aanvullingsspoor natuur bij de Omgevingswet.
In Beslag genomen Goederen (IBG) 8 2018 Kamerstuk 33 576, nr. 137
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer 8 2017 Kamerstuk 33 576, nr. 106
Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitair rendement 8 2017 Kamerstuk 33 576, nr. 106
Vrijstelling landinrichting 8 2017 Kamerstuk 33 576, nr. 106
Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden 8 2017 Kamerstuk 33 576, nr. 106
Vrijstelling natuurgrond 8 2017 Kamerstuk 33 576, nr. 106
Bosbouwvrijstelling 8 2017 Kamerstuk 33 576, nr. 106
2. Overig onderzoek
Balans van de leefomgeving 8 2018 Door PBL 2018, conform Natuurbeschermingswet.
EHS Groot project 8 2018 Kamerstuk 30 825, nr. 216
Voortgangsrapportage Natuurpact 8 Jaarlijks Betreft de Vierde Voortgangsrapportage Natuur (2018); Kamerstuk 33 576, nr. 140
Natura2000 Doelendocument 8 2019 Deze actualisatie wordt in 2019 aan de Tweede Kamer gezonden.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2018 artikel 8

Kroondomeinen

Onderwerp van onderzoek door de Auditdienst Rijk was de beheersing van de ontvangen subsidies door het Kroondomein in de periode 2012–2016 en wat daarvan kan worden geleerd. Kern van de bevindingen is dat het kroondomein het gehele domein van planning, uitvoering en registratie goed beheerst. Het kroondomein werkt met het kwaliteitshandboek van de Federatie Particulier Grondbezit (FPG), heeft verschillende certificaten en legt beheeractiviteiten voor elk natuurtype vast in het jaarverslag. Wat de leerpunten betreft is een sterk punt dat er veel eigen verantwoordelijkheid en ruimte is bij de uitvoerende boswachters om het beheer naar eigen inzicht in te richten, wat het commitment vergroot. Ook de monitoring van aantallen in soorten flora en fauna, basis van alle kennis over natuur, is goed geregeld. Aandachtspunt is dat de documentatie van het behoud van een aantal kenmerkende eigenschappen van de verschillende natuurbeheertypes beter kan.

Programmatische Aanpak Stikstof (tussentijdse evaluatie)

Het PAS is op 1 juli 2015 in werking getreden. De tussenevaluatie PAS, uitgevoerd door adviesbureau TAUW, betreft een tussentijdse evaluatie na drie jaar. De tussenevaluatie is vooral een technische evaluatie van het PAS, met de landelijke monitoringsrapportages als basis. De opstellers van het rapport constateren dat de uitvoering van bron- en herstelmaatregelen op gang is gekomen. De opstellers geven aan dat het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar is en blijft. Hieraan dragen de PAS-partners ook bij door het programma regelmatig partieel te herzien (actualisatie), met monitoring de vinger aan de pols te houden en bij te sturen als dat nodig is. De opstellers geven echter ook een aantal belangrijke aandachtspunten mee. Zo is de uitvoering en het effect van de voer- en managementmaatregelen (PAS-bronmaatregel) nog niet goed inzichtelijk te maken. Daarnaast blijkt de beoogde netto-reductie van de ammoniakemissies uit de landbouw nog niet uit de registraties voor het jaar 2016. Veel herstelmaatregelen kennen de nodige voorbereidingstijd en komen aan het einde van het eerste PAS-tijdvak (2021) gereed.

Evaluatie Staatsbosbeheer

Deze evaluatie bevat zowel de wettelijk verplichte evaluatie naar doelmatigheid en doeltreffendheid (iedere vier jaar) als het Convenant EZ/Staatsbosbeheer uit 2014. In zijn evaluatierapport concludeert Ecorys dat Staatsbosbeheer na een aantal turbulente jaren als gevolg van bezuinigingen en reorganisaties goed op weg is zijn maatschappelijke doelen te bereiken. De organisatie staat er zowel financieel als organisatorisch goed voor. De aansturingsrelatie met het Ministerie van LNV verloopt naar wens. Ook het Convenant blijkt in de praktijk goed te werken. Ecorys komt met dertien aanbevelingen, onder andere op het gebied van de balans tussen beter beschermen, meer beleven en duurzaam benutten en de monitoring van biodiversiteit in de gebieden van Staatsbosbeheer. De Minister heeft in haar brief aan de Kamer laten weten in te stemmen met de conclusies en aanbevelingen uit het rapport. Ook Staatsbosbeheer heeft laten weten hiermee goed uit de voeten te kunnen.

Programma naar een rijke Waddenzee

Het programma is geëvalueerd op doelbereik, doeltreffendheid, doelmatigheid en het bereik van het streefbeeld 2030. Het evaluatierapport geeft aan dat het programma haar doelen 2015–2018 heeft bereikt. Eind 2018 komt te vroeg om zonder aanjaagfunctie van het programma invulling te geven aan de realisatie van het streefbeeld 2030. De gekozen interventiestrategie van het programma heeft toegevoegde waarde. Het beschikbare budget en capaciteit is voldoende geweest voor de uitvoering van het programmaplan. Om het streefbeeld daadwerkelijk in 2030 te bereiken is de volle inzet van betrokkenen nodig.

Op 2 november 2018 is overeenstemming bereikt over het Programma Naar een Rijke Waddenzee 2019–2022. Het nieuwe programmaplan en de uitgevoerde evaluatie zijn op 13 december 2018 aan de Tweede Kamer toegestuurd. De gezamenlijke opdrachtgevers hebben aangegeven te willen investeren in een Rijke Waddenzee. Er zijn, op basis van het vierjarige programmaplan, financiële afspraken gemaakt voor 2019 en 2020 (omvang ca. 2 mln euro per jaar, waarvan LNV ca. 8 ton per jaar). In het najaar van 2019 zal LNV opnieuw met haar medeopdrachtgevers om tafel gaan om afspraken te maken voor 2021 en 2022. Dit in het licht van de lopende verkenning naar een Beheerautoriteit Waddenzee en de verkiezingen van de Provinciale Staten.

Evaluatie subsidie voor Communicatie en Educatie in Nationale Parken aan IVN (Burgereducatie/IVN)

In opdracht van LNV heeft Berenschot een evaluatie uitgevoerd van de subsidie van € 1 mln die LNV jaarlijks verstrekt aan het Instituut voor Natuureducatie en Duurzaamheid (IVN) voor de coördinatie- en communicatieactiviteiten in de nationale parken. Doel van de subsidie is het creëren van grotere betrokkenheid bij en draagvlak voor natuurbeheer en -behoud in het algemeen en in het bijzonder bij nationale parken. Berenschot heeft vooral gekeken naar doeltreffendheid, efficiency en kosteneffectiviteit. De onderzoekers concluderen dat de subsidie van € 1 mln per jaar ten dele doeltreffend is. In sommige parken is de inzet van IVN cruciaal voor het park, in sommige andere parken komt de inzet van IVN onvoldoende tot zijn recht vanwege beschikbare capaciteit of minder soepel lopende governance op parkniveau. De doeltreffendheid zal toenemen met meer vraagsturing vanuit de parken. Het vergt ander type onderzoek om vast te stellen welke effecten met de subsidie optreden. De onderzoekers concluderen dat het aandeel indirecte kosten aan de hoge kant is. In algemene zin wordt de subsidie onvoldoende doelmatig ingezet, aldus de onderzoekers. Dit heeft o.a. te maken met de historisch gegroeide verdeelsleutel die IVN hanteert voor de subsidie. De aanbeveling om de subsidieverdeling afhankelijk te maken van objectieve criteria gericht op het borgen van een doeltreffende en doelmatige inzet van middelen wordt overgenomen.

In Beslag genomen Goederen (IBG)

Het evaluatierapport «NA HET BESLAG. Een onderzoek naar door RVO inbeslaggenomen voorwerpen onderdeel Natuur en de afhandeling daarvan», waarbij het gaat om in beslag genomen CITES-soorten, laat met name het volgende zien:

• Dieren die niet kunnen worden herplaatst, kunnen soms jarenlang in opvang blijven zitten, met navenante kosten.

• Er kan met de beschikbare middelen meer opvang worden gerealiseerd (of met minder middelen eenzelfde opvang). Kostenreductie kan worden gerealiseerd door dieren zo snel mogelijk terug te sturen naar het land van herkomst dan wel – eenmaal opgevangen – zo snel mogelijk te herplaatsen.

• Met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) wordt bezien op welke wijze we uitvoering kunnen geven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.

Balans van de leefomgeving 2018

In de Balans van de Leefomgeving brengt het PBL tweejaarlijks in beeld hoe de leefomgeving er in Nederland voor staat.

Eindrapportage Groot project Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De vaste Kamercommissie voor LNV heeft op 24 januari 2018 aan LNV verzocht een eindrapportage op te stellen van het Groot Project Ecologische Hoofdstructuur. Doelstelling van de Tweede Kamer is te bezien of de Groot-Projectstatus van de EHS kan worden beëindigd, nu het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies.

De eindevaluatie geeft een overzicht van het rijksbeleid voor de EHS en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) sinds 1990, de voortgang van de realisatie van de EHS/NNN, de kwaliteit van het NNN, de planologische bescherming en de uitgaven, die het Rijk ten behoeve van de EHS/NNN heeft gedaan.

De belangrijkste conclusies van de eindevaluatie zijn:

• Provincies liggen goed op schema voor het volledig realiseren van de ontwikkelopgave natuur van 80.000 ha in 2027.

• Er is goede voortgang geboekt bij de realisatie van de diverse opgaven voor natuur en de verbetering van de waterkwaliteit in de Grote Wateren.

• Met het voorgenomen beleid van de provincies, waaronder de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, wordt een verhoging van het VHR-doelbereik mogelijk van 55% in 2015 naar 65% in 2027.

Vierde Voortgangsrapportage Natuurpact (2018)

Sinds 2014 rapporteren de provincies jaarlijks over de uitvoering van het natuurbeleid op land, waarvoor de provincies verantwoordelijk zijn. In 2018 is voor het eerst door provincies en Rijk gezamenlijk gerapporteerd over de uitvoering van het natuurbeleid, waardoor ook is gerapporteerd over de Grote Wateren en Caribisch Nederland waarvoor het Rijk verantwoordelijk is (Kamerstuk 33 576, nr. 140). De belangrijkste conclusie van deze vierde voortgangsrapportage is dat de provincies goed op schema liggen voor het volledig realiseren van de ontwikkelopgave natuur van 80.000 ha in 2027, al ligt het tempo van de inrichting (1.400 ha) lager dan de voorgaande jaren. In totaal is nu 35.700 ha van de ontwikkelopgave gerealiseerd. Verder laat de rapportage onder meer zien dat er goede voortgang is geboekt bij de realisatie van diverse opgaven voor natuur en de verbetering van de waterkwaliteit in de Grote Wateren.

Overzicht afgeronde evaluaties en overige onderzoeken EZK/LNV 2014–2016

Voorgaande overzichten betreffen de afgeronde onderzoeken in 2017 en 2018. Voor afgeronde evaluaties en overige onderzoeken in de periode 2014–2016 wordt verwezen naar de publicaties via www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties:

2014: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2014/evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

2015: http://www.rijksbegroting.nl/2015/verantwoording/jaarverslag,kst221658_37.html

2016: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2016/evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken-en-diergezondheidsfonds

BIJLAGE 3: EXTERNE INHUUR

1. Interim-management 5.973
2. Organisatie- en Formatieadvies 1.270
3. Beleidsadvies 1.750
4. Communicatieadvisering 3.184
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) 12.177
5. Juridisch Advies 3.232
6. Advisering opdrachtgevers automatisering 24.725
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie 7.961
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) 35.918
8. Uitzendkrachten (formatie & piek) 154.788
Ondersteuning bedrijfsvoering 154.788
Totaal uitgaven inhuur externen 202.883

Toelichting op het inhuurpercentage 2018

Het kabinet hanteert, naar aanleiding van de motie Roemer, een norm voor externe inhuur van 10% van de personeelskosten. Het inhuurpercentage van EZK en LNV komt uit op 19,9% (2017: 19,6%). De overschrijding van de norm is het gevolg van inhuur bij DICTU en RVO.nl. In geval van DICTU is de aanleiding met name de behoefte aan specifieke (ICT-)expertise, deels samenhangend met grote ICT-projecten, zoals het Programma (her)inrichting ICT (EZK en LNV) en het Programma Procesvernieuwing, Informatie en ICT (LNV). Zelf alle kennis in huis hebben is dikwijls niet mogelijk en ook lang niet altijd zinvol, gezien de snelle ontwikkelingen op ICT-gebied en de wisselende expertise die dit vraagt. Daarnaast bemoeilijkt de krappe arbeidsmarkt voor ICT-ers de werving van eigen ICT-personeel. In geval van RVO.nl is de aanleiding met name de «flexibele schil», zodat ingespeeld kan worden op fluctuaties in het gevarieerde opdrachtenpakket dat RVO.nl uitvoert en waarvoor gespecialiseerde kennis nodig is (opdrachten van diverse ministeries gericht op ondernemend Nederland bij duurzaam, agrarisch, innovatief, internationaal ondernemen en de afhandeling van schadeloosstellingsdossiers Groningen).

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur buiten mantelcontracten

In onderstaande tabel wordt weergegeven in hoeveel gevallen in 2018 door het ministerie buiten de mantelcontracten om externe krachten zijn ingehuurd boven het voor de organisaties van het rijk afgesproken maximumtarief van € 225 (exclusief BTW).

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief geen
Toelichting

BIJLAGE 4: EUROPESE GELDSTROMEN

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen voor zover relevant voor de beleidsterreinen van EZ. Er wordt ingegaan op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s waarbij inzicht wordt gegeven in de EU-geldstromen, de cofinanciering met EZ-middelen en middelen van andere overheden en private partijen.

Meerjarig Financieel kader 2014–2020

In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Het MFK is vastgesteld in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen Europese Commissie, Europees Parlement en Raad.

Midden 2018 heeft de Commissie de 44 voorstellen uitgebracht voor het MFK na 2020. Het kabinet heeft medio juli door middel van BNC-fiches op de voorstellen gereageerd en deze naar de Tweede Kamer gestuurd. De onderhandelingen op de verschillende deelterreinen is daarop gestart.

Eigen Middelen EU

De Eigen Middelen van de EU bestaan uit de volgende onderdelen:

1. Traditionele eigen middelen (vooral invoerrechten);

2. BTW-afdracht;

3. Afdracht op basis van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI).

De voor EZ relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen (categorie 1: Traditionele eigen middelen). Deze ontvangsten worden op de EZ-begroting verantwoord (artikel 16) en worden na inhouding van een perceptiekostenvergoeding afgedragen aan de EU. De ontvangsten voor douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen voor 2014 bedragen € 222 mln. De afdrachten worden verantwoord in het jaarverslag van Buitenlandse Zaken.

De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen

De Europese Commissie stelt voor de realisatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en het Europees structuurbeleid middelen uit EU-fondsen aan de lidstaten beschikbaar.

Voor EZK en LNV zijn de volgende EU-programma’s en EU-fondsen relevant:

1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF);

2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV 2014–2020);

4. Europees Structuurbeleid: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

5. Horizon 2020 (periode 2014–2020);

6. Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI).

Europese geldstromen Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

1. Europees Structuurbeleid: Europees Fond voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
Programmaperiode 2014–2020

Voor de programmaperiode 2014–2020 ontvangt Nederland middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO): € 510 mln voor de vier landsdelige programma’s en € 389 mln voor de Interreg (A,B en C) programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (bedragen in lopende prijzen). Deze Europese middelen worden nationaal gecofinancierd. EZK stelt in totaal € 92 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de landsdelige en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s (Interreg A). In verband met een herberekening in 2016 is er meer Europees geld beschikbaar gekomen tot het bedrag van € 510 mln. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft naar aanleiding daarvan ook meer Rijkscofinanciering beschikbaar gesteld. Het gaat om € 1 mln, waarmee de Rijkscofinanciering is toegenomen tot de € 92 mln. Deze middelen worden ingezet in aansluiting op beleidsprioriteiten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ook decentrale overheden en private partijen dragen bij aan cofinanciering van EFRO-projecten.

