[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de toekomstvisie gewasbescherming 2030, naar weerbare planten en teeltsystemen en Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten

Gewasbeschermingsbeleid

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2019D22058, datum: 2019-06-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-27858-457).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 27858 -457 Gewasbeschermingsbeleid.

Onderdeel van zaak 2019Z10685:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 457 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 juni 2019

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 16 april 2019 inzake de toekomstvisie gewasbescherming 2030, naar weerbare planten en teeltsystemen en Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten (Kamerstuk 27 858, nr. 449).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 mei 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Kuiken

De griffier van de commissie,
Haveman-Schüssel

1

Met welke organisaties, belanghebbenden en deskundigen is voorafgaand en tijdens de totstandkoming van deze visie gesproken?

Antwoord

Tijdens de totstandkoming van de visie is gesproken met: Agrodis – brancheorganisatie voor producenten en distributeurs van gewasbeschermingsmiddelen, Artemis – brancheorganisatie voor producenten en distributeurs biologische gewasbescherming, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), Cumela – brancheorganisatie voor o.a. agrarische loonwerkers, Fedecom – brancheorganisatie voor o.a. land en tuinbouwtechniek, LTO Nederland – brancheorganisatie voor de land- en tuinbouw, Natuur en Milieu – NGO voor verduurzaming van het milieu, Nefyto – brancheorganisatie voor producenten van gewasbeschermingsmiddelen, NVWA, Plantum – brancheorganisatie voor plantaardig uitgangsmateriaal en zaadproducenten, Unie van Waterschappen – brancheorganisatie voor de waterschappen, VEWIN – brancheorganisatie voor de drinkwater bedrijven.

Voorafgaand is gesproken met onderzoekers van Wageningen UR in het kader van de topsector Tuinbouw en uitgangsmateriaal.

2

Waarom gaat u ervan uit dat de gewasbescherming centraal staat bij boeren en tuinders?

Antwoord

Een effectieve beheersing van ziekten, plagen en onkruiden is noodzakelijk voor een rendabele en kwalitatief hoogwaardige land- en tuinbouw en daarmee een belangrijk en centraal onderdeel van de bedrijfsvoering van een agrarische ondernemer.

3

Welke stappen heeft de rijksoverheid de afgelopen vijf jaar gezet om te laten zien dat Nederland toonaangevend in de wereld op het gebied van duurzame gewasbescherming is?

Antwoord

Nederlandse bedrijven die zaad produceren van gewassen met onder meer resistenties tegen ziekten en de Nederlandse bedrijven die biologische gewasbeschermingsmethoden ontwikkelen en in de markt zetten zijn mondiaal innovatieve en daarmee toonaangevende spelers op het gebied van duurzame gewasbescherming. Dit is mede mogelijk door het Nederlandse ondernemersklimaat, waarvoor onderzoek en innovatie via onder meer het topsectorenbeleid financieel wordt ondersteund.

4

Waarom zijn de begrippen voedselproductie, voedselveiligheid en voedselzekerheid onderbelicht in deze visie?

Antwoord

De Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 is een uitwerking van het aspect gewasbescherming bij plantaardige teelten van mijn LNV-visie «Waardevol en verbonden» (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5). In deze visie wordt integraal gekeken naar duurzame voedselproductie en -consumptie en komen de verschillende aspecten bijeen.

5

Welke overleggen heeft u gevoerd en welke stappen heeft u gezet om te komen tot weerbare planten en teeltsystemen in Nederland en in Europees verband?

Antwoord

Met de betrokken partijen heb ik op 26 maart jl. de gezamenlijke Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en de strategische doelen vastgesteld. De operationele doelen om tot weerbare planten en teeltsystemen te komen, worden met de betrokken partijen uitgewerkt en leiden tot een uitvoeringsprogramma. In dit programma zal ook worden opgenomen welke stappen in Europees verband nodig zijn. Na het zomerreces zal ik uw Kamer informeren over het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming. In Europees verband zet ik mij nu al in om moderne veredelingstechnieken beschikbaar te krijgen. Verder is mijn inzet gericht op het verbeteren van de toelatingsprocedure voor laag-risicomiddelen, waardoor deze middelen eenvoudiger en sneller kunnen worden beoordeeld.

6

Wat zijn de resultaten van de overleggen om te komen tot weerbare planten en teeltsystemen in Nederland en in Europees verband?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.

7

Klopt het dat er geen rapport of onderzoek is van het aantal controles op residuen bij producten, zoals groente, fruit en aardappelen, in onderscheid naar gangbare en biologische productie? Zo ja, waarom is dit er niet en waarom wordt er geen onderscheid gemaakt?

