Lijst van vragen inzake de beleidsreactie bij het verslag over de Staat van het Onderwijs 2017-2018 (Kamerstuk 35000-VIII-176)
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019
Lijst van vragen
Nummer: 2019D17275, datum: 2019-04-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2019D17275).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M. Alberts, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2019Z07238:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-04-11 13:40: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-04-23 14:00: Staat van het Onderwijs (Onderwijsverslag) met beleidsreactie (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-04-25 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-06-17 10:30: Staat van het Onderwijs (Notaoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-06-20 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-06-20 14:35: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2019D17275 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over hun brief van 10 april inzake de beleidsreactie bij het verslag over de Staat van het Onderwijs 2017–2018 (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 176).
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie,
Alberts
1 | Hoeveel scholen maken gebruik van de uitzonderingsgrond voor de laatste school van een richting in een bepaald gebied? Welke richting hebben deze scholen? |
2 | Welke maatregelen worden er genomen tegen de wo-masteropleidingen1 die geen schakelprogramma aanbieden terwijl ze hier wettelijk toe verplicht zijn? |
3 | Welke technische mbo-opleidingen2 hebben een loopbaanperspectief en salaris vergelijkbaar met sommige academische opleidingen en welke academische opleidingen worden hiermee bedoeld? Welke cijfers staven dit? |
4 | Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal studenten in het hbo3 en het wo van de afgelopen vijf jaar? |
5 | Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal internationale studenten in het hbo en wo van de afgelopen vijf jaar? |
6 | Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal internationale studenten uit de EU/EER4 en internationale studenten van buiten de EU/EER van de afgelopen vijf jaar? |
7 | In welke mate speelt het lerarentekort een rol in het mbo? |
8 | Kunt u cijfers geven van het aantal mbo-, hbo- en wo-studenten die buiten de onderwijsinstelling bijles- dan wel schaduwonderwijs zoeken en/of regelen? |
9 | Wanneer heeft uw ministerie de Staat van het Onderwijs dit jaar ontvangen en wanneer was dat de afgelopen vijf jaar? |
10 | Wat zijn de geprognosticeerde effecten van de voorgestelde beleidsmaatregel om het collegegeld voor niet-EER-studenten niet langer te maximeren, gegeven dat de Staat van het Onderwijs spreekt van een toegenomen instroom van deze studenten? |
11 | Zijn er demografische verschillen tussen groepen studenten die vaker switchen, en zij die vaker dezelfde studie blijven volgen, gegeven dat de switch tussen studies vooral na het eerste jaar is gedaald? |
12 | Hoe verklaart u de ontwikkeling dat het percentage studenten dat na het behalen van een wo-bachelorsdiploma doorstroomt naar een wo-master, afneemt? |
13 | Wat zijn de juridische mogelijkheden voor de Inspectie van het Onderwijs (verder: inspectie) om te handhaven op door derden georganiseerd onderwijs, zoals gastlessen, excursies en techniekfestivals (zoals Generation Discover)? |
14 | Klopt het dat het Convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring» momenteel verlopen is en ook niet automatisch is verlengd? |
15 | Wat is de inzet van de inspectie om een vervolg te geven aan het Convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring»? |
16 | Wat zijn de obstakels voor de inspectie om te handhaven op door derden georganiseerd onderwijs, zoals gastlessen, excursies en techniekfestivals (zoals Generation Discover)? |
17 | Waarop baseert u de tevredenheid over het feit dat «kansenongelijkheid niet langer lijkt op te lopen»? Is teleurstelling dat er geen vermindering optreedt hier niet meer op zijn plaats? |
18 | Op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert u uw uitspraak dat een belangrijke factor voor het succes van het onderwijs de vrijheid in ons stelsel is (gelet op het feit dat de inspectie het heeft over «iets minder vrijheid en vrijblijvendheid»)? |
19 | Op welke onderzoeksresultaten baseert u de aanname dat «de lopende curriculumherziening noodzakelijk is om de gewenste kwaliteitsslag in het funderend onderwijs te maken»? |
20 | Welke initiatieven zijn er om het burgerschapsonderwijs te versterken? |
21 | Op welke wijze komen belangrijke aandachtspunten zoals de werkdruk en de verdere verbetering van de toegankelijkheid tot uiting in beleid? |
22 | Wat zijn de redenen om er niet voor te kiezen terug te gaan naar één eindtoets in het basisonderwijs, gezien de constatering van de inspectie dat de huidige toetsen niet goed vergelijkbaar zijn? |
23 | Overweegt u nog andere, nieuwe maatregelen om het lerarentekort op te lossen naast de zes genoemde reeds lopende maatregelen en de regionale subsidieregeling en de doeluitkering voor de G45? |
24 | Is de omarming van het Onderwijsraadadvies «Ruim baan voor de leraar» niet een extra bedreiging voor de onderwijskwaliteit, in het licht van het standpunt van de inspectie dat er een relatie is tussen onbevoegdheid van leraren en slechtere prestaties van leerlingen? |
25 | Welke instrumenten staan u ter beschikking om de leerlingensegregatie aan te pakken? |
26 | Welke instrumenten staan u ter beschikking om de lerarensegregatie aan te pakken? |
27 | Op welke onderzoeksresultaten baseert u de stelling «differentiatie, maatwerk en innovatie zijn noodzakelijk om leerlingen en studenten op de toekomst voor te bereiden»? |
28 | Kunt u een overzicht geven van de resultaten van de inzet van «vliegende brigades» in het po6 en het project «Leren verbeteren» in het vo?7 |
29 | Kunt u een overzicht geven van de resultaten van het inzetten van «collegiale visitatie» op scholen? |
30 | Kunt u aangeven of de inspectie bij ernstige casuïstiek het afgelopen jaar al eens direct heeft ingegrepen, betreffende ernstig en langdurig falen van een bestuur of acute problemen bij scholen, opleidingen en instellingen. Zo ja, wat was daarvan het resultaat? |
31 | Waarom wordt aan de inspectie de bevoegdheid toegekend om bij ernstig falen direct in te grijpen? Is dit niet bij uitstek een verantwoordelijkheid waar u als Minister zelf aan zet bent? |
32 | Welke mogelijkheden ziet u om bij het verbeteren van de kwaliteitscultuur niet alleen de sectorraden te betrekken maar uitdrukkelijk ook de besturenorganisaties? |
33 | Hoe wordt het voornemen tot uitbreiding van de handelingsruimte van de inspectie om bekostigingssancties op te leggen uitgewerkt? Beoogt het kabinet een wetswijziging? |
34 | In hoeverre houdt u ermee rekening dat de vernieuwende concepten vooral differentiatie toepassen, terwijl onderzoek uitwijst dat dit segregatie in de hand werkt (zoals de onderzoeken/publicaties van professor Denessen, Universiteit Leiden, aantonen)? |
35 | Welke instrumenten staan u ter beschikking om in te spelen op de relatie tussen lerarensegregatie en het lerarentekort, zoals de inspectie die legt? |
36 | Hoe houdt de inspectie toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in de gesloten jeugdzorg en JJI's?8 |
37 | Hoeveel procent van de havisten en vwo'ers kiest voor een tussenjaar na het afstuderen op jaarbasis sinds 2012? |
38 | In hoeverre steunt u de oproep van de inspectie dat de overheid regie moet nemen om een raamwerk van eisen en ambities vast te stellen? Waarom is meer nodig dan op basis van de referentieniveaus gebeurt? |
39 | Hoe waarborgt u dat de lopende curriculumherziening inderdaad, zoals beoogd, de overladenheid van het programma terugdringt, zodat er meer vrije ruimte ontstaat voor scholen? |
40 | In hoeverre is de ontwikkeling op het terrein van burgerschapsonderwijs en persoonsvorming meetbaar te maken en te volgen? Hoe voorkomen we het risico van verschraling van het onderwijs? |
41 | Op welke punten heeft het Onderwijsverslag tot een aanpassing van de aanpak van het lerarentekort geleid en hoe kunnen de inzichten in dit verslag worden benut om scholen beter te ondersteunen? |
42 | Wat doet het kabinet om werkgevers zover te krijgen dat ze kwetsbare leerlingen en studenten een stage-/werkplek bieden en dat er meer openheid komt voor deze kwetsbare groep? Hoe staat het met de opgave van het quotum voor de doelgroep arbeidsbeperkten? |
43 | Worden andere manieren verkend om scholen met elkaar te vergelijken dan door middel van de eindtoets, gelet op het feit dat de eindtoets hiervoor niet ontwikkeld is? |
44 | Wat is de reden dat slechts 20% van de scholen de referentieniveaus voor luisteren, spreken en gesprekken als basis voor de gestelde doelen rondom mondelinge taalvaardigheden noemt? |