Landsdelige programma’s

De vier landsdelige programma’s kennen allemaal twee hoofddoelen:

• versterking van technologische ontwikkeling en innovatie;

• overgang naar een koolstofarme economie.

Een belangrijke doelgroep is het mkb. Mkb-bedrijven zijn door hun flexibiliteit in staat om nieuwe kennis snel te benutten, niches te vinden, innovaties naar de markt te brengen en daarmee economische groei te stimuleren. De uitvoerende organisaties voor EFRO, de managementautoriteiten, geven voorlichting en ondersteuning aan het mkb over deelname aan het EFRO-programma. In 2018 zijn met de Omnibusverordening vereenvoudigingen doorgevoerd in Verordening (EU) 1303/2013, die met name voor de begunstigden en de managementautoriteiten een administratieve lastenverlaging met zich meebrengen. Waar nodig zijn deze vereenvoudigingen verwerkt in de Regeling Europese EZK-subsidies. Daarnaast hebben de autoriteiten die in Nederland betrokken zijn bij de uitvoering van EFRO gezamenlijk verder uitwerking gegeven aan het opgestelde kader voor de EFRO-controlepraktijk, met als doel de controledruk voor ondernemers te verlagen.

Bij de inzet van de EFRO-middelen wordt aangesloten bij sterke sectoren en speerpunten in het betreffende gebied. Voor elk landsdeel zijn hiervoor zogenaamde «Slimme Specialisatie Strategieën» opgesteld, waarin de volgende sterke sectoren en speerpunten naar voren komen (inclusief EFRO-budget per landsdeel):

• Noord (€ 104 mln): energie, watertechnologie, healthy ageing, agribusiness, slimme (sensor)systemen en materialen en accent op maatschappelijke opgaven.

• Oost (€ 101 mln): agri&food, health, High Tech Systemen en Materialen (HTSM), energie & milieutechnologie (EMT).

• Zuid (€ 114 mln): agri&food, HTSM, chemie en nadruk op cross-overs.

• West (€ 191 mln): alle topsectoren, nadruk op cross-overs, duurzaamheid, biobased en ICT.

Vanuit de landsdelige programma’s werd in 2018 een divers pakket aan regelingen opengesteld voor innovatiestimulering (onder andere valorisatie, proeftuinen, R&D-samenwerking en clustervorming) en het realiseren van een koolstofarme economie. Net als in de periode 2007–2013 worden met de EFRO-subsidies in ruime mate private investeringen uitgelokt. Selectie van ingediende projecten vindt plaats door commissies van onafhankelijke deskundigen. Voor de beoordeling van de projecten geldt een uniform toetsingskader voor alle landsdelen waarbij kwaliteit van de businesscase en de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling onder meer criteria zijn.

Rijkscofinanciering wordt ingezet voor projecten die bijdragen aan het realiseren van nationale beleidsdoelen op het gebied van innovatie en energie, waaronder voor diverse grote publiek-private R&D-samenwerkingsverbanden en projecten in of rond innovatieve clusters. Voor nadere informatie over de landsdelige programma’s wordt verwezen naar de Kamerbrieven (Kamerstukken 21 501-08, nrs. 489, 507 en 525). Het jaar 2018 is een meetmoment voor het bepalen of de normen vastgelegd in het prestatiekader per programma worden gehaald. Als een programma de normen haalt, maakt het aanspraak op de prestatiereserve die bestaat uit 6% van de middelen die zijn toegewezen. De benodigde informatie wordt ook nog in 2019 door de Managementautoriteiten aan de Europese Commissie aangeleverd. Naar verwachting worden in de meeste programma’s de normen gehaald, waar dit niet het geval zou zijn is een bijstelling in de programmering mogelijk zodat de middelen voor het programma behouden kunnen blijven. Voor de landsdelige EFRO-programma’s is in 2018 een impactevaluatie voor het onderdeel innovatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat met deze projecten betekenisvolle innovaties mogelijk worden gemaakt.

Programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (Interreg A)

Er zijn vier Interreg A programma’s: Duitsland–Nederland, Vlaanderen– Nederland, Twee-Zeeën, en Euregio Maas-Rijn. Op basis van door de Europese Commissie goedgekeurde programma’s kunnen bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen projecten indienen. Naast EU-cofinanciering ontvangen meerdere projecten Rijkscofinanciering.

Bij Duitsland-Nederland gaat het met name om projecten op het gebied van HTSM, energie efficiency en health & life sciences. Een voorbeeld is het project Smart Production, hier worden door meer dan 15 Duitse en Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, machines en materialen ontwikkeld voor het maken van producten in kleine economisch rendabele series (tot 1.000 stuks). Een ander voorbeeldproject is Digipro. Hier werken tientallen bedrijven in de maakindustrie grensoverschrijdend samen aan oplossingen bij digitaliseringvraagstukken van hun producten en processen.

Bij Vlaanderen-Nederland betreft het vooral projecten op het gebied van innovatie, duurzame energie, energie-efficiency en bio-based economy.

Bij Twee-Zeeën ging het grootste gedeelte van het budget naar projecten op het gebied van technologische innovatie, koolstofarme technologieën en klimaatverandering.

Bij Euregio Maas-Rijn zijn diverse projecten goedgekeurd, met name op het gebied van innovatie en territoriale ontwikkeling.

De uitputting van de Rijkscofinanciering houdt globaal gelijke tred met de committering van de Europese middelen. Dit geldt voor de landsdelige en grensoverschrijdende programma’s. Vanaf de start is voor ca. tweederde van de beschikbare EU en EZK-middelen aan projecten gecontracteerd.

Communicatie over de resultaten

Voor verspreiding van projectresultaten is veel aandacht. Dit loopt primair via de communicatiekanalen van de operationele programma’s. Daarnaast zijn sinds 2017 monitoringsgegevens over landsdelige en grensoverschrijdende programma’s beschikbaar op de website van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de voortgang van het bedrijvenbeleid (www.bedrijvenbeleidinbeeld.nl). Tevens is actuele informatie over de programma’s te vinden via de website van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/regional_policy/en/atlas/netherlands).

In 2018 is de evaluatie afgerond van de rijksbijdrage aan het EFRO over de periode 2007–2013 (Kamerstuk 21 501-08 nr. 706). Uit de evaluatie blijkt een positief beeld over de Rijkscofinanciering o.a. is de rijkscofinancieringsregeling effectief geweest in het sturen op innovatie. Daarnaast worden enkele aandachtspunten benoemd voor een volgende EFRO-periode.

Wat betreft communicatie richting het brede publiek trekken de landsdelige-, Interregprogramma’s, ESF, EFMZV, POP, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en vertegenwoordiging van de EC in Nederland gezamenlijk op. Via www.europaomdehoek.nl loopt een campagne waarin voortdurend aandacht wordt besteed aan de resultaten van Europese investeringen in Nederland. Daaraan worden ook andere campagnes zoals de EU-Invest campagne van de Europese Commissie gelinkt. De jaarlijkse Europaomdehoek Kijkdagen zijn in 2018 niet als apart evenement georganiseerd, maar geïntegreerd in andere publieksevenementen zoals het Weekend van de Wetenschap.

Programmaperiode 2021–2027

In 2018 werd in het kader van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) gestart met de onderhandelingen over de verordeningen voor de programmaperiode 2021–2027, waarbij met name op het gebied van vereenvoudiging van de uitvoering en het conditioneel maken van het ontvangen van middelen aan structurele hervormingen, progressie werd geboekt in de Raad. In samenspraak van Rijk met de decentrale overheden wordt de Nederlandse inzet geformuleerd voor de nieuwe programmaperiode.