Antwoord

De NVWA publiceert jaarlijks een samenvattende voortgangsrapportage residuen bestrijdingsmiddelen. In het samenvattend rapport ligt de nadruk op handhaving en voorkomen van overschrijdingen van de maximale residulimieten (MRL’s). Uit ervaring blijkt dat het land van herkomst (Nederland, EU of derde landen) daarbij het meest bepalend is.

De voortgangsrapportage is een samenvatting van rapporten met onderliggende individuele meetgegevens. In de rapporten van individuele meetgegevens is aangegeven als het een voedingsmiddel van biologische productie betreft.

De EFSA verzamelt de individuele rapportages van lidstaten en maakt daarbij onderscheid tussen gangbare en biologische producten. Ik heb uw Kamer daar recent over geïnformeerd in antwoord op Kamervragen van het lid Lodders (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2512).

8

Klopt het dat de laatste jaarrapportage voedingsmiddelen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waarin zij ingaat op de residuen van gewasbeschermingsmiddelen op groente en fruit ziet op de periode januari 2016 tot december 2017?

Antwoord

Ja.

9

Wanneer verschijnt de jaarrapportage voedingsmiddelen van de NVWA over 2018 waarin zij ingaat op de residuen van gewasbeschermingsmiddelen op groente en fruit?

Antwoord

De voortgangsrapportage van de periode januari 2018 tot december 2018 zal komend najaar worden gepubliceerd.

10

Waarom wordt in de rapportage van de NVWA over voedingsmiddelen geen onderscheid gemaakt tussen gangbare en biologische producten?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.

11

Wat verstaat u onder een adequaat maatregelen- en gewasbeschermingsmiddelen pakket?

Antwoord

Daaronder versta ik een pakket voor de agrarische ondernemer met daarin haalbare en betaalbare niet-chemische maatregelen en gewasbeschermingsmiddelen – bij voorkeur laag-risicomiddelen – om ziekten, plagen en onkruiden te voorkomen en te beheersen volgens de principes van geïntegreerde gewasbescherming.

12

Wat verstaat u onder een Europees gelijk speelveld?

Antwoord

Onder Europees gelijk speelveld versta ik in het kader van gewasbescherming dat binnen de EU dezelfde (wettelijke) regels en normen worden gehanteerd. Verordening (EG) nr. 1107/2009 inzake het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, Richtlijn 2009/128/EG inzake duurzaam gebruik van pesticiden en Verordening (EG) nr. 396/2005 inzake maximale residulimieten voor gewasbeschermingsmiddelen vormen daarbij de belangrijkste kaders.

Een volledig gelijk speelveld is overigens niet mogelijk als gevolg van verschillen in bijvoorbeeld klimaat, bodem en watersystemen. Dat stelt fysieke randvoorwaarden aan welke teelten mogelijk zijn en het voorkomen van plagen, ziekten en onkruiden. Ook verschillen in welvaart, kennisinfrastructuur, logistieke infrastructuur en inkomensbeleid zorgen ervoor dat er geen volledig gelijk speelveld is. Dat geldt naast gewasbescherming overigens ook voor vele andere terreinen.

13

Hoeveel werkzame stof imidacloprid wordt bij de suikerbietenteelt per hectare toegediend door het gebruik van gecoat zaad (dat met ingang van 2019 is verboden)?

Antwoord

Er mocht 91 gram per hectare van de werkzame stof imidacloprid per hectare toegediend worden via het gebruik van gecoat zaad in de suikerbietenteelt.

14

Aan welke nieuwe (genetische) technologieën wordt gedacht bij het verder terugdringen van emissies?

Antwoord

Ik denk daarbij aan precisielandbouw in combinatie met een uitgekiende samenstelling van gewasbeschermingsmiddelen, plaatsgebonden meteorologische voorspellingen (windsterkte en -richting, neerslag) en de juiste bodemstructuur. Dit kan ervoor zorgen dat minder gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en alleen daar terechtkomen waar ziekten, plagen of onkruiden zich voordoen. Hiermee worden drift, verdamping, uit- of afspoeling zoveel mogelijk vermeden.

Nieuwe veredelingstechnieken kunnen een rol spelen in het realiseren van de ambitie weerbare plant- en teeltsystemen.

15

Welke redenen en bronnen worden gebruikt om te verklaren dat bij gebruik van nieuwe veredelingstechnieken, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen omlaag gaat?

Antwoord

Resistentieveredeling wordt al decennia lang met succes in de praktijk toegepast, waardoor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet of minder nodig is voor bijvoorbeeld de bestrijding van een schimmel. Nieuwe veredelingstechnieken bieden een mogelijkheid om in kortere tijd resistente gewassen te ontwikkelen en te introduceren, zodat de weerbaarheid van de plant is verhoogd en de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen verminderd.