45 | Wat is de reden dat 40% van de scholen geen doelen heeft gesteld op het gebied van mondelinge taalvaardigheid? Is hier een verschil te zien tussen scholen met veel leerlingen die thuis een andere taal spreken en scholen die niet veel van deze leerlingen hebben? |
46 | Wat is de reden dat de betrokkenheid van het schoolbestuur doorgaans gering is bij de mondelinge taalvaardigheid? Is hier een verschil te zien tussen scholen met veel leerlingen die thuis een andere taal spreken of weinig leerlingen die thuis een andere taal spreken? |
47 | Wat is de reden dat het percentage leerlingen dat het streefniveau 2F beheerst, onder de ambitie van de commissie Meijering van 65% ligt voor alle drie de subdomeinen? Kunt u aangeven hoe lang het duurt voor deze ambitie van 65% wel wordt gehaald? Wat is daarvoor nodig? |
48 | Kunt u aangeven waardoor het komt dat de luistervaardigheid van leerlingen in groep acht in 2017 enigszins is afgenomen ten opzichte van leerlingen in groep acht in 2007 en de spreekvaardigheid min of meer stabiel is gebleven? |
49 | In hoeveel gevallen betreffende verzuim is de maatregel schorsen of stopzetten van de kinderbijslag genomen? In hoeveel van die gevallen is het kind weer teruggekeerd naar school? |
50 | Welke ontwikkeling kent het schaduwonderwijs ten opzichte van het Onderwijsverslag 2014/2015 toen de inspectie een toename signaleerde van onderwijsactiviteiten die buiten school werden georganiseerd, waarbij het vaak ging om huiswerklessen en extra begeleiding die ouders en leerlingen zelf organiseerden en financierden? Kan de inspectie ook ontwikkelingen in het schaduwonderwijs melden die zich aftekenen sinds het verschijnen van het rapport «Licht op schaduwonderwijs» van Oberon in 2017? Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de kansen(on)gelijkheid van jongeren? |
51 | Hoeveel studenten worden op dit moment begeleid na het behalen van hun diploma op niveau 1 of 2, als gevolg van de motie Kwint/Özdil?9 |
52 | Wanneer kunnen we de eerste resultaten verwachten van de pilot naar aanleiding van de motie Kwint/Özdil? |
53 | In hoeverre ziet u de kwaliteit van de basiseducatie aan volwassenen die te kampen hebben met laaggeletterdheid als een grondwettelijk voorwerp van de aanhoudende zorg der regering? Waarom komt deze niet aan bod in dit jaarlijkse verslag van de Staat van het Onderwijs aan de Staten-Generaal? |
54 | Is er onderzoek gedaan naar het effect van zomerscholen? Zo ja, wat zijn daarvan de conclusies? |
55 | Op wat voor manier spelen de pabo’s10 en de lerarenopleidingen in op de variëteit en vernieuwing binnen het onderwijs? |
56 | Hoe wordt gemeten dat kinderen gelijke talenten hebben? |
57 | Hoe wordt gemeten dat kinderen gelijke kansen hebben? |
58 | Kunt u de uitspraak onderbouwen dat kinderen met gelijke talenten minder gelijke kansen hebben dan tien jaar geleden? |
59 | Is de door de inspecteur-generaal gebezigde term «haarscheuren» in uw ogen niet veel te licht voor de geschetste verergerde problematiek van slechtere prestaties, meer laaggeletterdheid, «voorzichtig stabiliserende» kansenongelijkheid, meer (sociaaleconomische) segregatie en de met dit alles samenhangende risico’s voor de onderwijskwaliteit van de toekomst? |
60 | Is de constatering dat (zelf-)evaluatie van specifieke pedagogisch-didactische concepten op scholen amper tot niet voorkomt voor u reden om meer terughoudend te zijn bij het kijken naar en faciliteren van scholen die met dit soort initiatieven komen in de toekomst en vormt dit geen aanleiding voor u om in bredere zin strenger te kijken naar het nut en de opbrengsten voor de samenleving van de hierdoor ontstane concurrentiestrijd tussen scholen, ook in het licht van het feit dat het mogelijk alleen maar goed is voor de concurrentiepositie van een school? |
61 | Hoe zorgen we ervoor dat het uitwisselen van kennis en ervaring plaatsvindt? |
62 | Wat bedoelt de inspectie met «daarnaast profiteert niet iedereen mee van de gunstige arbeidsmarktperspectieven»? Gaat dit over überhaupt het vinden van een baan? Kan dit in relatie tot het praktijkonderwijs specifiek uitgelegd worden, aangezien deze studenten begeleid worden naar werk? |
63 | Wat omvat de kerntaak «socialisatie» meer dan burgerschap? Wat bent u voornemens om te doen om, naast burgerschap, meer zicht te krijgen op de kerntaak «socialisatie»? Graag een uitsplitsing naar sector. |
64 | Wat zijn bewezen effectieve aanpakken dan wel middelen in het licht van gelijke kansen? |
65 | Is er een verklaring voor de daling van het aantal hoogpresteerders? |
66 | Wat is de reden dat 15% van de jongeren richting een uitkering gaat? Gaat dit alleen over ziekte? Kan er geconcludeerd worden dat deze 15% geen vervolgopleiding (mbo, hbo of wo) afgerond heeft? |
67 | Is in figuur 1.1b de deeltijdfactor meegenomen in de gemiddelde jaarsalarissen? Zou u eenzelfde grafiek kunnen maken waarin dit wel/niet is meegenomen? |
68 | Kunt u een lijst maken met het gemiddelde bruto maandsalaris en het aantal gediplomeerden van alle opleidingstypen met een matig of slecht arbeidsmarktperspectief? |
69 | Welke mbo- en hbo-opleidingen in figuur 1.1b hebben een percentage zonder werk hoger dan 20% en om hoeveel gediplomeerden gaat het per opleiding? |
70 | Wat is de reden dat alleen gediplomeerden van de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo11 vaker een uitkering hebben (13% in plaats van 4%) dan elf jaar geleden? |
71 | Is er inzicht in de redenen waarom gediplomeerden met een niet-westerse migratieachtergrond minder vaak een baan hebben dan gediplomeerden zonder migratieachtergrond? |
72 | In hoeverre is het burgerschapsonderwijs in het po en in het vo gericht op burgerschapskennis, waar een toenemende trend zichtbaar is onder leerlingen in het vo, maar in mindere mate onder leerlingen in groep acht of het eerste jaar van het vo? |
73 | In hoeverre is het burgerschapsonderwijs gericht op burgerschapsvaardigheden en -houdingen, waar geen trend in zichtbaar is volgens het rapport onder vo-leerlingen maar wel onder leerlingen in groep acht? |
74 | Lijkt er een verband te zijn tussen de opwaartse trend in de schooladviezen aan het einde van de basisschool in eerdere jaren en het huidige wisselende vervolgsucces van havisten? Zo ja, welk? |
75 | Lijkt er een verband te zijn tussen de opwaartse trend van mbo(-4)-studenten dat een diploma behaalde en het feit dat 27% van de havisten doorstroomt naar het mbo? Zo ja, welk? Zo nee, hoe verhouden de slaag- en diplomakansen van mbo-studenten die van de havo afkomen zich tot de slaag- en diplomakansen van de overige mbo-studenten? |
76 | Is er een reden aan te geven waarom de kennis over de manier waarop de samenleving «in elkaar zit» en hoe de democratie «werkt», achterblijft in het Nederlandse onderwijs in vergelijking met landen om ons heen? |
77 | Is er een reden aan te geven waarom in alle onderwijssoorten tussen 2009 en 2015 de burgerschapskennis enigszins is toegenomen, behalve in het vmbo? |
78 | Hoe verhouden de cijfers die studenten op de middelbare school haalden zich tot hun slaag- en diplomakansen op de gekozen vervolgopleiding? Is er verschil merkbaar tussen de verschillende schooltypen en binnen de schooltypen tussen de verschillende profielen? |
79 | Is er een reden aan te geven waarom, vergeleken met negen jaar geleden, de verschillen tussen het schooladvies en de eindtoets tweemaal zo groot zijn geworden? |
80 | Heeft de inspectie een verklaring voor de enorme toename (van 13 naar 48%) van laagpresteerders op wiskunde onder leerlingen uit de minst bevoorrechte milieus (20% laagste sociaaleconomische status)? |
81 | Wat is de verklaring dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond 20 procentpunten minder kans hebben om in vijf jaar een hbo-bachelordiploma te halen? |
82 | Wat is de actuele stand van zaken van het percentage laaggeletterden onder veertienjarigen in Nederland? Wat zegt de huidige stand van zaken over de effectiviteit van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen?12 Hoe verklaart u deze mate van effectiviteit? |
83 | Heeft de inspectie een verklaring voor de toename van het aantal laaggeletterden onder veertien jaar? |
84 | Wat is de reden dat het percentage laaggeletterden onder veertienjarigen in Nederland tussen 2003 en 2012 is toegenomen, van 11,5 naar 17,9%? |
85 | Kán de inspectie de prestaties op de gebieden taal en rekenen aan het eind van de basisschool niet vergelijken of wil de inspectie dat niet? Anders gezegd: zijn de verschillen tussen de eindtoetsen zo groot dat vergelijking onmogelijk is of kost het teveel (werk) om die vergelijkbaarheid te bepalen? |
86 | Welke ijkpunten zijn naar de mening van de inspectie cruciaal voor kansen en kansengelijkheid? Waarom? |
