Amendement van het lid Ouwehand over het maximeren van de melkproductie van koeien
Wijziging van de Meststoffenwet in verband met tijdelijke verhoging van het afromingspercentage bij overgang van een fosfaatrecht
Amendement
Nummer: 2019D22180, datum: 2019-05-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35208-11).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E. Ouwehand, Tweede Kamerlid (PvdD)
Onderdeel van kamerstukdossier 35208 -11 Wijziging van de Meststoffenwet in verband met tijdelijke verhoging van het afromingspercentage bij overgang van een fosfaatrecht.
Onderdeel van zaak 2019Z10771:
- Indiener: E. Ouwehand, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
- 2019-05-29 17:15: Einde middagvergadering: STEMMINGEN (over de wijziging van de Meststoffenwet in verband met tijdelijke verhoging van het afromingspercentage bij overgang van een fosfaatrecht (35 208) (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
35 208 Wijziging van de Meststoffenwet in verband met tijdelijke verhoging van het afromingspercentage bij overgang van een fosfaatrecht
Nr. 11 AMENDEMENT VAN HET LID OUWEHAND
Ontvangen 29 mei 2019
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A
Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 20a
Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in enig kalenderjaar fosfaat te produceren met melk- of kalfkoeien, te weten koeien (bos taurus) die ten minste eenmaal hebben gekalfd, die voor de melkproductie worden ingezet en die per koe meer dan 6.000 kg melk per jaar produceren.
II
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel 0A, in werking op 1 juli 2024.
Toelichting
Dit amendement regelt dat er geen fosfaat mag worden geproduceerd met koeien die meer dan 6.000 kg melk per jaar produceren. In de afgelopen decennia is de melkproductie per koe zo zeer sterk opgevoerd dat een koe in 2015 een dubbele hoeveelheid melk gaf ten opzichte van 1950. Waar een koe van nature een hoeveelheid melk produceert die voldoende is om één kalf te voeden, gaf een koe in 2015 gemiddeld maar liefst 8.000 liter per jaar. De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) stelde in 2006 al dat het onwenselijk is «als melkkoeien voortdurend op de toppen van hun kunnen zitten, zoals bij een maximaal melkproductieniveau het geval is.»
Tussen 2015 en 2018 is de productieverhoging nog verder opgeschroefd, waardoor koeien gemiddeld nog eens zo’n 1.000 kilo melk extra per jaar moeten produceren, met uitschieters tot wel 11.000 kilo melk per koe per jaar bij bepaalde bedrijven.
De invoering van het fosfaatrechtenstelsel heeft nog een extra prikkel geïntroduceerd om met minder of eenzelfde hoeveelheid dieren meer melk te kunnen produceren. Hoogproductieve bedrijven kunnen ervoor kiezen de melkproductie per koe te «maximaliseren» om een zo hoog mogelijke opbrengst te behalen binnen de beschikbare ruimte. De verwachting is dat dit zich in de toekomst zal voortzetten.
De voortdurende inzet op het vergroten van de melkproductie per koe is volledig strijdig met het streven naar dierenwelzijn en diergezondheid. In 2016 stelde de RDA dat de langdurige selectie op hoge producties bij melkkoeien heeft geleid tot een toegenomen risico op stoornissen in uiergezondheid, locomotie en vruchtbaarheid.
De indiener kiest voor een maximale productie per koe van 6.000 kg per jaar. Dit is een gemiddelde melkproductie van de Groninger Blaarkop, een ras dat niet verder is doorgefokt op hoge producties.
De indiener geeft de melkveehouderij hiervoor een overgangstermijn van vijf jaren.
Ouwehand