16

Waarom is een pakket van maatregelen opgesteld dat beoogt om emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar de leefomgeving vanuit open teelten terug te dringen tot nagenoeg nul op 1 januari 2030, terwijl de doelen van de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst (Kamerstuk 27 858, nr. 146) en de Kaderrichtlijn Water respectievelijk in 2023 en 2027 gehaald moeten worden?

Antwoord

Het Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten is juist opgesteld om de doelen van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst en de Kaderrichtlijn Water in 2023 en 2027 te halen. Het terugdringen van de normoverschrijdingen in oppervlaktewater met 90% in 2023 en geen normoverschrijdingen in 2027 zijn tussendoelen voor het bereiken van het doel «nagenoeg zonder emissies» in 2030.

17

Hoe wordt gegarandeerd dat op weg naar 2030 de doelen van de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst en de Kaderrichtlijn Water respectievelijk in 2023 en 2027 worden gehaald?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 16.

In het uitvoeringsprogramma – waarvan het pakket van maatregelen overigens onderdeel zal uitmaken – zal een systematiek van monitoring en evaluatie worden opgenomen om de voortgang te bewaken en daarmee het bereiken van de beoogde doelen. Uiteraard zullen ook de resultaten van de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst meegenomen worden bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma.

18

Hoe kan een gewas genetisch diverser gemaakt worden door mengteelten?

Antwoord

Mengteelten kennen drie hoofdlijnen om genetische diversiteit te verhogen. Het gewas dat wordt geteeld kan genetisch diverser worden door:

• een mozaïek van verschillende gewassen op één perceel te telen, bijvoorbeeld strokenteelt;

• op één perceel van één soort verschillende rassen door elkaar te telen, met in ieder ras een verschillende set aan resistentie genen;

• op één veld verschillende varianten van één ras te telen, waarvan de genetische resistentie eigenschappen verschillen.

Door slimme combinaties kunnen individuele ziekten en plagen zich niet goed meer verspreiden en kunnen biologische bestrijders zich beter in het gewas handhaven. Deze vormen om de genetische diversiteit in het gewas te verhogen staan nog in de kinderschoenen, maar bieden kansen om de weerbaarheid van de gewassen te verhogen.

19

Welke andere stappen heeft u gezet om de door u gewenste paradigmaverandering in te zetten?

Antwoord

De operationele doelen, die leiden tot weerbare planten en teeltsystemen, de land- en tuinbouw verbinden met natuur en nagenoeg geen emissie en nagenoeg geen residuen op producten, worden met de betrokken partijen in het uitvoeringsprogramma uitgewerkt. Na het zomerreces zal ik u daarover informeren.

20

Wat zijn de te verwachten resultaten van de door u gewenste te maken stappen inzake de paradigmaverandering?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 16 en 19.

21

Kunt u een opsomming geven van de belemmeringen voor precisielandbouw en wanneer deze opgeheven zijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het rapport «Doorontwikkeling van de precisielandbouw in Nederland» van Wageningen UR (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 137) met een overzicht van belemmeringen bij precisielandbouw, de mogelijkheden voor toepassing in de praktijk en het doorontwikkelen van precisielandbouw. Eén van de belemmeringen is dat veel precisielandbouwtoepassingen technisch nog complex zijn en niet zomaar zijn in te passen in de bestaande praktijk. Daarom ben ik gestart met het programma Nationale Proeftuin Precisielandbouw. In dit programma worden agrarische ondernemers uit de akkerbouw, melkveehouderij en tuinbouw door experts van Wageningen UR begeleid bij het gebruik van nieuwe precisielandbouwtoepassingen. Er zijn nu 16 agrarische ondernemers in het programma actief die kunnen kiezen uit 12 geselecteerde toepassingen. De ervaringen worden breed gedeeld in de media zodat knelpunten zichtbaar worden en kunnen worden aangepakt. Hiervoor wordt een Nationale Agenda Precisielandbouw opgesteld die naar verwachting rond de zomer beschikbaar is. Vooruitlopend op deze agenda onderzoek ik de mogelijkheid voor het opzetten van een fieldlab die experimenteerruimte biedt voor de sector voor het bouwen van degelijke, praktijkrijpe toepassingen.

Een andere belemmering die in het rapport genoemd wordt, zijn de wettelijke gebruiksvoorschriften van gewasbeschermingsmiddelen, die als beperkend worden ervaren door ondernemers die precisielandbouw toepassen. Er zal in het kader van de systeemaanpak duurzame gewasbescherming, uitgaande van het verlagen van de milieu-impact, onderzocht worden:

• welke mogelijkheden en beperkingen er zijn aan het gericht toepassen van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen (bijvoorbeeld pleksgewijs) en hoe toezicht / handhaving hiermee rekening kan houden;

• of en hoe de beoordelingsmethodiek aangepast kan worden, zodat – waar mogelijk – meer rekening kan worden gehouden met het gericht toepassen van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 454).

22

Wat bedoelt u met «nagenoeg geen emissie naar het milieu en nagenoeg geen residuen op producten», is «nagenoeg zonder» bijna nul, of is het meer dan dat?

Antwoord

Ik bedoel daarmee dat het doel is om in 2030 de emissies van gewasbescherming naar de leefomgeving door de land- en tuinbouwbedrijven terug te dringen tot nagenoeg nul en de hoeveelheid residu op Nederlandse producten lager te krijgen dan de vastgestelde internationale normen.

23

Is voor de nota Toekomstvisie gewasbescherming 2030 een opdracht gegeven voor een nulmeting residuen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De NVWA rapporteert jaarlijks over residuen. Een aparte nulmeting is daarom niet nodig.

24

Waarom wordt in de nota Toekomstvisie gewasbescherming 2030 niet gerept over gewasbescherming in de biologische teelt?

Antwoord

De Toekomstvisie gewasbescherming 2030 maakt geen onderscheid tussen de gangbare en de biologische teelt, omdat de doelen – weerbare planten en teeltsystemen, verbinden landbouw en natuur en nagenoeg zonder emissies – voor zowel de gangbare als de biologische teelt gelden. Ook de biologische landbouw is gebaat bij de verdere ontwikkeling zoals die in de Toekomstvisie is verwoord. De gangbare en biologische teelt kunnen elkaar versterken. In het uitvoeringsprogramma wordt dat verder vorm gegeven.

25

Heeft wetenschappelijk onderzoek plaatsgevonden om de gevolgen in kaart te brengen voor bodem, biodiversiteitseffecten en anderen effecten bij mechanische onkruidbestrijding, het branden van onkruid en of andere toepasbare methoden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ja. Ik heb uw Kamer op 19 april jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 454) geïnformeerd over de uitkomsten van onderzoek van Wageningen UR naar de (neven)effecten van niet-chemische onkruidbestrijding. Hieruit volgt dat:

• mechanische en thermische onkruidbestrijding een beperkt negatief effect hebben op het bodemleven;

• de negatieve effecten van mechanische en thermische onkruidbestrijding op insecten afhankelijk zijn van het moment en de frequentie van toepassing en indirect op de hoeveelheid biomassa die achterblijft;

• mechanische onkruidbestrijding destructief is voor het broedsel van grondbroedende vogels tijdens het broedseizoen;

• er mogelijkheden zijn – bijvoorbeeld nestbescherming – om de negatieve effecten van mechanische en thermische onkruidbestrijding te verminderen.

26

Wat gaat u doen om kleine teelten meer te ondersteunen, aangezien kleine teelten in sterke mate te maken hebben met een afnemend en niet meer adequaat middelenpakket?

Antwoord

Ik blijf mij inzetten voor de kleine teelten en toepassingen. In het Expert Centre Speciality Crops spreek ik hierover met het bedrijfsleven. Daarnaast is er het Fonds kleine toepassingen, dat wordt gefinancierd door het bedrijfsleven (50%) en mijn ministerie (50%). Jaarlijks is 400.000 euro beschikbaar en dit bedrag is in 2018 ook volledig toegekend. Het Fonds loopt af in 2020. Voor 2019 zal ik in het uitvoeringsprogramma een evaluatie opnemen om te bezien of een nieuw fonds in deze vorm nuttig en nodig is in het licht van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030.

27

Wat gaat u doen om de kosten en de tijd die nodig is voor de toelating van laagrisicomiddelen te verlagen en verkorten?

Antwoord

Het knelpunt bij de kosten en tijd die nodig is voor de toelating van laag-risicomiddelen ligt met name in het Europese goedkeuringsproces van werkzame stoffen. Het gaat dan om de eisen aan het in te dienen dossier, de beoordeling door (rapporterende) lidstaten en EFSA en het besluitvormingsproces in SCoPAFF.

Momenteel tracht Nederland door inbreng in Europese werkgroepen de vereiste criteria voor middelen op basis van micro-organismen beter van toepassing te laten zijn op de karakteristieken van micro-organismen. Dat leidt tot verduidelijking en een vereenvoudiging van het op te stellen dossier voor de vereiste beoordelingscriteria voor mens, dier en milieu.

Verder zal ik in het kader van de REFIT van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aandringen op vereenvoudiging van de toelatingsprocedure voor laag-risicomiddelen. Ik sluit me daarbij aan bij één van de aanbevelingen van het Europees Parlement in zijn rapport over de Europese goedkeuringsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen.

28

Welke mogelijkheden ziet u voor experimenteerruimte om kennis op te doen en innovatie te bespoedigen?

Antwoord

Ik sta positief tegenover het bieden van experimenteerruimte om de gewenste omslag te bereiken. In het uitvoeringsprogramma zal aandacht zijn voor het ondersteunen van goede initiatieven die essentiële stappen zetten voor de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, het optimaal benutten van onze kennis- en onderzoekinfrastructuur en daarbinnen de publiek-private samenwerking en een ketengerichte aanpak.

29

Hoe draagt de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bij tot het halen van de doelen van de Tweede Nota Duurzame Gewasbescherming: Gezonde Groei, Duurzame Oogst en de Kaderrichtlijn Water?

Antwoord

Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 16 en 17.

30

Kunt u concreet en kwalitatief aangeven hoe het doel van de Toekomstvisie van nagenoeg nul emissies in 2030 bereikt gaat worden in relatie tot de doelen van de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst en de Kaderrichtlijn Water?

Antwoord

Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 16 en 17.

31

Welke aanvullende maatregelen overweegt u om de doelen van de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst in 2023 alsnog te halen?

Antwoord

Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 16 en 17.

32

Wat is een «effectief pakket aan maatregelen en middelen»?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.

33

Welke stappen heeft u gezet en welke resultaten heeft u geboekt om in Europees verband de mogelijkheid voor het gebruik van CRISPR-Cas te bespoedigen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar mijn brief met daarin de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019 en de beantwoording van het Schriftelijk Overleg over de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 502-32, nr. 1170). Daarin kondig ik aan in deze Raad de Europese Commissie op te roepen om de herziening van de GGO-regelgeving in haar werkprogramma op te nemen. De uitspraak van het Europese Hof van Justitie (C-528/16) bevestigt dat we deze discussie op Europees niveau moeten voeren en wij hier nationaal niet eenzijdig in kunnen opereren. De afgelopen maanden heb ik de agendering in de Landbouw- en Visserijraad met verschillende landen en andere betrokken partijen besproken om een meerderheid te vinden die mijn oproep kan steunen. Ik maak mij Europees hard om andere landen mee te krijgen voor de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals Crispr Cas, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden en zet mij daar vol voor in. De aankomende Europese verkiezingen en de komst van een nieuwe Europese Commissie biedt de kans om dat op de agenda te krijgen.

34

Hoe gaat de toekomstvisie verandering brengen in de soms knellende algemene regels voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en kijken naar maatwerk per perceel?

Antwoord

Bij het ontwikkelen van weerbare planten en teeltsystemen kan het nodig zijn om maatwerk te leveren, bijvoorbeeld voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Met het Ctgb en het bedrijfsleven ben ik al aan het onderzoeken hoe dat vorm kan worden gegeven.

35

Wat is de precieze doelstelling op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen in 2030 en in hoeverre moet het gebruik gedaald zijn in vergelijking met het huidige gebruik?

Antwoord

De Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat drie strategische doelen waarbij planten en teeltsystemen weerbaar zijn, de land- en tuinbouw verbonden zijn met de natuur en als er behoefte is aan gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dan gebeurt dat nagenoeg zonder emissie naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op producten. De operationele doelen om tot weerbare planten en teeltsystemen te komen worden met de betrokken partijen in het uitvoeringsprogramma uitgewerkt. De behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen zal hierdoor afnemen. In het uitvoeringsprogramma zal een systematiek van monitoring en evaluatie worden opgenomen om de voortgang te bewaken en daarmee het bereiken van de beoogde doelen.

36

Hoe rijmt u de uitspraak in de nota dat Nederland in 2030 toonaangevend is op het gebied van duurzame gewasbescherming met de uitspraak op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), die deze situatie nu al suggereert: «Het RIVM is internationaal toonaangevend bij het vormgeven van de risicobeoordeling van bestrijdingsmiddelen. Het RIVM drukt zowel op Europees als op mondiaal niveau een stempel op risicobeoordelingsmethodieken»?

Antwoord

De Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat drie strategische doelen (zie het antwoord op vraag 35) die leiden tot verdere verduurzaming van de gewasbescherming in Nederland.

De uitspraak van het RIVM gaat over de rol van die organisatie bij de ontwikkeling van risicobeoordelingsmodellen ten behoeve van de goedkeuring en toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen.

37

Kunt u de (wetenschappelijke) onderbouwing geven van robuuste productiesystemen (die nog ontwikkeld moeten worden) en die leiden tot meer continuïteit in opbrengst en kwaliteit?

Antwoord

Het ontwikkelen van robuuste systemen is een hoge ambitie omdat de benodigde systemen, de kennis en de technologie nog niet of slechts beperkt bestaan en dus moeten worden ontwikkeld. De Toekomstvisie gewasbescherming 2030 biedt de rijksoverheid en betrokken partijen een kompas voor die nieuwe ontwikkelingen.

38

Kunt u de (wetenschappelijke) onderbouwing geven hoe deze robuuste productiesystemen de relaties in de keten versterken?

Antwoord

Een robuuste manier van telen sluit aan bij de vraag die door de rest van de keten wordt gesteld en tot uiting komt in diverse private keteninitiatieven, zoals duurzaamheidskeurmerken.

39

Geven boeren en tuinders geen rekenschap geven van de plaatselijke omstandigheden? Zo ja, hoeveel boeren en tuinders?

40

Welke voorbeelden heeft u van boeren en tuinders die onvoldoende rekening houden met de plaatselijke omstandigheden?

Antwoord 39 en 40

Er zijn geen algemene uitspraken te doen over de vraag of boeren en tuinders rekenschap geven van de plaatselijke omstandigheden. Het gaat hierbij namelijk niet alleen om het gedrag van een agrarische ondernemer, maar ook om de situatie van zijn/haar bedrijf en de (bedrijfseconomische) mogelijkheden. Zo kan een agrarische ondernemer die beschikt over eigen spuitapparatuur beter inspelen op de (weers)omstandigheden dan een agrarische ondernemer die geen eigen spuitapparatuur heeft en afhankelijk is van een loonwerker. Er zijn gevallen bekend waarbij een agrarische ondernemer zijn buren via een app informeert voordat hij gewasbeschermingsmiddelen gaat toedienen.

41

Welke knelpunten in de huidige wetgeving ziet u ten aanzien van nieuwe gentechnieken?

Antwoord

In de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 staat dat er een paradigmaverandering nodig is, die zich richt op weerbare planten en teeltsystemen. Om deze hoge ambitie tijdig te bereiken is behoefte aan het gebruik van nieuwe precisietechnieken, zoals CRISPR-Cas, om de veredeling van robuuste gewassen te kunnen versnellen. Afgelopen zomer heeft het Europees Hof van Justitie (C-528/16) uitspraak gedaan over de reikwijdte van de GGO-regelgeving. Hiermee is duidelijk geworden dat ook de nieuwste biotechnologische precisietechnieken onder de GGO-regelgeving vallen, terwijl deze regelgeving sinds totstandkoming niet geactualiseerd is aan de voortschrijdende stand van techniek. Dit betekent dat mogelijke aanvragen voor een markttoelating van gewassen die met behulp van nieuwe technieken zijn ontwikkeld lang duren, kostbaar zijn en dat er sprake is van een onzekere uitkomst. Nederland kan geen uitzondering maken voor gewassen die met CRISPR-Cas zijn ontwikkeld. Dit is de reden dat ik oproep tot herziening van de GGO-regelgeving (zie antwoord vraag 33). Bij de discussie die Nederland in Europees verband wil voeren, zijn de randvoorwaarden belangrijk. Bijvoorbeeld dat daarbij geen soortengrenzen worden overschreden Uitzonderingen zijn uitsluitend aanvaardbaar voor Nederland als de veiligheid ervan voor mens, dier en milieu is vastgesteld. Dat kan het geval zijn bij gewassen die ook via klassieke veredeling tot stand kunnen komen en waarbij nieuwe veredelingstechnieken dit proces kunnen versnellen.

42

Op welke punten en ambities in de nota is rekenschap gegeven van de grote diversiteit in samenstelling van grondsoorten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Er is in de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 geen onderscheid gemaakt in grondsoorten. Bij de uitwerking van maatregelen die in de teelten nodig zijn kan rekening worden gehouden met de diversiteit in samenstelling van grondsoorten.

43

Welke concrete doelen worden er meegenomen in de toekomstvisie voor biodiversiteit?

Antwoord

De Toekomstvisie gewasbescherming 2030 beoogt dat land- en tuinbouw en natuur met elkaar verbonden zijn. Dit strategisch doel wordt met betrokken partijen uitgewerkt en opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

44

Op welke wijze gaat u invulling geven aan de motie van het lid De Groot over het verbieden van het gebruik van glyfosaat houdende middelen buiten geïntegreerde gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 426)?

Antwoord

Ik heb uw Kamer op 19 april jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 454) geïnformeerd over mijn invulling van de motie van het lid De Groot over het verbieden van het gebruik van glyfosaathoudende middelen buiten geïntegreerde gewasbescherming.

