Reactie op het verzoek van het lid Belhaj, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 26 maart 2019, over het bericht ‘Vrijgegeven nota Ministerie van Defensie: argumenten om Marineterrein aan te houden niet steekhoudend’
Toekomst van de krijgsmacht
Brief regering
Nummer: 2019D20877, datum: 2019-05-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33763-150).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 33763 -150 Toekomst van de krijgsmacht.
Onderdeel van zaak 2019Z10132:
- Indiener: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Defensie
- 2019-05-29 14:05: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-06-06 14:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Defensie
- 2019-10-30 15:00: Personeel/Materieel Defensie (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Defensie
- 2019-11-06 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-11-26 16:30: Vastgoed Defensie (Algemeen overleg), vaste commissie voor Defensie
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
33 763 Toekomst van de krijgsmacht
Nr. 150 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 mei 2019
Hierbij reageer ik op de vraag die tijdens het ordedebat van 26 maart jl. door het lid Belhaj (D66) is gesteld over wat ik heb aangegeven over het Marineterrein in Amsterdam en wat in de stukken staat die Defensie in antwoord op het WOB-verzoek van 25 augustus 2018 openbaar heeft gemaakt (Handelingen II 2018/19, nr. 66, item 16). Hiermee beantwoord ik ook het verzoek van de VCD uit uw brief van 16 mei jl.
Op 5 december 2013 is de bestuursovereenkomst gesloten voor de ontwikkeling van het «Marineterrein Amsterdam». De overeenkomst voorzag in een gefaseerde terugtrekking van Defensie van het terrein, met uitzondering van de hoek waar de Koninklijke Marechaussee gehuisvest was. Nadat de marechaussee vanwege een reorganisatie geen behoefte meer had aan deze locatie, werd besloten dat het Dienstencentrum Personeelslogistiek in Amsterdam zou blijven.
Onder het huidige kabinet is voor een andere koers gekozen. In de Defensienota 2018 is aangekondigd dat een aantal defensielocaties alsnog werd opengehouden en dat voor enkele andere locaties nog onderzoek gaande was (Kamerstuk 34 919, nr. 1). De belangrijkste overwegingen voor die nieuwe koers voor het Marineterrein Amsterdam heb ik vervolgens uiteengezet in mijn Kamerbrief van 11 juli 2018 (Kamerstuk 33 763, nr. 143). In de eerste plaats is de veiligheidssituatie veranderd en zijn er voor Defensie zwaarwegende redenen om een groter deel van het complex dan oorspronkelijk voorzien te behouden. In de tweede plaats wil Defensie zichtbaar aanwezig blijven in de hoofdstad, waarbij de kazerne ook een belangrijke locatie is om de grote opgave op het gebied van werving en selectie te kunnen verwezenlijken.
Na de heroverweging is het overleg begonnen tussen Defensie, de gemeente Amsterdam, het Rijksvastgoedbedrijf en de Rijksbouwmeester om gezamenlijk het Marineterrein verder te ontwikkelen.
Dat er in de loop der tijd hierover verschillende en ook inhoudelijk afwijkende ambtelijke adviezen zijn uitgebracht, is een gebruikelijk verschijnsel in het politiek-bestuurlijke afwegingsproces. Ook de stukken die wegens dit WOB-verzoek openbaar zijn gemaakt lopen qua inhoud sterk uiteen: sommige pleiten – op sterk uiteenlopende gronden – vóór het behoud van een deel van het terrein, andere daartegen.
Op grond van een zorgvuldige afweging van de verschillende argumenten heb ik een besluit genomen en heb ik u vervolgens geïnformeerd over dat besluit en de achtergronden daarvan. Zodra de gezamenlijke planvorming voldoende is uitgekristalliseerd, zal ik u ook informeren over de financiële consequenties die dit mogelijk heeft voor de defensiebegroting. Ik ga dan ook graag met uw Kamer in gesprek, mede in het licht van de aangenomen motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 35 000 X, nr. 58). Voor nu hoop ik uw Kamer voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten