[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35054, bijgewerkt t/m nr. 8 (2e NvW d.d. 27 juni 2019)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2019D18139, datum: 2019-04-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2018Z17874:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 8 (Tweede NvW d.d. 27 juni 2019)



	35 054	Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het
oog op de beheersing van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en
industrieterreinen (Aanvullingswet geluid Omgevingswet)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de
Omgevingswet aan te vullen met regels over de beheersing van geluid
afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 WIJZIGINGEN IN DE OMGEVINGSWET

Artikel 1.1 (Omgevingswet)

	De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 2.10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, en het tweede
lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over
de aard en de termijn als de omgevingswaarde een geluidproductieplafond
is. 

B

	Artikel 2.11, tweede lid, komt te luiden:

	2. Bij omgevingsplan kunnen geen omgevingswaarden worden vastgesteld in
aanvulling op of in afwijking van omgevingswaarden die bij
omgevingsverordening, algemene maatregel van bestuur of besluit als
bedoeld in artikel 2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, of 2.15, tweede
lid, zijn vastgesteld, tenzij bij de omgevingsverordening, de maatregel
of het besluit anders is bepaald.

C

	In paragraaf 2.3.2 wordt na artikel 2.11 een artikel ingevoegd,
luidende:

Artikel 2.11a (verplichte omgevingswaarden gemeente voor geluidproductie
industrieterreinen)

	Bij omgevingsplan worden in ieder geval als omgevingswaarden
geluidproductieplafonds vastgesteld rondom industrieterreinen waar bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten kunnen worden
verricht die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.

D

	Artikel 2.12, tweede lid, komt te luiden:

	2. Bij omgevingsverordening kunnen geen omgevingswaarden worden
vastgesteld in aanvulling op of in afwijking van omgevingswaarden die
bij algemene maatregel van bestuur of besluit als bedoeld in artikel
2.15, tweede lid, zijn vastgesteld, tenzij bij de maatregel of het
besluit anders is bepaald.

E

	Na artikel 2.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.12a (omgevingswaarden provincie voor geluidproductie
industrieterreinen)

	1. Op verzoek van de gemeenteraad kunnen bij besluit van provinciale
staten als omgevingswaarden geluidproductieplafonds worden vastgesteld
rondom de in artikel 2.11a bedoelde industrieterreinen als dat nodig is
voor een doelmatige beheersing van het geluid afkomstig van die
industrieterreinen.

	2. Provinciale staten kunnen deze bevoegdheid delegeren aan
gedeputeerde staten.

F

	In paragraaf 2.3.3 wordt na artikel 2.13 een artikel ingevoegd,
luidende:

Artikel 2.13a (verplichte omgevingswaarden provincie voor
geluidproductie wegen en lokale spoorwegen)

	1. Provinciale staten stellen bij besluit als omgevingswaarden
geluidproductieplafonds vast aan weerszijden van bij
omgevingsverordening aangewezen:

	a. wegen in beheer bij de provincie,

	b. lokale spoorwegen, voor zover gelegen buiten de gebieden die op
grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn
aangewezen.

	2. Provinciale staten kunnen deze bevoegdheid delegeren aan
gedeputeerde staten.

G

	Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot derde tot en
met vijfde lid.

	2. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt bij besluit als
omgevingswaarden geluidproductieplafonds vast aan weerszijden van bij
ministeriële regeling aangewezen: 

	a. wegen in beheer bij het Rijk, 

b. hoofdspoorwegen.

	3. In het vijfde lid (nieuw) wordt “tweede lid” vervangen door:
vierde lid.

H

	Aan artikel 2.16, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel b door een komma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:

	c. de beheersing van geluid afkomstig van wegen in beheer bij de
gemeente, lokale spoorwegen, voor zover deze niet zijn aangewezen op
grond van artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder b, en
industrieterreinen.

I

	Aan artikel 2.17, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel b door een komma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:

	c. de beheersing van geluid afkomstig van wegen als bedoeld onder b.

J

	Artikel 2.18, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b wordt “geluidhinder” vervangen door: geluid.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een
komma, wordt na onderdeel e een onderdeel toegevoegd, luidende:

	f. de beheersing van geluid afkomstig van wegen en lokale spoorwegen
die zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, en van
industrieterreinen als toepassing is gegeven aan artikel 2.12a.

