Inbreng verslag schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019 en het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk 21501-30-458)
Raad voor Concurrentievermogen
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2019D20511, datum: 2019-05-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2019D20511).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2019Z09719:
- Indiener: M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-05-20 12:00: Raad voor Concurrentievermogen (formeel) op 27 en 28 mei 2019 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-05-21 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-05-21 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-09-02 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2019D20511 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019 en het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 458), het verslag van een schriftelijk overleg over onder andere de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 457) en de appreciatie van het akkoord over de hoofdlijnen van Horizon Europe (Kamerstuk 22 112, nr. 2791).
De voorzitter van de commissie,
Diks
De adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris | 6 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 2019 en de overige onderliggende stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie willen met betrekking tot de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 2019 de Staatssecretaris vragen naar een toelichting op het krachtenveld in de Raad voor Concurrentievermogen. Kan de Staatssecretaris uiteenzetten hoe de geconstateerde belemmeringen op de interne markt wat Nederland betreft worden geadresseerd? Is er binnen de Raad een aanzienlijk verschil van inzet tussen de grootste handelspartners van Nederland zoals Duitsland, Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk en alle 28 lidstaten in totaal met betrekking tot de implementatie en handhaving van regelgeving? Welke sector en/of regio specifieke maatwerkoplossingen voor belemmeringen op de interne markt stelt Nederland nog meer voor zoals de in de brief van 19 oktober 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2703) aangehaalde belemmeringen voor de transportsector? Deze leden vragen de Staatssecretaris om per sector en regio aan te geven waar specifiek voor Nederlandse ondernemers de belangrijkste belemmeringen liggen.
De leden van de VVD-fractie vragen of bij het uitdragen van de Nederlandse visie tijdens het beleidsdebat over mededinging, interne markt en concurrentievermogen ook gesproken gaat worden over de toekomstbestendigheid en een eventuele herziening van de Europese fusieregels. Zo ja, wat zal de inzet van Nederland op dit onderwerp zijn? Hoe kan er volgens de Staatssecretaris voor worden gezorgd dat Nederland en de Europese Unie (EU) kunnen blijven concurreren met grote andere spelers op het wereldtoneel? Aan welke aanvullende interveniërende maatregelen moet gedacht worden als het Europese of mondiale speelveld wordt bedreigd?
De leden van de VVD-fractie vragen waar wat de Staatssecretaris betreft de belangrijkste problemen liggen voor Nederlandse ondernemers met betrekking tot de Europese informatievoorziening. In hoeverre kan de Nederlandse informatievoorziening als voorbeeld dienen voor de Europese informatievoorziening?
De leden van de VVD-fractie hebben in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei kennisgenomen van de opmerking van Commissaris Bieńkowska dat de interne markt op het gebied van diensten nog verbeterd dient te worden, wil de EU slagvaardig blijven binnen het mondiale speelveld. Hiervoor dienen alle lidstaten te blijven werken aan een gelijk speelveld. Hoe werd de opmerking van Commissaris Bieńkowska geïnterpreteerd door de Staatssecretaris met het oog op de huidige inzet van het kabinet?
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag de volgende zinsnede: «Veel lidstaten wezen in hun interventie op het belang van toegang voor mkb-ondernemers tot (Europese) financiering en gaven aan dat dit een aandachtspunt moet blijven de komende Commissieperiode. Daarnaast noemden veel landen de uitdaging voor het mkb om mee te gaan in een economie die steeds digitaler wordt en wezen op het belang van opleiding en vaardigheden.» Kan de Staatssecretaris uiteenzetten in welke mate ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) nu toegang hebben tot Europese financiering ten opzichte van andere sectoren, welke drempels de ondernemers ondervinden bij het aanvragen van de financiering en hoe de verhoudingen tussen verschillende lidstaten is met betrekking tot financieringsaanvragen en financieringstoewijzing? Gelden dezelfde uitdagingen voor bijvoorbeeld de industrie?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten in welk stadium het mkb zich bevindt als het gaat om het meedraaien in de digitale economie? Heeft het mkb in de Europese lidstaten voldoende aanwas van opgeleide werknemers met relevante vaardigheden? Hoe is dit in Nederland? Gelden dezelfde uitdagingen voor bijvoorbeeld de industrie?
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot de appreciatie van het akkoord over de hoofdlijnen van Horizon Europe of de Staatssecretaris uiteen kan zetten aan welke standpunten van Nederland het akkoord niet tegemoet komt, gezien alle landen hebben moeten geven en nemen. Deze leden lezen dat aan de wens tot «widening participation» op een aantal manieren tegemoet wordt gekomen. Een van de manieren luidt als volgt: «In de overwegingen is een verwijzing gemaakt naar het belang van het verkleinen van de salariskloof voor onderzoekers binnen de EU. In de juridisch, bindende, tekst staat echter dat de hoogte van salarissen een nationale bevoegdheid zijn.» Kan de Staatssecretaris toelichten hoe invulling gegeven wordt aan het belang van «widening participation» in relatie tot de bevestiging dat de hoogte van de salarissen een nationale bevoegdheid zijn? Kan de Staatssecretaris toelichten welke motivaties er achter de voorgestelde gebieden voor missies zit? Hoe wordt gewaarborgd dat er een balans is tussen deze gebieden?
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei dat in het antwoord op de vraag over de ondersteuning van EU13-landen vanuit Horizon Europe onder meer wordt gesteld dat Nederland van mening blijft dat EU13-landen zelf een excellent onderzoeks- en innovatiesysteem dienen op te bouwen via de Europese Structuur- en Investeringsfondsen en via nationale investeringen. EU-middelen zouden bovenop middelen uit nationale inspanningen moeten komen en niet in plaats van. Hoe kan erop toegezien worden dat dit daadwerkelijke zoveel mogelijk gebeurt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd met welke reden een aantal lidstaten (Duitsland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Hongarije en Italië) een behandelvoorbehoud heeft geplaatst op tekst met betrekking tot betere regelgeving. Waarom heeft Denemarken een parlementair behandelvoorbehoud geplaatst op de gehele tekst?
In de brief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht» van 13 mei 2019 (Kamerstuk 30 821, nr. 73) reageert het kabinet op het Frans-Duitse Manifest voor een Europees Industriebeleid dat klaar is voor de 21ste eeuw. De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet kritisch staat tegenover onder andere een algehele versimpeling of verzwakking van staatssteunkaders, verruiming van de Europese mededingingskaders en introductie van het evocatierecht, waarmee Frankrijk en Duitsland de vorming van nationale of Europese kampioenen willen bevorderen. Hoe denkt de Staatssecretaris over het creëren van Europese kampioenen? Hoe zou dat volgens de Staatssecretaris kunnen en moeten gebeuren? Hoe ziet het speelveld ten aanzien van Europese kampioenen eruit in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten? Welke status heeft het Frans-Duitse manifest? Is de verwachting dat onderdelen ervan daadwerkelijk Europees beleid kunnen gaan worden? Hoe gaat Nederland hier dan mee om? Wat is de positie van andere EU-lidstaten ten aanzien van het manifest? Delen zij de kritiek van Nederland? Indien ja, op welke punten wel en op welke punten niet?
De leden van de CDA-fractie lezen in dezelfde brief onder «Overheidsaanbestedingen» dat de Europese Commissie de onderhandelingen voor een «National Procurement Instrument» heeft heropend, een instrument dat tot doel heeft om derde landen waarmee de EU geen bilateraal of plurilateraal akkoord heeft te bewegen om een akkoord aan te gaan. Hiermee zou meer wederkerigheid moeten ontstaan, doordat bedrijven uit EU-lidstaten ook toegang krijgen tot overheidsaanbestedingen in die derde landen. In welke situatie is de maximale (fictieve) prijsopslag van 20% op inschrijvingen van bedrijven uit genoemde derde landen op EU-aanbestedingen van toepassing? Hoe verhoudt dit zich tot het wederkerigheidsprincipe? Het kabinet schrijft dat het huidige Commissievoorstel verder onderbouwd en aangepast dient te worden om de mogelijkheid te behouden dat inschrijvers uit derde landen kunnen worden uitgesloten van individuele aanbestedingen. Hoe zou het voorstel moeten worden aangepast? Wat is de positie van andere EU-lidstaten op dit dossier?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom Denemarken ook ten aanzien van. het industriebeleid een parlementair behandelvoorbehoud heeft aangekondigd op de gehele tekst van de Raadsconclusies.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de samenstelling van de adviesraad van de Europese Innovatieraad, de zogenoemde innovatieleiders. Op grond van welke criteria komen bedrijven in aanmerking voor steun van de Europese Innovatieraad?
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de Nederlandse inzet om niet langer in te zetten op de absolute groei van toerisme, maar op de spreiding van toerisme in tijd en ruimte op een duurzame wijze. Zij zijn benieuwd naar de (grensoverschrijdende) kennisuitwisseling van goede voorbeelden en vragen welke Nederlandse voorbeelden de Staatssecretaris overweegt in te brengen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de Nederlandse inzet is voor het beleidsdebat over de rol van de EU in het internationale ruimtevaartbeleid.
Deze leden merken op dat in december 2019 de driejaarlijkse Ministersconferentie van het European Space Agency (ESA) plaatsvindt, waarin de 22 ESA-lidstaten inschrijven op de ESA-ruimtevaartprogramma's. Deze inschrijving kent een verplicht deel en een optioneel deel. Om te kunnen meedingen naar opdrachten van ESA door in Nederland gevestigde bedrijven en kennisinstellingen, is het noodzakelijk dat Nederland bijdraagt aan de optionele ESA programma's. Op dat moment werkt de «georeturn-regel», de toegang tot competitief meedingen voor opdrachten en technologie-ontwikkeling in ESA-programma's. Drie jaar geleden bedroeg het Nederlandse optionele deel 100 miljoen euro (1,7% van het budget). Is de Staatssecretaris bekend met de oproep van SpaceNed en de provincie Zuid-Holland om deze inzet te verdubbelen, onder andere met het oog op het Nederlandse vestigingsklimaat? Wat is hierop de reactie?
