[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 6-7 juni 2019 te Luxemburg (Kamerstuk 32317-554)

JBZ-Raad

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2019D23298, datum: 2019-06-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2019D23298).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2019Z10689:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2019D23298 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd over de Geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 6-7 juni 2019 te Luxemburg (Kamerstuk 32 317, nr. 554), Verslag van de Informele JBZ-Raad van 7 en 8 maart 2019 te Brussel (Kamerstuk 32 317, nr. 549), Peerreviewmechanisme rechtsstatelijkheid (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1983), Afschrift van de tweede voortgangsrapportage over de implementatie van de EOM-Verordening (2019Z06810), Kabinetsappreciatie onderhandeling overeenkomst EU-VS elektronisch bewijs en EU ontwerpverordening elektronisch bewijs (Kamerstuk 32 317, nr. 551), Terugblik resultaten in 2018 op het terrein van justitie en veiligheid binnen de EU (Kamerstuk 32 317, nr. 552), Informatie over een aangekondigde uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op 27 mei 2019 met mogelijk gevolgen voor de Nederlandse overleveringspraktijk (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 118) en Uitspraken EU Hof van Justitie met gevolgen voor de Overleveringswet (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 120).

De voorzitter van de commissie,
Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie,
Schoor

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen

2. Verordening tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra

3. E-evidence: onderhandelingsmandaten grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs

3.1. Mandaat EU-VS overeenkomst grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs

3.2. Mandaat tweede aanvullend protocol Verdrag van Boedapest inzake cybercriminaliteit

4. Beleidsdebat verordeningen betreffende de digitalisering van de EU justitiële samenwerking

5. Beleidsdebat toekomst van EU-rechtshandhaving

6. Beleidsdebat wederzijdse erkenning

7. Beleidsdebat toekomst van het materieel strafrecht

8. Raadsconclusie dataretentie

9. Peerreviewmechanisme rechtsstatelijkheid

10. Uitspraak Hof overleveringspraktijk Europees aanhoudingsbevel

11. Verordening Europees Openbaar Ministerie (EOM): implementatie

12. Terugblik resultaten in 2018 op het terrein van justitie en veiligheid binnen de EU

13. Passenger Name Record (PNR)

14. Vijfde anti-witwasrichtlijn

II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad van 6 en 7 juni 2019 te Luxemburg en de overige stukken. Zij hebben onder andere daarover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die ten grondslag liggen aan dit schriftelijk overleg ter voorbereiding van de JBZ-raad Luxemburg aanstaande 6 en 7 juni. Zij hebben onder andere daarover nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen.

1. Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen

De leden van de VVD-fractie constateren dat de annotatie geen nieuwe inzichten biedt in het verloop van de onderhandeling. Voor zover deze leden konden nagaan heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) nog geen uitspraak gedaan in de Duitse zaak waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over de betekenis van artikel 14 Rome 1 in verband met Overweging nr. 38. De deadlock waarin de gesprekken zich lijken te bevinden, kan daarmee verband houden. De ter tafel liggende opties zullen voor de Nederlandse praktijk veelal leiden tot toepasselijkheid van Nederlands recht op de derdenwerking van de cessie. Een rechtskeuze voor vreemd recht is daarbij niet meer mogelijk. Dreigt dan niet het gevaar dat die praktijk wordt gehinderd door het verbod van fiduciaire cessie in het Nederlandse recht? Is de door het kabinet voorgestane regeling (toepasselijkheid van het vorderingsstatuut) wel zo aantrekkelijk als het gaat om de cessie van bundels van vorderingen die door verschillende rechtsstelsels worden beheerst?

2. Verordening tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van de JBZ-raad van 7 en 8 maart jl. aan de Minister of hij kan ingaan op het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek inzake cyberbeveiliging. Wat zijn de taken van dit centrum? Gaat dit centrum een soortgelijke rol vervullen als het in het Verenigd Koninkrijk opgerichte Huawei cyber security evaluation centre waar op kosten van een producent hardware wordt getest op cyberveiligheid?

3. E-evidence: onderhandelingsmandaten grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs

De leden van de VVD-fractie waarderen het dat het kabinet zich kritisch opstelt ten opzichte van de E-evidence-verordening. Het Nederlandse standpunt dat er meer waarborgen moeten komen bij de overdracht van elektronisch bewijs en dat de handhavende lidstaat de bevoegdheid moet krijgen om onder voorwaarden de verstrekking te weigeren, werd niet door een meerderheid van de lidstaten gedeeld. Welke consequentie verbindt u aan het feit dat het kabinetsstandpunt niet wordt gevolgd? Kan u aangeven welke lidstaten het standpunt van het kabinet wel deelden? Op welke wijze wordt besloten over deze kwestie? Is hier verschil tussen bij de verordening en de richtlijn over E-evidence? Als besluitvorming plaatsvindt met gekwalificeerde meerderheid en niet per unanimiteit, hoeveel lidstaten zijn dan nodig om een blokkerende minderheid te hebben? Is het de inzet van het kabinet om een blokkerende minderheid te organiseren bij deze verordening? Zo nee, waarom niet? Zal het kabinet tegen de verordening stemmen als het Nederlandse standpunt niet wordt overgenomen? Zo nee, waarom niet? Wanneer wordt de definitieve besluitvorming verwacht? Kunt u een tijdschema geven, graag uitgebreider dan reeds is gegeven in de brief van 1 mei jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 551, p. 6)?

De leden van de SP-fractie zijn al eerder zeer kritisch geweest over de slechte E-evidence-verordening. Inmiddels is duidelijk dat het Europees parlement ook erg kritisch is en de commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE) heeft zelfs gesteld dat het voorstel het principe van wederzijdse erkenning bij justitiële samenwerking in strafzaken «volledig omzeilt». Is de verwachting dat de E-evidence-verordening aangepast gaat worden?

3.1. Mandaat EU-VS overeenkomst grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs

De leden van de CDA-fractie lezen dat het onder meer de Nederlandse inzet was bij de totstandkoming van het mandaat om betrokkenheid van de autoriteiten van de landen van het bedrijf bij wie de data wordt gevorderd te verplichten. Echter constateren zij dat dit niet voldoende werd ondersteund. Wat zijn de (mogelijke) redenen van de andere lidstaten voor het niet steunen van dit punt? Hoe komt het proces eruit te zien voor wat betreft de totstandkoming van een overeenkomst met de Verenigde Staten, nu dit ook gaat afhangen van de voortgang rondom de E-evidence-verordening? Hoe zal er gewaakt worden voor het feit dat geen onomkeerbare stappen worden gezet, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie lezen dat twee weken geleden het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper) het mandaat voor onderhandelingen met de Verenigde Staten (VS) over het EU-VS-akkoord over E-evidence heeft goedgekeurd. Deze leden constateren dat het kabinet een analogie ziet tussen de E-evidence-verordening en het EU-VS-akkoord c.q. de CLOUD-Act blijkens de kabinetsappreciatie van 1 mei jl. Dit standpunt komt overeen met het advies van de Europese Toezichthouder Gegevensbescherming (EDPS), dat op 2 april 2019 is uitgebracht. In dat advies staat dat de autoriteiten van het land waar de data ligt opgeslagen, of waar het bedrijf gezeteld is, betrokken moeten zijn bij de production en transfer orders. Kunt u aangeven welke concrete acties u gaat ondernemen om andere landen op tijd te overtuigen van het Nederlandse standpunt bij het EU-VS-akkoord en in het bijzonder het aangehaalde deel van het de EDPS-opinie? Kan Nederland een mandaat en uiteindelijk akkoord steunen als geen betrokkenheid nodig is van het andere land bij de productie en overdracht van persoonsgegevens?

Voorts lezen deze leden in de media dat real-time interceptie eerst ook onderdeel uitmaakte van het mandaat, maar dat dit uiteindelijk toch niet in het onderhandelingsmandaat van het Coreper aan de Europese Commissie is opgenomen. Kunt u aangeven hoe u tegen het mandaat aankijkt zoals dat nu is goedgekeurd? Kan de real-time interceptiemogelijkheid wat u betreft ooit onderdeel worden van het uiteindelijk akkoord met de VS als dat is uit onderhandeld?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de onderhandelingen over een verdrag met de Verenigde Staten verdergaan. Wat voornoemde leden betreft gelden voor een mogelijk verdrag met de Verenigde Staten dezelfde voorwaarden als die deze leden verbinden aan een mogelijke E-evidence-verordening, namelijk dat je voor rechtsbescherming in het eigen (ontvangende) land dient aan te kunnen kloppen, en dat een bevel van een opsporingsambtenaar uit een andere (lid)staat altijd eerst wordt getoetst door een justitiële autoriteit in het ontvangende land. Deelt u deze opvatting? Zo nee, waarom niet?

Verder vragen deze leden of per meerderheid wordt besloten tot het wel of niet aangaan van een verdrag met de Verenigde Staten of dat hiervoor unanieme besluitvorming geldt? Met andere woorden: kan Nederland een eventueel verdrag waarbij geen sprake is van wederkerigheid, waarbij een bevel uit de Verenigde Staten zonder tussenkomst van een justitiële autoriteit alhier uitgevoerd moet worden en waar je voor rechtsbescherming in de

Verenigde Staten moet zijn, tegenhouden?

3.2. Mandaat tweede aanvullend protocol Verdrag van Boedapest inzake cybercriminaliteit

Kan voor de leden van de SP-fractie worden verduidelijkt op basis van welke criteria Nederland uiteindelijk haar definitieve oordeel zal vellen over het tweede aanvullende protocol bij het Verdrag van Boedapest inzake cybercriminaliteit?

4. Beleidsdebat verordeningen betreffende de digitalisering van de EU justitiële samenwerking

De leden van de SP-fractie snappen de behoefte om digitaal bewijsstukken uit te kunnen wisselen tussen lidstaten. Het is deze leden niet helemaal duidelijk waarom de Verordening (EG) nr. 1393/2007 inzake de betekening en kennisgeving van stukken en de Verordening (EG) Nr. 1206/2001 wat betreft bewijsverkrijging moeten worden gemoderniseerd om tot goede uitwisseling van gegevens te komen. Kan verduidelijkt worden waarom het uitwisselen van bijvoorbeeld digitale bewijsstukken tussen lidstaten nu spaak loopt? Kan uiteen worden gezet waarom de voorkeur van Nederland uitgaat naar een decentraal ingericht systeem om deze uitwisseling mogelijk te maken? Waarom kunnen deze handelingen niet op nationaal niveau worden ingericht? Voorts lezen de aan het woord zijnde leden dat op dit moment nog grote verschillen bestaan in nationale systemen. Zou het juist daarom niet goed zijn om toch te pleiten voor een verplichting richting lidstaten om hun systemen dusdanig aan te passen dat zij alsnog zo snel mogelijk digitaal bewijs kunnen versturen en ontvangen?

5. Beleidsdebat toekomst van EU-rechtshandhaving

De leden van de VVD-fractie constateren dat uit de stukken blijkt dat het input-paper voor het debat van het Roemeens voorzitterschap breed en niet heel concreet is. Kan dit beperkingen opleveren voor het wetgevend kader op EU-niveau waarop dit najaar de nieuw inkomende Europese Commissie actief zal worden?

6. Beleidsdebat wederzijdse erkenning

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de geannoteerde agenda ten aanzien van de derde bullet (Identificatie van mogelijke lacunes) wordt gesteld dat «in algemene zin nieuwe instrumenten op het terrein van strafrechtelijke samenwerking alleen kunnen worden overwogen na grondig onderzoek voor wat betreft de daadwerkelijke behoefte daaraan». Ziet u op basis van de bestaande instrumenten aanleiding tot het overwegen van nieuwe instrumenten?

De leden van de SP-fractie zijn voorstander van een goede samenwerking tussen lidstaten als het gaat om erkenning van strafzaken. In dat kader hebben zij de volgende specifieke vragen.

Klopt het dat op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (de WETS) het beginsel is dat andere landen in de Europese Unie mee moeten werken aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in het land van de veroordeelde? Hoeveel WETS-verzoeken worden op jaarbasis gedaan door Nederlanders die in het buitenland gevangen zitten, maar hun straf graag in Nederland uit willen zitten? In hoeveel van die gevallen weigert het andere land zo’n verzoek? Zijn er landen die relatief vaker een WETS-verzoek naast zich neerleggen dan andere landen?

Hoe lang duren deze procedures gemiddeld en hoe lang mogen deze procedures naar uw mening maximaal duren? Welke weigeringsgronden hebben de andere lidstaten op grond waarvan voorkomen wordt dat Nederlanders in het eigen land hun gevangenisstraf uit mogen zitten?

7. Beleidsdebat toekomst van het materieel strafrecht

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de geannoteerde agenda wordt gesteld dat Nederland op dit moment geen signalen uit de praktijk heeft dat behoefte bestaat aan nieuwe EU-wetgeving. Kan u ingaan op hoe dit uit de praktijk blijkt? Heeft Nederland input ingebracht alvorens het debat hierover? Zo ja, kan deze input inzichtelijk worden gemaakt?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het voorzitterschap concludeert dat de EU-wetgever behoedzaam moet omgaan met zijn bevoegdheid om minimumregels betreffende strafbaarstellingen vast te stellen. Deze conclusie delen deze leden. Heeft u input geleverd voor het begeleidende paper met vragen voor het debat? Betekent uw constatering dat in Nederland geen signalen zijn dat er iets veranderd moet worden dat wij helemaal geen toevoeging hebben aan dit debat? Hoe beoordeelt u de strekking van het paper dat voor de komende periode meer nadruk gelegd moet worden op de implementatie van overeengekomen wetgeving en consolidatie? Hoe gaat u, samen met andere leden van de Raad, ervoor zorgen dat deze opdracht ook wordt meegegeven aan de nieuwe Europese Commissie?

8. Raadsconclusies dataretentie

De leden van de VVD-fractie constateren dat de uitspraken van het Hof in 2014 en 2016 grote gevolgen hebben gehad voor dataretentie. Deze leden maken zich al lange tijd zorgen over de gevolgen van deze uitspraken voor de criminaliteitsbestrijding. Bent u van mening dat er een nieuwe richtlijn dataretentie zou moeten komen? Zo ja, wat is de stand van zaken rondom een mogelijke nieuwe richtlijn? Waarom moet het allemaal zo lang duren?

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat in bij de JBZ-raad van 6 en 7 december 2018 aan de Europese Commissie is gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van dataretentie in Europese lidstaten. Kan u aangeven wat de precieze opdracht gaat zijn die de onderzoekscommissie meekrijgt?

De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Unie nog steeds werk wil maken van dataretentie. Wat deze leden betreft is privacybescherming een groot goed en dient dit geenszins plaats te maken voor een allesomvattende bewaarplicht voor telecombedrijven onder het mom van terrorismebestrijding zonder dat echt duidelijk is wat de toegevoegde waarde is van zo’n algemene bewaarplicht. Zij lezen dat de verschillen in de wettelijke verplichtingen tussen landen op dit moment groot zijn. Hoe kan het dat er op dit moment grote verschillen zijn in wettelijke verplichtingen tussen lidstaten wat betreft dataretentie? Hebben lidstaten hun wetgeving niet in lijn gebracht met de uitspraak van het Hof dat de Europese richtlijn voor dataretentie voor aanbieders van telecommunicatie ongeldig heeft verklaard?

9. Peerreviewmechanisme rechtsstatelijkheid

Omdat sprake is van deelname op vrijwillige basis vragen de leden van de VVD-fractie hoe breed er sprake is van steun voor dit initiatief.

10. Uitspraak Hof overleveringspraktijk Europees aanhoudingsbevel

De leden van de VVD-fractie hebben met lichte zorg kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van 27 mei jl. over de overleveringspraktijk. De aan het woord zijnde leden waarderen het dat u goed lijkt te zijn voorbereid op deze uitspraak. Wanneer kan de Kamer de wetgeving verwachten die de negatieve effecten van deze uitspraak van het Hof voor de Nederlandse praktijk ondervangen?

11. Verordening Europees Openbaar Ministerie (EOM): implementatie

De leden van de VVD-fractie constateren dat de selectieprocedure van de Europees hoofdaanklager van het EOM in een impasse is terechtgekomen. Kan u ingaan op de beschuldiging van corruptie van de Roemeense kandidaat Kövesi? Zijn er aanwijzingen dat hier daadwerkelijk sprake van is? Heeft u inzicht op wanneer overeenstemming zal worden gevonden over de uiteindelijke kandidaat?

De leden van de D66-fractie lezen dat de Roemeense kandidate Laura Codruţa Kövesi actief wordt tegengewerkt door haar eigen regering, terwijl zij in haar functie van hoofdaanklager van de nationale anti-corruptiedienst veel waardering kreeg van de Roemeense bevolking en het Europees parlement haar heeft verkozen in de selectieprocedure van de Europese hoofdaanklager van het EOM. Deze leden weten dat per 1 juli het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie van Roemenië naar Finland overgaat. Welke mogelijkheden ziet u om dan samen met (onder andere) Finland op te trekken om te waarborgen dat de selectieprocedure van de Europese hoofdaanklager van het EOM zorgvuldig en zonder ongewenste inmenging plaatsheeft?

In de brief Afschrift van de tweede voortgangsrapportage over de implementatie van de EOM-Verordening lezen voornoemde leden dat het EOM feitelijk nog in de kinderschoenen staat, gezien de voorbereidingen die nog getroffen moeten gaan worden ten aanzien van de eerste lichting Europese aanklagers, de interne regels voor het EOM, de locatie en de beveiliging, het case management systeem en de begroting van het EOM. Hoe staat het ondertussen met de samenwerking tussen Eurojust en het EOM? Mocht het EOM niet op tijd kunnen starten, bestaat er dan een voorziening om Eurojust adequaat te laten functioneren? Is het kabinet van mening dat het toenemend aantal verzoeken aan Eurojuist zou moeten worden gecompenseerd met een hoger budget? Zo ja, wat is de strategie van Nederland om dit een structurele verhoging van het budget te bereiken? Kan de Kamer kennis nemen van het gezamenlijk paper over de versterking van de onderlinge synergie tussen Eurojust en door de Raad opgezette netwerken?

12. Terugblik resultaten in 2018 op het terrein van justitie en veiligheid binnen de EU

Het stemt de leden van de SP-fractie tevreden dat het Europees parlement voorstelt om beperkingen aan te brengen in verwijderbevelen. Zo kan alleen de lidstaat waar de hostingprovider is gevestigd afdwingen dat terroristische content binnen de gehele Europese Unie ontoegankelijk wordt gemaakt of wordt verwijderd. Andere lidstaten kunnen daar slechts om verzoeken en dat verzoek alleen voor hun eigen grondgebied afdwingen. Het onderscheid tussen referrals (verwijderverzoeken) en removal orders (verwijderbevelen) is geschrapt. De aan het woord zijnde leden vragen of Nederland deze stellingname van het Europees parlement onderschrijft. Zo nee, waarom niet?

13. Passenger Name Record (PNR)

De leden van de D66-fractie lezen dat het Duitse PNR-systeem voor 99,7% uit vals-positieve hits bestaat. Slechts 0,03% van de gevallen die het Duitse systeem uit de PNR-data haalde, is handmatig goedgekeurd en naar de politie gestuurd. Welke maatregelen treft Nederland, opdat met het Nederlandse PNR-systeem dergelijke percentages niet gehaald gaan worden? Wat vindt u een acceptabel percentage om niet te moeten spreken van een disproportionele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer? Kunt u tot slot aangeven op welke manier u rekening houdt met de Opinie van de Hof betreffende de EU-Canada PNR-overeenkomst?

14. Vijfde anti-witwasrichtlijn

De termijn om de vijfde anti-witwasrichtlijn te implementeren eindigt op 10 januari 2020. De leden van de D66-fractie herinneren zich dat alle 28 lidstaten van de Europese Unie te laat waren met het omzetten van de vierde anti-witwasrichtlijn (Richtlijn (EU) 2015/849). Kan Kunt u aangeven hoever Nederland is met het implementeren van de vijfde anti-witwasrichtlijn?

Voorts lezen voornoemde leden dat de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Nederland is gestart, omdat Nederland er niet in is geslaagd de vierde anti-witwasrichtlijn volledig te implementeren in nationaal recht. Kunt u uitleggen wat Nederland volgens de Europese Commissie niet goed heeft gedaan en wat daar vervolgens de Nederlandse zienswijze op is?

De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de aanpak van fraude en witwassen voor Nederland een prioriteit is in het kader van de ondermijningsagenda. Kunt u meer duiding verschaffen over de wijze waarop relevante operationele actieplannen van de beleidscyclus ter bestrijding van georganiseerde misdaad (EMPACT) in Nederland worden uitgevoerd, en tevens de Kamer te informeren over een grensoverschrijdende aanpak met de buurlanden België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk? Hoe wordt door Nederland gebruik gemaakt van bestaande kanalen zoals Europol en OLAF in de uitvoering van de anti-witwas richtlijn?

II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid