Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele ministeriële bijeenkomst Cohesiebeleid van 12 april 2019 in Boekarest
Milieuraad
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2019D14851, datum: 2019-04-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-08-770).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H.S. Veldman, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: H.P.C. Buisman, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 08-770 Milieuraad.
Onderdeel van zaak 2019Z07265:
- Indiener: M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- 2019-04-16 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-04-25 09:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Europese Zaken
- 2019-05-14 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
21 501-08 Milieuraad
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 770 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 april 2019
De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
over de brief van 3 april 2019 over de geannoteerde agenda van de informele ministeriële bijeenkomst Cohesiebeleid van 12 april 2019 in Boekarest (Kamerstuk 21 501-08, nr. 768), over de brief van 20 december 2018 over het verslag van de Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid 30 november 2018 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 755) en over de brief van 8 maart 2019 over de reactie op het jaarverslag 2018 van de Europese Commissie over de uitvoering van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (Kamerstuk 22 112, nr. 2778).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 april 2019 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 10 april zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Veldman
De adjunct-griffier van de commissie,
Buisman
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Staatssecretaris
Algemeen
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Cohesieraad op 12 april 2019 en danken het kabinet voor de toezending. De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. De leden hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van onder andere de geannoteerde agenda informele ministeriële bijeenkomst cohesiebeleid van 12 april 2019. De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele opmerkingen en vragen over de ontwikkelingen rondom de totstandkoming van het nieuwe cohesiebeleid 2021–2027.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Cohesieraad op 12 april 2019. De leden hebben daarover enkele vragen.
Prioriteiten van het cohesiebeleid in het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027: richtingen voor voortdurende onderhandelingen en impact op programmering van cohesiefondsen; en cohesiebeleid in het kader van de Strategische Agenda 2019–2024
De leden van de fractie van de VVD steunen de inzet van het kabinet. Kan het kabinet toelichten hoe er afstemming plaatsvindt op onderwerpen cohesiebeleid en het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 tussen de verschillende ministeries? Kan het kabinet ook toelichten of het standpunt op cohesiebeleid en het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 gedeeld worden met andere ministeries? Zo nee, graag een toelichting.
Antwoord
Uiteraard wordt de Nederlandse inzet op het cohesiebeleid interdepartementaal in nauwe samenwerking afgestemd, met alle betrokken vakdepartementen en de ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën gelet op hun coördinerende taak voor de Nederlandse inzet over het Meerjarig Financieel Kader.
Kan het kabinet de inzet toelichten met betrekking tot fraude met cohesiegelden?
Antwoord
Om fraude met de cohesiemiddelen tegen te gaan heeft de controle op rechtmatige besteding van de fondsen hoge prioriteit. Het kabinet bepleit vereenvoudiging in het controlesysteem met behoud van kwaliteit, door in te zetten op risico-gebaseerde controles en de mogelijkheid om te steunen op onderzoek bij eerdere controles. Daarnaast zet het kabinet in op een hogere eigen bijdrage vanuit de lidstaten in de programmaperiode 2021–2027. In minder ontwikkelde lidstaten ligt de nationale bijdrage in de huidige programmaperiode erg laag, in sommige gevallen op slechts 5%. Door dit percentage te verhogen wordt de prikkel om goede projecten te financieren vergroot en wordt het risico op onwenselijke besteding van Europese middelen kleiner. Tenslotte steunt het kabinet het werk van EU-fraudewaakhond OLAF ter ondersteuning van de Commissie om onrechtmatig bestede middelen terug te vorderen.
Kan het kabinet bevestigen dat er tijdens de informele Cohesieraad gesproken zal worden over de allocatiecriteria voor de verdeling van het budget? Zo ja, wat is de inzet van het kabinet?
Antwoord
De allocatiecriteria voor de verdeling van het beschikbare budget staan niet op de agenda van de informele Cohesieraad. Het kabinet beziet de allocatiecriteria binnen de integrale MFK-inzet om te bezuinigen op het cohesiebeleid en dit beleid meer te richten op de armste lidstaten.
De leden van de fractie van de VVD willen het kabinet vragen in hoeverre de andere lidstaten de Nederlandse positie steunen voor lagere voorfinancieringspercentages en een striktere decommitteringsbepaling.
Antwoord
Met name de netto-betalende lidstaten en de Europese Commissie zijn voorstander van lagere voorfinancieringspercentages en een striktere decommitteringsbepaling dan in de huidige programmaperiode.
Heeft het kabinet naast het bijstellen van de verwachtingen van het effect van de prestatiereserve nog andere stappen ondernomen na de door de Europese Rekenkamer geuite kritiek in het speciaal rapport 2017/15 over het nut van de prestatiereserve bij het sturen op resultaten?
Antwoord
De methodiek van de prestatiereserve ligt verankerd in het wetgevingskader van de programmaperiode 2014–2020. Naar aanleiding van de kritiek vanuit de Europese Rekenkamer op de prestatiereserve pleit het kabinet niet voor het voortzetten van deze methodiek in de programmaperiode 2021–2027. Om de resultaatgerichtheid van de programma’s verder te verbeteren zet het kabinet in plaats daarvan in op de vormgeving van een goede methode om af te rekenen op basis van resultaten in plaats van gemaakte kosten.
De leden van de fractie van de VVD willen het kabinet vragen welke lidstaten de Nederlandse positie met betrekking tot de thematische concentratie en de Nederlandse prioriteiten voor het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 steunen?
Antwoord
Nederland staat een modern en financieel houdbaar MFK voor, zoals vastgesteld in de Kamerbrief van 1 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349). Een gemoderniseerd MFK stelt de EU in staat gezamenlijke uitdagingen adequaat en tijdig te adresseren. Het kabinet verwelkomt de sterkere reflectie van nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid en migratie en klimaat en duurzaamheid in het MFK. De inzet is om via bezuinigingen op traditioneel beleid – zoals het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid – versterkte of nieuwe prioriteiten te financieren, als ook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen. Eveneens pleit het kabinet voor versterking van het verbinden van conditionaliteiten op het gebied van rechtsstatelijkheid, migratie en structurele hervormingen aan de toekenning van middelen uit deze fondsen.
Het krachtenveld blijft in dit stadium verdeeld. Voor de sterkere reflectie van nieuwe prioriteiten, zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat, bestaat brede steun onder lidstaten. Minder eensgezindheid bestaat over de mate waarin de moderniseringsagenda betekent dat het budget voor het cohesie- en gemeenschappelijk landbouwbeleid gekort moet worden en in welke mate. Doorgaans bepleiten de netto-ontvangende lidstaten behoud van genoemde fondsen, daar waar Nederland met enkele andere netto-ontvangers juist bezuinigingen bepleit. Deze tweedeling wordt ook zichtbaar als gesproken wordt over de algehele omvang van het MFK. Verschillende lidstaten bepleiten een ambitieuze begroting met behoud van bestaand beleid, terwijl Nederland samen met enkele andere lidstaten substantiële bezuinigingen bepleit.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het beleidsdebat ook kort zal kijken naar cohesiebeleid in het kader van de Strategische Agenda 2019–2024 van de Europese Commissie.
Wat zal het kabinet inbrengen? Hoe schat het kabinet het krachtenveld in de Raad voor cohesiebeleid in de strategische agenda 2019–2024?
Antwoord
Nederland zal pleiten voor een modern en toekomstgericht cohesiebeleid, waarbij meer ruimte moet zijn voor grensoverschrijdende samenwerking om de ontwikkeling van regio’s te stimuleren. Een duidelijk krachtenveld in de Raad voor cohesiebeleid in de strategische agenda 2019–2024 is nog niet te geven. Bij een eerste gedachtewisseling over de strategische agenda 2019–2024 tijdens de Informele Raad Algemene Zaken van 11-12 maart jl. passeerde een breed scala aan onderwerpen de revue (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1979). Het is de verwachting dat zich over de rol van cohesiebeleid in de strategische agenda een soortgelijk krachtenveld aftekent als in de discussie over de rol van het cohesiebeleid in het Meerjarig Financieel Kader (netto-ontvangers versus netto-betalers).
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om aan te geven hoe zij de strengere decommitteringsbepalingen en lagere voorfinancieringspercentages waardeert, tevens willen deze leden weten hoe de Nederlandse regio’s een lagere voorfinanciering waarderen?
Antwoord
Het kabinet ziet de strengere decommitteringsbepaling als een goede manier om uitvoering van de fondsen te versnellen en daarmee de omvang van de vastleggingen die nog tot betaling moeten leiden te verlagen. Het kabinet hecht daarnaast veel waarde aan de kwaliteit van de uitvoering en een hoog ambitieniveau van de projecten, en erkent dat het opstarten en inrichten van goede programma’s tijd in beslag neemt. Het kabinet is dan ook voorstander van een uitzondering op de strengere decommiteringsbepaling voor het eerste jaar van de programmaperiode (BNC-fiche Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de ESI-fondsen, Kamerstuk 22 112, nr. 2628). Het kabinet onderschrijft ook de verlaging van de voorschotten als een goede methode om de declaraties richting de Europese Commissie meer naar voren te halen in de programmaperiode. Het is daarbij belangrijk dat de voorschotten niet zo beperkt worden dat de tenuitvoerlegging van de fondsen in gevaar komt door een liquiditeitstekort bij de managementautoriteiten. Om deze reden zal het kabinet sturen op een percentage dat met beide aspecten voldoende rekening houdt. Voor de regio’s is met name dit laatste belangrijk.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om de voortgang van de onderhandelingen over het cohesiebeleid 2021–2027 en de behaalde resultaten van de reeds gehouden trilogen te schetsen. Het Europees parlement gaat weldra in verkiezingsreces en vervolgens zal een nieuw Europees parlement geïnstalleerd worden met het zomerreces erachteraan. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of de Raad voorwerk kan doen waardoor er zo min mogelijk vertraging wordt opgelopen. Deze leden vragen aan het kabinet wat het probleem is om een volledig onderhandelingsmandaat voor de Raad te vormen en of dit op korte termijn gerealiseerd kan worden?
Antwoord
Op vijf van de acht onderdelen van de verordening met algemene bepalingen voor de Europese Structuur- en Investeringsfondsen is binnen de Raad een gedeeltelijke algemene oriëntatie bereikt. Hetzelfde geldt voor de fondsspecifieke verordeningen voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds, en het Europees Sociaal Fonds +.
Onder het Roemeens voorzitterschap is gestart met de triloog over twee van de onderdelen van de verordening met algemene bepalingen voor de Europese Structuur- en Investeringsfondsen. In verband met de beperkte voortgang die hierop die mogelijk leek, en de aankomende verkiezingen, is besloten de triloog aan te houden tot komend najaar. In de tussentijd zal de Raad de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader, de overige onderdelen van de verordening met algemene bepalingen voor de Europese Structuur- en Investeringsfondsen en de fondsspecifieke verordening voor de Interreg programma’s voortzetten.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet een appreciatie te geven van het voorstel van het Europees parlement om het INTERREG-programma met drie miljard te verhogen. Daarnaast vragen deze leden aan het kabinet welk standpunt het zal innemen aangaande het voorstel van het Europees parlement dat eveneens in de context van grensoverschrijdende samenwerking extra aandacht vraagt in het toekomstige cohesiebeleid voor de nieuw ontstane buitengrensgebieden als gevolg van de Brexit?
Antwoord
Het kabinet streeft naar een aanzienlijk kleiner budget voor het Cohesiebeleid. Daarin past geen pleidooi voor extra middelen voor Interreg. Wel is het kabinet er voorstander van om binnen het beperktere budget de mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking uit te breiden ten opzichte van de huidige periode, waaronder de beperking voor bestedingen buiten het programmagebied op te heffen.
Het kabinet heeft uiteraard aandacht voor de mogelijke problematiek die ontstaat voor regio’s door het uittreden van het Verenigd Koninkrijk. Adequate voortzetting van programma’s hangt af van de onderhandelingen over de toekomstige nieuwe relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU. Daar wil ik nu niet op vooruit lopen.
In dat kader heeft het kabinet tevens aandacht voor de mogelijke gevolgen van een no deal Brexit voor het Interregprogramma Twee Zeeën. Hierin werken Nederlandse regio’s onder andere met Britse regio’s samen. Het kabinet houdt er rekening mee dat dit programma voortijdig stopt bij een no deal Brexit, omdat dan niet meer wordt voldaan aan de specifieke voorwaarde van EU-lidmaatschap voor deelnemende landen binnen dat programma. Dit betekent mogelijk dat alleen nog goedgekeurde projecten worden afgewikkeld.
Het Europees parlement heeft eveneens voorstellen gedaan voor meer flexibiliteit binnen het Stabiliteits- en Groeipact als het gaat om cofinanciering, zo weten de leden van de CDA-fractie. Dit wordt de introductie van een «golden rule» genoemd waarbij cofinanciering onder bepaalde omstandigheden wordt uitgezonderd van de regels die gelden binnen het Stabiliteits- en Groeipact. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet na te gaan en in detail aan de Tweede Kamer te berichten wat het Europees parlement precies bedoelt en tegen welke voorwaarden deze «golden rule» gehanteerd kan worden en tevens aan te geven wat de wenselijkheid van een dergelijke regeling is.
