[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019

Raad voor Concurrentievermogen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D20964, datum: 2019-05-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-459).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-459 Raad voor Concurrentievermogen.

Onderdeel van zaak 2019Z10157:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 459 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 mei 2019

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 16 mei 2019 over de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019 en het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 458), over het verslag van een schriftelijk overleg van 26 april 2019 over o.a. de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 457) en over de brief van 19 april 2019 over de appreciatie van het akkoord over de hoofdlijnen van Horizon Europe (Kamerstuk 22 112, nr. 2791).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 mei 2019 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 22 mei 2019 zijn de vragen, die betrekking hebben op de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019, beantwoord. De overige vragen zullen op een later tijdstip worden beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Diks

De adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 2019 en de overige onderliggende stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie willen met betrekking tot de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 2019 de Staatssecretaris vragen naar een toelichting op het krachtenveld in de Raad voor Concurrentievermogen. Kan de Staatssecretaris uiteenzetten hoe de geconstateerde belemmeringen op de interne markt wat Nederland betreft worden geadresseerd?

Nederland zet voor de nieuwe Commissieperiode onder meer in op een betere implementatie, toepassing en handhaving van internemarktregelgeving en een maatwerkaanpak om specifieke belemmeringen te adresseren. Nederland heeft in het kader van de Raadsconclusies Interne Markt, welke op de aankomende Raad voor Concurrentievermogen voorliggen, gepleit voor een analyse-agenda en een actie-agenda voor de interne markt. Ook andere lidstaten hebben deze punten opgebracht en ze kregen daarmee voldoende steun, zodat ze zijn opgenomen in de voorliggende conclusies. Zoals aangegeven in de beantwoording vragen Schriftelijk Overleg voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk21 501-30, nr. 457) is het kabinet van mening dat er vanuit de Europese Commissie en de lidstaten, met name voor de dienstensector, meer (sectorspecifieke) analyse nodig is om belemmeringen te identificeren en effectief aan te pakken. Graag verwijs ik tevens naar de Nederlandse prioriteiten op het gebied van de interne markt, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd middels de Staat van de Europese Unie 2019 (Kamerstuk 35 078, nr. 1 ) en de brief over de toekomst van de interne markt van 19 oktober jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2703).

Is er binnen de Raad een aanzienlijk verschil van inzet tussen de grootste handelspartners van Nederland zoals Duitsland, Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk en alle 28 lidstaten in totaal met betrekking tot de implementatie en handhaving van regelgeving?

Nee, de inzet op een verbeterde implementatie en handhaving van de regelgeving vindt gehoor bij een grote en diverse groep lidstaten.

Welke sector en/of regio specifieke maatwerkoplossingen voor belemmeringen op de interne markt stelt Nederland nog meer voor zoals de in de brief van 19 oktober 2018 (Kamerstuk22 112, nr. 2703) aangehaalde belemmeringen voor de transportsector? Deze leden vragen de Staatssecretaris om per sector en regio aan te geven waar specifiek voor Nederlandse ondernemers de belangrijkste belemmeringen liggen.

Zoals aangegeven in de beantwoording vragen Schriftelijk Overleg voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 3 april 2019 (Kamerstuk21 501-30, nr. 454) bereidt het kabinet momenteel onderzoek voor over de ervaringen van Nederlandse ondernemers met zaken doen in België, Duitsland, Frankrijk en Polen. Dit onderzoek zal later dit jaar worden afgerond en met de Kamer worden gedeeld. Hierin ligt de focus op ervaren belemmeringen. Dit onderzoek is een vervolg op gesprekken met verschillende sectoren, zoals beschreven in de door u genoemde brief van 19 oktober 2018. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, zet Nederland er op in dat ook de Commissie soortgelijke analyses uit gaat voeren. Op basis daarvan kan worden toegewerkt naar maatwerkoplossingen, op Europees niveau en/of met betreffende lidstaten of sectoren.

In aanvulling op aangehaalde belemmeringen in de transportsector, geef ik u graag enkele andere voorbeelden. Zo vormen de administratieve lasten en procedures bij het openen van een vestiging een belemmering voor diverse zakelijke dienstverleners, ondanks dat dit in de afgelopen jaren zeker eenvoudiger geworden is. Een ander voorbeeld komt uit de industrie, waarin vandaag de dag steeds meer diensten te vinden zijn. Door de verschillen in de regelgeving voor goederen en voor diensten kunnen daar nieuwe deze mix van producten en diensten ontstaan belemmeringen ontstaan. Zo mogen bedrijven soms een product wel in een andere lidstaat op de markt brengen (vrij verkeer van goederen), maar niet het onderhoud uitvoeren. Omdat dit een dienst is valt het onder andere wetgeving. Een voorbeeld uit de praktijk is de verkoop van specialistische meetapparatuur over de grens, waarbij het op de markt brengen van het product veelal is toegestaan, maar het noodzakelijke onderhoud aan het product op grond van de nationale regelgeving alleen door aldaar gevestigde partijen mag worden uitgevoerd.

De leden van de VVD-fractie vragen of bij het uitdragen van de Nederlandse visie tijdens het beleidsdebat over mededinging, interne markt en concurrentievermogen ook gesproken gaat worden over de toekomstbestendigheid en een eventuele herziening van de Europese fusieregels. Zo ja, wat zal de inzet van Nederland op dit onderwerp zijn?

Ja, hier wordt over gesproken. Het kabinet zal niet inzetten op een versoepeling, maar een aanscherping van de fusieregels. Het kabinet ziet de interne markt en eerlijke concurrentie als de basis voor het concurrentievermogen van de EU. Stevige en onafhankelijke handhaving van de mededingingsregels is van groot belang om bedrijven concurrerend en innovatief te houden, consumenten te beschermen en markten open te houden. Daarom is het kabinet geen voorstander van een versoepeling van de fusieregels. Zoals recentelijk is aangegeven in verschillende brieven aan uw Kamer1, ziet het kabinet daarentegen ruimte voor een aanscherping van de fusieregels als het gaat om digitale platforms. Het kabinet stelt voor de Europese fusiedrempels zo aan te passen dat meer relevante fusies en overnames in het digitale domein binnen het concentratietoezicht vallen. Mogelijk kan dit door naast de omzet van de ondernemingen ook de transactiewaarde mee te nemen in de meldingsdrempels.

Hoe kan er volgens de Staatssecretaris voor worden gezorgd dat Nederland en de Europese Unie (EU) kunnen blijven concurreren met grote andere spelers op het wereldtoneel?

Het kabinet vindt het van belang om een antwoord te vinden op de huidige economische ontwikkelingen. In dit kader heeft het kabinet op 13 mei jl. de kabinetspositie Europese concurrentiekracht naar de Kamer gestuurd. In deze brief benadrukt het kabinet het belang van een goed werkende interne markt met duidelijke spelregels als de sleutel voor het behouden en het verbeteren van de Europese concurrentiekracht, waarbij de EU kan blijven concurreren op het wereldtoneel. Dit beleid zal moeten worden aangevuld met een modern industriebeleid gericht op innovatie en de ondersteuning van belangrijke transities, waaronder verduurzaming en digitalisering. Daarnaast zal de EU haar economische gewicht moeten gebruiken bij het creëren van een (internationaal) gelijk speelveld.

Aan welke aanvullende interveniërende maatregelen moet gedacht worden als het Europese of mondiale speelveld wordt bedreigd?

Nederland is gebaat bij een zo open mogelijk en betrouwbaar mondiaal handels- en investeringssysteem. Daarom is het creëren van een gelijk speelveld één van de drie pijlers uit de kabinetspositie Europese concurrentiekracht, welke op 13 mei jl. naar de Kamer is gestuurd. In deze kabinetspositie benadrukt het Kabinet dat goede afspraken maken in multilateraal verband de beste manier is om een gelijk speelveld af te dwingen. De EU moet haar vooraanstaande positie op de wereldmarkt beter inzetten om de WTO te hervormen en waar nodig de WTO-regels aan te scherpen. Parallel aan multilaterale onderhandelingen, werkt de EU aan bilaterale afspraken via handels- en investeringsakkoorden met derde landen. Voor een verdere uitwerking van maatregelen op het gebied van overheidsaanbestedingen, de bescherming van intellectueel eigendom en de regels voor oneigenlijke overheidsfinanciering door derde landen verwijs ik u naar de kabinetspositie Europese concurrentiekracht van 13 mei jl.

De leden van de VVD-fractie vragen waar wat de Staatssecretaris betreft de belangrijkste problemen liggen voor Nederlandse ondernemers met betrekking tot de Europese informatievoorziening. In hoeverre kan de Nederlandse informatievoorziening als voorbeeld dienen voor de Europese informatievoorziening?

Het kabinet ziet ruimte voor verbeteringen als het bijvoorbeeld gaat om Points of Single Contact, de informatieloketten die in elke lidstaat aanwezig moeten zijn op grond van de Dienstenrichtlijn. Er zijn bijvoorbeeld grote verschillen tussen lidstaten waar het gaat om de kwaliteit van de informatievoorziening voor ondernemers. Ondernemers in de hele EU zijn het meest gebaat bij een duidelijk vindbaar loket, waar alle informatie overzichtelijk aangeboden wordt. Belangrijke onderwerpen waarover ondernemers aangeven informatie over te willen zijn bijvoorbeeld het registeren van de onderneming in een andere lidstaat, de benodigde rechtsvormen bij het vestigen in een andere lidstaat, belastingregels, het controleren van BTW-registratienummers, voertuigbelastingen, arbeidsrechten en sectorspecifieke wetten en regels.

De kracht van het Nederlandse Point of Single Contact zit hem in de intensieve samenwerking met andere overheidsinstellingen, de grote mate van bundeling van informatie en de klantgerichte aanpak.

Nederland is er voorstander van dat de Europese Commissie «best practices» rond informatievoorziening deelt, de ontwikkeling hiervan stimuleert en faciliteert en daarin ook de Nederlandse situatie meeneemt. Daarnaast is het van belang dat de Single Digital Gateway goed wordt geïmplementeerd in alle lidstaten. De Europese Commissie heeft het implementatietraject begin dit jaar opgestart.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd met welke reden een aantal lidstaten (Duitsland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Hongarije en Italië) een behandelvoorbehoud heeft geplaatst op tekst met betrekking tot betere regelgeving.

Tijdens de besprekingen over de Raadsconclusies Interne Markt en Industrie is onderhandeld over het al dan niet opnemen van een oproep aan de Commissie om strategisch sturing te geven aan het Betere Regelgevingsbeleid door aan de hand van concrete ambities te formuleren wat de Commissie wil bereiken. Tijdens deze onderhandelingen plaatste een aantal lidstaten een behandelvoorbehoud. Inmiddels zijn de lidstaten het eens geworden over een oproep aan de Commissie om door middel van nog te ontwikkelen «commitments & objectives» strategisch sturing te geven aan het Betere Regelgevingsbeleid.

Waarom heeft Denemarken een parlementair behandelvoorbehoud geplaatst op de gehele tekst?

Denemarken plaatst standaard een parlementair voorbehoud als inbreng voor Raden nog in het parlement moet worden gesproken. Dat is hier ook het geval.

In de brief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht» van 13 mei 2019 (Kamerstukken30 821 en 21 501-20, nr. 73) reageert het kabinet op het Frans-Duitse Manifest voor een Europees Industriebeleid dat klaar is voor de 21ste eeuw. De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet kritisch staat tegenover onder andere een algehele versimpeling of verzwakking van staatssteunkaders, verruiming van de Europese mededingingskaders en introductie van het evocatierecht, waarmee Frankrijk en Duitsland de vorming van nationale of Europese kampioenen willen bevorderen. Hoe denkt de Staatssecretaris over het creëren van Europese kampioenen? Hoe zou dat volgens de Staatssecretaris kunnen en moeten gebeuren? Hoe ziet het speelveld ten aanzien van Europese kampioenen eruit in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten? Welke status heeft het Frans-Duitse manifest? Is de verwachting dat onderdelen ervan daadwerkelijk Europees beleid kunnen gaan worden? Hoe gaat Nederland hier dan mee om? Wat is de positie van andere EU-lidstaten ten aanzien van het manifest? Delen zij de kritiek van Nederland? Indien ja, op welke punten wel en op welke punten niet?

Zoals de genoemde Kamerbrief meldt, deelt het kabinet brede delen van het Franse-Duitse Manifest en steunt op hoofdlijnen de oproep voor een grotere inzet op innovatie, het creëren van een gelijk speelveld, het belang van een goedwerkende multilaterale orde en een ambitieus handelsbeleid. Wanneer het over het verruimen van staatssteun- en/of mededingingskaders om bepaalde industrieën te ondersteunen of Europese «kampioenen» te creëren is het kabinet kritischer. Stevige en onafhankelijke handhaving van de mededingingsregels is van groot belang om bedrijven concurrerend en innovatief te houden, consumenten te beschermen en markten open te houden. Het verruimen van staatssteun- en/of mededingingskaders gaat ten koste van concurrentie op de interne markt. Er kunnen dan immers fusies worden goedgekeurd die kunnen leiden tot (semi)monopolisten op de interne markt ten behoeve van de concurrentie buiten de interne markt. Het resulterende gebrek aan concurrentie op de interne markt zou leiden tot hogere prijzen voor consumenten en een verminderde prikkel tot innovatie en efficiëntie voor bedrijven. Daarnaast verhinderen de huidige mededingingsregels de vorming van nationale of Europese kampioenen niet, mits er voldoende concurrentie overblijft binnen de Europese interne markt. Daarom is het kabinet geen voorstander van een versoepeling van de fusieregels.

Het kabinet stelt dat het creëren van de juiste voorwaarden, zoals gezonde concurrentie, het versterken van de interne markt en o.a. het verbeteren van financieringsmogelijkheden voor snelgroeiende bedrijven, een betere manier is om echte kampioenen te creëren. In plaats van het verruimen van staatssteun- en/of mededingingskaders is een ambitieuze agenda nodig om de Europese concurrentiekracht te versterken. Hiervoor moeten we eerst kijken naar het verbeteren van de condities, zoals het versterken van de interne markt, en dit aanvullen met een modern innovatie en industriebeleid om leidend te zijn in de transitie naar een digitale en duurzame economie. Verder moet de EU inzetten op een gelijk speelveld wereldwijd en zorgen dat de EU en de lidstaten in staat zijn om de economische veiligheid te borgen.

Uit bilaterale contacten blijkt dat meer lidstaten de Nederlandse lijn delen. De bespreking in deze Raad voor Concurrentievermogen is een eerste discussie over dit thema in de Raad. In het verslag zal ik hiervan de uitkomst geven.

De leden van de CDA-fractie lezen in dezelfde brief onder «Overheidsaanbestedingen» dat de Europese Commissie de onderhandelingen voor een «National Procurement Instrument» heeft heropend, een instrument dat tot doel heeft om derde landen waarmee de EU geen bilateraal of plurilateraal akkoord heeft te bewegen om een akkoord aan te gaan. Hiermee zou meer wederkerigheid moeten ontstaan, doordat bedrijven uit EU-lidstaten ook toegang krijgen tot overheidsaanbestedingen in die derde landen. In welke situatie is de maximale (fictieve) prijsopslag van 20% op inschrijvingen van bedrijven uit genoemde derde landen op EU-aanbestedingen van toepassing? Hoe verhoudt dit zich tot het wederkerigheidsprincipe? Het kabinet schrijft dat het huidige Commissievoorstel verder onderbouwd en aangepast dient te worden om de mogelijkheid te behouden dat inschrijvers uit derde landen kunnen worden uitgesloten van individuele aanbestedingen. Hoe zou het voorstel moeten worden aangepast? Wat is de positie van andere EU-lidstaten op dit dossier?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de situaties waarin op basis van het voorstel voor een «international procurement instrument» (IPI) een prijsopslag op inschrijvingen uit derde landen toegepast kan worden en hoe zich dit verhoudt tot het wederkerigheidsprincipe. Het huidige Commissievoorstel (COM (2016) 34) beoogt de Commissie de bevoegdheid te geven om een uitvoeringshandeling vast te stellen die een prijsaanpassing van maximaal 20% instelt op inschrijvingen uit derde landen die restrictieve en/of discriminerende maatregelen of praktijken op het gebied van overheidsopdrachten toepassen tegenover inschrijvers uit de EU. Deze prijsaanpassing zou dan gelden voor opdrachten boven de 5 miljoen euro. Lidstaten dienen bij de Commissie een lijst van de aanbestedende diensten in die in voorkomende gevallen deze prijsaanpassing moeten toepassen. Het doel van deze maatregel is om wederkerigheid te bevorderen door deze derde landen ertoe te bewegen om hun markt voor overheidsopdrachten te openen voor inschrijvers uit de EU.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie hoe het IPI-voorstel zou moeten worden aangepast en wat de positie van andere EU-lidstaten is op dit dossier. In het BNC-fiche (Kamerstuk22 112, nr. 2074 ) en de Kamerbrief over de kabinetspositie Europese Concurrentiekracht (Kamerstukken 30 821 en 21 501-20, nr. 73) heeft het kabinet benoemd dat er zorgpunten zijn ten aanzien van het huidige voorstel, zoals stijging van administratieve lasten van aanbestedende diensten en bedrijven en stijging van kosten van aanbestedingen zelf. Ook verlies van flexibiliteit van aanbestedende diensten is een zorg. Het kabinet is van mening dat het huidige Commissievoorstel verder onderbouwd en aangepast dient te worden, onder meer om de mogelijkheid te behouden dat inschrijvers uit derde landen wel uitgesloten kunnen blijven worden van individuele aanbestedingen. Nederland zet in op het adresseren van deze zorgpunten. Bij eerdere besprekingen bleek een groot aantal lidstaten bij het voorstel soortgelijke aarzelingen te hebben en heeft slechts één grote lidstaat zich expliciet voor het voorstel uitgesproken. Naar aanleiding van de conclusie van de Europese Raad van 21 en 22 maart 2019 wordt de discussie over het voorstel hervat. Het Kabinet zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de voortgang van de discussie.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom Denemarken ook ten aanzien van. het industriebeleid een parlementair behandelvoorbehoud heeft aangekondigd op de gehele tekst van de Raadsconclusies.

Ik verwijs u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de samenstelling van de adviesraad van de Europese Innovatieraad, de zogenoemde innovatieleiders. Op grond van welke criteria komen bedrijven in aanmerking voor steun van de Europese Innovatieraad?

De Europese Innovatieraad (EIC) is onderdeel van pijler 3 van Horizon Europe (Innovative Europe).2 Met de EIC wordt beoogd om de snelheid en impact van onderzoek en innovatie in Europa te vergroten en tot de voorhoede te gaan behoren in disruptieve en markt-creërende innovaties.

Er zal een EIC Adviesraad worden samengesteld die de Europese Commissie gaat adviseren over onder meer de strategie voor dit deel van Horizon Europe en de implementatie van de instrumenten en acties onder de EIC. De EIC Adviesraad zal worden samengesteld uit 15 tot 20 hooggekwalificeerde personen afkomstig uit diverse relevante velden. De leden zullen worden benoemd door de Europese Commissie, maar de benoeming heeft nog niet plaatsgevonden.

Beoogde instrumenten onder de EIC zijn de Pathfinder for advanced research om bottom-up innovatie via de lagere TRL-niveaus te stimuleren en de Accelerator om hogere TRL-niveaus sneller naar de markt te brengen. De criteria waaronder bedrijven en andere belanghebbenden in aanmerking kunnen komen voor financiering onder deze instrumenten moeten nog worden uitgewerkt.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de Nederlandse inzet om niet langer in te zetten op de absolute groei van toerisme, maar op de spreiding van toerisme in tijd en ruimte op een duurzame wijze. Zij zijn benieuwd naar de (grensoverschrijdende) kennisuitwisseling van goede voorbeelden en vragen welke Nederlandse voorbeelden de Staatssecretaris overweegt in te brengen.

In het «Perspectief 2030: een nieuwe visie op toerisme ten behoeve van het welzijn van alle Nederlanders» (Kamerstuk26 419, nr. 75) zijn vijf strategische pijlers geformuleerd die centraal staan richting 2030. Het gaat hierbij om het in evenwicht brengen van lusten en lasten, het spreiden van toerisme, mobiliteit, duurzaamheid en human capital. Tijdens de ToerismeTop in Deventer op 10 oktober jl. zijn rond deze pijlers goede voorbeelden gepresenteerd met «leasons learned» die ook internationaal relevant en toepasbaar zijn en die Nederland in Europees verband kan inbrengen. Een aantal voorbeelden welke het kabinet overweegt in te brengen zijn:

Culturele hoofdstad Leeuwarden is een voorbeeld van geslaagde bestemmingsmarketing waarbij een cultuurevenement, toeristische ambities en profijt voor ondernemers en bewoners hand in hand gaan.

Ervaringen met de spreiding van bezoekers in de binnenstad van Amsterdam naar andere buurten of locaties buiten de stad aan de hand van de twee projecten «Amsterdam bezoeken, Holland zien» en «Holland boven Amsterdam».

De Hanzestedenlijn is een succesvolle toeristische samenwerking tussen negen Hanzesteden in het Oosten van Nederland. Op basis van het thema Hanze werken de steden, provincies Overijssel, Gelderland en NBTC Holland Marketing samen in de vermarkting in Duitsland en Vlaanderen.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de Nederlandse inzet is voor het beleidsdebat over de rol van de EU in het internationale ruimtevaartbeleid.

Nederland ziet een belangrijke rol voor de EU daar waar het gaat over het promoten van de rol van de EU als mondiale speler op ruimtevaartterrein, het bevorderen van internationale samenwerking, en het versterken van Europese ruimtevaartdiplomatie. Ook zal Nederland het belang van samenwerking en afstemming met de European Space Agency (ESA) benadrukken.

Deze leden merken op dat in december 2019 de driejaarlijkse Ministersconferentie van het European Space Agency (ESA) plaatsvindt, waarin de 22 ESA-lidstaten inschrijven op de ESA-ruimtevaartprogramma's. Deze inschrijving kent een verplicht deel en een optioneel deel. Om te kunnen meedingen naar opdrachten van ESA door in Nederland gevestigde bedrijven en kennisinstellingen, is het noodzakelijk dat Nederland bijdraagt aan de optionele ESA programma's. Op dat moment werkt de «georeturn-regel», de toegang tot competitief meedingen voor opdrachten en technologie-ontwikkeling in ESA-programma's. Drie jaar geleden bedroeg het Nederlandse optionele deel 100 miljoen euro (1,7% van het budget). Is de Staatssecretaris bekend met de oproep van SpaceNed en de provincie Zuid-Holland om deze inzet te verdubbelen, onder andere met het oog op het Nederlandse vestigingsklimaat? Wat is hierop de reactie?

Het kabinet is bekend met de oproep van SpaceNed en de provincie Zuid-Holland. Rond de zomer stuur ik uw Kamer de Nota Ruimtevaartbeleid 2019, waarin wordt ingegaan op de inzet van Nederland tijdens de Ministeriële Conferentie van de ESA eind 2019.

De leden van de CDA-fractie zouden ten aanzien van het werkprogramma van het Finse EU-voorzitterschap graag willen weten wat volgens het kabinet de prioriteiten zouden moeten zijn van het Finse EU-voorzitterschap en hoe haar eigen werkprogramma eruit ziet

Het is niet aan het kabinet om aan te geven waar de prioriteiten van het werkprogramma van een inkomend voorzitterschap moeten liggen. Het Finse Voorzitterschap zal tijdens de RvC zijn werkprogramma presenteren en ik zal u daarover via het verslag van de RvC nader informeren.

De leden van de CDA-fractie zijn naar aanleiding van de appreciatie van het akkoord over de hoofdlijnen van Horizon Europe benieuwd naar de Nederlandse deelnemers aan de Europese Innovatieraad.

Zie ook het antwoord hierboven over de EIC Adviesraad. De samenstelling is nog niet bekend.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei en de overige onderliggende stukken. Deze leden willen de Staatssecretaris enkele vragen voorleggen.

De leden van de D66-fractie hebben met groot genoegen kennisgenomen van de appreciatie akkoord over de hoofdlijnen van Horizon Europe. Wetenschap en innovatie zijn het fundament voor een competitief Europa. Deze leden lezen in de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei dat het voorzitterschap wil debatteren over het belang van het akkoord. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de vraagstelling is die het voorzitterschap ter tafel wil brengen en in hoeverre de bespreking hiervan als een heropening van de onderhandelingen over het akkoord kan worden gezien?

Tijdens het onderzoeksdeel zal de Raad spreken over de bijdrage van onderzoek en innovatie aan een sterk en competitief Europa in den brede. Uiteraard is Horizon Europe van cruciaal belang als het gaat om het investeren in, en stimuleren van, onderzoek en innovatie, naast nationale investeringen. Tijdens het debat staat het akkoord over Horizon Europe echter niet ter discussie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen en hebben hierbij enige vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat naar de mening van het kabinet de Nederlandse inzet voor de toekomst van de interne markt goed verankerd zou zijn in de concept-raadsconclusies. Deze leden hebben uit de recent verschenen kabinetspositie over de versterking van de concurrentiekracht vernomen dat Nederland streeft naar een interne markt die beschermt. In welke mate gaat dit terugkomen in de raadsconclusies en gaat het hier hoofdzakelijk om bescherming van de rechten van bedrijven of van burgers? Deze leden vragen de Staatssecretaris uiteen te zetten wat deze conclusies naar aanleiding van de Nederlandse inzet zullen vermelden over arbeidsmobiliteit, veiligheid op de werkvloer en bedrijven die in meerdere lidstaten actief zijn. Zij benadrukken bij de Staatssecretaris dat een gelijk Europees speelveld voor bedrijven nooit ten koste mag gaan van de rechten van werknemers en andere burgers.

