Nadere beleidsreactie inzake het onderzoek “Dadermonitor seksueel geweld tegen kinderen” van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld
Kindermishandeling
Brief regering
Nummer: 2019D24170, datum: 2019-06-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31015-173).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 31015 -173 Kindermishandeling.
Onderdeel van zaak 2019Z11739:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-06-18 15:45: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-06-19 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-12-18 10:00: Zeden (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-01-15 14:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
31 015 Kindermishandeling
Nr. 173 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2019
In het AO Kinderporno en Kindermisbruik van 20 februari 2019 (Kamerstuk 31 015, nr. 165) heb ik het belang van het onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRMSGK) «Dadermonitor seksueel geweld tegen kinderen»1 kort belicht en is mijn beleidsreactie besproken. In dat overleg en het daaropvolgende VAO van 13 maart jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 62, item 11) heb ik de toezegging gedaan uw Kamer een nadere reactie te geven op aanbeveling 1 uit de Dadermonitor. Over deze aanbeveling heb ik overleg gevoerd met de NRMSGK. Ook heb ik nogmaals overleg gevoerd met de politie en het Openbaar Ministerie (OM) en onderstaand treft u mijn nadere beleidsreactie aan.
De NRMSGK heeft in de Dadermonitor aanbeveling 1 als volgt geformuleerd:
1. Onderzoek intensivering digitale opsporing: de Nationaal Rapporteur beveelt de Minister van Justitie en Veiligheid aan te onderzoeken wat er nodig is voor intensivering van digitale opsporing in zaken van seksueel geweld tegen kinderen en te voorzien in de randvoorwaarden om dit te bewerkstelligen.
De NRMSGK geeft in de Dadermonitor aan dat in zaken van seksueel geweld tegen kinderen in 40% van de zaken sprake is van een technisch sepot en dat daarbij vaak het ontbreken van (voldoende) bewijs een belangrijke rol speelt. In toenemende mate zou volgens de NRMSGK (steun)bewijs uit digitale gegevensdragers benut kunnen gaan worden. De NRMSGK beveelt derhalve aan om bij traditionele zedendelicten vaker te overwegen digitale gegevensdragers te onderzoeken, ook als er daarvoor niet direct aanleiding is. Hierdoor kan een bewustere afweging worden gemaakt om al dan niet digitale opsporing in te zetten. Ook het digitaal bewustzijn bij agenten moet omhoog, volgens de NRMSGK. Ter bevordering van het digitaal bewustzijn zou een en ander expliciet in de werkinstructies van de politie moeten zijn opgenomen. Tevens wordt gesignaleerd dat zedenteams wisselend meer of minder gebruik maken van de mogelijkheden om digitale gegevensdragers te onderzoeken.
Ik ben het eens met het belang – zoals de NRMSGK terecht aangeeft – om waar er mogelijk aanleiding is om digitale gegevensdragers (verder) te onderzoeken, dat ook te doen. In de beleidsreactie op de Dadermonitor2 heb ik daarom aangegeven het beeld te herkennen dat daders gebruik kunnen maken van digitale hulpmiddelen om het slachtoffer bijvoorbeeld in te palmen of om het seksueel misbruik vast te leggen. Om hier in de opsporingspraktijk goede invulling aan te kunnen geven, is het van belang dat de politie beschikt over voldoende deskundigheid om dit bewijsmateriaal te vergaren conform de daartoe bestaande wettelijke mogelijkheden. Bij de zedeneenheden is er daarom in principe, net als bij de medewerkers van de teams kinderporno en kindersekstoerisme, voortdurend aandacht voor het vergroten van het digitaal bewustzijn. Dit gebeurt standaard onder meer bij diverse trainingen en opleidingen. De politie stelt standaard na een aangifte van een zedendelict een plan van aanpak op dat de basis is voor het opsporingsonderzoek onder leiding van het OM. Ook in het plan van aanpak wordt de digitale invalshoek bij de opsporing geborgd.
Een zedenrechercheur dient altijd op basis van de melding in te schatten welke eerste stappen noodzakelijk zijn voor het tactisch onderzoek, zoals het veilig stellen en het in beslagnemen van digitale sporen of goederen. Ook later in het proces maakt een zedenrechercheur – in afstemming met het OM – voortdurend de afweging of verdere digitale opsporing noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat een verdachte wordt aangehouden. Dit soort voorzienbare handelingen wordt vastgelegd in het plan van aanpak. In het plan van aanpak wordt daarnaast aandacht besteed of het delict bijvoorbeeld (gedeeltelijk) is gepleegd met gebruik van een digitale gegevensdrager en of hier reeds onderzoek naar gedaan is. De officier van justitie past – waar nodig – het plan aan en ziet toe op de uitvoering ervan. Digitale opsporing is daarmee standaard onderdeel van de vaste en landelijke werkwijze van politie3 en het OM. Het is daarom niet nodig dit nogmaals op te nemen in aanwijzingen en instructies. Het is immers geborgd in de huidige relevante documenten en nader uitgewerkt in de formats voor een plan van aanpak.
Samenvattend; zoals in mijn eerdere beleidsreactie aangegeven, onderken ik de toenemende druk op de opsporing, onder meer door het gestegen aantal meldingen. Mede daarom is de Kamer op 15 juni 2018 geïnformeerd over de wijze waarop ik de extra beschikbare middelen uit het regeerakkoord wil inzetten.4 Daarnaast wordt er substantieel geïnvesteerd in het versterken van de aanpak van cybercrime en internationale samenwerking door het hiertoe aanstellen van 111 fte bij de landelijke eenheid – waarvan 46 fte voor cybercrime – en 60 fte agenten met specifieke digitale expertise ten behoeve van de regionale eenheden. De realiteit is dat de gevraagde expertise van rechercheurs schaars is en er dienen keuzes gemaakt te worden door de politie en OM waar de beschikbare capaciteit wordt ingezet.
Tegelijkertijd is er de reeds bestaande inzet om digitale mogelijkheden te betrekken bij de opsporing van seksueel misbruik van kinderen. Op dit moment tekent zich al resultaat af als gevolg van die inspanningen, zoals in de opbouw van capaciteit en toenemende kennis en vaardigheden op dit punt in de opsporing. Ook is er in de beleidsaanwijzingen voor de opsporing reeds aandacht voor dit belangrijke aspect.
Ik ben er van overtuigd dat het OM bij zowel offline als ook online seksueel misbruik de aansturing van opsporingsonderzoeken weloverwogen uitvoert. In afstemming met het OM zijn door de politie, in lijn met het bepaalde in de Aanwijzing Zeden, werkinstructies opgesteld waarin onder meer is opgenomen welke spoedonderzoekshandelingen worden uitgevoerd in alle zaken.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Kamerstuk 31 015, nr. 158↩︎
Kamerstuk 31 015, nr. 161↩︎
Voor kinderporno-rechercheurs is het doen van digitaal onderzoek naar gegevensdragers de kern van hun werk. Vanaf de introductie van de landelijke aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme, door de landelijke eenheid en de 10 regionale teams (TBKK’s), is er specifieke aandacht voor de ontwikkeling en inzet van de digitale opsporing om seksueel kindermisbruik aan te pakken↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 784↩︎