[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Uitkomsten van TALIS 2018

Werken in het onderwijs

Brief regering

Nummer: 2019D25962, datum: 2019-06-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-27923-368).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 27923 -368 Werken in het onderwijs.

Onderdeel van zaak 2019Z12557:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 368 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2019

Inleiding

Met deze brief informeren wij uw Kamer over de uitkomsten van TALIS 20181. Daarnaast hebben we een aantal uitkomsten van het onderzoek in deze brief in het bijzonder uitgelicht, omdat dit thema’s betreft die extra aandacht verdienen.

TALIS is een groot internationaal belevingsonderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) onder leraren en schoolleiders in de onderbouw van het voortgezet onderwijs naar hun leer- en werkomstandigheden. Aan dit onderzoek hebben 50 landen deelgenomen, waaronder Nederland.2 Nederland heeft bij TALIS 2018 voor het eerst ook deelgenomen aan de internationale optie ISCED 1 (groep 3–8 basisonderwijs), samen met nog 14 andere landen.

Het eindrapport van TALIS 2018 gaat vooral over leraren en schoolleiders in de onderbouw van het vo. In deze brief ligt daar ook de nadruk op. Daar waar mogelijk en relevant wordt ook ingegaan op leraren en schoolleiders in het basisonderwijs.3.

Het eindrapport TALIS 2018 biedt veel informatie. Wij hebben hieruit een keuze gemaakt en gaan in deze brief op een aantal punten die voor Nederland belangrijk zijn nader in. Daar waar mogelijk relateren we de uitkomsten aan onderwijsbeleid. Uit TALIS blijkt dat leraren aangeven dat zij zich op diverse terreinen onvoldoende voorbereid voelen op hun vak. Daarnaast voelen beginnende leraren zich ten opzichte van 2013 (vorige meting van TALIS) minder goed begeleid. Op beide terreinen is verbetering nodig. In deze brief lichten we dit toe.

Omdat in het eindrapport de uitkomsten worden afgezet tegen die van een groot aantal andere landen, kunnen ze goed dienen als startpunt voor gesprek, voor zowel sociale partners, beleidsmakers als ook op scholen zelf.

Om de discussie binnen scholen te stimuleren ontvangen alle deelnemende scholen met voldoende respons in juni 2019 een schoolrapport met daarin hun belangrijkste resultaten, afgezet tegen de gemiddelde score in Nederland en het gemiddelde van de OESO-landen die hebben deelgenomen aan TALIS 2018.

Het eindrapport van TALIS 2018 verschijnt in twee delen. Uw Kamer ontvangt bij deze brief deel 1 van het eindrapport met de titel «Teachers and School Leaders as Lifelong Learners», dat de OESO op 19 juni 2019 heeft gepubliceerd4. Naast het rapport ontvangt u de Teachers» Guide en een infographic met de belangrijkste cijfers5. In het voorjaar van 2020 volgt deel 2 van het eindrapport met de titel «Teachers and School Leaders: Valued Professionals». Vanwege de inhoudelijke samenhang is ook het TNO-rapport met de titel «Werkdruk in het onderwijs» van 6 juni 2019 als bijlage aan deze brief toegevoegd6.

Uitkomsten en beleidsreactie TALIS 2018

In Nederland zijn veel afspraken op papier goed geregeld, onder andere in cao’s en akkoorden. De uitkomsten van TALIS 2018 laten zien waar het goed gaat en waar verbeteringen nodig zijn.7 Op veel punten is Nederland al met verbeteringen bezig. Niet alleen door de overheid maar ook door sociale partners en schoolbesturen. In de praktijk gaat veel goed maar nog niet alles, zoals TALIS 2018 laat zien.8 Deze kennis kunnen we benutten om in ons land het beleid op punten waar mogelijk te versterken.