Antwoord
Over het algemeen bevat het huidige Stabiliteits- en Groei Pact volgens het kabinet voldoende flexibiliteit. Zo mogen lidstaten afwijken van de vereiste begrotingsinspanning als die afwijking wordt veroorzaakt door investeringen die bijdragen aan de groei en schuldhoudbaarheid onder de zogeheten investeringsclausule die ex ante door een lidstaat zelf kan worden aangevraagd. Het moet dan gaan om investeringen die worden gefinancierd uit Europese fondsen, namelijk de structuurfondsen (ESI-fondsen), de Connecting Europe Facility (CEF), het fonds voor trans-Europese netwerken (TEN) en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI). Daarnaast wordt nationale cofinanciering met betrekking tot EFSI ook meegenomen in de beoordeling van de Europese Commissie om wel of niet een «buitensporig tekort-procedure» te openen op basis van het overschrijden van het tekort-criterium. Naar mening van het kabinet is additionele flexibiliteit rondom cofinanciering daarom niet noodzakelijk. Het Europees parlement heeft de nadere voorwaarden niet gepubliceerd.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorstander van het beperken van administratielasten van het cohesiebeleid. De leden van de GroenLinks-fractie uiten ook zorgen over het management van de fondsen door het (des)functioneren van rechtsstaten in de Europese Unie. De leden van de GroenLinks-fractie willen dat de grondrechten van de EU goed zijn verankerd in het cohesiebeleid. De leden van de GroenLinks-fractie moedigen elke inspanning hiervoor aan. De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken wel dat (nieuwe) criteria voor het toekennen van EU geld transparant, voorspelbaar en afdwingbaar moeten zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat deze leden en het kabinet enkele gedeelde prioriteiten hebben voor het nieuwe Meerjarig Financieel Kader: klimaat en innovatie. Zou het kabinet willen toelichten wat de inzet is om de middelen uit het cohesiebeleid te richten op klimaat en innovatie? Hoe denkt het kabinet dat het cohesiebeleid het best kan bijdragen aan klimaat en innovatie in de Europese Unie? Kan het kabinet reageren op de verscherping van de doelstellingen van het nieuwe cohesiebeleid door het Europees parlement?1
Antwoord
Het kabinet vindt dat het cohesiebeleid meer gericht moet worden op gebieden met een hoge Europese toegevoegde waarde. De focus op klimaat en innovatie is alleen aan de orde voor het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Nederland vindt dat alle lidstaten meer van hun EFRO-middelen aan innovatie en klimaat zouden moeten uitgeven. Voor meer ontwikkelde lidstaten vindt het kabinet dat zij al hun EFRO-middelen aan innovatie zouden moeten besteden, waarbinnen een substantieel gedeelte voor klimaat gerelateerde innovatie kan worden gereserveerd. Innovatie en klimaat sluiten elkaar immers helemaal niet uit: om oplossingen te vinden voor maatschappelijke uitdagingen zoals klimaatverandering, is innovatie onontbeerlijk. In Nederland zien we nu al dat de inzet van EFRO-middelen op innovatie een belangrijke rol kan spelen in het naar de markt brengen van nieuwe technieken en innovaties.
Daarnaast pleit Nederland er voor om ook de niet-klimaat gerelateerde uitgaven binnen het MFK in lijn te brengen met het Parijsakkoord. Binnen de voorgestelde EFRO-verordening gebeurt dit onder meer middels uitsluitingslijsten, die investeringen in bijvoorbeeld in fossiele brandstoffen uitsluiten. Het kabinet constateert dat het amendement van het Europees parlement waar de GroenLinks-fractie naar verwijst neerkomt op een verbreding van de doelstellingen en dus niet noodzakelijkerwijs zal resulteren in grotere bijdragen vanuit EFRO aan klimaatveranderingsproblematiek.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af wat de gevolgen zullen zijn van een beperkt budget voor het nieuwe cohesiebeleid. Heeft het kabinet zicht op (mogelijke) negatieve gevolgen van een beperkt budget van het nieuwe cohesiebeleid? Zo ja, hoe worden deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk ingeperkt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De inzet van het kabinet beoogt de impact van het MFK te vergroten. Het kabinet is van mening dat de Nederlandse afdrachten aan het MFK niet moeten stijgen als gevolg van de Brexit. Ook vindt het kabinet dat het MFK toekomstgerichter moet worden, en middelen vrij moet maken voor nieuwe uitdagingen op het gebied van innovatie en onderzoek, klimaat, veiligheid en migratie door te bezuinigen op traditionele beleidsgebieden. De inzet van het kabinet op het cohesiebeleid past daarbij: een kleiner budget, meer gericht op terreinen met grote Europese toegevoegde waarde als innovatie, klimaat en migratie en meer gericht op de minst ontwikkelde lidstaten. Hiermee vergroten we de impact van de investeringen en richten we ons op de lidstaten die het cohesiegeld het hardste nodig hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat dit kabinet een koppeling wil tussen het cohesiebeleid en migratie. Zou het kabinet hier een toelichting op willen geven? Over welke afspraken over migratie gaat dit dan? Betreft dit reeds gemaakte afspraken of toekomstige afspraken? Wordt het opvangen van vluchtelingen en asielzoekers gekoppeld aan het (kunnen) ontvangen van EU geld? Wil dit kabinet ook dat het aantrekken van gespecialiseerde migranten in het belang van Europese innovaties wordt gekoppeld aan cohesiebeleid?
Antwoord
In het kader van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–27 pleit Nederland ervoor om EU-fondsen sterker te koppelen aan effectieve en versterkte conditionaliteiten ten aanzien van migratie, rechtsstatelijkheid en structurele hervormingen. Het kabinet zet zich in om ontvangsten uit de Europese begroting nog sterker te koppelen aan de Europese migratieafspraken om zo solidariteit tussen lidstaten op dit terrein te verstevigen. Deze koppeling wordt met gelijkgestemde lidstaten verder uitgewerkt. Het aantrekken van gespecialiseerde migranten is geen onderdeel van deze koppeling. Ook bepleit het kabinet om een deel van het Europees Sociaal Fonds (ESF+) te oormerken voor de integratie van migranten, als onderdeel van de doelstelling van dit programma om sociale inclusie te bevorderen. Aandacht voor de integratie en participatie van asielgerechtigde migranten dient er ook op Europees niveau te zijn zodat in alle lidstaten asielgerechtigde migranten volledig kunnen participeren in de samenleving en op de arbeidsmarkt. De vormgeving van de migratie-gerelateerde fondsen moet bovendien meer ruimte bieden voor tussentijdse bijstelling op basis van behoeften en ontwikkelingen in lidstaten, zodat hier een sterkere prikkelwerking van uit gaat.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben twee vragen over het rapport van de Europese Rekenkamer, «Snelle evaluatie, Toewijzing van middelen van het cohesiebeleid aan de lidstaten voor 2021–2027» (maart 2019). Kan het kabinet een appreciatie geven over de nieuw geïntroduceerde toewijzingscriteria klimaat (1%) en migratie (3%)?2 De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorstander van duurzame investeringen in integratie en humanitaire opvang voor vluchtelingen. Kan dit verankerd worden in de toewijzingscriteria van het nieuwe cohesiebeleid?
Antwoord
Bij het voorstel voor de verdeling van de cohesiemiddelen van de Europese Commissie spelen indicatoren op het gebied van klimaat en migratie voor het eerst een rol. Voor beide indicatoren geldt dat de allocatie op basis van historische gegevens wordt toegewezen. Deze vormt daarmee voor het MFK 2021–2027 geen effectieve prikkel voor toekomstige inspanningen.
Voor klimaat wordt rekening gehouden met de nationale CO2 uitstoot in relatie tot de EU-reductiedoelstelling voor 2030. De lidstaat ontvangt € 1 per ton CO2 die het verwijderd is ten opzichte van de doelstelling voor 2030. Op zichzelf is het te verantwoorden dat lidstaten die extra investeringen moeten maken om hun doelstellingen te bereiken, aanspraak kunnen maken op extra middelen. Dit is echter slechts effectief indien die middelen ook worden ingezet ten behoeve van de transitie naar een koolstofarme economie. Dit laatste wordt in de voostellen van de Commissie niet afgedwongen. Het kabinet is dan ook van mening dat het verhogen van het percentage van alle MFK-uitgaven dat klimaat-gerelateerd moet zijn een effectievere prikkel inhoudt om klimaatmaatregelen te nemen dan dit toewijzingscriterium.
