[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag

Voorstel van wet van de leden Smeulders en Van Rooijen tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het voorkomen van pensioenkortingen op de korte termijn

Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)

Nummer: 2019D17468, datum: 2019-04-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35096-7).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35096 -7 Voorstel van wet van de leden Smeulders en Van Rooijen tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het voorkomen van pensioenkortingen op de korte termijn.

Onderdeel van zaak 2018Z22335:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

35 096 Voorstel van wet van de leden Smeulders en Van Rooijen tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het voorkomen van pensioenkortingen op de korte termijn

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 25 april 2019

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend initiatiefwetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de initiatiefnemers worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.
I. Algemeen 1
1. Inleiding 2
2. Aanleiding en achtergrond 3
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel 4
4. Gevolgen 5
5. Verhouding tot Europese internationale context 7

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierbij een aantal vragen aan de initiatiefnemers.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Smeulders en Van Rooijen. Zij achten het positief dat de initiatiefnemers meer temporele ruimte wensen te geven aan de pensioenonderhandelingen. Deze leden wijzen er echter wel op dat de huidige wet een stelsel vormt van verschillende regels die op elkaar inspelen. Het is dan makkelijk om het zoet wel te aanvaarden maar het zuur niet. Zij vragen de initiatiefnemers waarom eenmaal uitstel van de regels over kortingen niet zal leiden tot langer uitstel of afstel van het handhaven van de wettelijke verplichtingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Smeulders en Van Rooijen. Zij hebben daarover enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel van de leden Smeulders en Van Rooijen tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het voorkomen van pensioenkortingen op de korte termijn. Zij hebben daarover enkele vragen.

De leden van PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het voorkomen van pensioenkortingen op de korte termijn. Zij hebben daarover enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog wel enkele vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie delen de opvatting dat een nieuw pensioenakkoord een structurele oplossing biedt. Daarbuiten hebben deze leden een aantal vragen aan de initiatiefnemers. Wat hebben de initiatiefnemers gedaan met het advies van de Raad van State, die ernstige bezwaren heeft geuit, stelt dat het voorstel onverantwoord is en dat veel ingrijpendere maatregelen nodig zijn om te zorgen dat het pensioen ook op langere termijn waardevast is? Waarom stellen de initiatiefnemers niet voor om het totale pakket aan maatregelen waarover in het kader van het pensioenakkoord gesproken wordt door te voeren, aangezien zij zelf erkennen dat daarin een structurele oplossing besloten ligt? Wat gebeurt er in het voorstel van de initiatiefnemers met fondsen die een dekkingsgraad onder de 100% hebben bij het zesde meetmoment? Welke effecten heeft het voorstel op alle deelnemers van een fonds dat bij het zesde meetmoment een dekkingsgraad onder de 100% heeft? Tot slot vragen zij de initiatiefnemers om een overzicht van de actuele dekkingsgraden per maand over de afgelopen twaalf maanden bij de grootste vijf fondsen en een overzicht welke fondsen een actuele dekkingsgraad lager dan 100% hebben.

De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting waarom de initiatiefnemers kiezen voor een uitstel van een periode van twee jaar. Hoe verhoudt zich dit tot fondsen die reeds eerder hebben moeten korten of fondsen die pas later dan 2021 zich in de positie gaan verkeren dat zij genoodzaakt zijn tot kortingen? Kunnen de initiatiefnemers daarbij tevens ingaan op de rechtsgelijkheid tussen deelnemers van fondsen die reeds eerder hebben moeten korten en deelnemers van fondsen die in 2020 of 2021 vermoedelijk zullen moeten gaan korten?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de indieners aangeven dat de kortingen twee jaar uitgesteld zullen worden bij een dekkingsgraad onder de 104,2% omdat kortingen dan niet uit te leggen zijn. Echter, de initiatiefnemers stellen ook voor om het korten uit te stellen bij fondsen die al jaren onder de 100% zitten. Kunnen de initiatiefnemers nader toelichten waarom het uitstel niet beperkt is tot fondsen die boven de 100% zitten?

De initiatiefnemers vermelden dat gedurende die twee jaar langere hersteltijd een nieuw breed gedragen pensioenakkoord dient te zorgen voor een structurele oplossing. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers nader te omschrijven wat volgens hen verstaan moet worden onder een structurele oplossing. Welke rol zien zij voor zichzelf als het gaat om een breed gedragen pensioenakkoord?

De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers of zij het argument dat er nu wordt onderhandeld over een nieuw pensioenstelsel juist reden is voor dit initiatiefwetsvoorstel, nader kunnen toelichten. De Raad van State wijst er juist op dat voorliggend voorstel de besluitvorming over vernieuwing van het pensioenstelsel verder kan belasten. Zouden de initiatiefnemers uiteen kunnen zetten waarom zij juist niet verwachten dat voorliggend voorstel besluitvorming over vernieuwing kan belasten?

De leden van de PvdA-fractie maken zich net als de initiatiefnemers grote zorgen over de pensioenkortingen. De beste manier om de onnodige kortingen te voorkomen, is door een goed pensioenakkoord. Een goed pensioenakkoord is dus hard nodig om er voor te zorgen dat alle werkenden, nu en in de toekomst, zeker kunnen zijn van een goed pensioen. Deze leden prijzen het streven van de initiatiefnemers om ook te komen tot een goed pensioen.

De leden horen graag van de initiatiefnemers in hoeverre zij een risico zien dat het naar voren halen van bepaalde onderdelen de kans op een totaalakkoord verkleint? In hoeverre zien zij een risico dat hiermee alleen dit onderdeel uit het mogelijke pensioenakkoord er komt en er geen afspraken worden gemaakt over de minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, het loslaten van de 1-op-1-kopppeling met de levensverwachting, een regeling voor zware beroepen en meer bescherming voor zzp’ers? Wat gaan de initiatiefnemers doen om er voor te zorgen dat ook deze enorm belangrijke aanvullende maatregelen ook gaan worden genomen?

Zijn de initiatiefnemers in overleg getreden met sociale partners en de Pensioenfederatie over het verruimen van de hersteltermijnen? Zo ja, wat is hun oordeel over dit voorstel?

De leden van de SGP-fractie constateren dat er wordt aangegeven dat het niet wenselijk is om de onderhandelingen over een nieuw pensioenstelsel te verstoren. Hoe zien de initiatiefnemers dit in het licht van dit wetsvoorstel? Worden door dit wetsvoorstel de onderhandelingen niet ook verstoord, door vooruit te lopen op eventuele uitkomsten van de onderhandelingen over het nieuwe pensioenakkoord? Zijn de initiatiefnemers ook van mening dat, door nu al de suggestie te wekken dat er op korte termijn niet gekort hoeft te worden, een eventuele noodzakelijke korting in de nabije toekomst moeilijk is uit te leggen?

2. Aanleiding en achtergrond

De leden van de VVD-fractie merken op dat de initiatiefnemers zelf aangeven nu niet één element van het nieuwe akkoord door te willen voeren, maar dit feitelijk wel doen door vanuit één element het Financieel Toetsingskader (FTK) te wijzigen. Waar baseren de initiatiefnemers op dat de MVEV-maatregel in het bestaande stelsel onnodig prudent is, aangezien de SER-onderhandelaars over een nieuw stelsel onderhandelen? Wat is het effect van het verlagen van de MVEV-eis op de zekerheid waarmee een pensioenfonds aan zijn verplichtingen kan voldoen en hoe hebben de initiatiefnemers dit berekend? Waarom hebben de initiatiefnemers geen vervaldatum in hun wetsvoorstel opgenomen, aangezien zij stellen dat het om tijdelijke wetgeving gaat?

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere uitsplitsing van het aantal van 47 fondsen dat een lagere beleidsdekkingsgraad heeft dan 104,2%. Moeten al deze fondsen vermoedelijk een korting doorvoeren? Zo ja, in welk jaar en hoeveel van deze fondsen hebben een beleidsdekkingsgraad van minder dan 100%? Achten de initiatiefnemers een langere hersteltermijn voor fondsen met een beleidsdekkingsgraad van minder dan 100% ook gerechtvaardigd? Zo ja, wat betekent dit voor deze fondsen voor het generationeel evenwicht? De initiatiefnemers geven aan dat zij kortingen bij een beleidsdekkingsgraad die jarenlang onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt, niet noodzakelijk achten. De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere motivering hiervan, nu een fonds met een beleidsdekkingsgraad van 100% kwetsbaar is voor tegenslagen, terwijl de aanspraken een hoge mate van zekerheid kennen.

De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers nader kunnen toelichten dat zij, zoals in de tweede paragraaf van de memorie van toelichting is beschreven, nu niet één element uit het conceptakkoord van de SER willen doorvoeren, maar het beter is om het totaalpakket van het nieuwe pensioenakkoord af te wachten. Wat is voor de initiatiefnemers dan het doorslaggevende element om toch, voor een eventueel breed gedragen nieuw pensioenakkoord uit, één van de elementen eruit te lichten? De leden van de D66-fractie vragen ook of de initiatiefnemers dan willen aansluiten bij wat er in het conceptakkoord van de SER blijkt te staan, namelijk dat er alleen boven de 100% niet gekort zou moeten worden. Uit het voorliggende initiatiefwetsvoorstel blijkt namelijk niet dat het verlengen van de hersteltermijn alleen gelimiteerd is tot de fondsen met wel een dekkingsgraad boven de 100%.

De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemers een schatting kunnen maken van de totale pensioenkortingen in 2020/2021 en wat deze kortingen per persoon bedragen. Kan worden aangegeven hoeveel deelnemers moeten vrezen voor kortingen op hun pensioen in 2020 en/of 2021 indien wordt uitgegaan van kortingen wanneer de MVEV 100% is? Wat is dan de schatting van de totale pensioenkortingen?

De leden van de PvdA-fractie vragen de initiatiefnemers in hoeverre het wetsvoorstel afhankelijk is van ontwikkelingen rondom het pensioenakkoord en het nieuwe pensioencontract. Zijn er onderdelen die slechts tijdelijk gelden zolang er nog geen akkoord is? Zo ja, welke? Is de verlenging van de hersteltermijn tijdelijk? Zo ja, gaat de hersteltermijn dan terug naar 5 jaar als er een pensioenakkoord is? Zo nee, welke argumentatie is er voor een permanente verlenging van de hersteltermijn? Welke structurele problemen met de pensioenen zijn er naar mening van de indieners met een verlenging van de hersteltermijn op te lossen?

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers om een nadere en inhoudelijke toelichting waarom zij een termijn van twee jaar extra voorstellen en welke gevolgen dit heeft voor alle (gewezen) deelnemers. Daarnaast hebben zij nog een aantal specifieke vragen. Waarom kiezen de initiatiefnemers voor een uitstel dat voor alle pensioenfondsen geldt, ook die met dekkingsgraden onder de 100%, terwijl artikel 141 van de Pensioenwet en artikel 136 Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) al een gerichte ontheffingsmogelijkheid kennen? Hoe hebben de initiatiefnemers de proportionaliteit en de risico’s van hun voorstel voor alle deelnemers in kaart gebracht en bij dit voorstel betrokken? Delen de initiatiefnemers de analyse uit de pensioensector zelf dat nieuw uitstel bij dekkingsgraden onder de 100% moeilijk uitlegbaar is en hoe hebben zij dit in hun voorstel betrokken? Hoe hebben de initiatiefnemers de analyse vanuit de pensioensector zelf dat vooral externe risico’s de kans op korting eerder groter dan kleiner maken bij hun voorstel betrokken? Wat is het risico op nog grotere kortingen na uitstel van twee jaar, wanneer er geen structurele oplossing komt uit een pensioenakkoord en hoe hebben de initiatiefnemers die inschatting gemaakt?

De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers de mening delen dat het enkel opschuiven van de hersteltermijn onvoldoende is om het vertrouwen in het pensioenstelsel te herstellen. Delen zij de analyse van de Raad van State dat om tot een pensioen te komen dat ook op langere termijn waardevast is, maatregelen nodig zijn die nog veel ingrijpender zijn dan de maatregelen waarvan nu uitstel wordt voorgesteld? Delen de initiatiefnemers het gevoel van urgentie dat er een nieuw pensioenstelsel nodig is om het vertrouwen te herstellen? De leden van de D66-fractie vragen of de indieners kunnen bevestigen dat het doel van deze wet is om te helpen het nieuwe pensioenakkoord tot stand te brengen.

De leden van de D66-fractie vragen waar de verwachting op gebaseerd is dat pensioenfondsen met het verlengen van de hersteltermijn wel in staat zullen zijn om de dekkingsgraad te verbeteren en kortingen te voorkomen. Hoe kijken zij naar het risico, ook benoemd door de Raad van State, dat verder uitstel van kortingen ook kan leiden tot nog langere onzekerheid en bevriezing en daarmee een groter risico op kortingen in volgende jaren?

De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers nader kunnen onderbouwen waarom de huidige mogelijkheid tot uitzondering zoals vastgelegd in artikel 142 van de Pensioenwet onvoldoende ruimte biedt om in uitzonderlijke economische omstandigheden de hersteltermijn te verlengen na overleg met de toezichthouder. De leden van de D66-fractie vragen ook waarom er niet voor gekozen is om een uitvoeringstoets te laten uitvoeren door de toezichthouder en of de initiatiefnemers bereid zouden zijn dat alsnog te doen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de indieners in hoeverre het tijdelijk voorkomen van kortingen afhankelijk is van het nieuwe pensioencontract. Met andere woorden: stel dat het nieuwe pensioencontract er uiteindelijk niet komt, vinden zij het dan nog wel terecht om alsnog nieuwe regels toe te passen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat betekent dit dan voor dit wetsvoorstel?

Is het de bedoeling met dit wetsvoorstel alle pensioenkortingen bij alle pensioenfondsen te voorkomen? In hoeverre sluiten de initiatiefnemers kortingen überhaupt uit? Vinden de initiatiefnemers dat pensioenfondsen moeten korten als zij onder een dekkingsgraad van 100% komen? Of vinden de indieners dat aanpassing van de rekenrente en/of rekenregels wenselijk is om alle kortingen te voorkomen? Geldt de verruiming van de hersteltermijn ook voor pensioenfondsen die ver onder een dekkingsgraad van 100% zitten?

Is het voorkomen van onnodige kortingen afhankelijk van een nieuw pensioencontract of zijn de huidige rendementen van pensioenfondsen een reden om sowieso niet te korten? Wanneer de toepassing van de nieuwe regels uiteindelijk afhankelijk is van het nieuwe pensioencontract, wat betekent dit dan voor het wetsvoorstel als het nieuwe pensioencontract er niet komt?

4. Gevolgen

De leden van de VVD-fractie zijn erg benieuwd hoe de initiatiefnemers tot de conclusie komen dat het voorstel geringe gevolgen heeft voor DNB, aangezien zij geen uitvoeringstoetsen hebben laten uitvoeren. Daarnaast vragen zij wat het discontinuïteitsrisico van het voorstel is. Hoe hebben de initiatiefnemers dit discontinuïteitsrisico in kaart gebracht? De initiatiefnemers geven aan wat het effect is bij gelijkblijvende omstandigheden. Hoe realistisch achten zij het dat deze omstandigheden gelijk blijven en wat zijn de effecten bij verbeterde en verslechterde omstandigheden? Ook horen zij graag van de initiatiefnemers wat het effect is op het gehele FTK en specifiek de zekerheid dat nominale pensioenverplichtingen in de toekomst kunnen worden nagekomen. Tot slot hebben zij enkele vragen over het aangehaalde CPB-rapport1. Op welke concrete aannames baseren de initiatiefnemers dat de effecten van hun voorstel vergelijkbaar zijn met die uit de aangehaalde CPB-studie? Hebben de initiatiefnemers laten doorrekenen wat de generatie-effecten van hun voorstel zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot zijn deze generatie-effecten? Hoe hebben de initiatiefnemers de conclusies van het Centraal Planbureau (CPB) verwerkt dat bij een lagere initiële dekkingsgraad de kans op kortingen juist toeneemt door het verlengen van hersteltermijnen? Hoe hebben de initiatiefnemers, die in hun memorie van toelichting aangeven dat een nieuw pensioenstelsel de structurele oplossing is, de conclusie van het CPB verwerkt dat het doorschuiven van kortingen de overgang naar een nieuw pensioenstelsel juist bemoeilijkt?

De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers nader kunnen ingaan op de te verwachten generatie-effecten van het initiatiefwetsvoorstel. Op welke manier verschilt voorliggend voorstel van het voorstel dat is doorgerekend door het CPB? Op welke manier zouden de generatie-effecten daardoor kunnen verschillen?

De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers in beeld kunnen brengen wat de gevolgen zijn voor verschillende leeftijdscohorten en inkomensgroepen voor de komende jaren. Kunnen de initiatiefnemers een inschatting maken van het budgettair effect van voorliggend voorstel? Wat betekent het niet-korten voor de inkomstenbelasting, maar ook bijvoorbeeld voor de toeslagen? Hoe groot is het te verwachten netto-effect wat koopkracht betreft? Wat zijn de effecten van voorliggend voorstel bij verschillende groeiscenario’s, als de huidige groei aanhoudt of juist als de conjunctuur omslaat? Wat gebeurt er dan met de dekkingsgraden van de verschillende pensioenfondsen als er wel of niet wordt gekort?

De leden van de D66-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen het wetsvoorstel te consulteren. Het verlengen van de hersteltermijn pakt (licht) in het voordeel uit voor oudere gepensioneerden en (licht) in het nadeel van oudere werknemers. De Raad van State wijst er ook op dat het voorstel niet op evenwichtige wijze omgaat met de gerechtvaardigde belangen van de verschillende belanghebbenden, waaronder die van jonge deelnemers. Zijn er ook verschillende leeftijdscohorten geconsulteerd bij totstandkoming van voorliggend initiatiefwetsvoorstel? Hebben de initiatiefnemers gesproken met (vertegenwoordigers van) jongeren en werkenden? Zo ja, wat vonden zij van dit voorstel? Wat heeft de initiatiefnemer met hun inbreng gedaan?

De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers hoe zij pensioenkortingen willen voorkomen als een structurele oplossing in de komende twee jaar uitblijft aangezien het wetsvoorstel alleen een uitstel van de problemen inhoud. Zien de initiatiefnemers ook dat veel pensioenfondsen wanneer de huidige rekenregels worden gehanteerd een flinke inhaalslag moeten maken om aan de MVEV-eis van 104,2% te voldoen? Wat kunnen pensioenfondsen die niet aan de MVEV-eis voldoen volgens de initiatiefnemers doen om een zodanige dekkingsgraad te behalen? Hoe staan de initiatiefnemers tegen het veranderen van de rekenregels zodat deze meer op de realiteit is gebaseerd waardoor de rekenrente verhoogd wordt en daarmee de dekkingsgraad stijgt? Zien de initiatiefnemers een mogelijke oplossing in het verlagen van de kosten middels het fuseren van pensioenfondsen of juist niet?

Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat de effecten van dit wetsvoorstel per generatie (25–35 jaar, 35–45 jaar, 55–66 jaar en 66 jaar en ouder) zijn, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Ook horen zij of en zo ja, welke mogelijke inkomenseffecten (minimumloon, modaal, 2x modaal en 3 modaal) er zijn?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemers van mening zijn dat de gevolgen van het wetsvoorstel beperkt zijn. De Raad van State geeft echter aan dat de gevolgen op de lange termijn mogelijk erg ingrijpend kunnen zijn. In het wetsvoorstel valt te lezen dat dit met name afhangt van het herstel van pensioenfondsen. Mochten de pensioenfondsen op zeer korte termijn voldoende herstellen is korten niet meer aan de orde en zijn de gevolgen gering. Hoe aannemelijk is het volgens de initiatiefnemers om te stellen dat de fondsen op korte termijn voldoende herstellen zodat korten niet meer aan de orde is, gezien de huidige situatie met betrekking tot pensioenen?

De leden van de SGP-fractie vinden het van belang dat de (financiële) gevolgen van dit voorstel van wet vooraf goed in kaart worden gebracht. Met name de gevolgen voor de gepensioneerden en de jongere deelnemers en de balans tussen deze twee groepen. Deze leden lezen dat de verwachting is dat deze generatie-effecten gering zullen zijn. De geschatte omvang hiervan wordt echter niet genoemd. Wat is de inschatting van de initiatiefnemers voor wat betreft de omvang van de generatie-effecten? Waar is deze inschatting op gebaseerd?

5. Verhouding tot Europese internationale context

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de initiatiefnemers alleen naar artikel 14 van de richtlijn EU 2016/431 (IORP II richtlijn) verwijzen, aangezien dat artikel maar ten dele over het MVEV gaat. Ook diverse andere artikelen van de IORP II richtlijn zijn geïmplementeerd in artikel 140 Pensioenwet en artikel 135 Wet verplichte beroepspensioenregelingen2. Hoe verhoudt het voorstel zich met de rest van de IORP II richtlijn en in het bijzonder artikel 15 t/m 18?

De leden van de CDA-fractie vragen nader te motiveren waarom bij zeven jaar nog steeds sprake is van «een korte termijn» onder de richtlijn. Maakt het hierbij nog uit in welke mate het pensioenfonds over onvoldoende activa beschikt om de technische voorzieningen te dekken?

De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers nader in kunnen gaan op het advies van de Raad van State, waarin de Afdeling erop wijst dat een pensioeninstelling gedurende een korte periode kan worden toegestaan om niet te voldoen aan de dekkingsgraad, maar dat er dan een «concreet een haalbaar herstelplan» moet worden opgesteld om opnieuw aan de dekkingsgraad te voldoen dan wel deze tijdig te herstellen. De Raad van State vraagt of met de voorliggende verlenging nog wel kan worden gesproken over een korte periode. Zouden de initiatiefnemers dat nader kunnen toelichten.

De leden van de SP-fractie vragen hoe Nederland, met een termijn van zeven jaar zich zou verhouden tot andere Europese-lidstaten. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe andere lidstaten de lengte van korte termijn hebben ingevuld?

Kan daarnaast worden aangegeven of andere lidstaten wel een dekkingsgraad van 100% hanteren omdat dan ook wordt voldaan aan de IORP II richtlijn? Hoe staan de initiatiefnemers tegen een wijziging van de MVEV naar 100% wat ook een onderdeel van de onderhandelingen van een nieuw pensioenakkoord is?

De voorzitter van de commissie,
Rog

De adjunct-griffier van de commissie,
Sjerp


  1. https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Notitie-18nov2016-Generatie-effecten-verlenging-hersteltermijn-pensioenfondsen_0.pdf↩︎

  2. Kamerstuk 34 934, nr. 3↩︎