1. Aantrekkelijkheid beroep

In de discussies die we voeren wordt vaak het accent gelegd op wat beter kan in het beroep. Dit accent is logisch, omdat we juist deze punten willen aanpakken. Het geeft echter een scheef beeld van de werkelijkheid, want er zijn ook positieve punten over het beroep te melden. Uit TALIS 2018 blijkt bijvoorbeeld dat in Nederland maar liefst 94 procent van de leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs tevreden is met zijn of haar baan, een percentage dat hoger is dan het OESO-gemiddelde. In het basisonderwijs (groep 3–8) geldt dat voor 91 procent van de leraren.9

Zorgelijk is dat in Nederland maar drie op de tien leraren in zowel het basisonderwijs als het voorgezet onderwijs vinden dat hun beroep gewaardeerd wordt door de maatschappij. In 2013 was dat in het voortgezet onderwijs nog 40 procent. Ook het OESO-gemiddelde laat een dalende ontwikkeling zien.

We doen er verstandig aan om de positieve kanten van het beroep meer aandacht te geven. Door deze aantrekkelijke kanten van het beroep vaker te laten zien, kiezen mogelijk meer mensen voor een loopbaan in het onderwijs en kan het aanzien weer verbeteren. Het vak van leraar is een pittig beroep, maar ook een mooi beroep dat voldoening geeft en waar leraren tevreden vorm aan geven.

Uit TALIS 2018 blijkt dat de meeste leraren vooral intrinsiek gemotiveerd zijn voor hun beroep, zo ook in Nederland. De OESO adviseert echter niet te blijven vertrouwen op de intrinsieke motivatie van leraren. Goede arbeidsvoorwaarden en een aantrekkelijk werkklimaat zijn ook belangrijk, niet alleen in financieel opzicht, maar ook door het creëren van een intellectueel uitdagende omgeving met goede ontwikkelmogelijkheden. Dit is primair een opdracht van werkgevers.

Op deze terreinen heeft het kabinet een aantal beleidsmaatregelen genomen. Belangrijk doel van deze maatregelen is dat het lerarenberoep aantrekkelijk blijft, waardoor de huidige leraren en schoolleiders behouden blijven voor het onderwijs en er ook in de toekomst voldoende mensen kiezen voor het vak.

Salaris

Volgens de OESO is ook een goed salaris belangrijk. Omdat de salarissen van leraren in het primair onderwijs achterliepen heeft dit kabinet daar fors in geïnvesteerd. Er is structureel € 270 miljoen euro per jaar bijgekomen.

Professionele ontwikkeling

De aantrekkelijkheid van een beroep wordt mede bepaald door de gelegenheid die werknemers krijgen om zich verder te ontwikkelen. Het belang dat leraren en schoolleiders zich voortdurend moeten blijven scholen wordt door iedereen in de sector ondersteund, afspraken hierover zijn vastgelegd in de cao po en cao vo.

Uit TALIS 2018 blijkt dat bijna alle Nederlandse leraren in het jaar voorafgaand aan het onderzoek hebben deelgenomen aan een of meer vormen van nascholing.10 In vergelijking met TALIS 2013 is dit flink gestegen. Dat geldt voor een breed palet aan onderwerpen, zoals het vergroten van vakkennis, kennis op het gebied van het curriculum, toetsvaardigheden, ICT-vaardigheden en gedifferentieerd lesgeven. Uit paragraaf 2 van deze brief blijkt dat de nascholing zich richt op gebieden waarvan leraren aangeven dat kennis nog niet voldoende aanwezig is. Het lijkt er op dat de afspraken uit het sectorakkoord VO (2014–2017) over de verdere professionalisering van leraren en de extra middelen die daarvoor beschikbaar zijn gekomen succes hebben gehad. Als er al belemmeringen zijn voor Nederlandse leraren om deel te nemen aan een of andere vorm van scholing, dan zijn deze roostertechnisch van aard of ze komen door een tekort aan geschikt aanbod.

Het is belangrijk dat schoolbesturen ook in de toekomst hun leraren en schoolleiders in staat stellen zich verder te professionaliseren. Daarover zijn door de sociale partners in de cao vo en cao po afspraken gemaakt. Specifiek voor de sector vo zijn ook afspraken gemaakt voor extra ontwikkeltijd, die ingaan vanaf 1 augustus 2019.11 Wij gaan ervan uit dat schoolleiders en leraren er alles aan zullen blijven doen om tijd vrij te maken om deel te nemen aan nascholingsactiviteiten. Dat is essentieel voor de aantrekkelijkheid van het beroep en de kwaliteit van het onderwijs

Zijinstroom

Zoals uit TALIS 2018 blijkt, is voor veel leraren hun beroep niet direct de eerste keuze. Men dacht in eerste instantie aan een ander beroep of studie, maar is toch leraar geworden dan wel men is na het eerst volgen van een loopbaan elders alsnog leraar geworden. Dat geldt in Nederland voor bijna de helft van de leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en voor één op de drie leraren in het basisonderwijs. Dat sommige leraren pas op latere leeftijd kiezen voor het lerarenberoep toont het belang aan van goede en flexibele opleidingsmogelijkheden voor leraren, waarvan zijinstroom er één is. Om de toenemende aanvragen van zijinstromers te kunnen honoreren is de regeling zijinstroom vanaf 2020 structureel met € 13 miljoen verhoogd.

Verlagen werkdruk

Uit TALIS 2018 blijkt dat leraren graag extra ondersteuning zouden willen hebben voor het begeleiden van leerlingen met een specifieke leerbehoefte en voor het verlichten van de administratieve lasten.

Wat betreft het verlichten van de administratieve lasten is in het primair onderwijs de handreiking «Ruimte in Regels» gepubliceerd. In deze handreiking van het Ministerie van OCW en de Onderwijsinspectie staan de feiten en fabels over de administratieplicht in het primair onderwijs. Ook is de toolkit «Operatie Regels Ruimen» gepubliceerd om scholen te helpen om de administratieve last terug te brengen. In oktober 2018 is voor het voortgezet onderwijs een vergelijkbare handreiking gepubliceerd met de titel «Ontdek de ruimte: ruimte in regels in het voortgezet onderwijs». In het najaar van 2019 komt er een special uit over onderwijsondersteuning passend onderwijs. 12

Daarnaast heeft dit kabinet € 430 miljoen geïnvesteerd om de werkdruk van leraren in het primair onderwijs te verlichten. Hierover is in 2018 een akkoord gesloten en per schooljaar 2018–2019 was reeds € 237 miljoen voor scholen beschikbaar. De middelen uit het werkdrukakkoord worden positief ontvangen. Om die reden is besloten middelen eerder beschikbaar te stellen, waardoor vanaf schooljaar 2019/2020 € 333 miljoen beschikbaar komt. Dat is een bedrag van € 220 per leerling. Dit kunnen zij bijvoorbeeld gebruiken voor het aantrekken van onderwijsassistenten, vakdocenten, conciërges of de inzet van ICT.

De werkdruk verschilt niet alleen per school, maar ook per onderwijssector. Het is daarom van belang om goed zicht te houden op de ontwikkelingen in werkdruk in het onderwijs. Om beter, cijfermatig ondersteund, zicht te krijgen op werkdruk heeft het Ministerie van OCW TNO gevraagd om op basis van bestaande monitordata een kwantitatief beeld te schetsen van de ontwikkelingen in de tijd op werkdruk voor drie sectoren binnen het onderwijs: primair onderwijs, voorgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. In bijlage 2 van deze brief vindt u een korte samenvatting van dit TNO-onderzoek en het rapport van TNO is als bijlage aan deze brief toegevoegd.

Eind 2018 heeft de Onderwijsraad op verzoek van uw Kamer het advies «Ruim baan voor leraren» uitgebracht. In dit advies adviseert de Onderwijsraad een verandering van de huidige opleidings- en arbeidsstructuur om zo het beroep van leraar aantrekkelijker te maken. Ook TALIS 2018 onderstreept de urgentie van dit onderwerp. Uw Kamer ontvangt voor de zomer een brief met onze reactie op dit advies.

In TALIS 2018 wordt ook aandacht besteed aan het feit dat veel landen kampen met een (aankomend) lerarentekort. In Nederland geeft 21 procent van de schoolleiders in de onderbouw van het voortgezet onderwijs aan dat zij op hun school een tekort hebben aan gekwalificeerde leraren. Dat is hetzelfde als het OESO-gemiddelde, er zijn echter grote verschillen tussen landen. Bijvoorbeeld, in Vlaanderen geeft 34 procent van de schoolleiders dit aan, in Engeland 38 procent, in Frankrijk 36 procent. In Finland geeft slechts 2 procent van de schoolleiders dit aan, in Canada(Alberta) 7 procent en in Singapore 4 procent. Van de schoolleiders in het basisonderwijs in Nederland geeft iets meer dan een kwart (27%) dit aan. Dit is vergelijkbaar met Vlaanderen (29%) en Denemarken (27%). Uw Kamer ontvangt voor de zomer een brief over de laatste stand van zaken van de aanpak van het lerarentekort in ons land.

2. Voorbereiding leraren op hun vak

Het beroep van leraar is complex en veeleisend. In TALIS 2018 zijn vragen gesteld aan leraren in hoeverre zij zich door de lerarenopleidingen voorbereid voelen op hun vak en hoe zij door de school zijn begeleid bij de start van hun loopbaan.

Lerarenopleiding

Veel leraren in Nederland geven aan dat zij op de lerarenopleiding voldoende vakinhoudelijke kennis en pedagogie hebben opgedaan om als leraar te kunnen starten. Wel is er op deze punten zowel in Nederland als in veel andere landen een (forse) daling te zien. In Nederland lagen bij TALIS 2013 beide percentages circa tien procentpunt hoger.

Onze leraren in het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs voelen zich echter minder goed voorbereid op het lesgeven in een multiculturele of meertalige omgeving. In het basisonderwijs geldt dit ook voor het gedifferentieerd lesgeven.

TALIS 2018 laat ook zien dat de leraren in Nederland vinden dat zij tijdens hun opleiding onvoldoende bagage hebben meegekregen voor klassenmanagement. Dit geeft bijna de helft van de leraren in het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs aan.

Veel lestijd gaat verloren

Een belangrijk onderdeel van klassenmanagement is orde houden in de klas.

Nederlandse leraren zijn tijdens hun les meer tijd kwijt aan orde houden dan leraren in andere OESO-landen (Nederland: 17,3%; OESO: 13,4%). Er is een groot verschil tussen jonge leerkrachten (< 30 jaar) en oudere leerkrachten (> 50 jaar), zowel nationaal als internationaal. In Nederland besteden oudere leerkrachten 76,4 procent aan daadwerkelijk lesgeven en jongere leerkrachten 65 procent. Verder is opvallend dat in Nederland drie op de vijf leraren (60%) aangeven dat zij lang moeten wachten tot de klas rustig is en zij met de les kunnen beginnen. Dit percentage is hetzelfde als in 2013 en flink hoger dan het OESO-gemiddelde van 28 procent.

Nederlandse leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs besteden 72,3 procent van de lestijd aan daadwerkelijk lesgeven. Dat is minder dan het OESO-gemiddelde van 78,1 procent. In Nederland was het in 2013 nog 73,1 procent.

Begeleiding beginnende leraren

Leraarschap is een vak waarin je groeit. Daarom is het essentieel dat aan beginnende leraren een goed inwerk- en begeleidingsprogramma wordt geboden en dat leraren daaraan deelnemen. Dit is een van de kenmerken van goed opleidings- en personeelsbeleid. Het verlaagt de kans op vroegtijdige uitval en levert daarmee een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van het beroep en het verminderen van het lerarentekort. Verder bevordert een goede begeleiding de kwaliteit van het onderwijs. Niet voor niets is de begeleiding van startende leraren één van de prioriteiten in de akkoorden die een aantal jaren geleden zijn afgesloten met de PO-Raad en de VO-raad.

TALIS 2018 laat zien dat jonge, minder ervaren leraren op diverse aspecten van het beroep logischerwijs minder goed beslagen ten ijs komen dan hun oudere meer ervaren collega’s. Op diverse terreinen moeten beginnende leraren nog veel kennis en ervaring opdoen, zoals bijvoorbeeld orde houden in de klas en het omgaan met leerlingen met een specifieke leerbehoefte. Maar het laat ook zien dat startende leraren die deel hebben genomen aan enige vorm van begeleiding zich zelfverzekerder voelen als leraar en ook meer tevreden zijn met de school waarop zij werken.

Zowel uit TALIS 2018 als ander onderzoek blijkt echter dat in Nederland de begeleiding van beginnende leraren in het voortgezet onderwijs niet goed van de grond komt, ondanks de afspraken die hierover zijn gemaakt in het sectorakkoord VO en de cao.13 Dat is zorgelijk omdat een goede begeleiding essentieel is.

In de deelnemende OESO-landen geeft 62 procent van de leraren aan dat zij bij hun eerste baan geen begeleiding hebben gehad, in Nederland is dat 69 procent. In 2013 is ook gevraagd naar begeleiding in de eerste baan als leraar, in Nederland heeft toen 54 procent aangegeven in hun eerste baan geen begeleiding te hebben gehad. Ten opzichte van 2013 is de begeleiding verminderd.

Samen Opleiden en Professionaliseren

Het is belangrijk dat de inhoud van de lerarenopleidingen aansluit op wat leraren in eerste jaren nodig hebben. Het is niet eenvoudig voor lerarenopleidingen om in het curriculum snel op veranderende eisen in te spelen. De intensievere samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen bij de opleiding van leraren via het Samen Opleiden en Professionaliseren kan hier een positieve bijdrage aan leveren.

Deze samenwerking wordt steeds vaker uitgebreid tot en met de begeleiding van startende leraren. Met de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU willen we dat Samen opleiden en Professionaliseren de norm wordt voor alle leraren-in-opleiding en starters. Een belangrijke eerste stap daartoe zetten we met de start van 15 nieuwe aspirant-opleidingsscholen in het schooljaar 2019–2020.

Ook strategisch personeelsbeleid is een belangrijk instrument om de begeleiding van startende leraren te verbeteren. Het ministerie heeft met de sectorraden afspraken gemaakt dat schoolbesturen goed personeelsbeleid voeren en dat zij hierop beleid ontwikkelen.

3. Strategisch personeelsbeleid

De schoolleiders in de onderbouw van het voortgezet onderwijs in Nederland die de vragenlijst van TALIS 2018 hebben ingevuld geven aan dat zij relatief weinig tijd besteden aan onderwijskundig leiderschap. Zij besteden meer tijd aan leiderschapstaken en bijeenkomsten en administratieve taken.14 Nederlandse schoolleiders lijken meer manager dan onderwijskundig leider. Overigens hoeft het onderwijskundig leiderschap niet persé belegd te zijn bij de schoolleider die de vragenlijst heeft ingevuld. Schoolleiders in Nederland kunnen bijvoorbeeld ook teamleiders, afdelingsleiders of bouwcoördinatoren zijn. Daarvan wordt juist ook onderwijskundig leiderschap verwacht. Ook de OESO stipt deze mogelijkheid aan van gedeeld leiderschap, waarbij deze en andere verantwoordelijkheden ook bij een andere persoon belegd kunnen worden, bijvoorbeeld in het kader van loopbaanontwikkeling.

Goed strategisch personeelsbeleid is de verantwoordelijkheid van bestuurders; schoolleiders hebben een spilfunctie in de uitvoering ervan. In professionele dialoog met het team wordt het personeelsbeleid afgestemd op de visie en missie van de school en de opgaven waar de school voor staat. Ook schoolleiders moet de gelegenheid worden geboden zich in hun vak te blijven professionaliseren, net als leraren. Met de PO-Raad en VO-raad zijn in het geactualiseerde bestuursakkoord en sectorakkoord afspraken gemaakt over strategisch personeelsbeleid en de begeleiding van startende leraren en professionalisering van schoolleiders. Binnen de cao primair onderwijs zijn tevens afspraken gemaakt over de begeleiding van startende leraren. De PO-Raad en VO-raad ontvangen financiële ondersteuning van OCW om besturen en scholen hierbij te helpen. Daarnaast werken we met de Inspectie van het Onderwijs aan een wettelijk kader voor strategisch personeelsbeleid en professionalisering, zodat de sector weet wat er van hen verwacht wordt en de Inspectie handvatten heeft om daar het gesprek over te voeren.