Voor migratie wordt rekening gehouden met de netto-instroom van migranten (immigranten minus emigranten). Per migrant krijgt een lidstaat € 400 uit de cohesiemiddelen. Ook in dit geval wordt niet afgedwongen dat de extra middelen die via deze indicator worden verkregen worden ingezet voor deze doelgroep. Het kabinet ziet dan ook het oormerken van een bepaald percentage van het ESF+ voor integratie van deze doelgroep als effectiever middel om inspanningen op dit onderwerp af te dwingen.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het cohesiebeleid direct raakvlakken heeft met de Sustainable Development Goals (SDGs): zie SDG 10 – ongelijkheid verminderen. Zou het kabinet kunnen toelichten hoe de discussienota «Naar een Duurzaam Europa in 2030» zich verhoudt met de discussie over het cohesiebeleid 2021–2027?
Antwoord
De discussienota «Naar een Duurzaam Europa in 2030» identificeert hoe de EU vorderingen maakt ter realisatie van de SDG’s en waar aanvullende actie nodig is. De nota verwijst onder andere naar het voorstel van de Europese Commissie om 25% van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027, waaronder het cohesiebeleid, aan klimaat-gerelateerde uitgaven te besteden. Het kabinet ziet op punten ruimte voor meer ambitie van de EU, waaronder binnen het MFK 2021–2027, zoals nader toegelicht in de Staat van de Unie (Kamerstuk 35 078, nr. 1). Daarnaast staat Nederland positief tegenover de voorgestelde klimaatambitie binnen het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds in het volgende MFK, om zo de samenhang tussen het volgende MFK, het Klimaatakkoord van Parijs en de SDG’s te bevorderen, zie ook het BNC-fiche over dit voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 2626).
De leden van de SP-fractie steunen de inzet van het kabinet om te komen tot een kleinere meerjarenbegroting (Meerjarig Financieel Kader) voor 2021–2027. Het rondpompen van geld van lidstaten weer terug naar de lidstaten met de Brusselse bureaucratie als tussenstop, is onzinnig en prijzig. Verkeerd besteden van Europese gelden ondermijnt het draagvlak. Veel te vaak worden projecten in landen – ook in Nederland – gefinancierd via Europese gelden en fondsen terwijl dit prima door het land zelf gedaan kan worden. Door uit te gaan van wat landen zelf kunnen en moeten financieren, kunnen we – daar zijn de leden van de SP-fractie van overtuigd – echt snijden in de cohesiefondsen. In dit kader zouden de leden van de SP-fractie graag een reactie willen op de uitspraak van spitzenkandidaat Frans Timmermans die zaterdag 6 april 2019 via twitter liet weten dat als hij Commissievoorzitter wordt geld zal geven aan steden die betaalbaar wonen in de stad willen stimuleren.3 Wat vindt het kabinet hiervan? Zou het volgens het kabinet mogelijk zijn om via cohesiegelden te investeren in betaalbaar wonen? Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie eens dat de opdracht om voor betaalbare woningen te zorgen niet via de Europese Commissie hoeft te lopen?
Antwoord
Het kabinet is van mening dat het aan lidstaten zelf is om te zorgen voor volkshuisvestingvraagstukken. De middelen uit het cohesiebeleid worden in gedeeld beheer uitgevoerd. Dat betekent dat lidstaten en regio’s een zekere mate van vrijheid hebben om de middelen in te zetten op specifieke uitdagingen waar zij voor staan. Hierbij geldt dat minder ontwikkelde lidstaten meer flexibiliteit hebben dan meer ontwikkelde lidstaten. Naast het geld dat ze hiervoor uit de EU-begroting ontvangen, moeten ze ook voorzien in nationale cofinanciering. De percentages nationale cofinanciering moeten wat Nederland betreft omhoog om het eigenaarschap te vergroten.
Lidstaten en regio’s mogen er binnen het cohesiebeleid voor kiezen om middelen in te zetten voor duurzame stedelijke ontwikkeling.
De leden van de SP-fractie vinden het een juiste keuze om cohesiegelden te richten op de armste regio’s en de minst ontwikkelde landen. Deze leden zouden graag willen weten hoe het krachtenveld is rond deze inzet. Is er steun voor deze opzet en is er ook steun voor de voorwaardelijkheden die Nederland formuleert voor het ontvangen van cohesiegelden, zo vragen de leden van de SP-fractie? Deze leden vragen het kabinet om overzicht en inzicht te verschaffen.
Antwoord
Een aantal gelijkgestemde netto-betalende lidstaten pleit voor een focus op minder ontwikkelde lidstaten vanuit het oogpunt van bezuinigen op het cohesiebeleid. Ook netto-ontvangende lidstaten pleiten voor deze focus, maar zetten hierbij tevens in op meer middelen voor cohesiebeleid. Voor de ontvangsten van cohesiegelden moet in de huidige periode 2014–2020 al aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Nederland wil op deze lijn doorgaan door voorwaardelijkheden met betrekking tot het Europees Semester en migratie op te nemen. Dit is een lopende discussie, waarbij het krachtenveld binnen de Raad nog niet geheel duidelijk is. Veel lidstaten hebben zich nog niet expliciet over de koppeling uitgesproken. De Raad spreekt de komende maanden nog verder over dit onderwerp. Nederland trekt zoveel mogelijk op met gelijkgestemde lidstaten en zal gedurende de informele Raad in Boekarest eveneens pleiten voor deze conditionaliteiten.
Over het jaarverslag 2018 uitvoering Europese Structuur- en Investeringsfondsen hebben de leden van de SP-fractie enkele vragen. Wat gebeurt er met geld dat wordt gedecommitieerd omdat het niet is uitgegeven? Hoe wordt dat geld ingezet of teruggegeven aan de lidstaten? Welke stimulans ziet het kabinet om tot betere uitvoering van programma’s te komen waardoor het gedeelte van de fondsen dat daadwerkelijk is ingezet zal stijgen? Kan het kabinet aangeven waarom het uitgavepercentage zo achterblijft op dat wat is toegekend? Klopt het dat «rijkere» landen betere toekenningspercentages hebben ten opzichte van «armere» landen, zo vragen de leden van de SP-fractie? Klopt de inschatting dat dus het kunnen aanvragen in belangrijke mate meetelt bij het toekennen? Kan het kabinet hierop reflecteren?
Antwoord
De middelen waarop de regio’s geen aanspraak meer kunnen maken in verband met decommittering vloeien uiteindelijk weer terug naar de lidstaten. De decommitteringsbepaling zal voor de regio’s dan ook een effectieve prikkel vormen om de uitgaven binnen de fondsen nog verder te versnellen.
Er zit enige tijd tussen het toekennen van middelen en de declaratie van uitgaven bij de Europese Commissie. Bij de selectie van een project gefinancierd vanuit de cohesiefondsen wordt een bedrag aan dit specifieke project toegekend. De opstartfase van een project neemt vervolgens enige tijd in beslag en pas als het project daadwerkelijk kosten heeft gemaakt kunnen deze worden gedeclareerd bij de managementautoriteit. De managementautoriteit zal deze kosten vervolgens als uitgaven declareren bij de Europese Unie. Hierdoor loopt het uitgavenpercentage altijd achter op het toekenningspercentage. Er is op dit gebied geen duidelijk onderscheid te maken tussen meer of minder ontwikkelde lidstaten.
Klopt het, zo vragen de leden van de SP-fractie dat op de informele Cohesieraad door EU-Voorzitter Roemenië geprobeerd wordt om allocatiecriteria voor de verdeling van het beschikbare budget te agenderen? Hoe kijkt het kabinet aan tegen deze discussie en welk standpunt neemt het op de informele raad in?
Antwoord
De allocatiecriteria voor de verdeling van het beschikbare budget staan niet op de agenda van de informele Cohesieraad. Het kabinet beziet de allocatiecriteria binnen de integrale MFK-inzet om te bezuinigen op het cohesiebeleid en dit beleid meer te richten op de armste lidstaten.
De leden van de SP-fractie zouden graag een appreciatie vragen van het voorstel van het Europees parlement om bij het programma gericht op grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten (INTERREG) in te zetten op meer technische bijstand en het voorstel om toegestane foutenpercentages in gedeclareerde kosten te verhogen. Kan het kabinet op beide voorstellen helder de voor- en nadelen schetsen en de positie van het kabinet weergeven?
Antwoord
Technische bijstand is een percentage van het totale investeringsbudget dat gebruikt kan worden voor de financiering van (een deel van) kosten die de regio’s maken bij de uitvoering van de fondsen. Het percentage technische bijstand voor Interreg-programma’s ligt hoger dan van andere EFRO-programma’s. Dit is gerechtvaardigd in verband met de complexe uitvoering van deze grensoverschrijdende projecten. De Commissievoorstellen voor de programmaperiode 2021–2027 bevatten een groot aantal vereenvoudigingen die de controlekosten moeten verlagen. Het kabinet ziet daarom geen reden voor het verhogen van het percentage technische bijstand voor Interreg-programma’s. Zo blijft er tevens meer budget beschikbaar voor het bereiken van de doelstellingen van de fondsen.
De rechtmatige besteding van publieke middelen heeft voor het kabinet hoge prioriteit. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om de toegestane foutmarges bij de bestedingen in de fondsen te verhogen.
Tot slot willen de leden van de SP-fractie aandacht vragen voor het uitzonderen van bepaalde (co)financiering voor de regels van het Stabiliteit- en Groeipact. Welke uitzonderingen vindt het kabinet toelaatbaar? Is het wel te verkopen dat investeringen in defensie of vergroening wel worden uitgezonderd van het Stabiliteit- en Groeipact, maar investeringen in onderwijs of sociale zekerheid niet, zo vragen deze leden? Welk standpunt neemt het kabinet in op deze golden rule aanpak?
Antwoord
Zoals ik ook heb geantwoord op eenzelfde vraag van het CDA, bevat over het algemeen het huidige Stabiliteits- en Groei Pact volgens het kabinet voldoende flexibiliteit. Zo mogen lidstaten afwijken van de vereiste begrotingsinspanning, als die afwijking wordt veroorzaakt door investeringen die bijdragen aan de groei en schuldhoudbaarheid onder de zogeheten investeringsclausule die ex ante door een lidstaat zelf kan worden aangevraagd. Het moet dan gaan om investeringen die worden gefinancierd uit Europese fondsen, namelijk de structuurfondsen (ESI-fondsen), de Connecting Europe Facility (CEF), het fonds voor trans-Europese netwerken (TEN) en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI). Daarnaast wordt nationale cofinanciering met betrekking tot EFSI ook meegenomen in de beoordeling van de Europese Commissie om wel of niet een «buitensporig tekort-procedure» te openen op basis van het overschrijden van het tekort-criterium. Naar mening van het kabinet is additionele flexibiliteit rondom cofinanciering daarom niet noodzakelijk.
Verslag Raad Algemene Zaken, Cohesiebeleid op 30 november 2018
De leden van de fractie van de VVD willen naar aanleiding van het verslag van de Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid 30 november 2018 het kabinet vragen of het compromis voorstel voor een mid-term review voldoende ruimte biedt voor mogelijke herprogrammering aan de hand van Semesteraanbevelingen om de Nederlandse inzet met betrekking tot de koppeling tussen het cohesiebeleid en structurele hervormingen te waarborgen?
Antwoord
In het Raadscompromis is vastgelegd dat lidstaten verplicht zijn om elk programma opnieuw te bezien en daarbij de landspecifieke aanbevelingen gedaan in het kader van het Europees Semester in 2024 mee te nemen. Van de toegekende bedragen voor 2026 en 2027 wordt 50% pas definitief en geprogrammeerd na het uitvoeren van de mid-term review. Dit betekent echter niet dat alleen dit deel van de middelen in aanmerking komt voor herprogrammering. In principe komen alle middelen die nog niet in concrete projecten zijn vastgelegd hier gedurende het gehele MFK voor in aanmerking door middel van de macro-economische conditionaliteit. Dit biedt volgens het kabinet voldoende ruimte om in 2025 op effectieve wijze te herprogrammeren naar aanleiding van landspecifieke aanbevelingen.
Informele Cohesieraad op 12 april 2019
Gaat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zelf naar de informele Cohesieraad, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Zo nee, waarom niet en wie wel? Kan het kabinet toezeggen dit voortaan in elke geannoteerde agenda op te nemen?
Antwoord
Ik zal naar Boekarest afreizen om deze vergadering bij te wonen. Het is geen gebruik van het kabinet om voor elke vergadering in de geannoteerde agenda op te nemen wie Nederland zal vertegenwoordigen.
Wetgevingsresolutie van het Europees parlement van 27 maart 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (COM(2018)0372 – C8–0227/2018 – 2018/0197(COD)), Amendement 11 voorstel voor een verordening Overweging 14↩︎
Europese Rekenkamer, «Snelle evaluatie, Toewijzing van middelen van het cohesiebeleid aan de lidstaten voor 2021–2027» (maart 2019) 24↩︎
https://twitter.com/TimmermansEU/status/1114492967715254272↩︎