Nader gewijzigd amendement van de leden Van Wijngaarden en Groothuizen ter vervanging van nr. 14 over voorwaardelijke opzet bij wraakporno
Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)
Amendement (gewijzigd/nader/vervangend)
Nummer: 2019D20403, datum: 2019-05-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35080-21).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. van Wijngaarden, Tweede Kamerlid (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M. Groothuizen, Tweede Kamerlid (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35080 -21 Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen).
Onderdeel van zaak 2019Z09954:
- Indiener: J. van Wijngaarden, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: M. Groothuizen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
- 2019-05-21 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
35 080 Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)
Nr. 21 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN WIJNGAARDEN EN GROOTHUIZEN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 14
Ontvangen 20 mei 2019
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Het in artikel II, onderdeel C, voorgestelde artikel 139h, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt »of deze openbaar maakt».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
a. hij die een afbeelding als bedoeld in het eerste lid, onder a, openbaar maakt terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze door of als gevolg van een in het eerste lid, onder a, strafbaar gestelde handeling is verkregen;
b. hij die van een persoon een afbeelding van seksuele aard openbaar maakt, terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn.
Toelichting
Dit amendement verhoogt de uitvoerbaarheid van de vervolging van wraakporno en verhoogt de strafmaat voor het openbaren van afbeeldingen van seksuele aard. Het amendement is nader gewijzigd in verband met het herstel van een wetstechnische omissie.
Het onderhavige wetsvoorstel introduceert een zelfstandige strafbaarstelling voor het delict wraakporno. De regering heeft in het tweede lid van het voorgestelde artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gekozen voor het hoogste niveau van opzet voor de bewijsvoering van het delict. Deze keuze kan tot gevolg hebben dat de nieuwe strafbaarstelling in de praktijk weinig oplevert. Er moet immers worden bewezen dat de betrokkene het oogmerk had van benadeling. Als een verdachte stelt dat hij een afbeelding alleen maar openbaar maakte omdat hij indruk wilde maken op zijn vrienden, of omdat hij dronken was, of omdat hij niet nadacht over de mogelijke gevolgen voor de persoon wiens afbeelding hij openbaar maakt, dan is nauwelijks te bewijzen dat zijn werkelijke opzet was om de andere persoon te benadelen.
Ook in de consultaties bij het wetsvoorstel is erop gewezen dat het hoogste niveau van opzet problemen oplevert. De Raad voor de rechtspraak schrijft: «De bewijsvoering zal hierdoor niet eenvoudig zijn. Voorwaardelijk opzet is onvoldoende. (...) Het is dan ook de vraag of de opsteller van het Wetsvoorstel de implicaties van voormelde keuzes van het opzetniveau voor de opsporing en vervolging voldoende heeft onderkend.»1 De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) merkt over het oogmerk van benadeling op «dat het opnemen van dit oogmerk als onderdeel van de strafbepaling het bewijs van het strafbare feit nodeloos ingewikkeld maakt, nu het oogmerk van benadeling veelal lastig te bewijzen is.»2 De NVvR meent bovendien dat benadeling door de enkele openbaarmaking al is gegeven.3
In het verslag over dit wetsvoorstel hebben meerdere fracties aandacht besteed aan de keuze voor het oogmerk van benadeling. De leden van de D66-fractie menen dat hierdoor «mogelijk een enorm bewijsprobleem voor het Openbaar Ministerie wordt gecreëerd».4 De leden van de VVD-fractie vragen naar de grens tussen het verspreiden van intieme foto’s met en zonder oogmerk van benadeling.5 Helaas wordt in antwoord op deze vragen naar de mening van de indieners van dit amendement door de regering niet overtuigend uiteengezet waarom de huidige opzet van het delict wél werkbaar is voor de opsporing en vervolging van wraakporno.6
De indieners zijn het eens met hetgeen de Raad voor de rechtspraak en de NVvR hierover hebben gesteld. Met dit amendement stellen zij voor om het maximum van een jaar gevangenisstraf te handhaven voor kortgezegd het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen van afbeeldingen van seksuele aard of het bezit daarvan. Voor het openbaar maken van afbeeldingen met een seksuele aard dient volgens de indieners een hogere strafmaat te gelden met het oog op de grote impact die dit heeft op de betrokkene. Voor zowel afbeeldingen waarvan de openbaarmaker weet of vermoedt dat ze opzettelijk en wederrechtelijk zijn gemaakt als voor afbeeldingen waarvan de openbaarmaker weet dat ze tot benadeling leiden van de betrokkene wordt de maximale gevangenisstraf op twee jaren gezet.
Concluderend, door dit amendement wordt het delict wraakporno een werkbaar artikel in het Wetboek van Strafrecht waar serieuze straffen op staan.
Van Wijngaarden
Groothuizen
Advies Raad voor de rechtspraak bij het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, 13 juni 2018, p. 3. Kenmerk UIT 11005 STRA/RB.↩︎
Advies Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak bij het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, 5 juli 2018, p. 2.↩︎
Idem.↩︎
Kamerstukken II 2018/19, 35 080, nr. 5, p. 11.↩︎
Idem.↩︎
Kamerstukken II 2018/19, 35 080, nr. 7, p. 21.↩︎