K

	Artikel 2.19, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b wordt geletterd c.

2. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	b. bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat: de beheersing
van geluid afkomstig van wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen
die zijn aangewezen op grond van artikel 2.15, tweede lid,.

L

	Aan artikel 2.24 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Regels als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen ook betrekking
hebben op de uitoefening van de taak, bedoeld in artikel 2.19, derde
lid, onder b, door de beheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van
de Spoorwegwet.

M

	Artikel 2.25, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan onderdeel a wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	9°. een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als
omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste
lid, of 2.15, tweede lid, of een besluit tot vaststelling van
geluidwerende maatregelen als bedoeld in artikel 2.43,.

	2. Onderdeel b komt te luiden:

	b. de uitoefening van een taak als bedoeld in paragraaf 2.4.1, de
uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.38 of het
treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder
b, onder 2°.

N

	Artikel 2.27 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel c wordt “geluidhinder” vervangen door: geluid.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een
komma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	f. het beschermen van de gezondheid, met betrekking tot de beheersing
van geluid afkomstig van wegen en lokale spoorwegen.

O 

	Artikel 2.28 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel d komt te luiden:

	d. het beschermen van de gezondheid, met betrekking tot de beheersing
van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen,.

	2. In onderdeel e wordt “onder b” vervangen door: onder c.

P

	In artikel 2.29, tweede lid, onder d, wordt “de geluidbelasting”
vervangen door: het geluid.

Q

Na artikel 2.29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.29a (verplichte instructieregels Rijk geluidproductieplafonds)

Regels op grond van artikel 2.24 worden in ieder geval gesteld over
besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als
omgevingswaarden met het oog op het beschermen van de gezondheid.

R

	Artikel 2.33, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De onderdelen b en c worden geletterd c en d.

	2. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	b. het waterschapsbestuur, als dat nodig is voor een doelmatige
beheersing van het geluid afkomstig van wegen als bedoeld in artikel
2.17, eerste lid, onder c,.

S

	Artikel 2.34, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De onderdelen c en d worden geletterd d en e.

	2. Na onderdeel b wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	c. provinciale staten over een besluit tot vaststelling van
geluidproductieplafonds als omgevingswaarden rondom industrieterreinen
als bedoeld in artikel 2.12a, eerste lid, waarop zich voorzieningen voor
defensie bevinden,.

T

	Na artikel 2.42 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.43 (geluidwerende maatregelen aan gebouwen)

	1. Het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur
van het waterschap, gedeputeerde staten en Onze Minister van
Infrastructuur en Waterstaat bepalen bij besluit of, en zo ja, welke
maatregelen aan een gebouw worden getroffen ter beperking van het geluid
in het gebouw. De eerste zin is alleen van toepassing in bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen gevallen. 

	2. Het besluit wordt ingetrokken in gevallen of op gronden die bij
algemene maatregel van bestuur worden bepaald.

U

In artikel 3.6, eerste lid, onder d, wordt “de geluidbelasting”
vervangen door: het geluid. 

Ua

	Artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, komt te luiden:

	1. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de richtlijn
omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan vast voor de
volgende geluidbronnen: 

	a. belangrijke wegen als bedoeld in artikel 3, onder n, van die
richtlijn, als het gaat om wegen die:

	1°. in beheer zijn bij de provincie, of

	2°. in beheer zijn bij een gemeente of waterschap en zijn gelegen
buiten een agglomeratie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,.

V

	Artikel 3.10, tweede lid, onder b, komt te luiden:

	b. kan, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede en
derde lid, bij algemene maatregel van bestuur of omgevingsverordening:

	1°. een ander bestuursorgaan worden aangewezen dat het programma
vaststelt,

	2°. worden bepaald dat in plaats van de plicht, bedoeld in het eerste
lid, een daarbij aangewezen bestuursorgaan of andere instantie
maatregelen treft, gericht op het voldoen aan de omgevingswaarde.

W

	In artikel 3.12 wordt na “opgenomen maatregelen” ingevoegd: of de
maatregelen, bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder b, onder 2°,.

X

	In artikel 16.24 wordt “de paragrafen 16.3.2 tot en met 16.3.6”
vervangen door: de paragrafen 16.3.1a tot en met 16.3.6.

Y

	Na paragraaf 16.3.1 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 16.3.1a Geluidproductieplafonds

Artikel 16.24a (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht)

	Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de
voorbereiding van een besluit tot vaststelling van
geluidproductieplafonds als omgevingswaarden als bedoeld in de artikelen
2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, en 2.15, tweede lid, in bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Z

	Aan artikel 16.78 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als
omgevingswaarden als bedoeld in de artikelen 2.12a, eerste lid, 2.13a,
eerste lid, en 2.15, tweede lid, treedt in werking met ingang van de dag
waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit is
bekendgemaakt. Als eerdere inwerkingtreding volgens het bevoegd gezag
vanwege spoedeisende omstandigheden nodig is, kan het bevoegd gezag
bepalen dat het besluit eerder in werking treedt. 

AA

	Aan artikel 16.88, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel i door een komma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:

	j. de wijze waarop rechthebbenden van een gebouw instemmen met het
treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 2.43, eerste lid.

AB

	Artikel 20.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het zesde lid wordt vernummerd tot zevende lid.

	2. Na het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	6. In afwijking van het eerste lid worden voor geluidproductieplafonds
als omgevingswaarden de methode van monitoring en het bestuursorgaan dat
of de andere instantie die met de uitvoering van de monitoring is belast
aangewezen bij algemene maatregel van bestuur.

	3. In onderdeel a van het zevende lid (nieuw) wordt “eerste lid”
vervangen door: eerste en zesde lid.

AC

	In artikel 20.3, eerste lid, wordt “artikel 2.13” vervangen door:
de artikelen 2.11a, 2.12a, eerste lid, 2.13, eerste lid, en 2.13a,
eerste lid.

AD

	Aan hoofdstuk 22 wordt een afdeling toegevoegd, luidende: 

Afdeling 22.2 Sanering geluid decentrale infrastructuur

Artikel 22.18 (vaststellen van programma)

	1.	Het college van burgemeester en wethouders stelt uiterlijk op 18
juli 2038 een programma vast, gericht op het reduceren van geluid van
wegen in beheer bij de gemeente en van lokale spoorwegen, voor zover
deze niet zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, aanhef
en onder b. 

	2.	Het algemeen bestuur van een waterschap stelt uiterlijk op 18 juli
2038 een programma vast, gericht op het reduceren van geluid van wegen
in beheer bij het waterschap.

	3.	Gedeputeerde staten stellen uiterlijk op 18 juli 2038 een programma
vast, gericht op het reduceren van geluid van wegen in beheer bij de
provincie en van lokale spoorwegen, voor zover deze zijn aangewezen op
grond van artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder b. 

	4.	De artikelen 2.25, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, 16.27,
16.77a, tweede lid, en 16.88 zijn van overeenkomstige toepassing, met
dien verstande dat in artikel 16.27, tweede lid, voor “die wijziging
niet ziet op een in dat programma opgenomen beschrijving van een
activiteit als gevolg waarvan de activiteit is toegestaan” wordt
gelezen “die wijziging niet ziet op een in dat programma opgenomen
maatregelkeuze voor een locatie”.

Artikel 22.19 (einde sanering)

	Deze afdeling vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

HOOFDSTUK 2 INTREKKING EN wIJZIGING van ANDERE wETTEN

Paragraaf 2.1 Intrekken van de Wet geluidhinder

Artikel 2.1 (intrekken Wet geluidhinder) 

	De Wet geluidhinder wordt ingetrokken.

Paragraaf 2.2 Wijziging van andere wetten

Artikel 2.2 (Algemene douanewet)

De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:

A 

In artikel 1:3, vierde lid, vervalt: , de Wet geluidhinder.

B 

In de bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 vervalt: - Wet geluidhinder.

Artikel 2.3 (Algemene wet bestuursrecht)

	Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd: 

	1. Hoofdstuk 1, artikel 1, wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer vervalt in
onderdeel a: 11.18.

	b. In de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt, onder
verlettering van de onderdelen b tot en met o, tot c tot en met p, na
onderdeel a ingevoegd:

	b: artikel 2.13a, eerste lid, voor zover het betreft de eerste
vaststelling en daarbij toepassing is gegeven aan op grond van artikel
2.24 van de Omgevingswet gestelde regels over vaststelling van
geluidproductieplafonds op basis van de historische geluidproductie,
vermeerderd met 1,5 dB.

	c.	Aan de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt, onder
verwijdering van de punt aan het slot van onderdeel p, een onderdeel
toegevoegd, luidende: 

	q.	artikel 22.18, voor zover het niet betreft een onderdeel van een
programma dat voor een locatie de maatregelkeuze bevat.

	2. Hoofdstuk 2, artikel 2, wordt als volgt gewijzigd: 

	a. De zinsnede met betrekking tot de Wet geluidhinder vervalt.

	b. In de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt, onder
verlettering van de onderdelen b tot en met h, tot e tot en met k, na
onderdeel a ingevoegd: 

	b. artikel 2.12a, eerste lid

	c. artikel 2.13a, eerste lid

	d. artikel 2.15, tweede lid.

Artikel 2.4 (Wet milieubeheer)

	De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

	De titels 11.1 en 11.3 van hoofdstuk 11 vervallen.

B

	In de opsomming in artikel 13.1, tweede lid, vervalt: de Wet
geluidhinder,.

C

	Artikel 18.2j vervalt. 

D

	In artikel 20.3, eerste lid, vervalt: de Wet geluidhinder;.

E

	In artikel 21.6, vierde lid, vervalt: 

	a. 11.1, eerste lid, 11.3, eerste lid, 

	b. 11.29, vierde lid,.

F

	In de opsomming van bijlage 1 vervalt: Wet geluidhinder.

HOOFDSTUK 3 overgangsrecht

Artikel 3.1 (algemeen overgangsrecht hoofdstuk 11 Wet milieubeheer)

	1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet blijft van toepassing op de onderstaande besluiten totdat deze
onherroepelijk zijn:

	a. de vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds waarvoor
voor dat tijdstip een verzoek als bedoeld in artikel 11.31, eerste lid,
van de Wet milieubeheer is ingediend,

	b. de ambtshalve vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds
als het besluit is bekendgemaakt voor dat tijdstip,

	c. een ontheffing van de verplichting tot naleving van een
geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.24, eerste lid, van de
Wet milieubeheer waarvoor voor dat tijdstip een verzoek als bedoeld in
dat artikel is ingediend,

	d. de vaststelling van een overschrijdingsbesluit als bedoeld in
artikel 11.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer waarvoor voor dat
tijdstip een verzoek als bedoeld in dat artikel is ingediend.

	2. Als op grond van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer zoals dat gold
voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een plicht bestond
tot het treffen van geluidwerende of geluidbeperkende maatregelen op
grond van een onherroepelijk besluit, of op grond van een besluit dat
onder de werking van dit artikel valt, en die maatregelen op dat
tijdstip nog niet zijn getroffen, blijft op die plicht de Wet
milieubeheer van toepassing.

	3. Artikel 11.22 van de Wet milieubeheer blijft van toepassing totdat
de in dat artikel bedoelde beheerder over het laatste volledige
kalenderjaar waarop hoofdstuk 11 van die wet van toepassing was een
verslag over de naleving van de geluidproductieplafonds in dat
kalenderjaar aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft
gezonden.

Artikel 3.2 (overgangsrecht geluidproductieplafonds langs rijkswegen en
hoofdspoorwegen)

	1. De volgende geluidproductieplafonds worden, als zij onherroepelijk
zijn, door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat met bij
ministeriële regeling gestelde rekenvoorschriften herberekend:

	a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet vastgestelde
geluidproductieplafonds,

	b. de geluidproductieplafonds die onder de werking van artikel 3.1,
eerste lid, onder a en d, of 3.3, tweede lid, onder c, vallen,

	c. de geluidproductieplafonds die zijn opgenomen in een
ontwerptracébesluit dat op of na het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet ter inzage is gelegd.

	2. De herberekende geluidproductieplafonds gelden als bij besluit als
omgevingswaarden vastgestelde geluidproductieplafonds als bedoeld in
artikel 2.15, tweede lid, van de Omgevingswet. 

	3. Een ontheffing van de verplichting tot naleving van een
geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 11.24 van de Wet
milieubeheer geldt als een bij besluit als omgevingswaarde vastgesteld
geluidproductieplafond als bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, van de
Omgevingswet.

	4. Als in een ontheffing als bedoeld in het derde lid een voorschrift
is opgenomen over de mate van overschrijding van het
geluidproductieplafond, wordt die mate van overschrijding door Onze
Minister van Infrastructuur en Waterstaat herberekend met de in het
eerste lid bedoelde rekenmethode. 

Artikel 3.3 (overgangsrecht geluidsanering Wet milieubeheer)

	1. Afdeling 11.3.6 van de Wet milieubeheer blijft van toepassing tot 1
januari 2024.

	2. In geval van toepassing van het eerste lid blijft hoofdstuk 11 van
de Wet milieubeheer van toepassing op:

	a. een op grond van artikel 11.56, eerste lid, van die wet ingediend
verzoek om vaststelling van een saneringsplan, totdat dit saneringsplan
onherroepelijk is,

	b. een wijziging van een saneringsplan of de termijn waarbinnen de
daarin opgenomen saneringsmaatregelen moeten zijn getroffen als bedoeld
in artikel 11.61 van die wet, totdat deze wijziging van dit
saneringsplan of deze termijn onherroepelijk is, 

	c. een op grond van artikel 11.63, eerste lid, van die wet ingediend
verzoek tot verlaging van geluidproductieplafonds, totdat deze verlaging
van geluidproductieplafonds onherroepelijk is, en

	d. de in de saneringsplannen opgenomen saneringsmaatregelen en de
eventuele geluidwerende maatregelen, totdat deze maatregelen getroffen
zijn. 

Artikel 3.4 (algemeen overgangsrecht Wet geluidhinder)

	1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet blijft van toepassing op de onderstaande besluiten totdat deze
onherroepelijk zijn: 

	a. het nemen van een besluit tot aanleg of reconstructie van een weg of
aanleg of wijziging van een spoorweg buiten toepassing van de
bestemmingsplanprocedure waarbij uitvoering wordt gegeven aan de Wet
geluidhinder en waarvoor de resultaten van het vereiste akoestische
onderzoek en een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn voor dat
tijdstip aan het college van burgemeester en wethouders zijn overgelegd,

	b. het vaststellen van een programma van maatregelen, een
saneringsprogramma of het vaststellen van de ten hoogste toelaatbare
waarde van de geluidsbelasting en maatregelen waarbij uitvoering wordt
gegeven aan de Wet geluidhinder, voor bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen saneringsprojecten. 

	2. Als op grond van de Wet geluidhinder zoals die gold voor het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een plicht bestond tot het
treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid op grond van een
onherroepelijk besluit, of op grond van een besluit dat onder de werking
van dit artikel valt, en die maatregelen op dat tijdstip nog niet zijn
getroffen, blijft op die plicht de Wet geluidhinder van toepassing. 

Artikel 3.5 (overgangsrecht wegen Wet geluidhinder en invoering
geluidproductieplafonds langs provinciale wegen)

	1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet blijft van toepassing op:

	a. de op dat tijdstip aanwezige, in aanleg zijnde of geprojecteerde
wegen in beheer bij de provincie, totdat provinciale staten op grond van
artikel 2.13a, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet bij besluit als
omgevingswaarden geluidproductieplafonds hebben vastgesteld aan
weerszijden van die wegen, en deze besluiten in werking zijn getreden,
met dien verstande dat:

	1˚. in de artikelen 74, 76, 77, 79, 99 en 110c van de Wet geluidhinder
voor “bestemmingsplan“ wordt gelezen “omgevingsplan als bedoeld in
artikel 2.4 van de Omgevingswet” of, waar van toepassing,
“projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet”,

	2˚. in de artikelen 76 en 77 van de Wet geluidhinder voor
“wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste
lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening” en “wijzigings-
of uitwerkingsplan” wordt gelezen “omgevingsplan als bedoeld in
artikel 2.4 van de Omgevingswet”,

	3˚. in artikel 76a van de Wet geluidhinder voor “omgevingsvergunning
waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚
of 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het
bestemmingsplan wordt afgeweken” wordt gelezen “omgevingsvergunning
voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid,
aanhef en onder a, van de Omgevingswet”,

	4˚. in de artikelen 98 en 104a van de Wet geluidhinder voor
“tracébesluit” wordt gelezen “projectbesluit als bedoeld in
afdeling 5.2 van de Omgevingswet”,

	5˚. in artikel 98 van de Wet geluidhinder voor
“wegaanpassingsbesluit als bedoeld in artikel 5 van de Spoedwet
wegverbreding” wordt gelezen “projectbesluit als bedoeld in afdeling
5.2 van de Omgevingswet”,

	6˚. in artikel 98 van de Wet geluidhinder voor “geluidplan als
bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding” wordt
gelezen “programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet”,

	7˚. in artikel 110c van de Wet geluidhinder voor
“omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste
lid, onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
van het bestemmingsplan wordt afgeweken” wordt gelezen
“omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet”,

	b. de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn:

	1⁰. het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste
toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde en
geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en
geluidsgevoelige terreinen op grond van hoofdstuk VI van de Wet
geluidhinder, waarvoor voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,

	2⁰. het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 76a van de Wet geluidhinder, waarvoor de aanvraag is
ingediend voor dat tijdstip.

	2. Voor een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaande
weg in beheer bij de provincie wordt uiterlijk op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip voldaan aan de plicht tot het bij besluit
als omgevingswaarden vaststellen van geluidproductieplafonds als bedoeld
in artikel 2.13a, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.

Artikel 3.6 (overgangsrecht industrieterreinen Wet geluidhinder en
invoering geluidproductieplafonds rondom industrieterreinen) 

	1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet blijft van toepassing op:

	a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanwezige
industrieterreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder,
totdat de gemeenteraad, respectievelijk provinciale staten, op grond van
artikel 2.11a van de Omgevingswet bij omgevingsplan als omgevingswaarden
geluidproductieplafonds heeft vastgesteld, respectievelijk op grond van
artikel 2.12, derde lid, bij besluit als omgevingswaarden
geluidproductieplafonds hebben vastgesteld rondom die
industrieterreinen, en deze besluiten in werking zijn getreden, met dien
verstande dat:

	1˚. in de artikelen 40, 41, 46, 48, 55, 56, 57 en 110c van de Wet
geluidhinder voor “bestemmingsplan” wordt gelezen “omgevingsplan
als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet” of, waar van
toepassing, “projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de
Omgevingswet”,

	2˚. in artikel 41 van de Wet geluidhinder voor
“omgevingsvergunningen voor activiteiten met betrekking tot een
inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht” wordt gelezen
“omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten als bedoeld
in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet“,

	3˚. in de artikelen 48 en 57 van de Wet geluidhinder voor
“wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste
lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening” en “wijzigings-
of uitwerkingsplan” wordt gelezen “omgevingsplan als bedoeld in
artikel 2.4 van de Omgevingswet”,

	4˚. in de artikelen 49 en 58 van de Wet geluidhinder voor
“omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste
lid, onder a, onder 2˚ of 3˚, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken” wordt gelezen
“omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet”,

	5˚. in artikel 110c van de Wet geluidhinder voor
“omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste
lid, onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
van het bestemmingsplan wordt afgeweken” wordt gelezen
“omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet”,

	b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanwezige
terreinen waarvan de geluidszone op grond van artikel 41, derde lid, van
de Wet geluidhinder voortbestaat, totdat aan de verplichting tot het
vaststellen van een omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de
Omgevingswet, is voldaan,

	c. de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn:

	1⁰. het bij bestemmingsplan wijzigen en opheffen van een geluidszone
op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder, waarvan het
ontwerpbesluit ter inzage is gelegd voor dat tijdstip,

	2⁰. het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste
toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde en
geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en
geluidsgevoelige terreinen op grond van hoofdstuk V van de Wet
geluidhinder, waarvoor voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,

	3⁰. het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als
bedoeld in de artikelen 49 en 58 van de Wet geluidhinder, waarvoor de
aanvraag is ingediend voor dat tijdstip,

	4⁰. het vaststellen van een geluidreductieplan als bedoeld in artikel
67 van de Wet geluidhinder, waarvan het ontwerpbesluit ter inzage is
gelegd voor dat tijdstip.

	2. Voor een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaand
industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt
uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan aan
de plicht tot het bij omgevingsplan als omgevingswaarden vaststellen van
geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.11a van de
Omgevingswet.

	3. In afwijking van de artikelen 2.11a en 2.12a, eerste lid, van de
Omgevingswet worden voor een op het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet bestaand industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet
geluidhinder dat als industrieterrein van regionaal belang is aangewezen
bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet
ruimtelijke ordening bij besluit als omgevingswaarden
geluidproductieplafonds vastgesteld door provinciale staten. Aan deze
plicht wordt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan. 

	4. Een besluit tot vaststelling van maatregelen als bedoeld in artikel
63, vierde lid, van de Wet geluidhinder geldt als een programma als
bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.

	5. Een geluidreductieplan als bedoeld in artikel 67 van de Wet
geluidhinder geldt als een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de
Omgevingswet.

Artikel 3.7 (vangnetbepaling)

Bij algemene maatregel van bestuur kan overgangsrecht worden geregeld
voor een bepaling in de Wet geluidhinder of hoofdstuk 11 van de Wet
milieubeheer, die wordt vervangen door een bepaling in een algemene
maatregel van bestuur op grond van de Omgevingswet, voor zover hierin
niet is voorzien in het overgangsrecht in deze wet.

HOOFDSTUK 3A  OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 3a.1 (wijziging Aanvullingswet bodem Omgevingswet)

	Indien het bij koninklijke boodschap van 22 januari 2018 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere
wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het
grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem
(Aanvullingswet bodem Omgevingswet) (Kamerstukken 34864) tot wet is of
wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

	1. In artikel 1.1 wordt na onderdeel I een onderdeel ingevoegd,
luidende: 

Ia

	In artikel 22.1 wordt, onder verlettering van onderdeel b tot c, een
onderdeel ingevoegd, luidende: 

	b. de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de
Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel
3.5, derde lid, van die wet,.

	2. In artikel 3.2a wordt de zinsnede “die na dat tijdstip wordt
ontdekt” vervangen door: ook indien die na dat tijdstip wordt ontdekt.

	3. Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd.

	a. In het tweede lid wordt “een deel van een omgevingsplan”
vervangen door: deel van een omgevingsplan.

	b. Onder vernummering van het derde lid tot zesde lid, worden drie
leden ingevoegd, luidende:

	3. Een besluit van de gemeenteraad over het toepassen van grond of
baggerspecie op of in de bodem als bedoeld in artikel 12a, tweede lid,
van de Wet bodembescherming geldt als deel van een omgevingsplan als
bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.

	4. Een besluit van het algemeen bestuur van een waterschap tot
vaststelling van voorschriften over het toepassen van grond of
baggerspecie in oppervlaktewater als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid,
van de Waterwet en een verordening van een waterschap als bedoeld in
artikel 6.6, derde lid, van die wet, voor zover die betrekking heeft op
het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater, gelden als
deel van een waterschapsverordening als bedoeld in artikel 2.5 van de
Omgevingswet.

	5. Een besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat tot
vaststelling van voorschriften over het toepassen van grond of
baggerspecie in oppervlaktewater als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid,
van de Waterwet geldt gedurende twee jaar vanaf de datum van
inwerkingtreding van deze wet als een besluit tot het stellen van
maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet.

	4. Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Aan het eerste lid wordt de volgende zin toegevoegd: Op de
voorbereiding van een ministeriële regeling in verband met de invoering
van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet is artikel 23.4 van de
Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.

b. In het tweede lid, onder d, wordt “Onze Minister van Infrastructuur
en Milieu” vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en
Waterstaat.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 (internetpublicatie, voorhang en andere
totstandkomingsvereisten Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet en
Aanvullingsregeling geluid Omgevingsrecht) 

	1.	Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in
verband met de invoering van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet zijn
de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige
toepassing. Op de voorbereiding van een ministeriële regeling in
verband met de invoering van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet is
artikel 23.4 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing. 

	2.	De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van
wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat: 

	a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen
van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet
worden gevoerd, 

	b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven, 

	c. de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het
ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd, 

	d. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden
gedaan door een andere Minister dan Onze Minister van Infrastructuur en
Waterstaat, 

	e. door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal
leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de
inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en 

	f. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar
vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken. 

	3.	Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het
vragen van advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Artikel 4.2 (inwerkingtreding)

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken, artikelen of onderdelen
daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 4.3 (citeertitel)

	Deze wet wordt aangehaald als: Aanvullingswet geluid Omgevingswet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1