De leden van de CDA-fractie zouden ten aanzien van het werkprogramma van het Finse EU-voorzitterschap graag willen weten wat volgens het kabinet de prioriteiten zouden moeten zijn van het Finse EU-voorzitterschap en hoe haar eigen werkprogramma eruit ziet.
De leden van de CDA-fractie leden in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 2 en 3 mei dat vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties Business Europe en SMEunited aangeven dat verschillen in regelgeving in verschillende lidstaten mkb-ondernemers belemmeren om internationaal zaken te doen en ondernemers behoefte hebben aan versimpeling van regelgeving. Zijn concrete voorbeelden hiervan bekend? Welke acties lopen momenteel om dit op te lossen?
De leden van de CDA-fractie zijn naar aanleiding van de appreciatie van het akkoord over de hoofdlijnen van Horizon Europe benieuwd naar de Nederlandse deelnemers aan de Europese Innovatieraad
De CDA-fractie lezen in de beantwoording van het schriftelijk overleg over onder andere de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 over Invest-NL als een National Promotional Institute (NPI). Dit is naar van een aanbeveling van de Europese Commissie om deze in te zetten voor effectief gebruik van financieringsprogramma's zoals het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) en het aankomende InvestEU. Hebben alle EU-lidstaten een NPI? Zijn deze vergelijkbaar van opzet als Invest-NL?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei en de overige onderliggende stukken. Deze leden willen de Staatssecretaris enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie hebben met groot genoegen kennisgenomen van de appreciatie akkoord over de hoofdlijnen van Horizon Europe. Wetenschap en innovatie zijn het fundament voor een competitief Europa. Deze leden lezen in de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei dat het voorzitterschap wil debatteren over het belang van het akkoord. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de vraagstelling is die het voorzitterschap ter tafel wil brengen en in hoeverre de bespreking hiervan als een heropening van de onderhandelingen over het akkoord kan worden gezien?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre het Nederlandse wetenschapsbeleid en het missiegedreven innovatiebeleid complementair zijn aan de hoofdlijnen van Horizon Europe. Zal er in Horizon Europe, te zijner tijd, een specifiek deel van het budget voor de sleuteltechnologieën bestemd zijn en in hoeverre is dat overeenkomstig met het voorstel van de Staatssecretaris voor het missiegedreven innovatiebeleid (Kamerstuk 33 009, nr. 70)?
De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei dat de Raad gesproken heeft over een geïntegreerde benadering van de interne markt, het industriebeleid, digitalisering en klimaat. Deze leden zijn bijzonder geïnteresseerd in deze zienswijze op het concurrentiebeleid. Kan de Staatssecretaris toelichten op welke wijze er van gedachten is gewisseld over het integreren van deze beleidsthema’s? Zijn er landen met beleidsprogramma’s waar de Raad een voorbeeld aan kan nemen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen en hebben hierbij enige vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat naar de mening van het kabinet de Nederlandse inzet voor de toekomst van de interne markt goed verankerd zou zijn in de concept-raadsconclusies. Deze leden hebben uit de recent verschenen kabinetspositie over de versterking van de concurrentiekracht vernomen dat Nederland streeft naar een interne markt die beschermt. In welke mate gaat dit terugkomen in de raadsconclusies en gaat het hier hoofdzakelijk om bescherming van de rechten van bedrijven of van burgers? Deze leden vragen de Staatssecretaris uiteen te zetten wat deze conclusies naar aanleiding van de Nederlandse inzet zullen vermelden over arbeidsmobiliteit, veiligheid op de werkvloer en bedrijven die in meerdere lidstaten actief zijn. Zij benadrukken bij de Staatssecretaris dat een gelijk Europees speelveld voor bedrijven nooit ten koste mag gaan van de rechten van werknemers en andere burgers. Daarnaast zijn deze leden benieuwd over welke ongeoorloofde obstakels het gaat als in de conceptconclusies wordt gesproken over al dan niet wettelijke verwijdering hiervan.
De leden van de SP-fractie merken op dat het kabinet in haar analyse van de conclusies over het industriebeleid niet spreekt over het mkb en vragen de Staatssecretaris toe te lichten welke rol het mkb gaat krijgen in dit beleid en of dit tegemoet komt aan de wensen van het kabinet. Tevens merken deze leden op dat het kabinet geen melding maakt van het Frans-Duitse manifest over een moderner industriebeleid. Zij vragen de Staatssecretaris op dit manifest te reflecteren, ook in het kader van de veranderingen die momenteel in de mondiale handel plaatsvinden, hierbij tevens de China-strategie van het kabinet in acht nemende. Deze leden zien in het Frans-Duitse manifest een zeer realistische koers die bescherming van de eigen economie goed kan waarborgen door herziening van onder andere het staatssteunkader. Deelt de Staatssecretaris de mening van deze leden dat, zeker in het kader van een handelsbeleid waarbij handelsmaatregelen worden afgestemd op het gedrag van de handelspartner, de wenselijkheid van het toelaten van staatssteun bediscussieerd dient te worden?