[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Straftoemetingsbeleid OM-strafbeschikking

Rechtsstaat en Rechtsorde

Brief regering

Nummer: 2019D17360, datum: 2019-04-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29279-514).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29279 -514 Rechtsstaat en Rechtsorde.

Onderdeel van zaak 2019Z08530:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 514 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 april 2019

Tijdens het algemeen overleg op 10 april jongstleden over OM-afdoening heb ik uw Kamer toegezegd bij brief te informeren over de afstemming van straffen in uitgevaardigde OM-strafbeschikkingen met de straftoemetingspraktijk in de rechtspraak. Uw Kamer vroeg daarbij aan te geven hoe ervoor gezorgd wordt dat de strafvorderingsrichtlijnen van het OM wat betreft de strafbeschikkingen aansluiten bij de zogenoemde oriëntatiepunten die binnen de rechtspraak zijn opgesteld.

De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft in 2017 in diens toezichtsrapport Beproefd verzet over de verschillen in straftoemeting tussen de officier van justitie en de rechter opgemerkt: «Een sterkere oriëntatie op het straftoemetingsbeleid van de rechter kan er in elk geval toe leiden dat er voor de verdachte minder reden is om verzet te doen.»1 Ter uitvoering hiervan heeft het College van procureurs-generaal in de «Aanwijzing strafbeschikking» en de »Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen» als uitgangspunt vastgelegd dat bij de strafbeschikking in het bijzonder rekening wordt gehouden met de rechterlijke straftoemetingspraktijk. Deze wijzigingen van de aanwijzingen zijn ingegaan op 1 januari respectievelijk 1 april 2019.

Ik acht dit voor dit moment een afdoende maatregel voor deze fase in het proces om de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk van de strafbeschikking te verbeteren. Deze aanwijzingen geven de algemene uitgangspunten die elke officier van justitie hanteert in het gebruik van de strafvorderingsrichtlijnen bij de vervolging van plegers van misdrijven waarop het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast.

Een verdergaande aanpassing van de beleidsregels van het OM acht ik voor dit moment niet nodig, omdat het daarmee door de procureur-generaal bij de Hoge Raad beoogde doel – zoals genoemd het verminderen van redenen om in verzet te gaan – door de verbeteringen in de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking inmiddels minder noodzakelijk is geworden. Het percentage verzetzaken is inmiddels vergelijkbaar met dat van hoger beroep. Uit analyses van verzetschriften over de periode 2013–2016 komt bovendien naar voren dat slechts in een beperkt aantal gevallen een door de bestrafte als te hoog ervaren strafmaat de reden is voor het instellen van verzet: 8% bij misdrijven en 14% overtredingen. Ik benadruk wel dat ik het van belang vind dat iedereen die het niet eens is met de schuldvaststelling, die zichzelf onschuldig acht, de mogelijkheid van verzet benut waarmee een zaak in volle omvang aan de rechter kan worden voorgelegd.

Ten slotte is het goed om te realiseren dat de harmonisering van de strafvorderingsrichtlijnen met de oriëntatiepunten voor de straftoemeting binnen de Rechtspraak een keerzijde kent. De oriëntatiepunten binnen de Rechtspraak komen tot stand door vast te leggen wat er in de voorgaande jaren feitelijk door rechters aan straffen is opgelegd (responsief). De strafvorderingsrichtlijnen van het OM hebben ook een sturend oogmerk. De afgelopen jaren zijn op instigatie van de Tweede Kamer en de Ministers van Justitie (en Veiligheid) de strafeisen bij diverse misdrijven verhoogd. Het ging daarbij om forse verhogingen, in sommige gevallen tot 200%, zoals geldt bij geweld tegen hulpverleners. De kans bestaat dat bij het gelijkschakelen van de strafeis in de strafvorderingsrichtlijnen met de oriëntatiepunten, deze verhogingen van de strafeis zullen verdwijnen of in hoogte verminderd zullen moeten worden.

Het bepalen van de strafeis is bovendien geen puur rekenkundige exercitie; het gaat om een weging van verschillende factoren rondom het feit en de persoon van de verdachte. Dat geldt zowel voor het OM als voor de Rechtspraak. Binnen die verschillende wegingen is er geen zekerheid te geven dat de wegingen gelijk uitpakken. Bovendien is een diepgaandere studie vereist naar bestraffingen per delict in de huidige rechterlijke vonnissen en arresten, om een gelijkschakeling van de strafeis in strafbeschikkingen met de rechterlijke straftoemetingspraktijk in alle strafvorderingsrichtlijnen te kunnen realiseren.

Vanwege de nog recente wijziging van de OM-aanwijzingen is er nog weinig te zeggen over de effecten ervan. Tijdens het debat op 10 april heb ik toegezegd met het OM te bespreken de effecten van de gewijzigde aanwijzingen mee te nemen in de vervolgmeting van de kwaliteitsverbetering van de strafbeschikking. Tijdens het algemeen overleg op 10 april heb ik toegezegd uw Kamer uiterlijk in oktober 2020 te zullen informeren over de uitkomsten van deze 2-meting door het OM. Tevens gaf ik aan met de procureur-generaal bij de Hoge Raad in overleg te zullen treden over een nieuwe toezichtsrapportage. In beide rapportages zal de stand van zaken rondom het aantal verzetsprocedures worden meegenomen.

De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus


  1. Rapport Beproefd Verzet, pagina 123, Kamerstuk 29 279, nr. 399↩︎