[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019

Raad voor Concurrentievermogen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D17578, datum: 2019-04-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-457).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-457 Raad voor Concurrentievermogen.

Onderdeel van zaak 2019Z08659:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 457 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 april 2019

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat

over de brief van 18 april 2019 over de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 456), over de brief van 17 april 2019 over het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 april 2019 in Boekarest, Roemenië (Kamerstuk 21 501-30, nr. 455) en over de brief van 5 april 2019 over het verslag van een schriftelijk overleg over onder andere de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 3 april 2019 in Boekarest, Roemenië (Kamerstuk 21 501-30, nr. 454).

De vragen en opmerkingen zijn op 23 april 2019 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 26 april 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Diks

Adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 en de overige onderliggende stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de geannoteerde agenda wordt gesteld dat Nederland uit zal dragen dat het industriebeleid in lijn gebracht moet worden met de klimaatdoelstellingen. Kan dit door de Staatssecretaris verder worden gespecificeerd met voorbeelden van verschillende industrietakken?

Het kabinet ziet de industrie als integraal onderdeel van de oplossing voor het bereiken van een welvarende, toekomstbestendige en klimaat neutrale economie. De opgave voor de industrie vereist derhalve een toekomstgerichte publiek-private aanpak waarbij het bedrijfsleven investeert in een duurzame toekomst en de overheid dat gericht faciliteert en ondersteunt. Zo ondersteunt de overheid in onderzoek en ontwikkeling, pilots en demo’s en in de uitrol van CO2-reducerende investeringen. Vijf uitgangspunten vormen de leidraad voor de afspraken over de industrie, namelijk: de indicatieve CO2-reductieopgave in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050, Nederlandse bedrijven moeten kunnen blijven concurreren met bedrijven in andere landen (gelijk speelveld), kostenefficiëntie, de industrie moet het grootste deel van de totale kosten zelf dragen en afgesproken maatregelen moeten voor alle partijen uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Aan de industrietafel van het klimaatakkoord is met overheden, industrie, grote en kleine bedrijven en kennisinstellingen gewerkt aan het bereiken van de indicatieve CO2-reductieopgaven. In het kader van het ontwerp klimaatakkoord wordt er niet specifiek gestuurd op verschillende industrietakken.

De leden van de VVD-fractie juichen de inzet van het kabinet met betrekking tot het ondernemerschap in het midden- en kleinbedrijf (mkb), de Rijksbrede strategie om het startup en scale-up ondernemersklimaat te verbeteren en de toegang voor het mkb tot de interne markt toe. Welke concrete prioriteiten stelt de Staatssecretaris met betrekking tot haar inzet ten behoeve van het mkb?

Kan de Staatssecretaris daarbij concrete punten noemen welke verbetering behoeven en hoe de Staatssecretaris zich de komende periode voor eerder genoemde prioriteiten gaat inzetten?

In de brief over het mkb-actieplan van juli 2018 (Kamerstuk 32 637, nr. 316) staan mijn prioriteiten ten aanzien van het midden- en kleinbedrijf. Ik informeer de Tweede Kamer over de voortgang van het mkb-actieplan eind juni. Ten aanzien van het startup-/scale-upbeleid informeer ik de Tweede Kamer separaat voor de zomer.

In hoeverre heeft een analyse plaatsgevonden van de effecten van aankomende Europese prioriteiten, zodat het Nederlandse mkb hier profijt van ondervindt?

Naar verwachting treedt de nieuwe Commissie aan in het najaar van 2019 en daarna zal duidelijk worden welke prioriteiten zij zal gaan stellen. Op dat moment kan worden geanalyseerd wat deze voor het mkb kunnen betekenen.

Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat voorkomen moet worden dat de Europese lidstaten zich tijdens de informele bijeenkomst alleen richten op algemeenheden in plaats van het nemen van concrete en meetbare stappen? Zo ja, welke stappen neemt de Staatssecretaris om eerder genoemde situatie te voorkomen?

Tijdens informele Raden mogen geen besluiten worden genomen over wetgevingstrajecten. Lidstaten wisselen tijdens informele Raden van gedachten over beleidsonderwerpen en kunnen elkaars posities vernemen. In sommige gevallen leiden deze gedachtewisselingen in een later stadium tot voorstellen voor wetgeving, waarna ze via het gebruikelijke traject van de gewone wetgevingsprocedure worden behandeld. Ik ben van mening dat het nuttig is om op informele wijze met elkaar van gedachten te kunnen wisselen en dat dit bijdraagt aan gecoördineerde activiteiten en een goede besluitvorming in latere wetgevingstrajecten.

Welk doel stelt de Staatssecretaris zich met betrekking tot de interne markt gedurende het voorzitterschap van Finland en Kroatië?

Tijdens het voorzitterschap van Finland zal naar verwachting de nieuwe Europese Commissie worden gepresenteerd. Het is de verwachting dat onder voorzitterschap van de Kroaten de nieuwe agenda voor de interne markt gestalte zal krijgen. Het voornaamste doel van het kabinet is om zo veel mogelijk van de Nederlandse prioriteiten op het gebied van de interne markt, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd middels de Staat van de Europese Unie 2019 (Kamerstuk 35 078, nr. 1) en de brief over de toekomst van de interne markt van 19 oktober jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2703) in die nieuwe agenda te laten landen. Nederland investeert actief in de contacten met de toekomstige voorzitterschappen en werkt momenteel intensief samen met aankomend voorzitter Finland.

Kan de Staatssecretaris specifieke voorbeelden geven van regelgeving voor de interne markt die Nederlandse mkb-ondernemers schaden en waar de Staatssecretaris zich voor inzet om eerder genoemde regelgeving te verbeteren?

Graag verwijs ik naar de brief over de toekomst van de interne markt van 19 oktober jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2703), de beantwoording vragen Schriftelijk Overleg voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 3 april 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 454) en de beantwoording vragen Schriftelijk Overleg voor de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 november 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 446).

Welke belemmeringen, naast transparantie over de handhavingspraktijk, moeten wat de Staatssecretaris betreft zijn weggenomen na het voorzitterschap van Finland en Kroatië?

Met het oog op de Europese Parlementsverkiezingen worden momenteel de nog lopende Europese wetgevingsdossiers afgerond. Op het terrein van de Interne Markt zijn de meeste voorstellen afgerond en wordt nu de nationale implementatie opgestart. Tijdens de zomer zullen er op Europees niveau geen nieuwe wetgevende trajecten worden gestart. Alles is gericht op het vormgeven van de nieuwe agenda voor de komende Commissieperiode. Voor Nederland is het laten landen van de Nederlandse prioriteiten in deze nieuwe agenda prioritair tijdens de voorzitterschappen van Finland en Kroatië, zodat een nieuwe Europese Commissie gericht van start kan met nieuw beleid. Uiteraard is het van belang dat dit nieuwe beleid belemmeringen wegneemt en kansen identificeert. Het kabinet is van mening dat er, met name voor de dienstensector, meer (sectorspecifieke) analyse nodig is om de juiste belemmeringen te identificeren en effectief aan te pakken. Daarom acht het kabinet het van belang dat de Europese Commissie goed analyseert wat er daadwerkelijk nodig is in sectoren, zodat er meer maatwerk geleverd kan worden.

De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 april of is nagedacht over een verdeelsleutel of criteria met betrekking tot de ondersteuning van EU-13 landen vanuit Horizon Europe. Hoe wordt voorkomen dat het aantal subsidieaanvragen vanuit deze landen in disbalans raakt, met als gevolg dat enkele landen meer ontvangen dan andere landen?

Excellentie en impact blijven de leidende criteria voor het toekennen van budgetten onder Horizon Europe. Aan de wens van lidstaten tot «widening participation» is in de onderhandelingen op een aantal manieren tegemoet gekomen. Dit is toegelicht in de brief van 19 april jl. van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) met de appreciatie van het akkoord dat is bereikt over de hoofdlijnen van Horizon Europe (Kamerstuk 22 112, nr. 2791). De verwachting is dat de maatregelen gericht op «widening participation» de EU13-landen zullen ondersteunen in de verbetering van hun deelname aan het Kaderprogramma en niet zullen leiden tot een disbalans in subsidieaanvragen. De instrumenten zijn opgenomen in het gealloceerde deel van het programma «Widening Participation and strenghtening the European Research Area». Nederland zal de implementatie van de maatregelen en de effecten gedurende de looptijd van het programma kritisch volgen. Daarnaast blijft Nederland van mening dat de EU13-landen zelf een excellent onderzoeks- en innovatiesysteem dienen op te bouwen via de Europese Structuur- en Investeringsfondsen en via nationale investeringen. EU-middelen zouden bovenop middelen uit nationale inspanningen moeten komen en niet in plaats van.

De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 3 april 2019 dat de EU zelf tot 2020 uit bestaande Europese fondsen 1,5 miljard euro beschikbaar zal stellen voor investeringen op het gebied van artificiële intelligentie (AI). Kan dit bedrag, mochten internationale ontwikkelingen hierom vragen, omhoog bijgesteld worden? Kan de Staatssecretaris specificeren hoe mensgeoriënteerde en verantwoorde AI gedefinieerd wordt? In hoeverre vindt afstemming plaats binnen de Europese lidstaten met betrekking tot de door de lidstaten te maken keuzes voor wat betreft de inzet van de verschillende deelgebieden van mensgeoriënteerde en verantwoorde AI?

De 1,5 miljard euro is bedoeld als aanvulling op de nationale investeringen vanuit de lidstaten in AI tot 2020. Voor de volgende langetermijnbegroting van de EU (2021–2027) anticipeert de Commissie al op internationale ontwikkelingen – gelet op de investeringen in China en de VS in AI – en heeft voorgesteld minstens 7 miljard euro in AI te investeren uit de programma’s Horizon Europe en Digitaal Europa. Wat betreft het ethisch kader voor een mensgeoriënteerde en verantwoorde AI heeft de Europese Commissie op 9 april jl. een nieuwe mededeling gepresenteerd over AI. Het kabinet zal de Tweede Kamer in mei een brief sturen over deze mededeling (BNC-fiche), inclusief een specificatie over het ethisch kader en de inzet op de verschillende deelgebieden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat in komende Raad voor Concurrentievermogen onder andere gesproken zal worden over ondernemerschap en de bijdrage van het mkb, startups en scale-ups aan het concurrentievermogen. Ook is te lezen dat het kabinet werkt aan een nieuwe Rijksbrede strategie om het ondernemersklimaat voor startups en scale-ups te verbeteren, bijvoorbeeld doordat mkb-ondernemers profiteren van nationale en Europese investeringen in nieuwe, kansrijke technologieën. Hoe wil de Staatssecretaris dit voor elkaar krijgen?

De aanpak om het ondernemersklimaat te versterken bestaat uit een groot aantal maatregelen, waarbij ieder ministerie een verantwoordelijkheid heeft. Maatregelen hebben betrekking op het aantrekken van kapitaal, het vinden van personeel, het omzetten van kennis in ondernemerschap, betere dienstverlening overheid en internationale netwerken en markten.

Over de kabinetsinzet om het ondernemersklimaat voor startups en scale-ups te versterken en de rol van StartupDelta daarbij wordt u voor de zomer geïnformeerd.

Om welke nieuwe, kansrijke technologieën gaat het?

In het nieuwe startup- en scale-upbeleid gaat het om alle kansrijke nieuwe technologieën, waaronder de sleuteltechnologieën zoals ICT, kunstmatige intelligentie, fotonica, nano- en kwantumtechnologie.

Speelt in de strategie van het kabinet ook de op de richten nationale financieringsinstelling Invest-NL een rol? Welke verwachtingen heeft het kabinet van Invest-NL ten aanzien van het mkb? Klopt het dat in landen met een zogenaamd «National Promotional Institute» (NPI), dat Invest-NL ook moet worden, het mkb beter toegang heeft tot Europese financiering?

Het belang van het bedienen van het mkb komt onder meer tot uitdrukking in de memorie van toelichting van de Machtigingswet oprichting Invest-NL1. Namelijk dat de instelling zich zal richten op investeringen op het gebied van grote transitieopgaven en daarnaast op het ondersteunen van het mkb en de doorgroei van (innovatieve) ondernemingen (scale-ups). Nadere afbakening vindt vervolgens plaats via de aanvullende overeenkomst en is afhankelijk van het investeringsplan dat de instelling zelf opstelt. Het opzetten van Invest-NL als een National Promotial Institute (NPI) sluit onder andere aan bij de aanbeveling van de Europese Commissie om deze in te zetten voor effectief gebruik van financieringsprogramma’s als het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) en het aankomende InvestEU. Dit is van belang vanwege de toegang tot relevante investeringsprojecten die NPI’s bieden, alsook de mogelijkheid tot het bieden van de benodigde cofinanciering. Invest-NL zal deze zaken bieden, waardoor het in staat is projecten optimaal aan te sluiten op Europese financieringsmogelijkheden als deze zich aandienen. De verwachting is daarom dat Invest-NL het mkb zal helpen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Staatssecretaris inzet op een eerlijke economie voor het mkb, op goede toegang voor het mkb tot de interne markt en op het oplossen van belemmeringen op die markt. Welke belemmeringen, die een eerlijke economie in de weg staan, signaleert de Staatssecretaris op dit moment? Met andere woorden: waar is werk aan de winkel? Goede voorlichting aan het mkb over zakendoen in andere lidstaten is volgens de Staatssecretaris van groot belang. Wat nog meer?

Het kabinet hecht waarde aan mogelijkheden voor eigen mkb-ondernemerschap voor iedereen in een eerlijke economie. Zelfstandig mkb-ondernemerschap kan voor veel mensen een manier zijn om zichzelf te ontwikkelen, de kans op participatie en persoonlijk welzijn, zelfontplooiing en emancipatie te vergroten. Voor hen die het moeilijk hebben op de formele arbeidsmarkt, biedt zelfstandig ondernemerschap een route naar economische onafhankelijkheid en welzijn. Een eerlijke economie betekent dat ondernemers voldoende vertrouwen moeten hebben om te kunnen en durven ondernemen. Het kabinet werkt in dit verband onder meer aan verbetering van betaaltermijnen richting mkb-ondernemers en het verduidelijkheden van onderlinge verhoudingen en spelregels via franchisewetgeving.

De leden van de CDA-fractie vragen voor wat betreft voldoende toegang tot financiering welke goede nationale voorbeelden Nederland gaat delen met andere EU-landen en wat Nederland van andere landen zou kunnen leren.

Naar aanleiding van de motie van het lid Graus (Kamerstuk 31 311, nr. 203) over de vraag waarom mkb-financiering in Nederland ingewikkelder en minder toegankelijk is dan in omringende landen, is vanuit de Europese Commissie, samen met Nederland, een traject opgestart naar de lidstaten met de vraag wat hun inzet is op de mkb-financieringsmarkt en wat goede voorbeelden zijn in de lidstaten. Op 17 mei a.s. worden deze goede voorbeelden in het SME Envoy Netwerk besproken aan de hand van een discussiepaper. Dan zal worden bepaald welke goede voorbeelden in het onderzoek worden opgenomen dat de Europese Commissie op een later moment uitbrengt. Nederland presenteert het voorbeeld van de risicokapitaalinstrumenten SEED en Dutch Venture Initiative (DVI). De uitkomst van het traject zal met de Tweede Kamer worden gedeeld in de Kamerbrief over de voortgang van het mkb-actieplan.

De leden van de CDA-fractie zien dat tijdens de Raad voor Concurrentievermogen ook het industriebeleid en de interne markt op de agenda staat. Prioriteiten van het kabinet zijn onder andere innovatie, verduurzaming van de industrie, behoud van een Europees gelijk speelveld en het bereiken van een mondiaal gelijk speelveld. Zullen ten aanzien van het bereiken van een mondiaal gelijk speelveld tijdens deze Raad voor Concurrentievermogen ook de voorwaarden ter sprake komen om tot dat mondiale gelijke speelveld te komen?

Tijdens de informele RvC staan de voorwaarden om tot een mondiaal gelijk speelveld te komen niet specifiek op de agenda. Nederland zal in haar interventie wel ingaan op de voor haar belangrijke punten, zoals een gelijk speelveld en open markten.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat 17 regeringsleiders, onder wie de Nederlandse Minister-President, op 26 februari 2019 de voorzitter van de Europese Raad hebben opgeroepen om het belang van de toekomstige ontwikkeling van de interne markt te onderstrepen. Wat was voor niet-ondertekenaars van deze oproep de reden om niet mee te tekenen? Betekent dit een «kloof» in de visie op de interne markt? Gaan we die vaker merken? Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen de concept-raadsconclusies over de toekomst van de interne markt? Wat zijn hierover de verwachtingen?

De brief over het belang van de toekomstige ontwikkeling van de interne markt kon op veel steun onder lidstaten rekenen. Ook diverse lidstaten die de brief niet ondertekend hebben, onderschrijven het belang van het verbeteren van de interne markt. Ik zie eerder meer dan minder eensgezindheid ontstaan onder lidstaten op dit gebied. Zoals aangegeven in de beantwoording vragen Schriftelijk Overleg voor de Europese Raad van 22 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1418) is de brief op Fins initiatief tot stand gekomen en zijn voor zover bekend niet alle regeringsleiders benaderd om de brief te ondertekenen. Ik zie de concept-Raadsconclusies van de Raad voor Concurrentievermogen over de toekomst van de interne markt met vertrouwen tegemoet. Naar verwachting zullen deze conclusies de Europese Raadsconclusies van 22 maart jl. verder uitwerken en de Commissie oproepen prioriteit te geven aan zowel het verbeteren van de implementatie en handhaving van internemarktregelgeving, als aan het gericht analyseren en vervolgens adresseren van concrete belemmeringen voor ondernemers en burgers.

De leden van de CDA-fractie hebben in de brief over de Nederlandse visie op de toekomst van de Europese interne markt die de Staatssecretaris op 19 oktober 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2703) heeft verstuurd gelezen dat het kabinet in de nieuwe Commissieperiode inzet op een betere, transparantere en objectievere implementatie, uitvoering en handhaving van regelgeving voor de interne markt: «het echt laten werken van wat we met elkaar afgesproken hebben». Hiertoe doet het kabinet een aantal suggesties, zoals meer transparantie over de prestaties van zowel de lidstaten als de Europese Commissie, het nadrukkelijker en onafhankelijker beleggen van het handhavingsmandaat binnen de Europese Commissie en betere samenwerking tussen autoriteiten in verschillende lidstaten. Deze leden vragen of de Staatssecretaris de stand van zaken kan geven over de inspanningen om dit te bewerkstelligen.

Bovengenoemde kabinetsinzet is in de eerste plaats gericht op de nieuwe Commissieperiode. Het kabinet heeft zich dan ook ingezet om de Nederlandse visie te laten landen in de Europese Raadsconclusies van 22 maart jl. en in de verwachte conceptconclusies van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 mei aanstaande. Deze punten zullen ook meegenomen worden in de inzet van het kabinet richting de Strategische Agenda (Europese Raad juni).

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat tijdens de eerstvolgende formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019 de concept-raadsconclusies over de toekomst van het industriebeleid op de agenda staan. Worden deze van tevoren nog met de Kamer gedeeld?

Het kabinet hecht aan het correct en goed informeren van de Kamer over de Nederlandse positie in de Raad en heeft begrip voor de wens van de Kamer om zicht te hebben op het Europese besluitvormingsproces. Gegeven de veranderlijke aard van de concept-raadsconclusies zal het kabinet ingaan op de Raadsconclusies industriebeleid en de Nederlandse inzet hierop in de geannoteerde agenda die uw Kamer ontvangt ter voorbereiding op de formele Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei. Uw Kamer heeft via het Delegates Portal toegang tot alle documenten die tijdens de Raad voor Concurrentievermogen zullen worden behandeld, ook de Raadsconclusies industriebeleid worden op het portaal geplaatst.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de Nederlandse inbreng ten aanzien van de oriënterende discussie over de toekomst van het Europese industriebeleid zal zijn, die naar verwachting op 2 en 3 mei 2019 zal plaatsvinden.

Het Europese industriebeleid is een belangrijk onderdeel van bredere Europese discussies over het concurrentie-, mededinging- en interne marktbeleid. De Nederlandse inzet tijdens de Raad voor Concurrentievermogen zal zijn dat het uitgangspunt voor het Europese industriebeleid begint bij het versterken van de interne markt. Binnen de interne markt zijn strenge mededingingsregels en politiek onafhankelijk toezicht nodig voor het faciliteren van eerlijke concurrentie, dit resulteert immers in prikkels om te innoveren.

Deze innovatie is nodig voor de duurzame en digitale transities waar de Europese industrie voor staat. Deze transities vragen om een modern Europees innovatie- en industriebeleid, wat een gezamenlijke aanpak verreist met een focus op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën en onderzoek en innovatie. Daarom zet Nederland dan ook stevig in op meer focus op onderzoek en innovatie binnen de nieuwe meerjarenbegroting van de EU.

Tijdens de Raad is de Nederlandse inzet dan ook dat Europa meer moet samenwerken rondom waardeketens die van strategisch economisch belang zijn, bijvoorbeeld waardeketens die cruciaal zijn voor de hierboven genoemde transities, of waarvoor we niet afhankelijk willen worden van derde landen (zoals vitale infrastructuur en bepaalde sleuteltechnologieën). Sturen vanuit maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën sluit goed aan bij het Nederlandse missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid en de Nationale Wetenschapsagenda. Voor een aantal strategische waardeketens worden via het Strategic Forum for Important Projects of Common European Interest (SF IPCEI) al gezamenlijke actieplannen opgesteld, welke impuls kunnen geven aan gezamenlijke investeringsplannen waarmee Europa ook in de toekomst leidend kan zijn. Ook dienen de actieplannen als voeding voor de langetermijnstrategie voor de industrie die de nieuwe Europese Commissie eind dit jaar zal presenteren.

Wat behelst de pilot voor de «European Innovation Council» precies?

Europa weet nog onvoldoende excellente kennis in baanbrekende innovaties om te zetten en veelbelovende startups op te schalen, om daarmee nieuwe markten en banen te creëren. In de volgende programmaperiode (2021–2027) zal binnen Horizon Europe voor het stimuleren van disruptieve innovatie de European Innovation Council (EIC) worden opgezet. Vooruitlopend hierop is door de Europese Commissie in 2017 de EIC-pilot gestart om binnen het lopende Kaderprogramma (Horizon 2020) ervaring op te doen met het stimuleren van deze vorm van innovatie.

In de eerste fase van deze pilot lag het accent op ondersteuning van vernieuwers, ondernemers, kleine bedrijven en onderzoekers met mooie ideeën en de ambitie om internationaal op te schalen. Nederlandse partijen hebben goed kunnen meedraaien aan deze fase van de pilot.2 In de Europese Raad van juni 2018 is besloten de Commissie uit te nodigen om aan deze pilot een vervolg te geven in de nog resterende programmaperiode (2019–2020). Deze tweede fase van de EIC-pilot wordt momenteel ontwikkeld en richt zich specifiek op het stimuleren van disruptieve innovaties. Doel is om ervaring op te doen met de beoogde EIC-instrumenten onder Horizon Europe. Het gaat om de «Pathfinder for advanced research» die bottom-up innovatie op de lagere «Technology Readiness Levels» moet stimuleren en om de «Accelerator» die innovatie op hogere «Technology Readiness Levels» sneller naar de markt moet helpen brengen (opschaling).3 Daarbij worden mogelijkheden geboden voor het combineren van diverse vormen van financiering.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de EU-lidstaten verdeeld hebben gereageerd op het Frans-Duitse manifest voor een Europese industriepolitiek. Hoe beoordeelt Nederland de drie pijlers uit dit manifest, te weten (1) grote investeringen in innovatie, (2) het aanpassen van het EU regelgevend kader en (3) effectieve maatregelen om de EU te beschermen? Graag ontvangen zij een beoordeling per pijler. Onder welke pijler valt de staatssteun, waarnaar de Nederlandse Minister-President in zijn reactie verwijst? Wanneer verstuurd het kabinet een brief met zijn eigen inzet ter versterking van het Europese concurrentievermogen aan de Kamer?

Het kabinet deelt delen van de analyse van het stuk en verwelkomt het Frans-Duitse pleidooi voor een Europese inzet op sterke multilaterale instellingen, open markten en een ambitieus Europees handelsbeleid. Het kabinet staat kritisch tegenover een aantal andere punten uit het manifest, zoals bijvoorbeeld de verruiming van de mededingingskaders, waaronder de EU-staatssteunregels. Uw Kamer wordt voor de zomer uitgebreider geïnformeerd over de Nederlandse positie t.a.v. het versterken van de Europese concurrentiekracht. Ik zal hieronder daarom alleen kort ingaan op de individuele pijlers van het manifest.

Ten aanzien van de eerste pijler, grote investeringen in innovatie staat het kabinet positief. Het kabinet onderschrijft dan ook het belang van gezamenlijke investeringen in sleuteltechnologieën zoals ICT en AI, fotonica, nano- en kwantumtechnologie.

Dit sluit goed aan bij het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid van het kabinet, waarbij het aantrekken en gezamenlijk richten van private en publieke investeringen in innovatieve bedrijven en startups het uitgangspunt blijft.

Een assertiever en offensiever Europees industriebeleid waar via onderzoek en pilotprojecten vooruitstrevende en technologische ontwikkelingen in een vroeg stadium worden gesteund, hoort hier bij. Dit sluit eveneens goed aan bij een stevige inzet op sleuteltechnologieën mede in het kader van het Nederlandse missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid.

Ten aanzien van de tweede pijler, het aanpassen van het EU regelgevend kader voor o.a. staatssteun en mededinging, is het kabinet kritisch. Het Frans-Duitse manifest pleit er voor om in het mededingingsrecht niet alleen mee te nemen of er voldoende concurrentie op de Europese interne markt overblijft, maar ook in hoeverre partijen buiten de Europese markt kunnen concurreren, zodat er, volgens het manifest, sterke nationale of Europese bedrijven kunnen ontstaan die buiten de Europese markt makkelijker kunnen concurreren. Het zwaarder laten wegen van de concurrentiepositie van bedrijven buiten de Europese markt heeft als risico dat de mededinging binnen de Europese interne markt zwakker wordt. Dit kan remmend werken op het concurrerende en innovatieve vermogen van de Europese industrie. Voor Nederland is behoud van het acquis van de interne markt waaronder een gelijk speelveld voor de industrie het uitgangspunt.

Met betrekking tot de derde pijler, effectieve maatregelen om de EU te beschermen, is voor het kabinet het belang van internationale open markten het uitgangspunt. Open markten zorgen voor optimaal welvaartsbevorderende beslissingen over investeringen in kennis en innovatie. Barrières die de marktwerking verstoren maken de Europese economie doorgaans minder sterk. In eerste instantie heeft beleidsinzet op het verlagen van barrières in derde markten de voorkeur boven het opwerken van barrières op de eigen markten. Dit neemt niet weg dat er gevallen zijn waarin het noodzakelijk is om beschermend beleid te voeren, bijvoorbeeld uit veiligheidsoverwegingen.

De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen (informeel) van 3 april 2019 over het voornemen om in mei een conferentie te organiseren, waar een Strategische Onderzoeks- en Innovatie Agenda voor de Zwarte Zee wordt gelanceerd. In dat kader heeft Nederland aangegeven zijn ervaringen met samenwerking tussen visserijstakeholders, startups, overheden, industrie en boeren als handvat kunnen dienen voor de samenwerking rondom de Zwarte Zee en deze ervaringen graag met geïnteresseerden te delen. Deze leden vragen hoe zij deze opmerkingen moeten lezen. Gaat Nederland deze kennis «om niet» – dat willen zeggen zonder tegenprestatie – ter beschikking stellen? Wat betekent dit voor onze eigen concurrentiepositie en de bescherming van vitale sectoren?

De samenwerking tussen overheden, industrie en vissers/boeren moet worden gezien als onderdeel van het Nederlandse innovatiesysteem. Een kennis- en innovatiesysteem dat tot de wereldtop behoort. Internationaal heeft Nederland een goede reputatie op het gebied van water in de brede zin van het woord; technologie, kennis en het betrekken van stakeholders zoals vissers. Dit leidt ertoe dat andere landen ons regelmatig om advies vragen bij watervraagstukken. Het «vermarkten» van kennis en de mogelijke opdrachtverlening aan Nederlandse partijen die daarop volgt, komt onze eigen concurrentiepositie weer ten goede.

Daarnaast hebben Nederlandse partijen er baat bij om kennis uit het buitenland te halen en intensief met buitenlandse bedrijven en instellingen samen te werken. Nederland vindt het derhalve belangrijk om Europees onderzoek en innovatie over de grenzen heen meer op elkaar af te stemmen en onderzoekers te laten samenwerken rond bepaalde thema’s zoals water. De «Joint Programming Initiatives» (JPI’s) Water en Oceans zijn hier twee voorbeelden van. Deze initiatieven richten zich op waterzekerheid en ecologie respectievelijk op gezonde en productieve zeeën en oceanen. Het nationale veiligheidsbelang en daarmee de voor Nederland vitale sectoren en processen worden verder niet geraakt.

De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van het schriftelijk overleg ter voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen (informeel) van 3 april 2019 dat Denemarken een voorstel heeft gedaan voor het ethisch gebruik van data, waar de Staatssecretaris met belangstelling kennis van heeft genomen. Wat houdt dit Deense voorstel in? Deze leden lezen verder dat de Europese Commissie op 9 april 2019 het definitieve ethisch kader (aanbevelingen) zou presenteren. Wat zijn de hoofdlijnen van dit kader, komt het nog naar de Kamer en wat vindt het kabinet ervan?

Het Deense voorstel is onderdeel van een aantal nationale aanbevelingen voor een ethisch, verantwoord gebruik van data, onder andere voor AI. Er dient bijvoorbeeld inzicht gegeven te worden over de herkomst van de data, de uitlegbaarheid en het gebruik van de data. Denemarken ziet hier ook een rol voor het bedrijfsleven om een verantwoordelijkheid te nemen en onderzoekt welke rol de overheid kan spelen bij het stimuleren van ethische datagebruik bij bedrijven.

De Europese Commissie heeft eind 2018 een externe groep van deskundigen gevraagd een ethisch kader op te stellen voor AI. Na een openbare consultatie zijn de aanbevelingen voor dit ethisch kader aangepast. De Europese Commissie heeft vervolgens op 9 april jl. een nieuwe mededeling gepresenteerd over AI, inclusief het ethisch kader. Het kabinet zal de Tweede Kamer in mei een brief sturen over de mededeling (BNC-fiche) inclusief een appreciatie van dit ethisch kader.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de Europese Commissie is op 26 maart 2019 met een aanbeveling is gekomen inzake een gecoördineerde aanpak voor de integriteit en veiligheid van 5G op Europees niveau. Zou de Staatssecretaris op deze aanbeveling willen reflecteren? In de aanbeveling staat nadrukkelijk het belang van het maken van een nationale risicobeoordeling door elke individuele lidstaat. Deze zou klaar moeten zijn op 30 juni 2019 en voor 15 juli 2019 met de Commissie en het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) worden gedeeld. Momenteel werkt Nederland aan een dergelijke risicoanalyse. Gaat Nederland deze ook delen in EU-verband? Is de verwachting dat andere EU-landen dit ook zullen doen? Welke landen wel en niet? Nemen Nederland en de andere EU-landen de suggestie over om, ten behoeve van een gemeenschappelijke cyberaanpak voor 5G, uiterlijk 30 april 2019 te starten met werkzaamheden binnen de krachtens de richtlijn over netwerk- en informatieveiligheid (NIB-richtlijn) opgerichte samenwerkingsgroep? Wat houden deze werkzaamheden in?

Het kabinet bereidt momenteel het BNC-fiche over de aanbeveling van de Europese Commissie (COM(2019) 2335) over cybersecurity van 5G-netwerken voor. Deze wordt naar verwachting eind mei naar uw Kamer gestuurd. In het fiche zal worden ingegaan op de Nederlandse inzet van de aanbeveling. Nederland zal haar nationale risicoanalyse die momenteel wordt opgesteld delen in EU-verband voor zover de vertrouwelijkheid dit toelaat. Dit zal ook voor de meeste andere EU-lidstaten gelden. Elke lidstaat zal op dit punt uiteindelijk haar eigen afweging moeten maken. De in de aanbeveling genoemde werkzaamheden met betrekking tot een gemeenschappelijke cyberaanpak voor 5G zijn recentelijk gestart binnen de in het kader van de NIB-richtlijn bestaande Samenwerkingsgroep. De werkzaamheden houden – op hoofdlijnen – in dat 1) lidstaten hun cyberrisico’s voor 5G-netwerken op nationaal niveau zouden moeten beoordelen en de nodige beveiligingsmaatregelen zouden moeten treffen, 2) op EU-niveau een gecoördineerde risicobeoordeling ontwikkeld zou moeten worden die voortbouwt op deze nationale risicobeoordelingen en 3) de Samenwerkingsgroep uiterlijk 31 december 2019 een gemeenschappelijk instrumentarium overeen zou moeten komen met betrekking tot de beste mitigerende maatregelen om de risico’s te beheersen.


  1. Kamerstuk 35 123, nr. 3↩︎

  2. Kamerstuk 21 501-30, nr. 442.↩︎

  3. Nederlandse en Europese subsidieregelingen richten zich vaak op specifieke fasen van onderzoek, innovatie en productontwikkeling. Om deze fasen aan te duiden worden de Technology Readiness Levels (TRL) gebruikt. De TRLs geven de mate van ontwikkeling van een technologie aan, waarbij TRL 1 staat voor technologie aan het begin van de ontwikkeling en TRL 9 voor technologie die technisch en commercieel gereed is.↩︎