2. Horizon 2020 (kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) periode 2014–2020

Op Europees niveau wordt een aantal programma’s uitgevoerd die steun verlenen aan onderzoek en innovatie. Dit betreft met name Horizon 2020, het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020. Een beperkt deel van het budget van dit Kaderprogramma wordt gealloceerd bij publiek-publieke en publiek-private programma’s. Uitvoering van dat deel van het budget geschiedt niet door de Europese Commissie (zoals regulier het geval is bij het Kaderprogramma) maar door de daarvoor opgerichte samenwerkingsvormen.

Horizon 2020

Horizon 2020 (looptijd 2014–2020) is het huidige programma voor onderzoek en innovatie en heeft als doel de wetenschappelijke en technologische basis van Europa te versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Een belangrijk onderdeel daarvan is benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) stimuleert in opdracht van EZK en andere departementen de Nederlandse deelname aan Horizon 2020 door middel van training, advies en informatie.

Voor EZK gaat de aandacht uit naar het verbinden van Horizon 2020 met het nationale innovatiebeleid – in het bijzonder de pijlers industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen – , het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen en het verbeteren van de bedrijfsdeelname (specifiek het mkb). Daarnaast wordt ook nadrukkelijk aansluiting gezocht met de regionale initiatieven gesteund vanuit de structuurfondsen.

In de periode sinds de start van Horizon 2020 tot aan 2018 is er € 3,026 mld aan Nederlandse stakeholders toegekend (peildatum 29 september 2018). Hiervan is 25,8% toegekend aan Nederlandse bedrijven, waarvan 66,8% direct ten gunste komt van het mkb. Nederland kent een retourpercentage van 7,6% (toegekende financiering ten opzichte van het totale budget) en komt daarmee boven de EZK-streefwaarde van 7% uit. Wat betreft retourpercentage bekleedt Nederland een zesde plaats in Europa.

Gezamenlijke technologie initiatieven (JTI’s) en publiek-publieke samenwerkingsprogramma’s

Naast bijdrages aan projecten draagt de Europese Commissie vanuit het Kaderprogramma ook bij aan publiek-publieke en publiek-private programma's.

Publiek-publieke programma's zijn gebaseerd op artikel 185 van het EU-Werkingsverdrag en worden ook nationaal gecofinancierd. EZK cofinanciert één daarvan direct, het artikel 185 initiatief Eurostars-2, dat gericht is op het mkb. Aan Eurostars-2 nemen 36 landen deel. De regeling Eurostars is met name gericht op het high-tech mkb en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling. Dankzij deelname aan Eurostars-projecten krijgen Nederlandse bedrijven en organisaties toegang tot de kennis en R&D-resultaten van buitenlandse bedrijven en organisaties. Naast Eurostars cofinanciert EZK (indirect via het standaardeninstituut VSL) het artikel 185 initiatief European Metrology Research Programme.

De publiek-private programma's, zogenaamde Joint Technology Initiatives, worden in de regel niet nationaal gecofinancierd, met uitzondering van het JTI ECSEL, gericht op embedded computing systems en nano electronica. Dit JTI wordt door EZK gecofinancierd. Nederlandse organisaties kunnen het hierdoor onverminderd goed blijven doen in ECSEL. Na Duitsland en Frankrijk is Nederland de grootste participant in ECSEL. Het totale EU-budget voor deze 2018 Calls was € 162,9 mln, de landen dragen in totaal ca. € 155 mln bij. De totale projectkosten van de betrokken bedrijven en kennisinstellingen bedragen € 685 mln, waarvan € 125 mln van Nederlandse partijen. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen uit de topsector HTSM zijn partners in acht van de dertien in 2018 gehonoreerde ECSEL onderzoeksprojecten. Van de Nederlandse partners zijn er 18 afkomstig uit het mkb. De publieke bijdrage voor de Nederlandse partners bestaat uit € 22,8 mln vanuit het Topsectorenbeleid en € 22,8 mln Europese cofinanciering. In samenhang met deze communautaire samenwerkingsvorm bestaat er gouvernementele samenwerking in Eureka-clusters om de mondiale concurrentiekracht van ICT industrie te versterken.

JTI/Eureka/Global stars 36.499 40.990 46.336 40.836 40.536 39.936
Eurostars 13.325 15.432 17.958 17.958 17.958 17.958
Totaal 49.824 56.422 64.294 58.794 58.494 57.894
De middelen voor JTI/Eureka bevatten de eerste jaren nog uitfinanciering van KP7. Daarnaast bevatten de middelen vanaf 2018 ook budget voor Global Stars. De bedragen van Eurostars zijn inclusief top-up (ongeveer 25%) van Europa.
3. Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI)

De Kamer is geïnformeerd over het akkoord over de verordening voor het EFSI en de oprichting van het Netherlands EFSI Investment Agency (NEIA) dat vervolgens is doorontwikkeld tot het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1274; Kamerstuk 22 112, nr. 1977 en Kamerstuk 22 112, nr. 2008).

Het EFSI (Europees Fonds voor Strategische Investeringen) is in 2016 van start gegaan en loopt tot eind 2020. Doel is «het investeringsgat» te dichten en om door middel van gerichte investeringen de structurele, duurzame economische groei in de EU te bevorderen en het concurrentievermogen te versterken. Het gaat daarbij om rendabele investeringsprojecten met brede maatschappelijke baten, binnen de EFSI thema’s: onderwijs, onderzoek en innovatie, strategische infrastructuur, mkb-financiering, hernieuwbare energie en milieu.

Het EFSI wordt uitgevoerd door de Europese Investeringsbank (EIB) en bevat garantiekapitaal van de EU-begroting en de EIB zelf. Met een garantie van € 26 mld uit de EU-begroting en € 7,5 mld eigen kapitaal is de EIB-groep in staat om voor circa € 80 mld nieuwe investeringen aan te gaan. Die investeringen kunnen door de garantie een hoger risicoprofiel kennen dan reguliere EIB- en EIF investeringen. Door het strategische risico dat de EIB-groep hiermee neemt, is het mogelijk bij iedere investering een groter deel cofinanciering van andere (veelal private) partijen aan te trekken, om uiteindelijk in Europa te komen tot circa € 500 mld extra investeringen.

Op de begroting van EZK zijn geen nationale middelen geoormerkt voor de cofinanciering van het EFSI. Het kabinet heeft op 10 februari 2017 bekend gemaakt dat Invest-NL wordt opgericht, een zelfstandige financierings- en ontwikkelingsinstelling met het Rijk als aandeelhouder. Het Nederlands Investerings Agentschap, dat in 2015 is opgericht om Nederland o.a. goed aan te sluiten op het EFSI, gaat op in Invest-NL.

Invest-NL krijgt als doelstelling dat gewenste investeringen in bedrijven en projecten, die door marktfalens nu achterwege blijven en o.a. vanwege het risico en/of de lengte van de terugverdientijd onvoldoende financiering uit de markt krijgen, toch gerealiseerd worden. Voor Invest-NL en de nog op te richten instelling voor internationale financieringsactiviteiten wordt in totaal een kapitaal van € 2,5 miljard beschikbaar gesteld. Hierdoor kunnen initiatieven ook een beter beroep doen op private financiering van onder meer institutionele beleggers en Europese fondsen en programma’s, zoals het EFSI en vanaf 2021 Invest-EU.

Europese geldstromen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)

De ontvangen EU-steun voor het GLB pijler 1 bedraagt in 2018 € 816 mln voor directe inkomenssteun en markt- en prijsmaatregelen. De steun voor markt- en prijsmaatregelen fluctueert afhankelijk van de marktomstandigheden. Ten aanzien van het GLB is LNV verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering van het op EU-niveau vastgestelde beleid binnen Nederland. De uitvoering van het GLB is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Nederland beschikt vanaf 16 oktober 2013 over één erkend betaalorgaan voor de uitvoering van het GLB (RVO). De Auditdienst Rijk (ADR) is belast met de controle van de door het betaalorgaan ingediende rekeningen bij de Europese landbouwfondsen.

In het Gemeenschappelijk landbouwbeleid pijler 1 zijn de maatregelen onder te verdelen in:

a. Basisbetalingsregeling;

b. Betaling voor vergroening;

c. Betaling voor jonge boeren;

d. Graasdierpremie;

e. Teruggave financiële discipline;

f. Markt- en prijsbeleid.

a. Basisbetalingsregeling

In 2018 zijn de betalingen gedaan op aanvragen ingediend in 2017, het derde jaar in de huidige nieuwe GLB-periode. Voor de basisbetaling is € 489 mln gedeclareerd bij de Europese Commissie.

b. Betaling voor vergroening

Landbouwers die gebruik maken van de basisbetalingsregeling zijn verplicht om vergroeningsmaatregelen toe te passen op hun bedrijf. Voor de vergroeningsbetalingen is 30% van het budget voor directe betalingen bestemd. In 2018 is € 208 mln voor vergroeningsbetalingen gedeclareerd bij de Europese Commissie.

c. Betaling voor jonge boeren

Voor de zogenaamde «top-up» betaling voor jonge boeren is 2% van het budget voor directe betalingen beschikbaar. In 2018 is bij de Europese Commissie € 12,4 mln gedeclareerd voor de «top-up» betaling voor jonge boeren.

d. Graasdierpremie

In 2018 werd € 1,7 mln voor steun aan graasdieren (runderen en schapen) gedeclareerd bij de Europese Commissie.

e. Teruggave financiële discipline

Op alle directe betalingen wordt een korting toegepast ten behoeve van de crisisreserve van de Europese Commissie. Indien de crisisreserve niet (volledig) wordt benut vindt teruggave plaats aan de landbouwers. In 2018 werd € 8,8 mln terugbetaald aan landbouwers.

f. Markt- en prijsbeleid

Het markt- en prijsbeleid is afgebouwd met als doel de landbouw marktgerichter te maken. Bij het markt- en prijsbeleid zijn er aan de ene kant uitgaven voor reguliere programma’s en aan de andere kant uitgaven in verband met slechte marktsituaties.

In 2018 bestond de reguliere steun uit operationele programma’s groente en fruit van € 22,8 mln. Voor afzetbevordering is € 9,6 mln uitgegeven. Het betrof hier uitgaven in het kader van schoolfruit & melk en promotieprogramma’s. De uitgaven voor het Bijenprogramma bedroegen € 0,2 mln.

In verband met de slechte marktsituaties waren er in 2018 uitgaven. Vanwege de marktomstandigheden was € 17,7 mln besteed aan steun voor particuliere opslag van zuivel en varkensvlees en openbare opslag van magere melkpoeder.

Versterking zuivel- en varkenssector

In september 2015 heeft de Europese Raad steun gegeven aan een pakket aan maatregelen voor de melkveehouderij en de varkenshouderij die te kampen hebben met grote marktproblemen. In dit pakket heeft de Europese Commissie in totaal € 500 mln beschikbaar gesteld voor deze sectoren, die de marktsituatie in zijn geheel moesten verbeteren. Nederland ontving hiervan € 29,94 mln voor de zuivelsector en de varkenshouderij.

Deze Europese middelen zijn langs drie sporen verdeeld:

1. Verdere verduurzaming van de melkveehouderij (€ 10 mln); deze middelen zijn in 2017 uitbetaald;

2. Vitalisering van de varkenshouderij (€ 10 mln);

3. Stimuleren van investeringen in mestverwerking voor de melkvee- en varkenshouderij (€ 10 mln).

Voor de maatregelen «vitalisering van de varkenshouderij» en «stimuleren van investeringen in mestverwerking» zijn in 2017 private regelingen opengesteld. De Europese middelen voor deze maatregelen zijn respectievelijk voor 31 maart 2018 en voor 30 september 2018 uitbetaald.

In september 2016 heeft de Europese Commissie een tweede maatregelpakket vastgesteld voor melkproducenten en landbouwers in andere veehouderijsectoren in verband met de voortdurende marktproblemen (Verordening (EU) 2016/1613). Nederland heeft hiervan een tweede nationale envelop toegewezen gekregen van € 22,952 mln. Aan deze Europese middelen zijn middelen van EZ en de sector toegevoegd.

De tweede nationale envelop is beschikbaar gesteld aan de volgende twee maatregelen:

1. Een beëindigingsregeling voor de melkveehouderij; deze middelen zijn in 2017 uitbetaald;

2. Een private regeling voor verbetering van de mineralenefficiëntie in de varkenshouderij door het stimuleren van fosforarm veevoer (Europese middelen € 4 mln).

De middelen voor deze regeling zijn voor 31 maart 2018 uitbetaald.

2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

Op 13 februari 2015 heeft de Europese Commissie het Nederlandse POP3 goedgekeurd.

Conform het akkoord tussen Rijk en provincies zijn de provincies verantwoordelijk voor het overgrote deel van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). De provincies leveren het grootste deel van de benodigde nationale middelen cofinanciering voor POP3, aangevuld met cofinanciering door de waterschappen (verbetering waterkwaliteit).

In overleg met de provincies is besloten POP3 concreet te richten op de volgende thema’s:

1) Versterken van innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht;

2) Jonge boeren;

3) Natuur en landschap (zoals afgesproken in het Natuurpact);

4) Verbetering van de waterkwaliteit;

5) LEADER (inclusief projecten onder het programma Duurzaam Door).

Met ingang van 2016 zijn in het POP3 wijzigingen doorgevoerd. In verband met de convergentie naar een gelijke hectare premie in 2019 is besloten tot een herschikking van de beschikbare middelen van de eerste pijler. Hiervan komt € 11,5 mln per jaar voor de periode 2016–2020 ten behoeve van enkele sectoren die te maken krijgen met een substantiële vermindering van directe betalingen (zonder nationale cofinanciering). In totaal bedraagt dit € 57,5 mln. Voor de aardappelzetmeelsector (€ 5 mln van de € 57,5 mln) worden maatregelen uitgevoerd door de provincies Groningen en Drenthe. Daarnaast wordt extra geld aangewend voor watermaatregelen. Voor de periode 2016–2020 wordt jaarlijks € 20 mln besteed. In totaal € 100 mln. Het gaat hier om EU-middelen waarvoor geen nationale cofinanciering vereist is (100% EU-bijdrage). Wel zijn er met de waterschappen afspraken gemaakt dat de (EU) beschikbare watermiddelen met eenzelfde bedrag worden opgehoogd (€ 20 mln jaarlijks). In totaal € 100 mln. Een andere aanpassing betreft de overgang naar een stelsel van collectief agrarisch natuurbeheer met ingang van 2016 (Kamerstuk, 33 576, nr. 3).

Vervolgens is in juli 2017 de voorgenomen overheveling van de eerste pijler (€ 30 mln per jaar voor de jaren 2019 en 2020) aan de Europese Commissie gemeld. Voor de Brede Weersverzekering wordt vanaf 2019 € 10 mln per jaar ingezet. Hiermee kunnen voor de jaren 2019 en 2020 in totaal 1.000 tot 1.200 meer deelnemers worden geaccommodeerd (bijna een verdubbeling van het huidige aantal). Voor de jaren 2019 en 2020 wordt € 20 mln per jaar voor agrarisch natuurbeheer ingezet om de belangrijkste stappen te zetten om scenario 2 uit de toekomstscenario’s weide- en akkervogelbeheer te realiseren (zie Kamerstuk 33 576, nr. 97). De EC heeft de voorstellen in 2018 goedgekeurd.

Onderstaand volgt een overzicht van de bedragen die gemiddeld per jaar voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 -2020 (POP3) beschikbaar zijn, na toevoeging van bovenstaande middelen (bedragen x € 1 mln):

Bijdrage EU 87,0 87,0 118,5 118,4 118,3 148,1 148,1 825,3
Bijdrage andere overheden 87,0 83,6 103,5 103,6 103,3 103,0 103,0 687
Bijdrage Rijk 5,5 5,5 5,5 5,5 5,5 5,5 33

Bijdrage andere overheden en bijdrage Rijk zijn niet gestegen omdat de toegevoegde pijler 1 middelen 100% financiering vanuit de EU betreffen.

Het LNV aandeel bedraagt circa € 5,5 mln per jaar en deze uitgaven worden verantwoord in het jaarverslag van LNV (artikel 6). Het Rijksaandeel heeft betrekking op de regeling brede weersverzekering. Vanaf 2016 is het Ministerie eveneens verantwoordelijk voor de uitvoering van de regelingen voor de kalversector, aardappelzetmeelsector en vleesveesector. Deze regelingen worden alleen via de EU gefinancierd. De hiervoor benodigde middelen zijn vanuit GLB pijler 1 overgeheveld naar pijler 2.

Onder POP3 is een ruimer bestedingsregime van kracht. Per jaartranche dient het geld binnen 4 jaar te zijn uitgegeven (N+3, was N+2).

De realisatie tot en met 2018 ziet er als volgt uit (bedragen x € 1 mln.).

Bijdrage EU 0 33 41 60 78 212
Bijdrage provincies 0 10 18 25 38 91
Bijdrage Rijk 0 4 4,6 5,6 5,3 19,5
3. Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB): Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

Ontwikkelingen EFMZV 2014–2020

Hoofddoel van het EFMZV is het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde GVB, dat wil zeggen aan de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. Het EFMZV biedt de sector kansen om initiatieven voor meer duurzaamheid, kostprijsverlaging en kwaliteitsverbetering te ontwikkelen en deze te implementeren. Het fonds zal eveneens worden ingezet om uitdagingen op te pakken en oplossingen aan te dragen voor de invoering van de aanlandplicht.

Het EFMZV-instrumentarium, zoals opgenomen in het in februari 2015 goedgekeurde Operationeel Programma, is gericht op 3 hoofdthema’s:

1. Invoering van de aanlandplicht;

2. Verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur;

3. Verbetering van de rendementen in de visserij- en aquacultuurketen.

In 2018 zijn in uitvoering van het Operationeel Programma de navolgende maatregelen opengesteld voor de visserijsector:

1. Jonge vissers 2018;

2. Investeringen voor toegevoegde waarde van visserijproducten;

3. Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij;

4. Productie- en afzetprogramma’s voor productenorganisaties 2018;

5. Innovatieprojecten aquacultuur;

6. Rendementsverbeteringsprojecten.

De maatregelen jonge vissers (budget € 350.000) en productie- en afzetprogramma’s voor producentenorganisaties (budget € 59.000) zijn jaarlijks terugkerende openstellingen en zijn ook in 2017 opengesteld. De maatregel jonge vissers is bedoeld voor jonge vissers om nieuwe economische activiteiten op te starten. Vissers jonger dan 40 jaar kunnen een subsidie ontvangen als zij voor het eerst een vissersvaartuig willen aanschaffen. De maatregel productie- en afzetprogramma’s is bedoeld voor het ondersteunen van producentenorganisaties bij het realiseren van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten.

De maatregel investeringen voor toegevoegde waarde is in 2018 opengesteld met een budget van € 2,8 mln. Deze maatregel is bedoeld om visserijondernemingen te helpen om de toegevoegde waarde of de kwaliteit van de gevangen vis te verbeteren. Middels deze maatregel kunnen visserijondernemingen steun krijgen voor een beperkt aantal investeringen dat leidt tot verbetering van toegevoegde waarde in de bedrijfsvoering.

De maatregel samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij is in 2018 opengesteld met een budget van € 4 mln. Het doel van deze maatregel is om vissers te helpen kennis op te doen die zij kunnen gebruiken voor het verduurzamen van hun bedrijfsvoering. Deze maatregel is gericht op het opzetten van netwerken, partnerschapovereenkomsten of verenigingen (kennissystemen) tussen wetenschappers en vissers of visserijorganisaties en op het verrichten van activiteiten daarbinnen, zoals kennisontwikkeling en kennisdeling. Vissers of visserijorganisaties kunnen binnen het kennissysteem aan elkaar en aan de onafhankelijke wetenschappelijke organisatie de vragen stellen die zij hebben met betrekking tot de maatschappelijke uitdagingen waar de sector voor staat.

In het Nationaal Strategisch Plan Aquacultuur (2014–2020) is een meerjarenvisie opgenomen. Deze is gericht op een duurzame ontwikkeling van de aquacultuur binnen Nederland. Om invulling te geven aan de ontwikkelrichtingen in het plan wordt door middel van de maatregel innovatieprojecten aquacultuur (budget € 3 mln) subsidie verleend om innovaties in de aquacultuur te bevorderen. Hierbij worden verschillende aspecten van duurzaamheid meegewogen.

De maatregel rendementsverbeteringsprojecten beoogt de rendementen van de visserijbedrijven te verbeteren, door financiële ondersteuning bij het intensiveren van technologische ontwikkeling en innovatie. Voorbeelden hiervan zijn projecten die voor een zo breed mogelijk aantal betrokkenen uit de visserijsector een duidelijke kostenbesparing opleveren of die een duidelijke waardevermeerdering van hun product(en) tot gevolg hebben. Ook het realiseren van een meer vraaggestuurde aanvoer of een kortere keten komt voor steun in aanmerking. Het budget van deze maatregel was € 2,5 mln in 2018.

In het jaar 2018 zijn geen extra met het EFMZV gefinancierde overheidsopdrachten geselecteerd. Wel is door LNV verder gegaan met de uitvoering van reeds geselecteerde projecten:

• Uitzet van glas- en pootaal;

• Impact assessment pulse fisheries;

• Doorontwikkel- en verbeterprogramma VIRIS3;

• Verbeteren datasystemen en datastromen/uitwisseling;

• Expertisecentrum visstroperij;

• Datacollectie 2014–2016;

• Datacollectie 2017–2019;

• TransVIR2RVO-01: Basis op Orde VIRIS3 – Onderstroom. Fase 1: Vooronderzoek;

• TransVIR2RVO-02: Overdracht taken en systemen vangstregistratie van de NVWA naar RVO-VIR. Fase 1: Vooronderzoek;

• TransVIR2RVO-03: Basis op Orde VIRIS3 – Onderstroom;

• TransVIR2RVO-05: Vernieuwing ERS Fishing Activity via FLUX;

• Meerjarig onderzoeksprogramma garnalenpulsvisserij.

Het project uitzet glas- en pootaal heeft betrekking op de inkoop en uitzet van glasaal in het kader van het nationaal aalbeheerplan. De datacollectie projecten betreffen meerjaarlijkse onderzoeken naar visbestanden in het kader van het Data Collection Framework. De TransVIR2RVO-projecten en het project doorontwikkel- en verbeterprogramma VIRIS3, zijn IT- projecten bij de afdeling Visserijregelingen van RVO.nl. De projecten beogen de systemen voor visserijregistratie aan te passen aan de meest recente regelgeving en systemen toekomstbestendig te maken. De projecten «verbeteren datasystemen en datastromen/uitwisseling» en «expertisecentrum visstroperij» betreffen eveneens IT- projecten. Deze laatsten worden uitgevoerd door de NVWA. Daarnaast wordt middels de projecten impact assessment pulse fisheries en het meerjarig onderzoeksprogramma garnalenpulsvisserij onderzoek gedaan naar de effecten van pulstechniek binnen de visserij.

Financieel overzicht

De toenmalig Minister van EZ heeft voor de uitvoering van het GVB een Operationeel programma opgesteld voor de periode 2014–2020. De verdeling van de kosten van dit programma tussen overheid en begunstigden bedraagt in de meeste gevallen 50–50. Van het overheidsdeel komt gemiddeld 75% uit het EFMZV, de resterende 25% is nationale cofinanciering.

De voor Nederland beschikbare EU-budgetten voor het EFMZV (2014–2020) zijn (x € 1 mln.):

EFMZV middelen 13,9 14,1 14,2 14,5 14,8 14,9 15,1 101,5

Op de begroting van LNV zijn op beleidsartikel 6 voor de cofinanciering van het GVB 2014–2020 de volgende nationale middelen beschikbaar (x € 1 mln):

Rijksmiddelen co-financiering GVB 5,0 5,8 7,3 5,3 5,3 1,3 30,0

Tot en met 2018 is er een bedrag van circa € 32,3 mln uitgegeven. In deze periode is circa € 24,6 mln aan EFMZV middelen bij de Europese Commissie gedeclareerd. De Rijksmiddelen 2015, 2016, 2017 en 2018 waarvoor nog geen uitgaven zijn gedaan, blijven gereserveerd voor de nationale cofinanciering van het EFMZV.

BIJLAGE 5: RAPPORTAGE BURGERBRIEVEN

Rapportage burgerbrieven 2018 Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

1 Inleiding

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) rapporteert hierbij over de correspondentie van het kerndepartement, Agentschap Telecom (AT) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland42 (RVO.nl) met burgers voor het kalenderjaar 2018. In deze rapportage wordt een beeld geschetst van de omvang van de correspondentie tussen burgers en EZK en binnen welke termijn deze correspondentie wordt afgehandeld.

Onder de term «burgerbrief» wordt volgens de definitie van de Nationale ombudsman verstaan: elk schriftelijk stuk dat een overheidsinstantie van een burger ontvangt. Het medium (brief, fax of e-mail) maakt daarbij niet uit. Ook het begrip burger is breed. Hieronder worden niet alleen individuele burgers begrepen, maar ook groepen en organisaties.

2 Aantallen
a. Bezwaarschriften (als bedoeld in de AwB) 12.866 16.741 1.646
b. Klaagschriften 505 432 76
c. Overige brieven en e-mails 9.129 9.386 2.9522
d. Wob-verzoeken 889 658 177

1 De aantallen 2016 en 2017 hebben betrekking op het Ministerie van Economische Zaken.

2 In voorgaande jaren waren ook de aantallen van de NVWA opgenomen.

a. Bezwaarschriften

Het kerndepartement, Agentschap Telecom en RVO.nl ontvingen in 2018 de volgende aantallen bezwaarschriften:

Kerndepartement EZK 61 138 81 73% 93% 87%
RVO.nl 11.878 14.107 1.325 69% 71% 93,8%
AT 927 396 240 94% 97% 96%
b. Klaagschriften

Het kerndepartement, Agentschap Telecom en RVO.nl ontvingen in 2018 de volgende aantallen klaagschriften:

2016 2017 2018 2016 2017 2018
Kerndepartement 10 9 23 92% 89% 76%
RVO.nl 325 194 46 90% 90% 96%
AT 7 9 7 86% 78% 100%
c. Overige brieven en e-mails

Het kerndepartement, Agentschap Telecom en RVO.nl ontvingen in 2018 de volgende aantallen overige brieven en e-mails.

Kerndepartement1 2.144 1.927 2.946 92% 85% 77%
AT 37 13 6 62% 77% 100%
1 Dit zijn de aantallen overige brieven en e-mails voor zowel EZK als LNV. Dit wordt (nog) niet apart per ministerie geregistreerd.

Overige brieven en e-mails worden bij RVO.nl niet apart geregistreerd.

d. Wob-verzoeken

Het kerndepartement, Agentschap Telecom en RVO.nl ontvingen in 2018 de volgende aantallen Wob-verzoeken.

2016 2017 2018 2016 2017 2018 2016 2017 2018
Kern-departement 115 100 94 92% 96% 89% 6 0 5
RVO.nl 276 238 55 98% 99% 94,% 5 1 3
AT 40 31 28 93% 81% 94% n.v.t. n.v.t. n.v.t.

Rapportage burgerbrieven 2018 Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

1 Inleiding

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) rapporteert hierbij over de correspondentie van het kerndepartement, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland43 (RVO.nl) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met burgers voor het kalenderjaar 2018. In deze rapportage wordt een beeld geschetst van de omvang van de correspondentie tussen burgers en LNV en binnen welke termijn deze correspondentie wordt afgehandeld.

Onder de term «burgerbrief» wordt volgens de definitie van de Nationale ombudsman verstaan: elk schriftelijk stuk dat een overheidsinstantie van een burger ontvangt. Het medium (brief, fax of e-mail) maakt daarbij niet uit. Ook het begrip burger is breed. Hieronder worden niet alleen individuele burgers begrepen, maar ook groepen en organisaties.

2 Aantallen
a. Bezwaarschriften (als bedoeld in de AwB) 12.866 16.741 15.783
b. Klaagschriften 505 432 277
c. Overige brieven en e-mails 9.129 9.386 2.9462
d. Wob-verzoeken 889 658 653

1 De aantallen 2016 en 2017 hebben betrekking op het Ministerie van Economische Zaken, 2018 ziet op alleen LNV tenzij anders vermeld.

2 NVWA heeft in 2018 overige brieven en e-mails niet apart geregistreerd en dit leidt mede tot een groot verschil t.o.v. voorgaande jaren.

a. Bezwaarschriften

Het kerndepartement, RVO.nl en NVWA ontvingen in 2018 de volgende aantallen bezwaarschriften:

Kerndepartement 61 138 3 73% 93% 67%
RVO.nl 11.878 14.107 14.721 69% 71% 67,1%
NVWA n.v.t. 2.100 1.059 n.v.t.

VWS: 90%

LNV: 50%

37%
b. Klaagschriften

Het kerndepartement, RVO.nl en NVWA ontvingen in 2018 de volgende aantallen klaagschriften:

Kerndepartement LNV 10 9 3 92% 89% 66%
RVO.nl 325 194 134 90% 90% 97%
NVWA 163 220 140 45% 37% 91%
c. Overige brieven en e-mails

Het kerndepartement, RVO.nl en NVWA ontvingen in 2018 de volgende aantallen overige brieven en e-mails.

Kerndepartement 2.144 1.927 2.9461 92% 85% 77%
1 Dit is het totaal aantal overige brieven en e-mails voor zowel EZK als LNV. Brieven en e-mails zijn (nog) niet per ministerie geregistreerd.

Overige brieven en e-mails worden bij RVO.nl en NVWA niet apart geregistreerd.

d. Wob-verzoeken

Het kerndepartement, RVO.nl en NVWA ontvingen in 2018 de volgende aantallen Wob-verzoeken.

Kern-departement 115 100 42 92% 96% 81% 6 0 3
RVO.nl 276 238 187 98% 99% 97,5% 5 1 5
NVWA 458 289 424 15% 24% 44% 153 0 22

LIJST VAN AFKORTINGEN

ACM Autoriteit Consument en Markt
AI Aviaire Influenza
AVG Algemene Verordening Gegevensbescherming
AVP Afrikaanse Varkenspest
BBL Bureau Beheer Landbouwgronden
BBP Bruto Binnenlands Product
BEE Biodiverstiteit, Ecosystemen en Economie
BES Bonaire, Sint Eustatius, Saba
BMKB Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf
BNP Bruto Nationaal Product
BSE Bovine Spongiforum Encephalopathy
BT Blauwtong
BZ Ministerie van Buitenlandse Zaken
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CCCF Codex Alimentarius comité voor contaminanten
CCS Carbon Capture Storage
CEPT Europese Commissie en de Europese Conferentie van administraties voor Post en Telecommunicatie
CIP Concurrentiekracht en Innovatieprogramma
COVA Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten
CPB Centraal Plan Bureau
CVI Centraal Veterinair Instituut
DGB&I Directoraat-Generaal Bedrijfsleven en Innovatie
DGF Diergezondheidsfonds
DICTU Dienst ICT Uitvoering
DLG Dienst Landelijk Gebied
DLO Dienst Landbouwkundig Onderzoek
DUO Dienst Uitvoering Onderwijs
DWHC Dutch Wildlife Health Centre
ECN Energieonderzoek Centrum Nederland
EFMZV Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij
EFRO Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
EFSA European Food Safety Authority
EHS Ecologische Hoofdstructuur
EIA Energie- Investeringsaftrek
EIF Europees Investeringsfonds
ESA European Space Agency
ESTEC European Space Research and Technology Centre
ETS Emision Trading Scheme
EU Europese Unie
EVF Europees Visserijfonds
EZK Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
GD Gezondheidsdienst voor Dieren
GIS Geografische InformatieSystemen
GLB Gemeenschappelijk Landbouw Beleid
GO Garantie Ondernemingsfinanciering
GTI Grote Technologische Instituten
GVB Gemeenschappelijk Visserij Beleid
GWWD Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren
HACCP Hazard Analysis and Critical Control Points
HBO Hoger Beroeps Onderwijs
HHI Herfindahl Hirschman Index
HTSM HighTech Systems & Materials
I&M Ministerie van Infrastructuur en Milieu
IAEA International Atomic Energy Agency
ICANN/GAC The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee
ICT Informatie Communicatie Technologie
IEA International Energy Agency
ILG Investeringsbudget Landelijk Gebied
IPC Innovatieprestatiecontract
IPO Interprovinciaal Overleg
ISB Incidentele Suppletoire Begroting
ITKB Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep
IUS Innovation Union Scoreboard
JSF Joint Strike Fighter
JTI Joint Technology Initiatives
KP7 Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling
KRM Kaderrichtlijn Mariene Strategie
KvK Kamer van Koophandel
KVP Klassieke Varkenspest
LEI Landbouw-Economisch Instituut
LICG Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren
LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
LWOO Leerweg ondersteunend onderwijs
MARIN Maritime Research Institute Netherlands
MBO Middelbaar beroepsonderwijs
MEI Marktintroductie en innovatie
MEP Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie
MEV Macro-Economische Verkenning
MIP Meerjaren Investerings Programma
MIT MKB innovatiestimulering Topsectoren
MKB Midden- en Kleinbedrijf
MKZ Mond-en-klauwzeer
MVO Maatschappelijk verantwoord ondernemen
NAM Nederlandse Aardolie Maatschappij
NBTC Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen
NCG Nationaal Coördinator Groningen
NEN Nederlands Normalisatieinstituut
NFIA Netherlands Foreign Investment Agency
NIPO Nederlands Instituut voor Publieke Opinie
NLR Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratoruim
NRG Nuclear Research Group
NSO Netherlands Space Office
NSFO Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie
NURG Nadere Uitwerking Rivierengebied
NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
NWO Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
O&O Onderzoek en Ontwikkeling
OBN Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit
OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OIE Office Internationale des Epizoöties
OPTA Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
PAS Programmatische Aanpak Stikstof
PBL Plan Bureau voor de Leefomgeving
PBO Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
PIANOo Professioneel en Innovatief Aanbesteden Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers
PJ Petajoule
PKB Planologische kernbeslissing
PNB Particulier Natuurbeheer
POP Plattelandsontwikkelingsprogramma
PRW Programma naar een Rijke Waddenzee
R&D Research and Development
RDA Research & Development Aftrek
RDN Regeling Draagvlag Natuur
RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
ROAD Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject
ROM Regionale Ontwikkelingsmaatschappij
RVB Rijksvastgoedbedrijf
RVO.nl Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
SBB Staatsbosbeheer
SDa Stichting Diergeneesmiddelen autoriteit
SDE Stimulering Duurzame Energieproductie
SER Sociaal-Economisch Raad
SNN Samenwerkingsverband Noord Nederland
SodM Staatstoezicht op de Mijnen
SSO Shared Service Organisatie
STW Stichting voor de Technische Wetenschappen
SVD Swine Vesicular Disease (Blaasjesziekte)
TCMG Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen
TKI Topconsortia voor Kennis en Innovatie
TNO Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek
TOP Technische Ontwikkelprojecten
TSE Transmissible Spongiform Encephalopathies
TTF Title Transfer Facility
TTI Technologisch Topinstituut
UDV Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij
UNWTO United Nations World Tourism Organization
UPD Universele Postdienst
UVD Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij
VGI Voedings- en genotmiddelenindustrie
VMBO Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
VOA Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten
VSL Van Swinden Laboratorium
VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WBSO Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk
Wbni Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen
WUR Wageningen University & Research
ZBO Zelfstandig Bestuursorgaan
ZvA Ziekte van Aujeszky
ZZP Zelfstandige Zonder personeel

  1. Kamerstuk 32 813, nr. 263 ↩︎

  2. Kamerstuk 33 529, nr. 457 ↩︎

  3. Kamerstuk 33 529, nr. 525 ↩︎

  4. Kamerstuk 33 529, nr. 423 ↩︎

  5. Kamerstuk 30 196, nr. 573 ↩︎

  6. Kamerstuk 34 723, nr. 33 ↩︎

  7. Kamerstuk 30 196, nr. 572 ↩︎

  8. Kamerstuk 33 561, nr. 41 ↩︎

  9. Kamerstuk 35 092, nr. 2 ↩︎

  10. Planbureau voor de Leefomgeving, Kortetermijnraming voor emissies en energie in 2020. 25 januari 2019↩︎

  11. Kamerstuk 33 009, nr. 63 ↩︎

  12. Kamerstuk 33 009, nr. 49 ↩︎

  13. Kamerstuk 21 501-30, nr. 446 ↩︎

  14. Kamerstuk 34 952, nr. 31 ↩︎

  15. Kamerstuk 34 952, nr. 40 ↩︎

  16. Bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 541 ↩︎

  17. Bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 547 ↩︎

  18. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, Jaargang 2018, nr. 73↩︎

  19. https://www.digitaltrustcenter.nl/ ↩︎

  20. Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesysteme×n in de Unie (PbEU 2016, L 194).↩︎

  21. Bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 535 ↩︎

  22. Regulation (EU) 2018/1807 of the European Parliament and of the Council of 14 November 2018 on a framework for the free flow of non-personal data in the European Union↩︎

  23. https://www.internetconsultatie.nl//mededinging_platforms ↩︎

  24. Bijlage 1 bij Kamerstuk 32 637, nr. 316 ↩︎

  25. Bijlage 2 bij Kamerstuk 32 637, nr. 316 ↩︎

  26. Kamerstuk 28 165, nr. 298 ↩︎

  27. Kamerstuk 27 879, nr. 64 ↩︎

  28. Kamerstuk 32 637, nr. 343 ↩︎

  29. Kamerstuk 32 637, nr. 320 ↩︎

  30. Kamerstuk 31 125, nr. 92 ↩︎

  31. Bijlage bij Kamerstuk 29 697, nr. 51, nr. 53 en nr. 55 ↩︎

  32. Kamerstuk 29 697, nr. 48 ↩︎

  33. Kamerstuk 32 637, nr. 314 ↩︎

  34. Zie Kamerstuk 32 637, nr. 344 ↩︎

  35. Reviewcommissie Hoger onderwijs en onderzoek (COE), auditcommissie Platform Betatechniek (CIV) en IVA monitor Groenpact.↩︎

  36. In de Nationale Verklaring over het financieel beheer van de Europese fondsen in gedeeld beheer worden de correcties nader toegelicht.↩︎

  37. De leden van het bestuur van ACM vormen een ZBO. De uitgaven voor dit ZBO zijn geraamd op beleidsartikel 1.↩︎

  38. Bijlage bij Kamerstuk 29 697, nr. 51, nr. 53 en nr. 55 ↩︎

  39. De Groeifaciliteit, Seed Capital en DVI zijn gezamenlijk geëvalueerd en worden gebundeld in één evaluatie, omdat zij alle drie tot doel hebben om de toegang tot risicokapitaal voor ondernemingen te vergroten.↩︎

  40. De Groeifaciliteit, Seed Capital en DVI zijn gezamenlijk geëvalueerd en worden gebundeld in één evaluatie, omdat zij alle drie tot doel hebben om de toegang tot risicokapitaal voor ondernemingen te vergroten.↩︎

  41. De Groeifaciliteit, Seed Capital en DVI zijn gezamenlijk geëvalueerd en worden gebundeld in één evaluatie, omdat zij alle drie tot doel hebben om de toegang tot risicokapitaal voor ondernemingen te vergroten.↩︎

  42. De aantallen hebben alleen betrekking op EZK.↩︎

  43. Dit betreft alleen de aantallen die betrekking hebben op LNV.↩︎