[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op het 10-puntenplan opgesteld door het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Jongeren

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Brief regering

Nummer: 2019D16959, datum: 2019-04-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-722).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -722 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.

Onderdeel van zaak 2019Z08345:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

29 388 Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs

Nr. 722 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2019

Met deze brief reageer ik op het 10-puntenplan opgesteld door het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Jongeren. Tijdens het algemeen overleg toegankelijkheid en kansengelijkheid binnen het hoger onderwijs» op 20 februari jl. (Kamerstukken 31 288 en 29 388, nr. 714) heb ik toegezegd om op het 10-puntenplan te reageren. Ik vind het mooi dat het ISO en CNV jongeren met het 10-puntenplan naar mogelijkheden zoeken om het stelsel te verbeteren. Hieronder ga ik in op de aanbevelingen uit het hun plan.

Aanvullende beurs

Het ISO en CNV Jongeren pleiten voor een verbreding van de aanvullende beurs. Ook stellen zij voor om te onderzoeken hoeveel studenten de aanvullende beurs niet aanvragen terwijl ze er wel recht op hebben. Ik vind dat het ISO en CNV jongeren hier twee goede punten aanstippen. Ik ben het met hen eens dat het belangrijk is dat er geen onoverkomelijke financiële belemmeringen zijn om te gaan studeren. Daarom is de aanvullende beurs verhoogd bij de invoering van het studievoorschot, zodat studenten uit de lagere en middeninkomens extra ondersteuning krijgen. De monitor beleidsmaatregelen laat zien dat het hoger onderwijs toegankelijk is gebleven1.

Rente op studieleningen

ISO en CNV Jongeren stellen voor om de rente op studieleningen niet te verhogen en de rente op de studieschuld fiscaal aftrekbaar te maken. Het aanpassen van de rentemaatstaf betreft een regeerakkoordmaatregel, die al door de Tweede Kamer is aangenomen. Het wetvoorstel ligt momenteel in de Eerste Kamer en wordt daar verder behandeld. Het aftrekbaar maken van de rente staat haaks op het regeringsbeleid om het belastingstelsel te vereenvoudigen. Daarnaast brengt de maatregel hoge kosten met zich mee. Een eerste inschatting van de effecten komt uit op een bedrag van circa 60 miljoen euro in 2023 oplopend naar structureel bijna 400 miljoen euro aan lagere belastingontvangsten in 2060. De maatregel is bovendien overbodig, de sociale terugbetaalvoorwaarden beschermen oud-studenten immers tegen te hoge maandlasten. Terugbetaling mag over 35 jaar worden uitgespreid, terugbetaling begint pas wanneer iemand het minimumloon verdient en van het inkomen boven die drempel hoeft de oud-student nooit meer dan 4% van zijn inkomen te gebruiken voor terugbetaling.

Invloed van studieschulden bij hypotheekverstrekking

Het ISO en CNV Jongeren zijn voorstander van het uitgaan van de actuele studieschuld bij het bepalen van de hoogte van de hypotheek en van het verlagen van de wegingsfactor. Ik kan me goed voorstellen dat ISO en CNV jongeren zich zorgen maken over het verkrijgen van een goede hypotheek, zeker nu de huizenmarkt lastig is voor starters. Nu wordt bij het aangaan van een hypotheek standaard gekeken naar de hoogte van de oorspronkelijke studieschuld. Dit is een verklaarbaar uitgangspunt aangezien een studieschuld annuïtair afgelost wordt en de maandlast dus is afgeleid van de oorspronkelijke studieschuld. Bij vervroegde aflossing en bij nog maar korte resterende looptijd van de studieschuld kan dit onnodig belemmerend zijn. Een kredietverstrekker kan dan gebruik maken van de zogeheten explainmogelijkheden en, indien verantwoord, een ruimer krediet verstrekken dan op basis van de hypothecaire leennormen is toegestaan. Zoals mijn collega van BZK eerder heeft aangegeven in haar brief2, die september 2018 naar uw Kamer is gestuurd, zijn er geen signalen ontvangen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Deze brief bevatte een reactie op de brief van het ISO over de problematiek rondom de invloed van studieschuld op een toekomstige hypotheek. Ook werd aangegeven dat op het volgende Platform hypotheken wordt geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explainmogelijkheid en of hier knelpunten aanwezig zijn. Verdere informatie over dit onderwerp zal door mijn collega van BZK worden gegeven als het Platform hypotheken heeft plaatsgevonden. Verder heeft Nibud naar aanleiding van de motie van het lid Koerhuis3 onafhankelijk onderzocht of het wenselijk is om de wegingsfactoren te verlagen. Een studieschuld wordt door de lange looptijd momenteel al aanzienlijk minder zwaar meegewogen dan een consumptief krediet. Daarnaast wegen studieleningen onder het studievoorschot weer minder zwaar mee dan leningen onder het oude stelsel (een zogeheten wegingsfactor van 0,75% in het oude stelsel versus 0,45% in het nieuwe stelsel). Desalniettemin blijft een studielening een lopende financiële verplichting die moet worden meegewogen waarbij Nibud concludeert dat de sociale terugbetaalvoorwaarden een nog lichtere weging van deze verplichting niet rechtvaardigen. Mijn collega’s van Financiën, BZK en ik volgen het advies van het Nibud op het punt van het meewegen van studieschulden en vinden het niet verantwoord om de weging van de studielening bij het bepalen van de maximaal toegestane hypotheek aan te passen4.

Koopkrachtberekening

Het ISO en CNV Jongeren pleiten ervoor om studenten specifiek terug te laten komen in de koopkrachtberekeningen. Zowel het CPB als het Nibud nemen de studenten sinds enige jaren niet meer mee in de koopkrachtberekeningen. Sinds de invoering van het studievoorschotstelsel is het lastig om een representatieve berekening van de koopkrachtontwikkeling van «de student» te maken. Doordat studenten een relatief laag inkomen hebben, leidt een verandering in inkomsten of uitgaven tot grote schommelingen in koopkracht. Daarnaast is het inkomen van studenten afhankelijk van verschillende factoren. Zo bestaan de inkomsten onder andere uit de aanvullende beurs, een bijbaan, ouderlijke bijdrage en een lening. Naast de koopkrachtontwikkeling is het van belang om inzicht te hebben in de absolute koopkracht (bestedingsmogelijkheden) van studenten en de keuzes die zij maken ten aanzien van het combineren van studie en werk en het aangaan van een lening. Net als het ISO en CNV jongeren vind ik het belangrijk dat er geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te studeren, daarom ga ik graag met het Nibud in gesprek om te kijken hoe hun koopkracht wel goed benaderd kan worden. Ik hecht waarde aan de onafhankelijkheid van het Nibud en volg hierin hun oordeel.

Voorlichting bij het aangaan van een studieschuld

Ik vind het net als ISO en CNV Jongeren belangrijk dat studenten zich bewust zijn van de gevolgen van hun leengedrag. Ze doen vier goede aanbevelingen om studenten meer bewust te maken van hun financiële situatie:

1. Creëer bewustzijn in de voorfase op middelbare scholen en het mbo.

2. Zorg voor gratis advies over financiële onderwerpen.

3. Check de kennis van studenten wanneer zij een lening aangaan bij de DUO.

4. Geef alle lenende studenten ieder jaar een update in de e-mail vanuit Mijn DUO over de te verwachten maandlast bij het huidige leengedrag.

Ik vind het belangrijk dat onderwijsinstellingen leerlingen en studenten voorlichten over wat er allemaal bij studeren komt kijken, waaronder de studiefinanciering. Er zijn diverse lespakketten beschikbaar voor vo en mbo over «gaan studeren» en over omgaan met geld. Binnen Curriculum.nu wordt nagedacht over de rol van financiële educatie in het voortgezet onderwijs van de toekomst. Mbo-instellingen kunnen binnen het burgerschapsonderwijs aandacht besteden aan financiële zelfredzaamheid.

Verder kan ik me goed voorstellen dat studenten behoefte hebben aan advies over financiële zaken. Studenten kunnen al terecht bij DUO met vragen over de studiefinanciering. Ook heeft DUO diverse rekentools die jongeren kunnen gebruiken om te berekenen hoeveel geld ze nodig hebben tijdens hun studie en welk bedrag ze later moeten terugbetalen. Het geven van advies over financiële zaken gaat verder dan alleen de studiefinanciering. Studenten kunnen ook vragen hebben over belastingen, de huur en verzekeringen. Daarom vraag ik me af of DUO de juiste partij is om studenten advies over financiële zaken te geven, buiten de studiefinanciering om.

Om studenten bewuster te maken van de gevolgen van hun leengedrag, is DUO in maart gestart met een experiment. Een groep studenten ontvangt een mail of brief met daarin de geschatte studieschuld op basis van hun huidige leengedrag. Ze worden verwezen naar een rekentool waarmee ze kunnen zien wat er met hun schuld gebeurt als ze hun leenbedrag aanpassen. Na de zomer zal ik de Kamer informeren over de resultaten van het experiment.

DUO geeft verder al veel informatie over studiefinanciering op de website en daarnaast ook bij het aanvragen van studiefinanciering. DUO spreekt regelmatig met de eigen Jongerenadviesraad, waar de studentenbonden ook deel van uitmaken, over de voorlichting door DUO. Deze aanbeveling kan heel goed daar worden besproken.

Ik ben blij dat ISO en CNV Jongeren zich constructief opstellen en meedenken over hoe we het studiefinancieringsstelsel, de voorlichting en de toegankelijkheid van het onderwijs kunnen verbeteren. Ik blijf hierover graag met hen in gesprek

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven


  1. Kamerstuk 31 288, nr. 648↩︎

  2. Kamerstukken 32 847 en 24 724, nr. 430↩︎

  3. Kamerstuk 34 775 XVIII, nr. 12↩︎

  4. Zie ook Kamerstukken 32 847 en 24 724, nr. 430↩︎