45

Vindt u dat met zaadbehandeling de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen later in het teeltproces verminderd kan worden? Zo ja, wordt daar in de uitwerking van de visie ruimte voor gegeven binnen het principe van geïntegreerde gewasbescherming? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Wanneer duidelijk wordt dat een plaag of ziekte onvermijdelijk zal plaatsvinden binnen een teelt en er geen geschikte alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen voorhanden zijn, kan het gebruik van zaadcoating met een toegelaten middel passen binnen de principes van geïntegreerde gewasbescherming. Hierbij dienen emissies naar het milieu te worden vermeden door bijvoorbeeld innovatieve zaadcoatings-methodieken en het gebruik van laag-risicomiddelen.

46

Op welke manier wordt invulling gegeven aan het bijenrichtsnoer (bee guidance) in de toekomstvisie?

Antwoord

Net als nu het geval is, vindt de toelating van gewasbeschermingsmiddelen ook in de toekomst plaats op basis van wetenschappelijk gevalideerde beoordelingsmethodieken, door een onafhankelijke autoriteit. Voor het vaststellen en het implementeren van beoordelingsmethodieken, zoals het bijenrichtsnoer, laat ik mij adviseren door het Ctgb.

47

Hoe ziet u de informatieverstrekking richting de sector betreffende precisielandbouw en geïntegreerde gewasbescherming voor u?

Antwoord

Een communicatieplan zal onderdeel uitmaken van het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030».

48

Welke mogelijkheden zijn er om bij de toelating van werkzame stoffen en middelen rekening te houden met cumulatieve effecten (systeembenadering in plaats van middel specifiek)?

Antwoord

In het huidige toelatingsbeleid, waar de risicobeoordeling per aanvraag gebeurt, zijn veiligheidsfactoren ingebouwd die rekening houden met de mogelijkheid dat cumulatieve effecten kunnen optreden. EFSA zal in 2019 een richtsnoer afronden om gecombineerde blootstelling aan verschillende stoffen te kunnen beoordelen. Ook werkt EFSA aan de risicobeoordeling van cumulatieve blootstelling van stoffen via residuen in voedsel. Het RIVM levert hier in opdracht van de Ministeries van LNV en van VWS een bijdrage aan.

49

Op welke manier wordt een daadkrachtige en ambitieuze invulling van het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie Gewasbescherming vormgegeven?

Antwoord

Ik ben in overleg met de betrokken partijen bij de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 over hoe we de strategische doelen kunnen bereiken. In het uitvoeringsprogramma zullen operationele doelen worden opgenomen voor de korte, de middellange en de lange termijn. Bovendien zal hierin een systematiek van monitoring en evaluatie worden opgenomen om de voortgang te bewaken en daarmee het bereiken van de beoogde doelen.

50

Op welke wijze wordt deze bestuurlijke «versnellingstafel landbouw» binnen de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater ingezet bij het vormgeven van de vervolgacties rond de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en de inventarisatie van mogelijke aanvullende maatregelen naar aanleiding van de evaluatie van de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst?

Antwoord

Het terugdringen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen heeft prioriteit in de Delta-aanpak waterkwaliteit. De «versnellingstafel landbouw» heeft als doel dit te versnellen als resultaten achterblijven. Deze versnellingstafel is geïnformeerd over het bereikte draagvlak voor uitvoering van de Toekomstvisie gewasbescherming en het Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten en houdt de vinger aan de pols, en zal waar nodig bijdragen aan de slagvaardige uitvoering hiervan.

51

Wat bedoelt u in de nota met «Doordat in 2030 gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet zoals in deze toekomstvisie is beschreven, neemt de kans op aanwezigheid van residuen op producten af»?

Antwoord

De Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 beoogt de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen fors te verminderen door onder meer weerbare planten en teeltsystemen. Op het moment dat er minder en gerichter gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, neemt de kans op de aanwezigheid van residuen op producten ook af.

52

Hoe rijmt u de zin «Doordat in 2030 gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet zoals in deze toekomstvisie is beschreven, neemt de kans op aanwezigheid van residuen op producten af» met de uitkomsten van een recent European Food and Safety Authority (EFSA) rapport waarin u in antwoord op eerder gestelde schriftelijke vragen van het lid Lodders naar verwijst (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2512)?

Antwoord

De reikwijdte van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 beperkt zich tot de teelt in Nederland en heeft derhalve geen effect op residuen op producten uit andere landen. Als dat de achtergrond van de vraag is, dient de betreffende zin uit de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 gelezen te worden als «...neemt de kans op aanwezigheid van residuen op in Nederland geteelde producten af.».

Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 51.

53

Wat wordt verstaan onder voldoende adequate maatregelen en gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar houden?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.

54

Op welke manier wordt educatie voor de landbouwsector over precisielandbouw en geïntegreerde gewasbescherming vormgegeven?

Antwoord

Binnen het landbouwonderwijs is geïntegreerde gewasbescherming het uitgangspunt waar het gaat om het beschermen van gewassen tegen ziekten en plagen. Hierbij speelt ook precisielandbouw een belangrijke rol. Bij de bijscholingsmodules die telers, verkopers/distributeurs van gewasbeschermingsmiddelen en adviseurs in het kader van de het bewijs van vakbekwaamheid moeten volgen, wordt aandacht besteed aan diverse aspecten van geïntegreerde gewasbescherming, waaronder ook precisielandbouw.

Binnen het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal tevens aandacht worden besteed aan de verdere educatie en communicatie richting telers.

55

Worden ook natuur- en milieupartijen betrokken bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma?

Antwoord

Ja. Natuur en Milieu is actief betrokken bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma en het streven is om ook andere milieu- en natuurorganisaties te betrekken bij de uitwerking van het doel «land- en tuinbouw en natuur zijn verbonden».

56

Wat kan er gedaan worden om het bewustzijn van agrariërs over restricties die gelden voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te vergroten, zeker ook in het licht van de ambities voor 2030 en welke rol spelen toezicht en handhaving?

Antwoord

De NVWA en de VEWIN zijn in april 2019 gestart met het meer bewust maken van agrarische ondernemers over de restricties die gelden voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden1.

57

Bent u bereid om in het kader van het verbod op het gebruik van neonicotinoïden voor zaadcoating samen met het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) te gaan kijken hoe het verbod uitpakt en welke oplossingen hiervoor gevonden kunnen worden?

Antwoord

Ik ben mij ervan bewust dat de restricties op het gebruik van de neonicotinoiden in een aantal teelten grote impact heeft. Zoals uw Kamer eerder gemeld zal ik binnen het uitvoeringsprogramma samen met de sector op zoek gaan naar oplossingen voor ontstane knelpunten (Kamerstuk 27 858, nr. 443).

58

Op welke manier wordt de drift van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving gemonitord?

Antwoord

Drift is afhankelijk van de correcte toepassing van driftreducerende technieken. Naleving van de toepassing van deze technieken geeft informatie over de mate waarin drift wordt gereduceerd. Het toezicht hierop wordt uitgevoerd door de NVWA en de waterschappen.

Bovendien biedt het «Landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen» inzicht in de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater via verschillende emissieroutes, waaronder drift.

59.

Op welke manier wordt de cumulatieve werking van gewasbeschermingsmiddelen meegenomen in de veiligheidsbeoordeling?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 48.

60.

Hoe zorgt u ervoor dat de erkenning van nieuwe spuitdoppen snel wordt geregeld, gezien de nieuwe regelgeving voor driftreductie?

Antwoord

Fabrikanten kunnen gebruik maken van het «Meetprotocol vaststellen driftreductie spuitdoppen»2 en het «Meetprotocol vaststellen driftreductie spuittechnieken»3 om de driftreductie van nieuwe spuitdoppen/technieken aan te tonen. De Technische Commissie Techniekbeoordeling beoordeelt aan de hand van de meetresultaten en de «Beoordelingssystematiek Emissiereducerende maatregelen open teelt»4 welke driftreductie aan de doorgemeten dop/techniek verbonden kan worden. Als deze dop/techniek voldoet, wordt deze opgenomen op de lijst van driftreducerende doppen of driftreducerende technieken5. Deze systematiek biedt duidelijkheid aan degene die nieuwe spuitdoppen of -technieken op de markt willen introduceren.

Het Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten voorziet in een actualisatie van deze systematiek.

61.

Welke aspecten worden meegenomen in het monitoringsplan?

Antwoord

In het uitvoeringsprogramma zal een systematiek van monitoring en evaluatie worden opgenomen om de voortgang te bewaken en daarmee het bereiken van de beoogde doelen.


  1. https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2019/04/11/nvwa-en-vewin-pas-op-met-gewasbeschermingsmiddelen-in-grondwaterbeschermingsgebieden.↩︎

  2. https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/emissiebeheer/agrarisch/open-teelt/driftreducerende/.↩︎

  3. https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2019/04/11/nvwa-en-vewin-pas-op-met-gewasbeschermingsmiddelen-in-grondwaterbeschermingsgebieden.↩︎

  4. https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2019/04/11/nvwa-en-vewin-pas-op-met-gewasbeschermingsmiddelen-in-grondwaterbeschermingsgebieden.↩︎

  5. https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2019/04/11/nvwa-en-vewin-pas-op-met-gewasbeschermingsmiddelen-in-grondwaterbeschermingsgebieden.↩︎