Uw Kamer zal binnenkort de kabinetsreactie ontvangen op het advies van de SER over een diepere en eerlijkere interne markt 3. Hierin zal eveneens ingegaan worden op de kabinetsinzet voor een diepere en eerlijkere interne markt. Zoals vermeld in de Kamerbrief over de Staat van de Unie (Kamerstuk 35 078, nr. 1) wil het kabinet als invloedrijke gesprekspartner richting kunnen blijven geven aan de verdere ontwikkeling van de sociale dimensie in een voor Nederland gewenste richting. In het Algemeen Overleg met de vaste Kamercommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 maart 2018 heeft de Minister van SZW toegezegd om met de Kamer na te denken over de positionering, strategie en speerpunten voor de sociale dimensie van de EU voor de komende jaren (Kamerstuk 21 501-31, nr. 480). Ook hierover wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd. In deze brieven zal tevens worden ingegaan op arbeidsmobiliteit, veiligheid en gezondheid op de werkvloer en bedrijven die in meerdere lidstaten actief zijn. De focus van deze Raadsconclusies Interne markt ligt vooral op de economische uitdagingen van de interne markt. Nederland heeft hier onder meer met succes ingezet op een betere toepassing, implementatie en handhaving van interne marktregels. Dit draagt zowel bij aan een diepere als een eerlijkere interne markt.

Daarnaast zijn deze leden benieuwd over welke ongeoorloofde obstakels het gaat als in de conceptconclusies wordt gesproken over al dan niet wettelijke verwijdering hiervan.

Ik verwijs u graag naar mijn antwoord op de vragen van de VVD-fractie.

De leden van de SP-fractie merken op dat het kabinet in haar analyse van de conclusies over het industriebeleid niet spreekt over het mkb en vragen de Staatssecretaris toe te lichten welke rol het mkb gaat krijgen in dit beleid en of dit tegemoet komt aan de wensen van het kabinet.

Hoewel dat in de geannoteerde agenda de samenvattende tekst over de conclusies het mkb niet nadrukkelijk wordt benoemd, is het mkb nadrukkelijk onderdeel van de Nederlandse inzet, ook binnen het Europees industriebeleid. Dit draagt het kabinet ook regelmatig uit. Zoals vermeld in de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 456) zet het kabinet breed in op versterking van het mkb binnen Europees beleid. Het principe van «Think Small First» dient voorop te staan bij de herziening van de Small Business Act, het mkb dient goede toegang tot de interne markt te hebben, en voldoende toegang tot financiering blijft van essentieel belang voor het mkb.

Ook in de genoemde conceptconclusies wordt het belang van actie voor het mkb, startups en scale-ups benadrukt. Uw Kamer kan de conceptconclusies inzien via delegates portal. Nederland steunt deze punten. Zo wordt de Commissie opgeroepen om bij het opstellen van een lange termijn EU-industriebeleidsstrategie aandacht te geven aan een verbeterde zakelijke omgeving voor het mkb, onder andere via een goed functionerende interne markt en wordt gevraagd om verdere ondersteuning bij een Europees netwerk van digitale innovatie hubs, wat vooral startups, scale-ups, mkb en middelgrote bedrijven kan helpen om de digitale transformatie te doorgaan.

Tevens merken deze leden op dat het kabinet geen melding maakt van het Frans-Duitse manifest over een moderner industriebeleid. Zij vragen de Staatssecretaris op dit manifest te reflecteren, ook in het kader van de veranderingen die momenteel in de mondiale handel plaatsvinden, hierbij tevens de China-strategie van het kabinet in acht nemende.

Het kabinet geeft in de kabinetspositie Europese concurrentiekracht van 13 mei jl. haar reflectie ten opzichte van het Frans-Duitse Manifest voor een Europees Industriebeleid dat klaar is voor de 21ste eeuw. Ik verwijs u verder graag naar mijn antwoord op de vraag van de CDA-fractie.


  1. Kamerstukken 30 821 en 21 501-20, nr. 73, Kamerstukken 27 879 en 26 643, nr. 71 en Kamerstuk 35 134, nr. 3↩︎

  2. Kamerstuk 22 112, nr. 2791↩︎

  3. SER advies «Prioriteiten voor een fair Europa; samen sterker in een onzekere wereld»↩︎