Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake de uitkomst experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs (Kamerstuk 31293-451)
Primair Onderwijs
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2019D15844, datum: 2019-04-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2019D15844).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2019Z06440:
- Indiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-04-09 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-04-11 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-04-12 12:00: Uitkomst experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-06-13 10:16: VSO Experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs (31293-451) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2019-06-20 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-09-11 13:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2019D15844 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 2 april 2019 inzake de uitkomst van het experiment flexibele onderwijstijden in het basisonderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 451).
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
Inhoud | blz. | ||
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de CDA-fractie | 3 | |
• | Inbreng van de leden van de D66-fractie | 6 | |
• | Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie | 7 | |
• | Inbreng van de leden van de SP-fractie | 8 | |
• | Inbreng van de leden van de PvdA-fractie | 9 | |
• | Inbreng van de leden van de SGP-fractie | 10 | |
II | Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media | 10 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met grote verbazing kennisgenomen van de brief en het besluit van de Minister om het experiment flexibilisering onderwijstijden te beëindigen. De leden hebben een fors aantal vragen en opmerkingen.
De leden hebben aan diverse scholen die aan dit project meededen werkbezoeken gebracht en delen de conclusie en het besluit van de Minister niet. De leden vragen of deze scholen volgens dezelfde normen zijn gewaardeerd als bij reguliere scholen gebeurt.
Omdat in 2017 het Onderzoekskader 2017 van kracht is geworden, is er gekozen voor een themaonderzoek. De leden vragen waarom er besloten is om te werken met de indicatoren uit het Toezichtskader 2012 als er een vernieuwd Onderzoekskader 2017 ligt. Hoe verhoudt de evaluatie van dit experiment zich tot de nieuwe toetsingskaders die een bredere kijk op onderwijskwaliteit hebben? Zouden de resultaten per school anders worden als het Onderzoekskader 2017 gebruikt zou zijn?
De leden vragen welke scholen positief uit dit experiment zijn gekomen en welke scholen negatief. Is de Minister van plan om voor de scholen die positief uit het experiment zijn gekomen alles, maar dan ook alles op alles te zetten om voortzetting van de flexibele onderwijstijden binnen de huidige regelgeving te kunnen borgen? Mocht dit binnen huidige wet- en regelgeving niet mogelijk zijn, welke aanpassingen moeten gedaan worden om dit wel mogelijk te maken en is een AMvB1 of een beleidsregel een mogelijkheid om dit mee te regelen?
Welk contact en welke afspraken heeft het ministerie nu met de individuele deelnemende scholen? De leden ontvangen hier zeer wisselende geluiden over. Hoe kan het dat de inzet van het ministerie bij een aantal scholen in het geheel niet zo beleefd wordt? Bent u bereid om zo snel mogelijk met elke school die goed uit het experiment gekomen is, om tafel te gaan om tot een passende oplossing te komen, waarbij de uitkomst moet zijn dat de flexibele onderwijstijden gehandhaafd kunnen blijven?
De leden vragen welke consequenties de Minister verwacht als de flexibele onderwijstijden voor elke school in Nederland gaan gelden. Is daar een verschil tussen po2-scholen en vo3-scholen?
Voorts vragen zij welke (financiële) consequenties er voor de ouders en hun maatschappelijke carrières zijn als u bij uw besluit blijft om dit experiment te beëindigen.
De leden vragen wat er gebeurt met De School in Zandvoort die vanwege het integrale onderwijsconcept reden was voor de start van het experiment? Zij waren sinds de start van hun school in 2008 in overtreding wat betreft de wetgeving rondom onderwijstijd en schuurden al tegen andere bestaande wetgeving aan. Deze school kan niet terug naar een vorig concept. De school heeft goed gescoord in de evaluaties van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: onderwijsinspectie) en heeft zichtbare meeropbrengsten die niet in het gebruikte toetsingskader konden worden gemeten of gekwantificeerd konden worden.
Tot slot vragen de leden de Minister of hij kan reageren op de stelling dat de onderwijsinspectie onvoldoende mogelijkheden heeft om deze vorm van flexibilisering van onderwijstijd goed te kunnen meten.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de uitkomsten van het experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs. Deze leden hebben nog enige vragen.
De leden lezen in de bovengenoemde brief van de Minister dat één van de redenen waarom hij wil stoppen met het experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs de kwaliteit van onderwijs is bij de deelnemende scholen. De leden vragen de Minister nader toe te lichten wat hij hiermee bedoelt: om welke aspecten van onderwijskwaliteit gaat het dan in het bijzonder? In het bijgevoegde onderwijsinspectierapport lezen deze leden dat er zich sinds 2014 geen daling meer in de opbrengsten heeft voorgedaan bij de acht deelnemende scholen en dat de onderwijsinspectie dit toerekent aan de toenemende ervaring die de scholen met de flexibele onderwijstijd hebben opgedaan. Van deze acht scholen bieden, volgens het onderwijsinspectieonderzoek, vijf voldoende onderwijskwaliteit en is de kwaliteitszorg bij die scholen ook op orde. Deze leden vragen de Minister hoe deze uitkomsten van de onderwijsinspectie zich verhouden tot zijn stelling dat de kwaliteit van onderwijs een reden is om het experiment te stoppen.
De leden lezen ook in het onderwijsinspectieonderzoek dat bij de scholen die voldoende onderwijskwaliteit bieden, voldaan wordt aan de door de onderwijsinspectie omschreven randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden heeft de onderwijsinspectie opgesteld naar aanleiding van haar eerdere rapportage over de scholen die deelnemen aan het experiment in 2014. Het gaat hierbij om 1. het nemen van voldoende tijd om een duidelijke visie op onderwijs te formuleren, 2. de invulling van de flexibele onderwijstijd binnen deze visie een herkenbare plek te geven, 3. een team dat achter de onderwijsvisie en de flexibele onderwijstijd staat en 4. een directie die dit aanstuurt, continu de kwaliteit monitort en hierover verantwoording aflegt. Deze leden vragen de Minister of de constatering van de onderwijsinspectie over het voldoen aan bovengenoemde randvoorwaarden niet juist reden genoeg moet zijn om het experiment voort te zetten. Immers, de vijf goed presterende scholen voldoen aan de hierboven genoemde randvoorwaarden. Daarnaast hebben twee scholen die minder goed presteerden, maatregelen getroffen op onder andere het personele vlak en het inperken van de mate van flexibele onderwijstijd, die ook een positief effect hebben gehad op de kwaliteit. Wat is dan de beweegreden van de Minister om het experiment helemaal te stoppen en niet te verlengen met deze zeven scholen om te kijken hoe de onderwijskwaliteit zich blijft ontwikkelen nu aan de door de onderwijsinspectie vastgestelde voorwaarden wordt voldaan? Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting.
In zijn motivering om het experiment te stoppen verwijst de Minister ook naar de opvatting dat afwijking van de onderwijstijd geen structurele situatie mag zijn, zoals uitgesproken in de motie van het lid Van den Hul c.s. over de vierdaagse schoolweek4. Is de Minister het met de leden eens dat deze motie niet ziet op het experiment flexibele onderwijstijden, maar op de situatie dat scholen zich genoodzaakt zien over te gaan tot een vierdaagse schoolweek omdat zij een structureel tekort aan leerkrachten hebben? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het tevens met deze leden eens dat dit haaks staat op de achterliggende gedachte van de flexibele onderwijstijden waarbij scholen heel bewust hebben gekozen aan het experiment mee te doen vanuit hun visie op onderwijs? En dat ouders zelf voor een school met zo’n onderwijsconcept kunnen kiezen? Dit in tegenstelling tot de situatie waar de motie op doelt waarbij vanwege een structureel tekort aan leerkrachten de school zich genoodzaakt voelt een vierdaagse schoolweek in te voeren. Zo nee, waarom niet? Is de Minister het tevens met de leden eens dat een vierdaagse werkweek niet per definitie de manier is waarop scholen die aan het experiment deelnemen de flexibele onderwijstijd invullen en je dus flexibele onderwijstijd niet één op één kunt koppelen aan een vierdaagse schoolweek? Is de Minister het met deze leden eens dat in het geval scholen in het experiment wel hebben gekozen voor een vierdaagse schoolweek, dit onvergelijkbaar is met de situatie waar de motie van het lid Van den Hul c.s. op doelt omdat daar dan tegenover staat dat deze scholen in tegenstelling tot reguliere scholen hun lesweken verspreiden over het hele jaar waaronder de vakantieweken zodat kinderen niet minder uren les krijgen of langere dagen moeten maken?
De leden lezen in het onderwijsinspectieonderzoek dat, volgens de onderwijsinspectie, het onderzoek in 2018 de conclusie uit 2014 bevestigt en onderbouwt dat een school moet voldoen aan diverse (rand-)voorwaarden voordat werken met flexibele onderwijstijd succesvol en met minimalisering van risico’s kan worden ingevoerd. Deze leden lezen verder dat de onderwijsinspectie, mocht het parlement besluiten tot een aanpassing van de onderwijstijden voor het basisonderwijs, met nadruk wijst op het belang van de (rand-)voorwaarden waaraan scholen moeten voldoen bij het invoeren van flexibele onderwijstijd. Kan de Minister nader toelichten waarom hij dan toch van mening is dat het experiment stopgezet moet worden en de deelnemende scholen weer moeten overgaan tot de reguliere onderwijstijden, terwijl dit niet de conclusie is van de onderwijsinspectie?
De leden vragen de Minister of het niet eerder in de rede ligt, mede gezien de bevindingen van de onderwijsinspectie, om het experiment met de flexibele onderwijstijden voort te zetten voor de vijf tot zeven scholen in het experiment die voldoende onderwijskwaliteit laten zien en eventueel uit te breiden met nieuwe scholen nu duidelijk is gebleken aan welke randvoorwaarden scholen moeten voldoen om van het experiment een succes te maken? Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting.
De leden vragen de Minister of het waar is dat er een maximumperiode was afgesproken voor de duur van het experiment van vijftien jaar? Zo ja, waarom kan het experiment dan niet worden voortgezet onder gelijktijdig onderzoeken en monitoren van de meeropbrengsten van de deelnemende scholen? Gaarne ontvangen deze leden nadere reactie.
De leden vragen de Minister hoe realistisch het is dat de scholen van het experiment zich met ingang van het schooljaar 2020/2021 geheel kunnen conformeren aan de reguliere wet- en regelgeving ten aanzien van onderwijstijd indien de Minister zijn voornemen uitvoert om te stoppen met het experiment. Ook vragen de leden de Minister of er ook scholen zijn die de flexibele tijden als onderdeel van hun integrale onderwijsconcept hebben ingevoerd en genoodzaakt zijn te sluiten als de Minister zijn voornemen uitvoert om het experiment te stoppen? De leden weten in ieder geval van een specifieke school die vanuit hun integrale visie ook bijvoorbeeld de financiën van de voorschoolse-, schoolse- en naschoolse programma’s integraal ziet en aangeeft te moeten sluiten als de Minister zijn plannen doorzet. Wellicht zijn er nog meer scholen die niet de omschakeling naar een «reguliere» school qua onderwijstijden kunnen of willen maken. Kan de Minister aangegeven hoeveel van de scholen in het experiment hebben aangegeven zich met ingang van het schooljaar 2020/2021 te kunnen houden aan de wettelijke vereisten voor wat betreft onderwijstijden en door te zullen gaan als «reguliere» school voor wat betreft onderwijstijden?
Kan de Minister aangeven of de scholen ook op personeelsvlak tijdig genoeg voor het schooljaar 2020/2021 de omschakeling kunnen maken naar reguliere onderwijstijden aangezien zij zijn aangenomen op basis van de arbeidvoorwaarden voor flexibele onderwijstijden? Verder kan het zo zijn dat personeelsleden specifiek voor de scholen in het experiment hebben gekozen omdat ze dan zelf ook flexibeler zijn in het opnemen van hun vakantie, waar dat op reguliere scholen alleen binnen de schoolvakanties mogelijk is. Hoe groot is de verwachting dat scholen personeel zullen gaan verliezen door een verplichte overgang naar een andere onderwijstijden? Kan de Minister tevens aangeven wat zijn verwachting is dat de ouders van de kinderen op deze scholen zullen doen? Zullen zij geneigd zijn hun kind in deze tussenfase op de school te laten of zullen zij er eerder voor kiezen hun kind na de zomervakantie naar een school te laten gaan die al jarenlange ervaring heeft met reguliere onderwijstijden?
De leden vragen de Minister of hij het met deze leden eens is dat het concept van de flexibele onderwijstijden laat zien dat er behoefte aan bestaat onder ouders. Allereerst omdat sommige scholen in het experiment een groot deel van de onderwijstijd zo kunnen inrichten dat er één leraar staat op tien – twaalf kinderen en dit goed is voor de ontwikkeling van het kind. Juist ook voor de kinderen die in het kader van passend onderwijs extra ondersteuning nodig hebben. Sommige scholen in het experiment hebben uit principe geen plus- en klusklassen omdat zij al het extra aanbod aan alle kinderen ten goede willen laten komen. Tevens merken de leden op dat het de combinatie zorg-arbeid makkelijker maakt voor ouders en de Minister zelf constateert dat er een positieve relatie bestaat tussen de flexibele onderwijstijd en het aantal uren dat ouders werken. Bovendien is de ouderbetrokkenheid op deze scholen erg hoog.
Is de Minister het tevens eens met de leden dat de scholen die flexibele onderwijstijd aanbieden en daardoor (bijna) het hele jaar open zijn ook een goede oplossing zijn voor het fenomeen dat kinderen na een lange zomervakantie een terugval in prestaties kunnen vertonen omdat zij in deze lange vakantie minder zijn uitgedaagd? Kan de Minister tevens reageren op de stelling dat scholen die flexibele onderwijstijd bieden segregatie en kansenongelijkheid beter kunnen tegengaan dan reguliere scholen omdat zij vanwege hun naadloos op elkaar aansluitende schoolse – en buitenschoolse programma kinderen beter kunnen bieden wat zij nodig hebben en daar meer tijd voor hebben waarmee beter gecompenseerd kan worden wat zij eventueel thuis tekort komen aan stimulatie?
De leden vragen de Minister hoe de scholen in het experiment het doen op financieel vlak; kunnen zij vanuit hun eigen middelen de kosten voor hun innovatieve onderwijsconcept betalen, of is dat niet mogelijk en moeten besturen financieel bijspringen? Wat is het oordeel van de Minister daarover?
De leden vragen de Minister nader toe te lichten wat hij precies bedoelt met het onderzoeken van de mogelijkheden voor meer maatwerk en differentiatie. Waar denkt de Minister dan precies aan en in welke vorm en wanneer kan de Kamer zijn plannen tegemoet zien, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief waarin de Minister uitweidt over de uitkomst van het experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs. De leden constateren dat de Minister het experiment wil beëindigen ondanks dat er deelnemende scholen zijn die voldoen aan eisen van onderwijskwaliteit en willen doorgaan met dit experiment. De leden pleiten juist voor flexibilisering van de onderwijstijd en betreuren de beslissing van de Minister om het experiment stop te zetten.
De leden constateren dat de Minister de Wet Primair Onderwijs niet gaat flexibiliseren op onderwijstijd als gevolg van het onderwijsinspectieonderzoek en «de gezamenlijke opvatting dat afwijking van de onderwijstijd geen structurele situatie mag zijn». Deze leden willen zich distantiëren van deze laatste uitspraak. De flexibilisering van onderwijstijd mag geen oplossing zijn voor een lerarentekort maar kan wel degelijk dienen om de leraar meer ontwikkeltijd te geven en daarmee de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en tegemoet te komen aan een wens van ouders voor meer flexibiliteit bij vakanties en vrije dagen. De leden vragen de Minister het experiment te verlengen bij de scholen die een goede onderwijskwaliteit kunnen borgen.
Uitkomsten experiment
De leden constateren dat enkele scholen waar sprake is van een sterke schoolorganisatie en een goed doordachte aanpak, een flexibele invulling van de onderwijstijd kunnen bieden en tegelijkertijd de onderwijskwaliteit kunnen borgen. Deze succesvolle scholen hebben een visie op hun onderwijs geformuleerd en de invulling van de flexibele onderwijstijd daarbinnen een herkenbare plek gegeven. Tevens zijn de ouders zeer tevreden over de flexibiliteit die het experiment mogelijk maakt. Kan de Minister toelichten waarom het vertrouwen en de ruimte van deze scholen wordt afgenomen?
Aangegeven wordt dat er onderscheid is tussen nieuwe scholen en bestaande scholen die participeerden in dit experiment. De nieuwe scholen doen het aanzienlijk slechter. Een reden hiervoor zou zijn dat de invoering van de flexibilisering van onderwijsuren gecombineerd met het opstarten van een nieuwe school te moeilijk blijkt te zijn. Kan de Minister meer toelichting geven over de uiteenlopende redenen dat het sommige scholen niet lukte om het experiment succesvol af te sluiten? Waarom is er zo’n groot verschil tussen de verschillende scholen? Is de Minister het eens met de stelling dat flexibele onderwijsuren een grotere kans van slagen hebben bij een betere voorbereiding, zelfs bij nieuwe scholen? De leden vragen de Minister het experiment te verlengen met extra aandacht voor de geconstateerde tekortkomingen door de scholen de tijd en handvatten te geven om de randvoorwaarden (1. Goede voorbereiding, 2. Faciliteiten voor het bestuur, en 3. Competent team) te verwezenlijken?
De leden lezen ook dat het loslaten van deze wettelijke bepalingen risico’s voor de onderwijskwaliteit met zich meebrengt. Welke risico’s waren verbonden aan het loslaten van de wettelijke bepalingen voor de onderwijskwaliteit? Hoe groot zijn deze geweest voor het veranderen van de onderwijskwaliteit, zo vragen de leden.
Kwaliteit voorop
De leden begrijpen dat de kwaliteit van het onderwijs van groot belang is bij de wijziging in wet- en regelgeving. Hoe werd deze kwaliteit precies beoordeeld? Aan welke maatstaven moest een school voldoen om de kwaliteit te waarborgen? Hoe werd deze kwaliteit van onderwijs niet gewaarborgd door de scholen? Deze leden constateren dat de flexibilisering van de onderwijstijd bij een aantal scholen wel ten goede kwam aan de onderwijskwaliteit en het dus voorbarig is het hele experiment te beëindigen terwijl we juist kunnen leren van de succesvolle scholen. Graag ontvangen zij een reactie van de Minister.
Een andere richting
De leden vragen de Minister waarom gekozen wordt om deelnemende (en geïnteresseerde) scholen, die voldoende onderwijskwaliteit bieden en het experiment willen continueren, in het schooljaar 2020 ermee te laten stoppen.
De leden constateren dat de Minister bekijkt welke mogelijkheden er zijn om deze ruimte en flexibiliteit op verantwoorde wijze te bieden vanuit het perspectief en de behoeften van de leerling en leerkracht. Deze leden vragen een nadere toelichting welke mogelijkheden of invalshoeken de Minister voor ogen heeft. Wat voor flexibiliteit en ruimte kan er geboden worden? Hoe wordt beoordeeld wat wel of niet verantwoorde flexibiliteit en ruimte is? Welke andere randvoorwaarden dan «voldoende onderwijskwaliteit» en «aansluiting bij wensen van de medezeggenschapsraad» worden onderscheiden bij de beoordeling of ruimte en flexibiliteit in de onderwijstijden «verantwoord» zijn?
De leden vernemen dat de scholen het niet eens zijn met het besluit van de Minister en betreuren de gevolgen voor hun school, leerkrachten, leerlingen en omgeving van de school. De leden willen ook van de Minister weten hoe hij een alternatief wil vinden vanuit de behoeften van de leerling en de leerkracht als deze al tevreden waren met de huidige gang van zaken. De voornoemde leden lezen ook dat de deelnemende scholen aan het experiment met ingang van het schooljaar 2020/2021 weer aan de geldende wet- en regelgeving zullen moeten voldoen. Hoe wordt deze overgang begeleid? Hoe lang is de verwachting dat de overgang zal duren totdat de scholen van het experiment weer meedraaien binnen de geldende wet- en regelgeving? Welke handvatten worden deze scholen aangeboden om de overgang in goede banen te leiden, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het besluit om het experiment flexibele onderwijstijd per 1 augustus 2020 te stoppen. Deze leden constateren dat dit experiment stopt, zonder dat dit direct tot nieuw beleid of wetgeving heeft geleid. Over de onderbouwing van dit besluit en wat dit betekent voor de toekomst hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden delen de mening van de onderwijsinspectie dat over de invoering van flexibele onderwijstijden niet lichtzinnig moet worden gedacht. Deze leden vinden dat hierbij, net als bij andere vernieuwende concepten, de kwaliteit van het onderwijs voorop moet staan. Deze leden zijn het daarom ook eens dat een vierdaagse schoolweek vanwege het lerarentekort onwenselijk is. Tegelijkertijd zijn er wel initiatieven voor flexibilisering waar goed over na is gedacht en die aan de eisen voldoen. De onderwijsinspectie concludeert dat op vijf scholen de invoering van flexibele onderwijstijd geen negatieve effecten op de kwaliteit van het onderwijs heeft gehad. Deze scholen laten een onderwijsproces zien van voldoende kwaliteit en hebben hun kwaliteitszorg op orde. Deze leden vragen daarom wat de Minister vindt van de experimenten over flexibele onderwijstijd waar de kwaliteit wel op orde was en positief beoordeeld zijn door de onderwijsinspectie. Begrijpt hij het onbegrip van de leerkrachten, ouders en leerlingen op deze scholen, waar dus goed werk wordt geleverd, maar de scholen toch gedwongen worden te stoppen met het experiment, zo vragen deze leden.
De leden vragen daarom of de Minister bereid is om voor de genoemde vijf scholen het experiment te verlengen en wellicht uit te breiden aan de hand van de lessen van de onderwijsinspectie en de plannen van de Minister om te kijken naar mogelijkheden voor flexibilisering vanuit een andere invalshoek.
De leden wijzen erop dat de Minister lijkt te suggereren dat het onderhavige experiment alleen het belang van ouders dient en niet dat van de leerlingen en leerkrachten. Is dit waar? Of deelt de Minister de mening dat het één het ander niet hoeft uit te sluiten? Zijn er ook initiatieven in het onderhavige experiment die wel de leerlingen centraal stellen? Deze leden wijzen bijvoorbeeld op initiatieven waarbij de onderwijstijd onderdeel van een onderwijskundig concept is en die positief zijn beoordeeld door de onderwijsinspectie. Wat vindt de Minister hiervan? Vindt de Minister dat dergelijke initiatieven, mits goed uitgevoerd, echt passend onderwijs kunnen geven door het aantal lesuren af te stemmen op wat kinderen echt nodig hebben (in plaats van standaard 940 uur), zo vragen deze leden.
De leden constateren dat de conclusies van de onderwijsinspectie een belangrijke reden zijn om te besluiten op dit moment verder geen ruimte en flexibiliteit mogelijk te gaan maken. Is het waar dat de onderwijsinspectie niet adviseerde om te stoppen met het maken van ruimte en flexibiliteit? In dat kader vinden deze leden dat de Minister eenzijdige quotes uit het onderwijsinspectierapport haalt, waarin de onderwijsinspectie (terecht) kritisch is en stelt dat over de invoering van flexibele onderwijstijd niet lichtzinnig mag worden gedacht. De leden delen deze analyse en het is goed dat de Minister dit noemt, maar hij gaat tegelijkertijd niet in op bijvoorbeeld deze belangrijke passage: «De belangrijkste aanbeveling die de inspectie op basis van dit onderzoek doet, is dat scholen alleen op basis van een weldoordachte aanpak en onder vooraf gestelde condities de mogelijkheid krijgen over te gaan tot de invoering van de in eerste instantie beperkte flexibele onderwijstijd.» Kortom, als scholen aan deze belangrijkste aanbeveling (gaan) voldoen, waarom wil de Minister hen dan nog steeds geen ruimte en flexibiliteit bieden, zo vragen de leden.
Voorts merken deze leden op dat vanwege het kleine aantal deelnemende scholen aan dit experiment er geen representatieve conclusies kunnen worden getrokken. Waarom wordt vanwege niet representatieve conclusies nu dit hele traject stopgezet, zo vragen de leden.
De leden vinden het belangrijk dat bij het vormgeven van onderwijs nadrukkelijk wordt gekeken naar wat wetenschappelijk bekend is. Wat zegt de wetenschap over flexibele onderwijstijden en bijvoorbeeld kortere zomervakanties gecombineerd met meer vakanties gespreid over het jaar? Hoe kijkt hij bijvoorbeeld naar internationaal onderzoeken die het hebben over een «summer learning loss» met name voor kinderen uit de lagere sociale economische milieus, zo vragen deze leden.
De leden zijn verbaasd dat de stekker er nu uit wordt getrokken, zonder dat de Minister heeft nagedacht over alternatieven. De Minister wil eventuele ruimte en flexibiliteit vanuit het perspectief en de behoeften van de leerling en leerkracht zoeken en de opgedane ervaringen van het huidige experiment meenemen. Deze leden vragen welke ervaringen de Minister zal meenemen. Zij vragen tevens waar de Minister aan denkt als hij uitgaat van het perspectief en de behoeften van de leerling en leerkracht.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de «Uitkomst experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs». Zij hebben daar nog enkele vragen over.
De leden constateren dat de Minister na de experimenteerperiode, naar aanleiding van het onderwijsinspectierapport over de onderwijskwaliteit bij de deelnemende scholen heeft besloten de Wet Primair Onderwijs niet vergaand te flexibiliseren. Is de Minister het met de leden eens dat het argument over de onvoldoende onderwijskwaliteit op zich al sterk genoeg is om te stoppen met het experiment?
Zo ja, waarom heeft de Minister dan gemeend dat het argument «dat het onze gezamenlijke opvatting is dat afwijking van de onderwijstijd geen structurele situatie mag zijn»- met beroep op de motie van het lid Van den Hul c.s.- nu aangevoerd moest worden, hoewel dit argument bij het starten van het experiment kennelijk niet van doorslaggevend belang was? Kan de Minister zijn antwoord toelichten? Deelt de Minister de opvatting van de leden dat de motie van het lid Van den Hul c.s. specifiek betrekking had op het »oplossen» van het lerarentekort door de lestijd te verkorten, niet op experimenten rondom flexibele onderwijstijden?
De leden vragen de Minister hoe zijn stevige conclusies rondom de resultaten van de proef zich verhouden tot zijn zoektocht naar ruimte en flexibiliteit op dit punt. Deelt de Minister de mening van de leden dat bij nieuwe zoektochten en experimenten altijd de kwaliteit van onderwijs leidend dient te zijn, en niet secundaire factoren zoals gemak voor leerling, docent of ouder, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de onderhavige brief, waarin de Minister meldt dat hij het experiment flexibele onderwijstijden beëindigt. Gevolg is dat de scholen die deelnemen aan het experiment per schooljaar 2020/2021 weer moeten voldoen aan de wet- en regelgeving, ongeacht de onderwijskwaliteit die zij nu bieden.
De leden denken genuanceerd over de onderwijstijden in het basisonderwijs. Dat er in de wet werd vastgelegd dat een schoolweek in het basisonderwijs in beginsel niet minder dan vijf dagen onderwijs telt, was een gevolg van het amendement van het lid Hamer c.s.5 dat de Kamer in 2005 heeft aangenomen. Weken waarin wordt afgeweken van de vijfdaagse schoolweek zouden van tevoren bij ouders bekend zijn, zodat dezen niet voor onvoorziene problemen zouden komen te staan. Nu echter de scholen het water aan de lippen staat door het lerarentekort zien scholen zich gedwongen om over te gaan op een (tijdelijke) vierdaagse schoolweek en daarover heeft de Kamer de motie van het lid Van den Hul c.s. aangenomen, die uitspreekt dat de vierdaagse schoolweek geen oplossing vormt voor het lerarentekort. Het amendement en de motie zijn consistent: ze benoemen beide het gevaar van een onevenredige belasting bij ouders. De Minister voert de motie nu echter aan als argument om het experiment flexibele onderwijstijden te beëindigen. Hiermee geeft hij een specifieke uitleg aan de motie die in ieder geval de eerste indiener niet per se zo had bedoeld. De motie richtte zich immers niet in het bijzonder tegen het experiment flexibele onderwijstijden, maar tegen een vierdaagse schoolweek als schijnoplossing voor het alsmaar voortdurende lerarentekort. Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
De Minister verwijst naar het Eindrapport van het onderzoek in de periode van 2011 tot 2018 naar de effecten van het flexibiliseren van onderwijstijd van de onderwijsinspectie. De conclusie van de onderwijsinspectie is dat invoering van flexibele onderwijstijden geen negatief effect heeft op de kwaliteit van onderwijs, maar dat er wel risico’s zijn verbonden aan flexibilisering van onderwijstijd die een ongeclausuleerde invoering onwenselijk maken. De leden zijn evenmin voorstanders van een ongeclausuleerde invoering van flexibele onderwijstijden, maar menen dat het onderzoek van de onderwijsinspectie ook geen rechtvaardiging vormt voor het besluit om het experiment te beëindigen. Kan de Minister nader toelichten welke interpretatie hij geeft aan het Eindrapport, die hem tot dit besluit heeft bewogen?
De leden hebben vele berichten ontvangen van schoolbesturen, schooldirecteuren, ouders en zelfs basisscholieren met de boodschap dat de beëindiging van het experiment flexibele onderwijstijden een slechte zaak is. Op welke manieren heeft de Minister overlegd met het onderwijsveld, alvorens hij besloot het experiment te beëindigen? Heeft hij van tevoren van schoolbesturen, schooldirecteuren, ouders en basisscholieren signalen ontvangen dat zij vooral wilden dat het experiment op hun school werd beëindigd? Wat is de reactie van de Minister op een ouder die schrijft trots te zijn op het team van de school dat voor elk kind passend en flexibel onderwijs biedt, samen met de ouders en die graag zou zien dat zij deze weg mogen voortzetten voor het welzijn van hun kinderen? Wat is de reactie van de Minister op de leerlingen van de Montessori Sterrenschool Geerstraat in Vaassen die willen dat de goede scholen kunnen doorgaan met de flexibele tijden, omdat anders hun ouders in de problemen komen als ze geen vrij kunnen krijgen op hun werk, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister inzake het beëindigen van het experiment flexibilisering onderwijstijd.
De leden vragen wat het voorgenomen besluit betekent voor de eerder aangekondigde voornemens om onnodige belemmeringen in de wetgeving inzake onderwijstijd weg te nemen. Deelt de Minister de inschatting dat de beëindiging van het experiment niet hoeft te betekenen dat gerechtvaardigde bezwaren inzake knelpunten in de huidige situatie bij voorbaat worden afgewezen?
De leden vragen of scholen die gebruik maken van het experiment voldoende tijd hebben om binnen een schooljaar de praktijk weer aan te passen aan de geldende regelgeving. In hoeverre is coulance mogelijk als scholen tegen concrete knelpunten aanlopen die langer uitstel nodig maken, zo vragen zij.
De leden vragen of de regering kan aangeven wat er gebeurd is met het in de Kamer behandelde conceptbesluit op grond waarvan in aanvulling op het lopende experiment juist extra verruiming van mogelijkheden inzake de onderwijstijd zou worden geboden, bijvoorbeeld voor onderwijs op afstand. Hoe is de sombere toon in de evaluatie van het huidige experiment te rijmen met de hooggespannen verwachtingen ten aanzien van het tweede experimenteerbesluit, zo vragen de leden.