Uitspraken EU Hof van Justitie met gevolgen voor de Overleveringswet
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019
Brief regering
Nummer: 2019D22075, datum: 2019-05-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35000-VI-120).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 35000 VI-120 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019.
Onderdeel van zaak 2019Z10693:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-06-04 15:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-06-05 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-06-05 10:00: JBZ-Raad Luxemburg op 6 en 7 juni 2019 (is omgezet in een schriftelijk overleg) (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-06-05 12:00: JBZ-Raad Luxemburg op 6 en 7 juni 2019 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-10-03 10:00: Formele JBZ-Raad 7 en 8 oktober (Luxemburg) (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-10-09 14:45: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
35 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019
Nr. 120 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 2019
Bij brief van 23 mei jl. aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb ik uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (voortaan: het Hof) aangekondigd naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Ierse rechter over de vraag of een officier van justitie kan worden aangemerkt als een «rechterlijke autoriteit» die krachtens het Kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten een Europees aanhoudingsbevel (voortaan: EAB) kan uitvaardigen (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 118). Het kaderbesluit is indertijd in enkele maanden onderhandeld. Tijdens die onderhandelingen is uitdrukkelijk besproken dat in navolging van de toen bestaande uitleveringspraktijk zowel leden van het openbaar ministerie als rechters EABs zouden mogen uitvaardigen. In het kaderbesluit werd gekozen voor de generieke term «uitvaardigende rechterlijke autoriteit». Op grond van het Kaderbesluit hebben de lidstaten in het kader van de implementatie van het Kaderbesluit elk een verklaring afgelegd wie is aangewezen om een EAB uit te vaardigen. Op deze basis bestaat sinds meer dan 15 jaren de huidige praktijk, waarbij in een groot aantal lidstaten leden van het openbaar ministerie een EAB uitvaardigen.
Op 27 mei jl. deed het Hof uitspraak in de zaken C-508/18 OG en C-082/19 PPU PI, betreffende het Duitse openbaar ministerie en in de zaak C-509/18 PF, betreffende de Litouwse Procureur-Generaal. Ik voeg volledigheidshalve beide uitspraken hierbij1.
Uit met name de eerste genoemde uitspraak blijkt, dat gelet op de krachtens artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie bestaande bevoegdheid van de Minister van Justitie en Veiligheid om algemene en bijzondere aanwijzingen te geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie de Overleveringswet wijziging behoeft. Het optreden van de officier van justitie als uitvaardigende justitiële autoriteit lijkt niet verenigbaar met de door het Hof gegeven uitleg van het begrip «uitvaardigende justitiële autoriteit», terwijl de Overleveringswet de officier van justitie met deze taak belast.
Ik ben dan ook voornemens op zeer korte termijn een wetsvoorstel tot wijziging van de Overleveringswet in procedure te brengen. De daartoe benodigde voorbereidingen zijn in volle gang. Ik hoop op de medewerking van uw Kamers om de wetswijziging zo spoedig mogelijk tot stand te brengen.
Voor de goede orde merk ik nog op dat het op dit moment niet duidelijk is welke gevolgen de gerechten in Nederland en in andere lidstaten die immers zijn belast met de uitvoering van EABs in de praktijk zullen verbinden aan de uitspraken van het Hof bij de verdere behandeling van lopende zaken. Dit volg ik uiteraard op de voet, en zodra meer over bekend is zal ik u daarover informeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