[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de vierde voortgangsrapportage rentederivaten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)

Zelfstandig ondernemerschap

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D17134, datum: 2019-04-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 6

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31311-216).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31311 -216 Zelfstandig ondernemerschap.

Onderdeel van zaak 2019Z08416:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

31 311 Zelfstandig ondernemerschap

Nr. 216 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 april 2019

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 31 januari 2019 over de vierde voortgangsrapportage rentederivaten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (Kamerstuk 31 311, nr. 214).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 maart 2019 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 23 april zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Anne Mulder

De griffier van de commissie,
Weeber

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de vierde voortgangsrapportage rentederivaten van de AFM en de begeleidende brief van de Minister. Zij constateren dat de afhandeling ten langen leste in een stroomversnelling is gekomen. Deze leden hopen en verwachten dat de volgende voortgangsrapportage over de voortgang tot en met mei 2019 duidelijkheid zal geven over de definitieve afronding van dit uiterst pijnlijke dossier, zodat de banken vervolgens met kracht kunnen werken aan het herstel van vertrouwen bij hun klanten. Thans hebben zij geen nadere vragen over de rapportage.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de vierde voortgangsrapportage rentederivaten van de AFM. Zij hebben een enkele vraag over deze rapportage.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij bekend is met de praktijk dat mensen die bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) een klacht ingediend hebben geen voorschot (hebben) ontvangen, hoewel zij schriftelijk aantonen dat de klacht is stopgezet om de beoordeling van de bank af te wachten, terwijl de banken hebben aangegeven dat alle cliënten een voorschot hebben gekregen. Acht de Minister dit wenselijk?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de vierde voortgangsrapportage van de AFM over de uitvoering van het UHK door de banken. Deze leden hebben enkele vragen hierbij.

De leden van de D66-fractie lezen dat ten opzichte van de vorige rapportage meer gedupeerden een aanbod hebben gekregen. Zij begrijpen ook dat versnelling in zicht is door de aanbieding van een volledig voorschot. Hebben de desbetreffende klanten dit voorschot ook daadwerkelijk al ontvangen? Kan de Minister aangeven wanneer er ook voor deze klanten definitief afronding is, en zij dus weten of zij bovenop het voorschot nog recht hebben op compensatie?

De leden van de D66-fractie constateren uit het rapport van de AFM dat er 110 klanten het aanbod van de bank niet hebben aanvaard. Kan de Minister inzicht verschaffen in de reden voor het weigeren van het aanbod?

De leden van de D66-fractie begrijpen tot slot dat de AFM haar capaciteit op controle van het derivatendossiers heeft teruggebracht. Klopt het bericht daarover in het Financieel Dagblad van 19 februari 2019 en, zo ja, hoe kijkt het kabinet hiernaar?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de vierde voortgangsrapportage rentederivaten. Zij zijn blij dat er voortgang is en dat eindelijk een groot deel van de gedupeerden een compensatieaanbod hebben ontvangen. Zij vragen zich evenwel af of de compensatie ook echt passend is en of alle onterechte kosten voor de gedupeerden zijn gecompenseerd. Onderzoekt de Minister, dan wel de AFM, ook of de gedupeerden tevreden zijn met de compensatie die hen wordt geboden?

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de stap die de AFM heeft gezet om het proces te versnellen. Zij steunen het idee om het proces te versnellen uiteraard wel, maar vinden het niet goed wanneer dit ten koste gaat van de zekerheid voor gedupeerden. Hebben zij er geen belang bij dat een onafhankelijke derde partij het dossier – en de compensatie – controleert? Klopt het dat er soms voor enkele tonnen wordt gecorrigeerd door de controlerende partij? Zo ja, houdt de stap van de AFM dan geen enorm risico in, wellicht in het nadeel van de gedupeerden? Hoe garandeert de Minister dat er geen compensatie, die wel terecht zou zijn, wordt misgelopen vanwege een ontbrekende beoordeling door een onafhankelijke derde?

Hoe hebben de gedupeerden gereageerd op deze stap van de AFM, vragen de leden van de SP-fractie. Zijn zij door de AFM of door de Minister geconsulteerd? Zo nee, waarom niet?

Acht de Minister het logisch dat de banken, die dit debacle hebben veroorzaakt, nu door de AFM worden geholpen om de kosten te verlagen?