87 | Geven de cijfers van 2012 een adequaat beeld van de actuele stand van zaken rondom laaggeletterdheid? De inspectie concludeert namelijk dat het percentage laaggeletterden onder veertienjarigen is toegenomen van 11,5% (2003) naar 17,9% (2012), en in de afgelopen tien jaar is extra inzet gepleegd op rekenen en taal. |
88 | Kunt u bevestigen dat scholen in het bijzonder onderwijs die segregatie versterken meestal conceptscholen in de richting «algemeen bijzonder» zijn, en dat er geen signaal is dat de (levensbeschouwelijke) richtingen in het bijzonder onderwijs de segregatie versterken? |
89 | Klopt het dat de groei in aantal en soort vernieuwende conceptscholen niet heeft geleid tot een groei van de kwaliteit van onderwijs? |
90 | Welke invloed heeft de toename in verschillende soorten conceptscholen («hokjesscholen») gehad op de leerlingensegregatie tussen scholen? |
91 | Hoeveel scholen die experimenteren met maatwerk en extra aanbod voldoen niet aan een goede en systematische evaluatie? |
92 | Is er een verband tussen het hoge innovatiegehalte van het Nederlandse onderwijs en de afnemende taal- en rekenprestaties? Ofwel: gaat de aandacht voor innoveren ten koste van de aandacht voor de kernvakken? |
93 | Hoe verklaart u de groei van het aantal concepten en profielen van scholen in de laatste twee decennia? |
94 | Kunnen op basis van de ruime definiëring van profielen en onderwijsconcepten die de inspectie hanteert en de door de inspectie aangegeven beperkingen in de dataverzameling, de stellig verwoorde conclusies getrokken worden? |
95 | Vindt er een evaluatie plaats als een vorm van bijzonder onderwijs of bijzondere aanpak verdwijnt of een doorstart maakt onder een andere naam? Zo ja, wie voert deze evaluatie uit en waar zijn de rapporten terug te vinden? Zo nee, waarom niet? |
96 | Hoe komt het dat profiel- en conceptscholen zich vooral bevinden in de meer stedelijke gebieden? |
97 | Wat is de omvang van het aantal bij- en omscholers aan lerarenopleidingen die eerder een ho-diploma behaalden? |
98 | Waarom is het aandeel vmbo-leerlingen dat gebruik maakt van een maatwerkdiploma zo laag, ondanks dat in het vmbo (kader- en basisberoepsgericht) de mogelijkheid tot maatwerk is toegenomen? |
99 | Kunt u een overzicht geven van onderwijsvernieuwingen die de inspectie onderzocht heeft en daarbij vermelden welke aantoonbaar goed werken en welke minder of niet? |
100 | Kunt u een overzicht geven van welke onderwijsvernieuwingen en -concepten de inspectie beschouwt als bewezen niet-effectief? |
101 | Zijn de vo-scholen die in de afgelopen jaren het oordeel (zeer) zwak van de inspectie kregen en nu een conceptschool zijn geworden, beter gaan presteren? Zo ja, wat heeft bijgedragen aan betere prestaties? Zo nee, is er nadat deze scholen een concept zijn gaan aanbieden, een verandering waarneembaar in de aanmeldingen van leerlingen? |
102 | Kunt u in kaart brengen wat de geografische spreiding is van aanvragen voor een profiel- of conceptschool die uiteindelijk niet tot stand is gekomen en wat de reden hiervoor was? |
103 | Kunt u een overzicht geven per soort profiel- of conceptschool in het po hoe vaak een school de «eigen doelen» niet goed in beeld heeft en deze evalueert, afgezet tegen het aantal scholen van die specifieke soort profiel- of conceptschool? |
104 | Kunt u een overzicht geven per soort profiel- of conceptschool in het vo hoe vaak een school de «eigen doelen» niet goed in beeld heeft en deze evalueert, afgezet tegen het aantal scholen van die specifieke soort profiel- of conceptschool? |
105 | De inspectie geeft aan dat de inspecteurs regelmatig vernieuwingen zien die niet kansrijk zijn. In een enkel geval gaat het daarbij zelfs om bewezen ineffectieve innovaties. Op welke bewezen ineffectieve innovaties in po en vo doelt de inspectie en op welke vernieuwingen die niet kansrijk zijn? |
106 | Doen we wel recht aan de vernieuwingen en innovaties door de effectiviteit hiervan af te meten aan smalle kwaliteitsstandaarden (uit het technisch rapport «Variëteit en vernieuwing» blijkt namelijk dat de inspectie de concepten en profielen langs de lat van de «smalle» indicatoren legt: oordeel onvoldoende/zeer zwak, de centrale examenresultaten op kernvakken en nominale studieduur in relatie tot Cito-eindtoetsscore, terwijl veel profielen en concepten juist appelleren aan andere – bredere – doelen van het onderwijs)? |
107 | Hoe werken de verschillende initiatieven om het onderwijs meer «evidence-based» of «evidence-informed» te maken met elkaar samen? |
108 | Zijn er scholen die wel grondige evaluaties maken van eigen doelen? Kunt u zeggen welke dit zijn? |
109 | Wat bedoelt de inspectie met de zin «Als inspectie willen we brede kwaliteit belonen» en waaruit bestaat zo’n beloning? |
110 | De inspectie heeft – via een internetanalyse van onder andere websites van scholen – conclusies getrokken over monitoring en kwaliteitszorg van scholen, zoals dat de kwaliteit van de onderzoeken te wensen overlaat. Voor de kwaliteitsbeoordeling op eigen doelen13 wordt veelvuldig gebruik gemaakt van behoorlijk gedateerde of enkel en alleen internationale bronnen. Beide zijn lastig te relateren aan de actuele situatie op Nederlandse scholen. Is het, op basis van deze door de inspectie gehanteerde methode, verantwoord om dergelijke conclusies te trekken? |
111 | Hoe stelt de inspectie vast of een school al te maken heeft met het lerarentekort? |
112 | Zijn de scholen die al te maken hebben met het lerarentekort de enige scholen die nauwelijks in kwaliteitsverbetering investeren? |
113 | Hoe verhoudt de huidige investering in kwaliteitsverbetering op de scholen die al te maken hebben met het lerarentekort zich tot de investering in kwaliteitsverbetering die deze scholen in eerdere jaren deden voordat zij leden onder een lerarentekort, bijvoorbeeld vijf, tien, vijftien en twintig jaar geleden? |
114 | Hoeveel procent van de schoolbesturen investeert in kwaliteitsverbetering als de basiskwaliteit eenmaal bereikt is? |
115 | Welke factoren spelen een rol voor leraren om voor een bepaalde school te kiezen en hoe kunnen schoolbesturen hierop inspelen, bijvoorbeeld door aanpassingen in het opleidingsbeleid of de aangeboden contractvorm? |
116 | Hoeveel uur werken leraren in het po gemiddeld en hoe verhoudt dit zich tot één, vijf, tien en vijftien jaar geleden? |
117 | Is er een indicatie dat financiële stimulansen om in de Randstad leraren van buiten de Randstad te trekken (enig) effect hebben gehad? |
118 | Is de letterlijke constatering van de inspectie dat het lerarentekort oploopt en een bedreiging vormt voor de onderwijskwaliteit voor u reden om veel sterker dan nu het geval is in te gaan zetten op de oplossing van het lerarentekort en met nieuwe maatregelen te komen, zoals bijvoorbeeld kleinere klassen, lagere werkdruk voor leraren door minder lessen en een veel betere beloning? |
119 | Is er een verband tussen voorkeuren van leraren voor scholen en de lerarentekorten op scholen met veel migrantenleerlingen? |
120 | Is bekend hoe vaak klassen worden verdeeld omdat er geen leraar beschikbaar is? |
121 | Is bekend hoeveel van de 360 aanvragen die er in 2014 waren voor zij-instroomtrajecten zijn gehonoreerd en hoeveel van de gestarte trajecten met succes zijn afgerond? Hoeveel mensen die het traject hebben afgerond staan daadwerkelijk voor de klas? |
122 | Hoe verklaart u de ogenschijnlijke tegenstelling tussen paragraaf 1.3.1 (daar heet lerarentekort risico voor het onderwijs), daaronder het kopje «lerarentekort bedreiging voor kwaliteit van onderwijs» en in diezelfde alinea de uitspraak van de inspectie dat de toezichtgegevens geen duidelijk beeld schetsen over de relatie tussen het lerarentekort en de onderwijskwaliteit? |
123 | Is er een reden aan te geven waarom de instroom op tweedegraads lerarenopleidingen sinds 2014 afneemt en ten opzichte van 2017/18 verder daalde met 5%? |
124 | Hoe zijn de 900 aanvragen voor zij-instroomtrajecten verdeeld over de sectoren? Hoeveel aanvragen zijn hiervan goedgekeurd? |
125 | Is er een reden aan te geven waarom in het vo het verschil in lerarentekort tussen de Randstad en overige gebieden kleiner is dan in het primair onderwijs? |
126 | Wat is de oorzaak van het feit dat het percentage leraren met een niet-westerse migratieachtergrond landelijk laag (slechts 3,7%) is? |
127 | Heeft de inspectie een verklaring voor de constatering dat leerlingen hogere examencijfers halen bij leerkrachten die meer verdienen? |
128 | Halen de scholen in het po en het vo de afspraken die zijn gemaakt over de functiemix? Is hierbij een relatie te zien met het gegeven dat scholen die hun leraren 10% meer betalen dan het gemiddelde ook betere examenresultaten laten zien? |