Welk percentage van de compensatieaanbiedingen wordt door de controlerende partij gewijzigd, vragen de leden van de SP-fractie. Hoe vaak komt het voor dat de compensatie wordt aangepast, na beoordeling van de controlerende partij? Hoe groot is het verschil gemiddeld tussen het initiële compensatieaanbod en het compensatieaanbod na de beoordeling?

II Reactie van de Minister

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66 en de SP over de vierde voortgangsrapportage rentederivaten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM).

Om de vragen gestructureerd te beantwoorden heb ik gekozen voor een thematisch geordende beantwoording volgens de volgende rubricering:

1. Voorschot en compensatie

2. Toezicht en controle

1. Voorschot en compensatie

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij bekend is met de praktijk dat mensen die bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) een klacht ingediend hebben geen voorschot (hebben) ontvangen, hoewel zij schriftelijk aantonen dat de klacht is stopgezet om de beoordeling van de bank af te wachten, terwijl de banken hebben aangegeven dat alle cliënten een voorschot hebben gekregen. Zij vragen voorts of de Minister dit wenselijk acht.

In de eerste voortgangsrapportage van de AFM (Kamerstuk 31 311, nr. 193) is opgenomen dat in een aantal gevallen klanten geen voorschot aangeboden krijgen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer de klant in faillissement verkeert, de relatie met de klant is geëindigd en wanneer de klant in een lopende juridische procedure met de bank is verwikkeld. Tot eind 2018 is er conform deze werkwijze aan klanten die een klacht hadden ingediend bij Kifid geen voorschot aangeboden. De Nederlandse Vereniging van Banken heeft laten weten dat de bank met het grootste aantal klantdossiers, waar het hier vermoedelijk enkel nog om gaat, begin 2019 heeft besloten om klanten die verwikkeld zijn in een juridische procedure alsnog een voorschot aan te bieden. Dit vind ik een juiste beslissing.

De leden van de D66-fractie vragen verder of de klanten die een voorschot aangeboden hebben gekregen dit voorschot ook daadwerkelijk al ontvangen hebben en of de Minister kan aangeven wanneer er ook voor deze klanten definitief afronding is, en zij dus weten of zij bovenop het voorschot nog recht hebben op compensatie.

Aan het eind van 2018 had de bank met de meeste klantdossiers 67% van de klanten een aanbod tot compensatie gedaan. De overige klanten hebben een aanbod voor een volledig voorschot ontvangen. De klanten die het aanbod voor een voorschot hebben geaccepteerd, hebben dit voorschot ontvangen. De betreffende bank verwacht in de tweede helft van dit jaar al haar klanten een aanbod tot compensatie te hebben gedaan waardoor ook zij weten waar zij aan toe zijn.

De leden van de D66-fractie constateren uit het rapport van de AFM dat er 110 klanten het aanbod van de bank niet hebben aanvaard. Zij vragen de Minister inzicht te verschaffen in de reden voor het weigeren van het aanbod.

Een groot deel van de klanten die per eind 2018 reeds hadden gereageerd op het ontvangen aanbod heeft dit aanbod geaccepteerd. Het gaat hierbij per eind 2018 om 8001 klanten. In totaal 110 klanten hebben het ontvangen aanbod afgewezen. Deze afwijzingen kunnen deels verklaard worden doordat het gaat om aanbiedingsbrieven met een aanbod van nul euro. Hiervan is sprake bij 53 klanten. Voor 41 klanten kan de afwijzing verklaard worden doordat de ontvangende klant in staat van faillissement verkeert. De overige 16 klanten hebben het aanbod om verschillende redenen afgewezen, bijvoorbeeld omdat ze het niet eens waren met de vergoeding en het dossier aan een rechter willen voorleggen.

2. Toezicht en controle

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de AFM haar capaciteit op controle van het derivatendossiers heeft teruggebracht. Ze vragen of het bericht daarover in het Financieel Dagblad klopt en hoe kabinet hiernaar kijkt.

De AFM heeft haar eigen capaciteit op de controle van het rentederivatendossier bij de twee overgebleven banken niet teruggebracht. Dat de totale capaciteit is verlaagd is te verklaren doordat vier van de zes banken inmiddels gereed zijn met het versturen van aanbodbrieven.

De leden van de SP-fractie vragen of de compensatie ook echt passend is en of alle onterechte kosten voor de gedupeerden zijn gecompenseerd. Zij vragen of de Minister, dan wel de AFM, onderzoekt of de gedupeerden tevreden zijn met de compensatie die hen wordt geboden.

De afwikkeling van de rentederivatendossiers dient door de banken te gebeuren aan de hand van het Uniform Herstelkader (UHK). Dit UHK is opgesteld door de derivatencommissie, in samenspraak met de (vertegenwoordigers van de) gedupeerden en de betrokken banken. De uitvoering van het UHK ligt bij de banken die daarbij worden beoordeeld door de onafhankelijke Externe Dossierbeoordelaar (EDB). De AFM ziet toe op de uitvoering door de bank en de beoordelingswerkzaamheden van de EDB. Indien een gedupeerde het ondanks toepassing van het UHK niet eens is met het aanbod dat hij heeft ontvangen dan kan hij een klacht indienen bij de bank of het aanbod afwijzen en een juridische procedure starten. De hoeveelheid aanbodbrieven die door klanten geaccepteerd of afgewezen wordt, is daarmee een graadmeter van de tevredenheid van de gedupeerden met de afwikkeling. Uit de vierde voortgangsrapportage van de AFM (Kamerstuk 31 311, nr. 214) blijkt dat per eind 2018 het aantal afwijzingen zeer gering was. In de volgende rapportage zal hierover weer een update volgen.

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de stap die de AFM heeft gezet om het proces te versnellen. Zij steunen het idee om het proces te versnellen uiteraard wel, maar vinden het niet goed wanneer dit ten koste gaat van de zekerheid voor gedupeerden. De leden van de SP-fractie vragen of de gedupeerden er geen belang bij hebben dat een onafhankelijke derde partij het dossier – en de compensatie – controleert. Verder vragen zij of de stap van de AFM dan geen enorm risico inhoudt, wellicht in het nadeel van de gedupeerden. Zij vragen bovendien hoe de Minister garandeert dat er geen compensatie wordt misgelopen vanwege een ontbrekende beoordeling door een onafhankelijke derde. Verder vragen de leden van de SP hoe de gedupeerden hebben gereageerd op deze stap van de AFM en of zij zijn geconsulteerd door de AFM of door de Minister. De SP vraagt bovendien of de Minister het logisch acht dat de banken, die dit debacle hebben veroorzaakt, nu door de AFM worden geholpen om de kosten te verlagen.

De EDB heeft als onafhankelijke deskundige een cruciale functie in de zorgvuldige afwikkeling van de derivatendossiers. Ik acht het daarom inderdaad van groot belang dat er, ook na de procesoptimalisaties, bij alle dossiers betrokkenheid is van een EDB die de aanbiedingen aan de gedupeerden beoordeelt. Vorig jaar is door de AFM, ook op mijn verzoek, gekeken naar manieren om de afwikkeling te versnellen. Hiertoe heeft de AFM enkele procesoptimalisaties besproken met de EDB en de betrokken banken. Kostenverlaging voor de banken heeft hierbij geen rol gespeeld. Waar op basis van de uitgebreide ervaring die inmiddels is opgedaan met de uitvoering van het UHK de werkzaamheden van de EDB in het belang van de gedupeerden effectiever blijken te kunnen worden ingericht, en waar de AFM dit verantwoord acht, juich ik dit toe.

Een van de optimalisaties waarvoor de AFM goedkeuring heeft gegeven houdt in dat de EDB in haar beoordelingswerkzaamheden de nadruk legt op onderdelen van het UHK die door de banken niet altijd juist worden geïnterpreteerd, terwijl juist minder wordt gefocust op onderdelen van het UHK waarvan gebleken is dat die dermate eenvoudig zijn dat de banken daar weinig fouten maken.

Hiernaast vindt de verplichte eindbeoordeling door de EDB, behalve bij complexe dossiers, plaats nadat de aanbodbrief door de bank is verzonden, in plaats van vooraf zoals voorheen vereist was. Hierdoor hoeft de gedupeerde niet te wachten op een beoordeling van de EDB voordat die een compensatieaanbod krijgt. Wanneer de EDB achteraf constateert dat het aanbod niet conform het UHK is gedaan zal de bank de compensatie opnieuw moeten berekenen. Indien dit nieuwe aanbod lager uitvalt dan het vorige aanbod hoeft de gedupeerde het verschil niet te vergoeden. Indien het nieuwe aanbod hoger uitvalt, ontvangt hij het verschil, ook al was het vorige aanbod reeds geaccepteerd.

Voor zover de indruk bestaat dat de optimalisaties een enorm risico in het nadeel van de gedupeerden inhoudt, is die mijns inziens niet terecht.

De AFM heeft de (vertegenwoordigers van de) gedupeerden niet geconsulteerd alvorens in te stemmen met procesoptimalisaties. Zoals in het antwoord op de vorige vraag reeds is aangegeven is het UHK opgesteld door de derivatencommissie in samenspraak met (onder meer) de vertegenwoordigers van de gedupeerden. Het zou voor de hand liggen dat vertegenwoordigers van de gedupeerden bij een wijziging van het UHK ook geconsulteerd worden. Van een wijziging van het UHK is echter geen sprake. De optimalisaties zien op een efficiëntere uitvoering van de afwikkeling, voor zover mogelijk en verantwoord, binnen het UHK. De AFM beoordeelt dit per bank en consultatie van gedupeerden ligt hierbij minder voor de hand. De belangenorganisaties hebben de AFM niet benaderd met inhoudelijke reacties op de procesoptimalisaties.

Evenals voorafgaande aan de optimalisaties het geval was, kan ik ook nu niet garanderen dat er geen fouten worden gemaakt. Ik blijf er daarom op aandringen dat de AFM signalen van MKB-klanten, waaronder afwijzingen van aanbodbrieven, goed blijft monitoren zodat waar nodig kan worden ingegrepen, door bijvoorbeeld de intensiteit van de werkzaamheden van de EDB weer op te schroeven.

In de voortgangsrapportage van januari 2019 komt naar voren dat de procesoptimalisaties een positief effect hebben op de snelheid van de afhandeling van de dossiers voor de gedupeerden.

Ook vragen de leden van het SP welk percentage van de compensatieaanbiedingen door de controlerende partij gewijzigd wordt en hoe vaak het voorkomt dat de compensatie wordt aangepast en of het klopt dat er soms voor enkele tonnen wordt gecorrigeerd door de controlerende partij na beoordeling van de controlerende partij. Zij vragen tevens hoe groot het verschil gemiddeld is tussen het initiële compensatieaanbod en het compensatieaanbod na de beoordeling.

De rol van de EDB is om te beoordelen of het aanbod van de bank aan het UHK voldoet. Afhankelijk van de complexiteit en het risicoprofiel van de dossiers voert de EDB hiertoe op verschillende momenten in het proces beoordelingswerkzaamheden uit, zowel voor en tijdens het opstellen van de compensatiebrief door de bank, als na het tot stand komen van het compensatieaanbod. Omdat de EDB op verschillende momenten in het proces beoordelingswerkzaamheden uitvoert, is het niet mogelijk om eenduidig vast te stellen tot welke aanpassingen in de uiteindelijke compensatieberekening de werkzaamheden van de EDB hebben geleid. De betrokkenheid van de EDB bij het hele proces ziet erop dat fouten worden voorkomen, waardoor de uiteindelijke berekening slechts beperkt gecorrigeerd hoeft te worden. Bij de laatste twee overgebleven banken is daar in minder dan 5% van de gevallen sprake van. Aanbiedingen waarvoor geldt dat de gedupeerde meer ontvangt dan waar deze volgens de EDB recht op heeft, worden hierbij niet meegerekend omdat de gedupeerde het verschil niet hoeft terug te betalen. De EDB schrijft niet voor wat het juiste compensatieaanbod moet zijn, de banken dienen zelf een nieuwe berekening te maken die opnieuw wordt beoordeeld. Deze herberekening moet in veel gevallen nog plaats vinden. Concrete cijfers over het verschil tussen het initiële aanbod en het aanbod na beoordeling door de EDB zijn daarom (nog) niet beschikbaar. Zowel de EDB als de AFM herkennen niet het bericht dat er soms voor enkele tonnen wordt gecorrigeerd.