129 | Hoe verhoudt het onderzoek waaruit blijkt dat vooral ervaring van leraren bepalend is voor de leerprestaties van leerlingen, zich tot het onderzoek waaruit blijkt dat leerlingen hogere examencijfers halen bij leerkrachten die meer verdienen? Is bij het tweede genoemde onderzoek de betere beloning puur afhankelijk van de ervaring van de betreffende leraar of was er ook sprake van prestatiegerichte beloningen of het aantal uren voor de klas? |
130 | Kunt u het ziekteverzuim per onderwijssector per regio in kaart brengen? |
131 | Hoe verhoudt het verloop van beginnende leraren zich tot het verloop van beginnende leraren één, vijf, tien en vijftien jaar geleden? |
132 | Is de letterlijke constatering van de inspectie dat onbevoegde leraren slecht zijn voor de schoolprestaties, een negatief effect hebben op de examencijfers en dat de verdeling van die onbevoegde leraren ook nog eens nadelig is voor de kansengelijkheid, voor u reden om initiatieven en adviezen die een lossere omgang met bevoegdheden bepleiten met zeer grote terughoudendheid te benaderen? |
133 | Waarom kan de inspectie geen uitspraken doen over het effect van verhogen van salarissen op prestaties? |
134 | Kunt u verklaren waarom er minder verloop is onder leraren op scholen met meer leerlingen met hoger opgeleide ouders, terwijl de ervaren werkdruk niet verschilt? |
135 | Hoe kan de werkdruk in het po gelijk zijn bij scholen met hoger en lager opgeleide ouders, terwijl er toch meer burn-outklachten zijn? |
136 | Worden de ervaringen van de samenwerkingsverbanden die aantoonbaar goed functioneren gedeeld met andere samenwerkingsverbanden? |
137 | Delen samenwerkingsverbanden op regelmatige basis ervaringen met elkaar, zowel als het gaat om best practices als bij problemen waar ze tegenaan lopen? |
138 | Aan wie is het om zicht te krijgen op de grote groep thuiszittende en voortijdig uitgevallen leerlingen? |
139 | Hoe ziet de begeleiding vanuit de school voor vso-studenten14 met de leerroute «arbeidsmarkt» eruit, nadat de opleiding is afgerond? |
140 | Wat vindt u ervan dat vso-ers zonder indicatie geweigerd worden bij sommige entreeopleidingen? |
141 | Hoe handelt de inspectie als zij constateert dat een drempelloze entreeopleiding leerlingen weigert die zich aanmelden zonder positief advies van hun vso-school? |
142 | Is er meer bekend over waarom ouders bedenkingen hebben tegen de richting van alle scholen binnen een redelijke afstand van het woonadres? |
143 | Welke maatregelen worden er genomen om «groenpluk» te voorkomen? |
144 | Wie is ervoor verantwoordelijk om zicht te houden op voortijdig schoolverlaters? Hoe wordt er aan deze verantwoordelijkheid vorm gegeven? |
145 | Wat is de reden dat van de drie soorten vrijstellingen van de plicht om ingeschreven te staan op een school, alleen de tweede categorie – vrijstelling op basis van richtingenbedenking – is toegenomen (van 813 leerlingen in 2016/2017 naar 931 leerlingen in 2017/2018)? Kunt u daarbij ook aangeven om welke richtingen het dan gaat? |
146 | Heeft de inspectie suggesties hoe scholen hun ondersteuningsplannen kunnen verhelderen? |
147 | Kunt u aangeven waarom vergeleken met de situatie van vóór de invoering van passend onderwijs, de verschillen tussen regio’s in het aantal verwijzingen naar het so15 groter zijn geworden? Kunt u tevens aangeven waarom de verschillen tussen samenwerkingsverbanden in het verwijzen naar het so groter zijn in het vo dan in het po? |
148 | Kunt u aangeven hoe groot het percentage scholen is waarbij de inspectie constateert dat de beschrijving in het ondersteuningsplan niet altijd helder is waardoor het vaak niet duidelijk is welke basis- en extra ondersteuning binnen het regulier onderwijs wordt geboden? |
149 | Kunt u aangeven hoe groot het percentage scholen is waarbij dat wat op papier staat, niet altijd overeenkomt met de ondersteuning in de praktijk? Hoeveel scholen schrijven niet op wat zij wél bieden aan ondersteuning en hoeveel scholen kunnen soms niet bieden wat zij opschreven in het ondersteuningsplan? |
150 | Is er volgens de inspectie een verband tussen afname van het sbo16 en deelname aan het so en andersom? |
151 | Zijn er samenwerkingsverbanden die bewust óf het so kleiner maken en het sbo laten toenemen of andersom? |
152 | Kunt u aangeven wat de verschillen zijn tussen de deelname aan het sbo en het so en waardoor dat komt? |
153 | Hoeveel procent van de samenwerkingsverbanden heeft geen monitor- en evaluatiesysteem ingericht? |
154 | Wordt uit de schoolondersteuningsprofielen van scholen voldoende duidelijk wat er onder basisondersteuning valt en wat onder extra ondersteuning? |
155 | Hoe kan het lerend vermogen van het onderwijs worden vergroot en wat is de rol van de inspectie hierbij? |
156 | Wat is het uitvalpercentage van leerlingen in de entreeopleidingen met en zonder positief doorstroomadvies van hun (vo-)school? |
157 | Zijn er aanvullende onderzoeksgegevens beschikbaar over segregatie van leerlingen en de cumulatie van problemen op scholen? |
158 | Welk verband bestaat er tussen de leerlingensegregatie en lerarensegregatie? Wat is het effect van lerarensegregatie op kwalitatief goed onderwijs? |
159 | Hoeveel procent van de schoolbesturen formuleert toetsbare doelen en evalueert regelmatig? Hoe vaak heeft dit bij deze schoolbesturen geleid tot versterking van de onderwijskwaliteit? |
160 | Wordt door scholen voldoende onderkend dat de meest kwetsbare leerlingen de leerlingen zonder migratieachtergrond zijn van wie de ouders maximaal een opleiding op mbo 2-niveau hebben? In hoeverre bieden scholen voldoende ondersteuning aan deze kwetsbare groep leerlingen? |
161 | Hoe verhoudt de onderwijskwaliteit op scholen die al te maken hebben met het lerarentekort zich tot de onderwijskwaliteit op scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie waar het lerarentekort geen grote rol speelt? |
162 | Wat is de oorzaak van het feit dat leerlingen vooral in de onderbouw vertraging oplopen? |
163 | Wat zijn effectieve maatregelen geweest die hebben gezorgd voor minder zittenblijvers? |
164 | Kunt u aangeven waarom de doorgaande ontwikkeling beter bij eerste- en tweede-generatieleerlingen met een niet-westerse achtergrond lijkt te worden gerealiseerd dan bij leerlingen met een andere achtergrond gezien het feit dat zittenblijven meer daalt bij de eerste groep dan bij de tweede groep? Is er een andere reden waarom bij de leerlingen met een andere achtergrond het aandeel zittenblijvers minder is gedaald? |
165 | Kunt u aangeven wat de referentieniveaus zeggen over de ontwikkeling, specifiek voor rekenen en lezen, van een kind gedurende de basisschoolperiode vanaf groep één tot en met groep acht? |
166 | Kunt u aangeven hoe de inspectie monitort wat de toegevoegde waarde ofwel de bijdrage aan de ontwikkeling van een kind van groep één tot groep acht van een basisschool is? |
167 | Welke (wettelijke) belemmeringen zijn er om een specifieke eindtoets verplicht te stellen op basisscholen? Waarom gelden deze belemmeringen niet voor het centraal examen in het voortgezet onderwijs? |
168 | Zijn er andere landen waar er in het primair onderwijs een specifieke centrale toets wordt afgenomen? |
169 | Zijn er naast het verplichten van een specifieke eindtoets of het vergroten van het aantal ankeropgaven nog andere mogelijkheden om adequate data te verzamelen waarmee zicht kan worden gehouden op het onderwijsniveau van basisscholen? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven? |
170 | Zijn er verschillen merkbaar in de leerlingenresultaten betreffende het fundamenteel niveau mondelinge taal op scholen die tweetalig onderwijs geven en op scholen waar alleen in het Nederlands lesgegeven wordt? Kunt u hier een overzicht van geven, uitgesplitst naar luistervaardigheid, spreken en gesprekken? |
171 | Zijn er verschillen merkbaar in de leerlingenresultaten betreffende het streefniveau mondelinge taal op scholen die tweetalig onderwijs geven en op scholen waar alleen in het Nederlands lesgegeven wordt? Kunt u hier een overzicht van geven, uitgesplitst naar luistervaardigheid, spreken en gesprekken? |
172 | Is onderzocht of de verschillende eindtoetsen daadwerkelijk tot andere toetsadviezen leiden bij vergelijkbare leerlingen of is dit een hypothetische uitspraak? Indien dit is onderzocht, hoe groot zijn afwijkingen dan in omvang en hoeveelheid? |
173 | Is er een verband tussen de gekozen eindtoets op een school en het aantal leerlingen dat een lager (of juist hoger) initieel advies krijgen ten opzichte van de toetsuitslag? Kunt u hiervan een cijfermatig overzicht geven per toetssoort? |
174 | Is er een waarneembaar verschil in het aantal leerlingen dat een lager of juist een hoger initieel advies krijgt als de school is overgestapt naar een andere eindtoets in vergelijking met voorgaande jaren waarin de school gebruikmaakte van een andere eindtoets? |
175 | Welke factoren, naast de betrokkenheid van de schoolleider, zijn van invloed op de gemiddelde leerlingenresultaten op het gebied van luistervaardigheid, spreken en gesprekken? |
176 | Hoe verklaart u dat het percentage leerlingen met een dyslexieverklaring hoger is dan het prevalentiecijfer? |
177 | Welke maatregelen worden er genomen tegen scholen die tekortschieten in de begeleiding van leerlingen met lees- en spellingsproblemen? |
178 | Welk(e) type(n) scholen hebben meer leerlingen met dyslexie en welke minder? Welke van deze scholen beschikken over een werkend protocol voor dyslexie? |
179 | Kun u een overzicht geven van het aantal leerlingen met een dyslexieverklaring van de afgelopen tien jaar? Indien dit recentelijk niet is gedaald, wat is hier de reden voor? |
180 | Wat wordt bedoeld met de opmerking dat een meer gevarieerde inrichting van het protocol dyslexie gewenst is? |
181 | Is er een verband tussen de aandacht die scholen aan rekenlessen besteden en het aantal sterke rekenaars op een school? Zo ja, wat is het belangrijkst om het aantal sterke rekenaars te vergroten: het aantal uren dat een school aan rekenonderwijs besteedt, de gebruikte lesmethode, gespecialiseerde docenten of iets anders? |
182 | Is er een verband tussen de aandacht die scholen aan rekenlessen besteden en het aantal zwakke rekenaars op een school? Zo ja, wat is het belangrijkst om het aantal zwakke rekenaars te verminderen: het aantal uren dat een school aan rekenonderwijs besteedt, de gebruikte lesmethode, gespecialiseerde docenten of iets anders? |
183 | Hoe wordt het peilingsonderzoek naar de burgerschapscompetenties vormgegeven? |
184 | Wat is de reden dat leraren beperkt op de hoogte zijn van wat het streefniveau 1S of hoger is? Wordt dit op de lerarenopleiding behandeld? Zo niet, waarom niet? |
185 | Hoe kan de conclusie getrokken worden dat Nederlandse leerlingen veel minder kennis en vaardigheden op het gebied van burgerschap hebben dan leerlingen in het buitenland (blz. 13), als gelijktijdig wordt gesteld dat de meeste scholen weinig of geen inzicht hebben in de resultaten van hun burgerschapsonderwijs en dat ook op landelijk niveau het zicht ontbreekt op de burgerschapscompetenties van leerlingen? |
186 | Heeft u een verklaring voor het feit dat leerlingen in niet-stedelijke regio’s in vergelijking met leerlingen uit andere regio’s meer kans hebben op een lager initieel advies ten opzichte van de toetsuitslag? Leidt dit feit er ook toe dat er in niet-stedelijke regio’s vaker een heroverweging wordt aangevraagd? Zo nee, waarom niet? |
187 | In hoeverre zijn er verschillen waarneembaar in de mate waarin schooladviezen verschillen van de eindtoetsscores op scholen waar docententeams aandacht besteden aan bewustwording van de eigen aannames en collegiale uitwisseling en op scholen waar niet op deze manier aandacht besteed wordt aan het tegengaan van ongelijke kansen in schooladviezen? |
188 | Hoe verhoudt de neiging van basisschooldocenten om leerlingen van hoogopgeleide ouders een hoger schooladvies te geven en leerlingen van laagopgeleide ouders een lager schooladvies, zich tot de constatering dat leerlingen met hoogopgeleide ouders vaker opstromen en leerlingen met laagopgeleide ouders vaker afstromen in het voortgezet onderwijs? |
189 | Kunt u toelichten hoe het feit dat het aandeel onvoldoende scholen is afgenomen van 1,6% naar 1,2% zich verhoudt tot de verklaring dat met de aanpassingen van het kader waarmee de inspectie scholen onderzoekt, de lat hoger is gelegd? |
190 | Wat zijn de voordelen voor scholen als zij een waardering «goed» ontvangen? |
191 | Hoeveel leraren organiseren het onderwijs efficiënt? Hoeveel leraren creëren de voorwaarden voor een positief werkklimaat? Hoeveel leraren zorgen voor èn efficiënt onderwijs èn een positief werkklimaat? |
192 | Is onderzocht wat het motief van een school is om deel te nemen aan het traject voor een beoordeling goed of excellent? Zo ja, graag een overzicht. |
193 | Kunt u aangeven of excellente scholen geëvalueerd worden na aanmelding en toewijzing van het predicaat? |
194 | Kunt u aangeven of scholen met het predicaat «excellent; hun kennis delen en van elkaar leren? |
195 | Zijn er bewezen effectieve maatregelen die een school kan nemen om het aandeel leraren dat binnen vijf jaar na afstuderen het beroep verlaat, terug te dringen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? |
196 | Hoe verhouden, na de salarisverhoging voor leraren in het basisonderwijs, de salarissen van leraren en schoolleiders zich tot elkaar? |
197 | Hoe groot is het tekort aan schoolleiders en -directeuren en hoe verhoudt zich dat procentueel tot het lerarentekort? |
198 | Welke (fiscale) belemmeringen zijn er voor (gepensioneerde) docenten om (meer uur) te werken? |
199 | Welke belemmeringen zijn er voor hybride docenten? |
200 | In hoeverre is de situatie dat scholen met veel leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond harder worden getroffen door het lerarentekort, beïnvloedbaar met bonussen op de salarissen die het specifiek voor leraren die op deze scholen lesgeven aantrekkelijker maken om daar te (gaan of blijven) werken? Wat zeggen onderzoeken in het buitenland over deze mogelijkheid? |
201 | Zijn de burgerschapsdoelen in het buitenland duidelijker verwoord dan in de huidige Nederlandse wet- en regelgeving? |
202 | Hoe verklaart u dat het totaal aantal meldingen bij vertrouwensinspecteurs in het primair onderwijs zoveel hoger is dan in het voortgezet onderwijs? |
203 | Wat is de oorzaak dat zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs het aantal meldingen betreffende radicalisering zo laag is? |
204 | Hoeveel procent van de schoolleiders en schoolbesturen stuurt actief op kwaliteit door zichzelf continu te willen verbeteren en personele en/of financiële consequenties te verbinden aan kwaliteitsverbetering? Wat is het effect op de onderwijskwaliteit van deze scholen? |
205 | Hoeveel scholen maken gebruik van de kleinescholentoeslag? Kunt u hiervan een overzicht geven per richting van de school? |
206 | Is het mogelijk dat de door de gemeente bepaalde en hanteerde definitie van de doelgroep van voor- en vroegschoolse educatie smaller is dan de groep waarvoor de gemeente geld ontvangt van het Rijk op basis van de landelijke indicatoren? |
207 | Wat zijn de gevolgen van de omstandigheid dat niet alle doelgroeppeuters worden bereikt met voorschoolse educatie en het landelijk bereik blijft steken op 83% (40.659 doelgroeppeuters in 282 gemeenten waarvan volledige bereikgegevens beschikbaar waren) voor de toekomst die de doelgroeppeuters die níet worden bereikt, tegemoet gaan? |
208 | Wat is de reden dat een kwart van alle gemeenten minder plaatsen aanbood dan er doelgroeppeuters zijn? |
209 | Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de groei van het sbo? Zijn er qua leerlingkenmerken veranderingen in de leerlingpopulatie van het sbo waarneembaar sinds de invoering van passend onderwijs? |
210 | Is er zicht op de oorzaken van de toename van het aantal leerlingen in het sbo en de verdeling over de regio’s? |
211 | Betekent het feit dat de uitstroom van sbo naar basis- en kaderberoepsgericht onderwijs afneemt met als mogelijke verklaring een zwaarder wordende gedrags- en thuisproblematiek, dat er feitelijk sprake is van een toenemende selectie aan de poort van het vmbo? |
212 | Bestaat er een verband tussen de financiële status van samenwerkingsverbanden en de sbo- en so-deelnamepercentages? |
213 | Hoeveel leerlingen hebben een extra ondersteuningsbehoefte, maar ontvangen geen zorgmiddelen voor extra ondersteuning? |
214 | Worden de resultaten van leerlingen die van speciaal (basis-)onderwijs teruggaan naar het regulier onderwijs (stijgend aantal) gemonitord? Indien het antwoord ja is, hoe doen deze leerlingen het daar? |
215 | Heeft de inspectie zicht op welke aanpakken in passend onderwijs werken en welke niet of minder? Zo ja, graag een indicatie. |
216 | Heeft de inspectie zicht, op welke plek leerlingen met eenzelfde ondersteuningsbehoefte momenteel betere resultaten behalen: in het regulier onderwijs of in een vorm van speciaal onderwijs? |
217 | Wat is het verwachte tijdspad voor de curriculumherziening? |
218 | Kunt u, in verband met de constatering dat het lerarentekort de scholen met een complexe populatie het zwaarst treft, aangeven welke maatregelen er door scholen getroffen worden om kansenongelijkheid voor leerlingen van verschillende scholen te voorkomen? |
219 | Hoe verklaart u dat de ontwikkeling naar minder brede scholengemeenschappen onlangs is gestagneerd? Welke mogelijkheden bestaan er zoal om de ontwikkeling te beïnvloeden zodat de stagnatie wordt omgezet in een toename van het aantal brede scholengemeenschappen? |
220 | Welke definitie wordt gebruikt voor «vmbo-breed»? |
221 | Op hoeveel scholen worden er brede brugklassen aangeboden, zowel absoluut als procentueel? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen de schoolsoorten die samen in een klas zitten? |
222 | Is er een reden waarom leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond nog steeds vaker zakken voor hun eindexamen dan leerlingen zonder migratieachtergrond? |
223 | Kunt u aangeven hoe het aandeel gecombineerde en verlengde brugklassen zich heeft ontwikkeld de afgelopen tien jaar? |
224 | Hoeveel procent van de vo-scholen biedt een maatwerkdiploma aan? |
225 | Hoe verhoudt de gemiddelde score op de eindtoets van leerlingen zich tot hun kans om op- of af te stromen? |
226 | In hoeverre vindt er longitudinaal onderzoek plaats naar de mate waarin volwassenen kennelijk door hun basisschool ernstig werden ondergeadviseerd, gezien het opleidingsniveau dat zij uiteindelijk hebben weten te behalen? |
227 | Is er een relatie te zien in het aandeel zittenblijvers in het vo op scholen met en zonder zomerscholen? |
228 | Kan de Kamer het onderzoek naar de veertien vo-scholen in het kader van opstroom ontvangen? |
229 | Wat is de reden dat er grote regionale verschillen te zien zijn bij stapelen van vmbo naar havo waarbij in het algemeen in de vier grote steden meer wordt gestapeld dan in de provincies Drenthe en Overijssel? |
230 | Hoe doen de leerlingen die vanuit het praktijkonderwijs uitstromen naar het vervolgonderwijs (entreeopleiding/mbo 1) het daar (immers, het feit dat ze mogen instromen zegt niets over het succes)? |
231 | Kunt u toelichten wat er precies bedoeld wordt met de «beduidend lagere normen» die zouden gelden voor de havo? Op welke manier en ten opzichte waarvan wijken de normen af? |
232 | Hoe verhoudt de stelling dat van onderwijsvernieuwingen die vooral gericht zijn op het verbeteren van de motivatie van leerlingen niet zonder meer verwacht wordt dat ze leiden tot betere leerresultaten (op blz. 105) zich tot de constatering dat de slechte prestatie van de havo-afdelingen te wijten is aan een slechte motivatie van leerlingen? |
233 | Hoe lang is de waardering «goed» geldig? |
234 | Worden de eindtoetsresulaten uit het primair onderwijs ook meegewogen in het oordeel over de onderwijsresultaten van afdelingen van scholen in het voortgezet onderwijs? Wat zijn hier de voor- en nadelen van? |
235 | Wat is de waarde van het predicaat «goede school» als een school dat kan krijgen terwijl er geen goede resultaten geboekt worden en er niet goed lesgegeven wordt? |
236 | Worden havo-leerlingen sneller door de school gejaagd en dalen de cijfers daardoor? |
237 | Kijkt de inspectie alleen nog maar op scholen die een predicaat aanvragen of waar de seinen op rood staan? Kan de inspectie aangeven hoe het er op een gemiddelde school aan toegaat? |
238 | Wat zijn de tien kenmerken die de inspectie heeft geïdentificeerd, die bijdragen aan motiverend onderwijs? |
239 | Klopt het dat het kenmerk «eigenaarschap van het leerproces» niet zonder meer leidt tot betere leerresultaten? Zijn er ook kenmerken die samengaan met slechtere examencijfers? |
240 | In hoeverre zijn de kenmerken die de inspectie hanteert voor motiverend onderwijs een risico voor de leerresultaten (bijvoorbeeld «eigenaarschap van het leerproces»)? |
241 | Zijn er naast burgerschapsonderwijs nog andere vakgebieden waar scholen weinig of geen inzicht hebben in de resultaten van het onderwijs? Zo ja, welke vakgebieden zijn dit en wat zijn de oorzaken van het gebrek aan inzicht? |
242 | Waarom blijft het niveau van het burgerschapsonderwijs in Nederland achter bij het buitenland? |
243 | Kunt u een overzicht geven van de vermogens(-ontwikkeling) van de scholen in het voortgezet onderwijs? Kun u hierbij een onderscheid maken naar denominatie? Kun u dit ook voor het po doen? |
244 | Welke belemmeringen zijn er voor de inspectie om een benchmark in te voeren waarbij onderwijsresultaten worden afgezet tegen die van andere besturen en scholen? Welke kosten zijn hieraan verbonden? |
245 | Wil de inspectie de gewenste benchmark waarbij onderwijsresultaten worden afgezet tegen die van andere besturen en scholen ook creëren voor het primair onderwijs en het mbo? |
246 | Wat kan de inspectie melden over de validiteit van de centrale examens waarvoor het College voor Toetsen en Examens verantwoordelijk is, mede in het licht van klachten die werden ingediend? Op welke wijze(n) houdt de inspectie zicht op de klachtenafhandeling? |
247 | Zijn er duidelijke verschillen in de leerlingpopulaties van samenwerkingsverbanden die de grote verschillen in deelnamepercentages aan pro17 en vso kunnen verklaren? |
248 | Hoeveel leerlingen krijgen als ze twintig jaar oud zijn verlenging van het speciaal voortgezet onderwijs (in plaats van dat ze uitstromen)? Verschil dit per samenwerkingsverband? |
249 | Kan een landelijke definitie van basisondersteuning helpen om het hoofd te bieden aan het probleem dat de inspectie een zeer uiteenlopend beeld constateert van de kwaliteit van passend onderwijs, tussen samenwerkingsverbanden maar ook zelfs daarbinnen? |
250 | Hoeveel uur werken leraren in het vo gemiddeld en hoe verhoudt dit zich tot één, vijf, tien en vijftien jaar geleden? |
251 | Wat zijn de waarneembare effecten sinds «Maastricht» waaruit blijkt dat besturen en scholen sterk(er) doordrongen zijn van de urgente noodzaak van kwaliteitsborging van de schoolexamens? |
252 | Voor hoeveel uur krijgt een beginnende tweedegraadsbevoegd docent in het voortgezet onderwijs gemiddeld een contract aangeboden? Zijn hier verschillen per vakgebied waarneembaar? Kunt u een overzicht geven van de contractvorm, het salaris en het aantal uur dat beginnende tweedegraadsbevoegd docenten uit verschillende vakgebieden aangeboden krijgen per regio en dit afzetten tegen de mate waarin het lerarentekort in die regio speelt? |
253 | Voor hoeveel uur krijgt een beginnende eerstegraadsbevoegd docent in het voortgezet onderwijs gemiddeld een contract aangeboden? Zijn hier verschillen per vakgebied waarneembaar? Kunt u een overzicht geven van de contractvorm, het salaris en het aantal uur dat beginnende eerstegraadsgraadsbevoegd docenten uit verschillende vakgebieden aangeboden krijgen per regio en dit afzetten tegen de mate waarin het lerarentekort in die regio speelt? |
254 | Voor hoeveel uur krijgen zij-instromers in het voortgezet onderwijs gemiddeld een contract aangeboden? Zijn hier verschillen per vakgebied waarneembaar? Kunt u een overzicht geven van de contractvorm, het salaris en het aantal uur dat zij-instromers in het voortgezet onderwijs uit verschillende vakgebieden aangeboden krijgen per regio en dit afzetten tegen de mate waarin het lerarentekort in die regio speelt? |
255 | Welke maatregelen worden genomen tegen de zeven (van de zestien) onderzochte besturen waar de kwaliteitszorg niet aan de wettelijke eisen voldoet? |
256 | Wat is de reden dat bij zeven van de zestien onderzochte besturen de kwaliteitszorg in het (v)so18 niet voldoet aan de wettelijke eisen? |
257 | In hoeverre worden best practices gedeeld tussen scholen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs? |
258 | Is er een reden aan te wijzen voor het sinds 2017 doorzetten van de toename van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs terwijl de jaren tot 2017 juist een daling lieten zien? |
259 | Hoe zijn de leerlingen met een migratieachtergrond verdeeld over de verschillende clusters van het (v)so? |
260 | Beschikt de inspectie over cijfers waaruit blijkt hoe vaak onderwijsondersteuners worden ingezet als leraar? |
261 | Welke oorzaken ziet de inspectie voor de stijging van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs? |
262 | Krijgen alle jongeren in de gesloten jeugdzorg onderwijs? |
263 | Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de daling van het aantal extranei? |
264 | Hoeveel vso-scholen bieden geen extraneusregeling en welke beweegredenen geven zij hiervoor? |
265 | Kunnen leerlingen die als extraneus examen doen ook slagen als zij alleen een centraal examen doen, zonder het schoolexamen te maken? Zo nee, waarom niet? |
266 | Wat is de verklaring voor het feit dat het aantal extranei in het vso daalt? |
267 | Welke maatregelen worden getroffen tegen scholen die niet voldoen aan de verwachting rondom sociale en maatschappelijke ontwikkeling van hun leerlingen? |
268 | Is bekend in hoeveel gevallen leerlingen uitstromen naar een lager niveau (lager dan schooladvies), omdat ouders vanwege de geografische afstand kiezen voor een school in de buurt met alleen lagere niveaus? |
269 | Welke maatregelen worden er genomen tegen de (v)so-scholen waar het didactisch handelen al enkele jaren ondermaats is? |
270 | Welke kosten zijn er aan verbonden om de uitstroomleeftijd in het vso te verhogen naar 21 jaar? |
271 | Wat zouden de extra kosten zijn als de kilometergrenzen voor vergoeding van het vervoer naar een voorziening zouden worden losgelaten, voor het hele speciaal onderwijs en alleen voor de voorzieningen voor blinde en slechtziende of dove en slechthorende jongeren? |
272 | Hebben scholen voor speciaal onderwijs evenals scholen met een meer uitdagende leerlingpopulatie meer last van het lerarentekort? |
273 | Zijn er verschillen in het lerarentekort met betrekking tot de verschillende uitstroombestemmingen en regio’s? |
274 | Wat zijn de gemiddelde maatschappelijke kosten per langdurige thuiszitter in termen van onderwijsachterstand, onbenut talent en periodes van langdurige werkloosheid gedurende de verdere levensloop? |
275 | Wat zijn de knelpunten en ontwikkelingen van de grote groep jongeren die een zorgbehoefte hebben in het regulier onderwijs? |
276 | Als de inspectie constateert dat in het speciaal onderwijs jaarlijkse gesprekken tussen (g)mr19 en raad van toezicht nog weleens ontbreken, speelt dit ook binnen andere onderwijssectoren? |
277 | Hoeveel procent van de studenten stroomt uit zonder diploma? Zijn zij al meegenomen in de figuur op pagina 142? Hoeveel van hen hebben geen startkwalificatie? |
278 | Hoeveel mbo-instellingen bieden hoeveel opleidingen aan voor volwassenen en hoeveel mensen maken hier gebruik van? Is hier sprake van een toename de afgelopen jaren? |
279 | In hoeverre is in het mbo de aanwezigheid van een kwaliteitszorgsysteem versus kwaliteitszorg op orde, een voorspeller voor beter onderwijs voor de student? |
280 | Bij welke onderwerpen spelen examencommissies in het mbo volgens de wet een rol? Welke rol is dit? |
281 | Zit er verschil tussen wat studenten na hun opleiding gaan doen als ze een diploma onder, op of boven hun niveau hebben behaald? Kunt u hier een cijfermatig overzicht van geven? |
282 | Kunt u een overzicht geven van de arbeidsmarktkansen per mbo-niveau en hbo uitgesplitst per sector? |
283 | Welke kansen worden geboden aan vrouwen zonder migratieachtergrond die aan een mbo-opleiding op niveau 3 of 4 beginnen, maar worden ontzegd aan mannen met een niet-westerse migratieachtergrond die aan een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 beginnen? Wie kent hun deze kansen toe of ontzegt ze hen juist? |
284 | Worden «best practices» tussen examencommissies gedeeld? |
285 | Op welke wijze zorgt het kwalificatiedossier, inclusief de keuzedelen, voor tijdsdruk bij de entreeopleidingen? |
286 | Hoe worden de maatwerkmogelijkheden en flexibele routes toegankelijk gemaakt voor àlle jongeren? |
287 | Wat zijn de voor- en nadelen van het werken met maatwerkdiploma's, voor zowel de leerlingen als de scholen. |
288 | Welke verschillen zijn er waarneembaar tussen de studentenpopulatie die kiest voor een bol-opleiding20 en de studentenpopulatie die kiest om een bbl-opleiding21 te volgen? |
289 | Zijn er verschillen waarneembaar in de arbeidsmarktkansen op lange termijn van studenten die een bol-opleiding hebben gevolgd en van studenten die een bbl-opleiding hebben gevolgd? Zo ja, kunt u hier per mbo-sector en -niveau een overzicht van geven? |
290 | In welke mate vindt er «groenpluk» plaats op bbl-opleidingen? |
291 | Kunt u een overzicht geven van de inspanningen, ook financieel, die in het kader van het Techniekpact voor het mbo zijn gedaan en de resultaten in termen van instroom weergeven? |
292 | Wat gaan de uitgestroomde studenten na hun opleiding doen? |
293 | Hoe verhoudt het gemiddelde examencijfer op de middelbare school zich tot de kans van een student om een diploma onder, op of boven niveau te halen? |
294 | Zijn er meer stapelaars in sectoren waar de arbeidsmarktkansen minder gunstig zijn? Kunt u een overzicht geven per sector van de arbeidsmarktkansen en het aantal stapelaars, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen «traditionele stapelaars» en stapelaars die naar een ander vakgebied zijn overgestapt? |
295 | Kunt u een cijfermatig overzicht geven van hoe de kansen op de arbeidsmarkt per sector toenemen op basis van de hoogte van het behaalde diploma? |
296 | Kan de inspectie verklaren waarom vrouwen minder werkzaam zijn na het behalen van een mbo-diploma? |
297 | Kan de inspectie verklaren waarom vrouwen na het behalen van een mbo-diploma na vijf jaar al een lager salaris ontvangen dan mannen? |
298 | Wat is de schaalverdeling op de verticale as in figuur 5.3d? |
299 | Is er verklaring te geven voor de constatering dat de kwaliteit van de lessen Nederlands achterblijft bij de kwaliteit van beroepsgerichte lessen? |
300 | Kan de inspectie verklaren waarom generiek rekenen niet werkt in het mbo? |
301 | Kan de inspectie met deze cijfers concluderen dat generiek rekenen niet past bij mbo-studenten? Heeft dit te maken met het feit dat gekozen is voor generiek rekenen in plaats van praktijkgericht rekenen? |
302 | Welke stappen worden er al ondernomen om het burgerschapsonderwijs op het mbo te verbeteren? |
303 | Zijn er duidelijke onderwijsdoelen voor het burgerschapsonderwijs op het mbo vastgesteld? Zo ja, welke zijn dit? Worden ze behaald en zijn ze handhaafbaar? Zo nee, waarom niet? |
304 | Hoeveel keuzedelen worden er aangeboden? |
305 | Hoeveel keuzedelen worden er gemiddeld per instelling aangeboden? |
306 | Hoeveel keuzedelen worden er gemiddeld per opleiding aangeboden? |
307 | Van hoeveel van het totaal aantal aangeboden keuzedelen is de examineerbaarheid op orde? |
308 | Hoeveel van de totaal aangeboden keuzedelen worden al daadwerkelijk geëxamineerd? |
309 | Heeft de inspectie ook onderzocht hoeveel uren docenten in staat worden gesteld per week, per kwartaal te besteden aan studentenbegeleiding en beroepspraktijkvorming? |
310 | Wat betekent het geringe aantal meldingen bij het Meldpunt Stagediscriminatie voor de mate waarin feitelijk stagediscriminatie plaatsvindt? In hoeverre spelen onderwijsinstellingen een actieve rol in de strijd tegen stagediscriminatie door mbo'ers die mogelijk door stagediscriminatie geen beroepspraktijkvormingsplaats kunnen vinden te attenderen op het Meldpunt? In hoeverre houden instellingen tijdens de begeleiding van studenten bij het vinden van een stageplaats rekening met de lastigere uitgangspositie van sommige studenten? |
311 | Wat is de reden dat het totaal aantal meldingen bij vertrouwensinspecteurs vanuit het mbo veel lager is dan het aantal meldingen vanuit het po en vo? |
312 | Hoeveel meldingen bij vertrouwensinspecteurs worden er vanuit het ho gedaan? |
313 | Kan de inspectie meer inzicht geven in de aard van de meldingen bij het meldpunt stagediscriminatie? Welke handelingen worden er gedaan door het meldpunt als er een melding wordt gedaan? |
314 | Welke maatregelen worden er genomen tegen mbo-instellingen waar (onderdelen van) de examinering onvoldoende zijn? Welke stappen zitten er tussen het geven van een waarschuwing met een herstelperiode en het intrekken van de licentie? |
315 | Kan de inspectie verklaren waarom de personeelskosten stijgen en buiten de Randstad de docentenfuncties LC met meer dan 10% gedaald zijn de afgelopen tien jaar? |
316 | Heeft de inspectie zicht waar het geld dat niet besteed wordt aan docentfuncties LC dan wel aan besteed is? |
317 | Heeft de inspectie onderzocht welke functies van mbo-personeel er zijn en waarom er ruim 8% van het mbo-personeel anders wordt aangenomen niet zijnde in loondienst? |
318 | Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholen hun studenten beter gaan voorlichten over de schoolkosten die studenten wel of niet moeten maken? |
319 | Wat doet de inspectie als een mbo-instelling druk blijkt uit oefenen om (vrijwillige) schoolkosten toch te betalen? |
320 | Moeten opleidingen in de derde leerweg voldoen aan dezelfde standaard voor vakken als Nederlands, rekenen en burgerschap als in het bekostigd onderwijs? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke manier wijken de eisen af? |
321 | Hoe verklaart u dat er vrijwel geen derdeleerwegstudenten mbo zijn voor techniek en landbouw? |
322 | Hoeveel mbo-instellingen hanteren een eigen beleid, met instemming van de medezeggenschap, ten aanzien van onderwijstijd? |
323 | In hoeverre is de in Nederland vaak genoemde «te vroege selectie» in de hele onderwijskolom terug te vinden in de cijfers van het ho; ofwel in hoeverre is er correlatie tussen de keuze voor studiedomein/-profiel en het diplomarendement en de arbeidsmarktkans in ho? |
324 | Waar stromen de studenten in het hbo naar uit als zij zonder diploma de studie verlaten? |
325 | Waar stromen de studenten in het wo naar uit als zij zonder diploma de studie verlaten? |
326 | Wat zijn de langetermijncijfers van studiesucces of rendement voor hbo en wo? Kunt u hiervan een overzicht geven van de afgelopen 30 jaar? |
327 | Wat is de reden dat het aantal studenten in een deeltijd hbo-masteropleiding niet toenemen? In hoeverre mogen deze opleidingen ook deelnemen aan de pilots flexibilisering? |
328 | Op welke manier houdt de inspectie toezicht op maatwerkconstructies in het ho? |
329 | Welke definitie van «studiesucces» wordt gehanteerd? |
330 | Is in de afgelopen jaren het aantal ho-studies dat in het Nederlands werd aangeboden gedaald? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de Nederlandse taalvaardigheid van afgestudeerden van nu in vergelijking tot de taalvaardigheid van afgestudeerden toen het merendeel van de ho-studies in het Nederlands gegeven werd? |
331 | Zijn er niet-bekostigde instellingen die zich ondanks dat ze alleen cursorisch onderwijs aanbieden toch hogeschool noemen? Zo ja, om welke nbi’s22 gaat dit? |
332 | Wat is de oorzaak van het verschil in instroom in het experiment Leeruitkomsten in 2017 en in 2018? |
333 | Waarom is samenwerking met een mbo-instellingen bij Associate degree-opleidingen niet bedoeld om het tweejarige ho-traject in te korten? Welke problemen ontstaan er als dit wel zo zou zijn? |
334 | Welke verklaring is er te vinden voor de groeiende instroom in economie (hbo)? |
335 | Welk percentage studenten stroomt na de wo-bachelor door naar de wo-master? |
336 | Welk percentage studenten aan de wo-master komt uit de wo-bachelor? Waaruit bestaat het resterende deel in percentages met betrekking tot de vervolgopleiding? |
337 | Wat is de definitie van uitval in het hbo? Blijft er ook sprake van uitval als een student na een tussenjaar weer gaat studeren? |
338 | Wat zijn de genoemde oorzaken voor het hoge aantal switchers na opstromen van hbo naar wo? |
339 | Kunt u de hoge percentage voor uitval- en/of switch-studenten in het hbo naar oorzaak in relatie tot vooropleiding cijfermatig onderbouwen? |
340 | Welke oorzaken zijn er voor het feit dat studenten in het wo honkvaster geworden zijn? |
341 | Kunt u de uitval- en switch-percentages uitsplitsen naar opleidingen met selectie en zonder? |
342 | Zijn er cijfers over het percentage studenten dat een «weloverwogen studiekeuze» heeft gemaakt in relatie tot «direct na vwo beginnen» en «veranderen van studie» en «diploma»? Kunt u deze beschikbaar maken? |
343 | Hoe verklaart u het verschil van 20% slagingskans in vijf jaar hbo tussen studenten met en zonder migratieachtergrond? |
344 | Zijn er cijfers over de relatie tussen studies met een bindend studieadvies en het diplomarendement in totaal en per subgroep? Kunt u deze beschikbaar maken? |
345 | Is er een verklaring tussen het verschil in diplomarendement tussen hbo en mbo te geven? |
346 | Welk percentage afgestudeerden die het hbo hebben verlaten heeft na één jaar een baan? Wat is het percentage op lange termijn? |
347 | Welk percentage niet-afgestudeerden die het hbo hebben verlaten heeft na één jaar een baan? Wat is het percentage op lange termijn? |
348 | Wat is na één jaar na afstuderen aan het hbo het gemiddeld loon van een afgestudeerde? Wat is dit op lange termijn? Kunt u dit per sector aangeven? |
349 | Wat is na één jaar na het verlaten van de hbo-opleiding het gemiddelde loon van een niet-afgestudeerde? Wat is dit op lange termijn? Kunt u dit per sector aangeven? |
350 | Wat houdt een verzwaarde tno-aanvraag23 in? Aan welke eisen moet een nieuwe hoger-onderwijsinstelling voldoen? |
351 | Aan welke objectieve eisen moet een opleiding voldoen om te voldoen aan de basiskwaliteit? |
352 | Hoeveel nieuwe opleidingen zijn afgewezen in verband met een negatief oordeel over macrodoelmatigheid in de jaren 2014–2018? |
353 | Welke rol speelt macrodoelmatigheid bij de herbeoordeling van bestaande opleidingen? |
354 | Hoe wordt de studenttevredenheid vastgesteld? |
355 | Wie is de uitvoerder van de hbo-monitor? Spelen hier dezelfde problemen als bij de Nationale Studenten Enquête? Zo nee, hoe komt dit? |
356 | Welke aspecten van de beoordelingen moeten worden verbeterd om de betrouwbaarheid te verbeteren? Is daarvoor een concreet plan van aanpak beschikbaar? |
357 | Wat wordt er nu ondernomen om de bekendheid van de verschillende trajecten in de richting van leraarschap te vergroten? |
358 | Wat moet er nog gebeuren om de beoogde flexibiliteit daadwerkelijk in de praktijk te brengen? |
359 | Welke aanloopproblemen kwamen uit de tussenevaluatie? |
360 | Hebben pabo-opleidingen concessies gedaan aan de kwaliteit als gevolg van de wens om snellere routes naar het leraarschap te ontwikkelen? |
361 | Kunt u bevestigen dat uit gesprekken tussen de inspectie en opleidingen naar voren komt dat de opleidingen door het oplopende lerarentekort spanning ervaren tussen het vasthouden aan de kwaliteit en de wens van scholen, bestuurders, beleidsmakers en potentiële leraren om meer en snellere routes te krijgen naar het leraarschap? Met wie is er gesproken? |
362 | Wat is het aandeel (%) instroom van vwo'ers naar een hbo-bachelor vanaf 1990 tot aan 2018? |
363 | Welke 109 master-opleidingen bieden geen toegang aan studenten met een hbo-opleiding? |
364 | Op basis van welke criteria mogen hbo- en wo-instellingen bij een numerus fixus bachelor-opleiding selecteren? Op basis van schoolcijfers? Op basis van motivatie? |
365 | Kunt u de Kamer een kwantitatief overzicht doen toekomen van het aantal selecterende masteropleidingen, uitgesplitst per universiteit, inclusief de opleidingen die zeggen niet te selecteren, maar die wel aanvullende eisen stellen? |
366 | Welke aspecten van de in het rapport benoemde zelfselectie zijn onderzocht? Wat zijn hiervan de feitelijke constateringen? |
367 | Is onderzocht wat de motieven van leraren zijn om een hoger schooladvies te geven bij een gelijk toetsadvies aan leerlingen met hoogopgeleide ouders? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? |
368 | In hoeverre zijn ho-instellingen financieel «te» gezond? Wat is de marge aan solvabiliteit en weerstandsvermogen die de inspectie hanteert en in hoeverre vallen ho-instellingen daarbuiten? |
369 | Zijn er in het studiejaar 2018/2019 ook opleidingen verdwenen? Zo ja, welke? |
370 | Hoe hoog zijn de percentages «personeel in tijdelijke dienst» in het hbo en wo? |
371 | Waarom gebruikt het overgrote deel van de niet-bekostigde instellingen de Nationale Studenten Enquête niet? |
372 | Hoe is het grote verschil tussen de taalkeuze van opleiding voor Nederlands of Engels tussen de wo-bachelor en wo-master te verklaren? |
373 | Hoe ervaren studenten de overgang van een Nederlandstalige bachelor naar een Engelstalige master? |
374 | Hoe wordt het niveau van het Engels van masterstudenten beoordeeld die eerst een Nederlandstalige bachelor hebben gevolgd voor ze een Engelstalige master gingen doen? |
375 | In hoeverre zouden studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, die relatief vaak via een mbo 4-opleiding terechtkomen in de hbo-bachelor, zijn gebaat bij extra begeleiding en professionele ondersteuning in het kader van studieloopbaanoriëntatie en -begeleiding? Zijn bestaande middelen voor de hbo-instellingen toereikend om de doorstromers vanuit het mbo deze extra ondersteuning te bieden? Zo nee, hoeveel geld zou daarvoor nodig zijn? |
376 | Hoeveel en welke instellingen die een Engelstalige bachelor of master aanbieden, verplichten hun internationale studenten om basis-Nederlandse lessen te volgen? |
377 | Hoeveel procent van de internationale studenten in Nederland volgen een cursus (basis-)Nederlands? Kunt u dit uitsplitsen in diplomastudenten en exchangestudenten? Welk deel van hen doet dit vrijwillig en voor welk deel van hen is het een verplicht onderdeel? |
378 | Hoeveel en welke instellingen die een Engelstalige bachelor of master aanbieden, bieden mogelijkheden voor hun studenten om Engelse lessen te volgen? |
379 | Welke onderzoeken heeft de inspectie gedaan en beschikbaar om de druk op docenten en studenten te meten? Welke kernconclusies uit die onderzoeken liggen ten grondslag aan de aanbevelingen in de nabeschouwing? |
1 Wo: wetenschappelijk onderwijs 2 Mbo: middelbaar beroepsonderwijs 3 Hbo: hoger beroepsonderwijs 4 EU/EER: Europese Unie/Europese Economische Ruimte 5 G4: de vier gemeenten met de meeste inwoners (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) 6 Po: primair onderwijs 7 Vo: voortgezet onderwijs 8 JJI’s: justitiële jeugdinrichtingen 9 Kamerstuk 34 775-VIII, nr. 120 10 Pabo: pedagogische academie voor het basisonderwijs 11 Vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs 12 Kamerstuk 32 290 13 Technisch rapport «Variëteit en vernieuwing», hoofdstuk 5.4, pagina 51 14 Vso: voortgezet speciaal onderwijs 15 So: speciaal onderwijs 16 Sbo: speciaal basisonderwijs 17 Pro: praktijkonderwijs 18 (V)so: (voortgezet) speciaal onderwijs 19 (G)mr: (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad 20 Bol: beroepsopleidende leerweg 21 Bbl: beroepsbegeleidende leerweg 22 Nbi: niet-bekostigde instelling 23 Tno: toets nieuwe opleiding |