Prioriteit van leraren

TALIS 2018 heeft leraren via gesloten vragen acht prioriteiten voorgelegd.15 Als belangrijkste prioriteit geven Nederlandse leraren het verkleinen van klassen aan. Dit geldt ook voor leraren in diverse andere, met name Europese, landen. De omvang van de klas in Nederland wijkt niet of nauwelijks af, internationaal vergeleken. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is de omvang van een klas redelijk vergelijkbaar met het OESO-gemiddelde van 23,8. De gemiddelde klassengrootte in Nederland is gedaald van 25,4 in 2013 naar 24,4 in 2018. In het basisonderwijs in Nederland is de gemiddelde klassengrootte ook 24,4.16

De werkdruk in het onderwijs is hoog. Maatschappelijke ontwikkelingen, die een stempel op de klas drukken, volgen elkaar snel op. Dit vraagt veel van leraren. Daarom is het belangrijk dat leraren naast een gedegen opleiding en goede begeleiding bij de start ook gedurende hun loopbaan deelnemen aan nascholing. TALIS 2018 laat zien dat de deelname aan nascholing groot is. Heel veel leraren volgen nascholing op die terreinen waarop ze volgens hen minder goed zijn voorbereid.

Het is de vraag of klassenverkleining een realistische oplossing voor het probleem van werkdruk is. Extra middelen voor klassenverkleining zullen in Nederland niet beschikbaar komen. Ook zijn er door het lerarentekort onvoldoende leraren beschikbaar. Uit TALIS 2018 blijkt dat in Nederland verbeteringen mogelijk zijn op het gebied van klassenmanagement en begeleiding van startende leraren. Dit zijn thema’s waarop relatief eenvoudig winst te behalen valt.

Tot slot

Het Nederlandse onderwijs is van goede kwaliteit. Internationaal gezien behoort Nederland tot één van de bestpresterende landen. Deze goede positie is vooral te danken aan al die leraren, schoolleiders, bestuurders en overig onderwijspersoneel die voor deze belangrijke baan hebben gekozen.

TALIS 2018 heeft ons zicht gegeven op wat er speelt in de school en in de klas en hoe leraren en schoolleiders dit ervaren. De uitkomsten laten zien waar het goed gaat en waar verbeteringen nodig zijn. Op diverse terreinen zijn we al bezig met beleid.

De resultaten motiveren ons om verder te werken aan de punten die door leraren als belangrijk worden ervaren: de opleiding, de begeleiding van beginnende leraren en het verlagen van de werkdruk. TALIS 2018 geeft namelijk aan dat we op een aantal thema’s nog het nodige werk te verzetten hebben, zowel vanuit landelijk beleid als door scholen zelf.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob

Bijlage 1: achtergrondinformatie TALIS 2018

Wat is TALIS?

TALIS staat voor «Teaching and Learning International Survey». TALIS is een groot internationaal belevingsonderzoek van de OESO onder leraren en schoolleiders in de onderbouw van het voortgezet onderwijs (ISCED 217).

Nederland heeft bij TALIS 2018 ook deelgenomen aan de internationale optie ISCED 1 (groep 3–8 basisonderwijs), samen met nog 14 andere landen.18

TALIS is in 2008 gestart met 22 landen. In 2013 namen 33 landen deel en aan TALIS 2018 waren dit 50 landen. In totaal hebben ruim 260.000 leraren van 15.000 scholen de vragenlijst ingevuld, waarvan in Nederland 4.600 leraren en 340 schoolleiders van evenzoveel scholen. In Nederland is TALIS niet afgenomen bij leraren en schoolleiders en het (voortgezet) speciaal onderwijs.

Spelregels rondom respons

De OESO hanteert bij internationaal vergelijkende onderzoeken zeer strenge responsvereisten. Mede dankzij de medewerking van veel scholen, PO-Raad, VO-raad en de werknemersorganisaties hebben veel leraren en schoolleiders de vragenlijst ingevuld. In Nederland is bij de onderbouw van het voortgezet onderwijs een respons bereikt van ruim 80 procent. Ondanks de goede respons (66%) die is behaald bij het basisonderwijs (groep 3–8) is helaas niet voldaan aan de strenge internationale vereisten, waardoor het Nederlands basisonderwijs niet in de internationale analyses is meegenomen. Desondanks is met deze voor Nederlandse begrippen hoge respons wel degelijk sprake van betrouwbare resultaten, waardoor voor de Nederlandse basisscholen die deel hebben genomen aan TALIS wél schoolrapporten kunnen worden gemaakt.

De belangrijkste oorzaak voor het niet behalen van de internationaal vereiste respons bij het basisonderwijs in Nederland is dat het onderzoek werd afgenomen in de periode januari–mei 2018, toen er in het primair onderwijs veel discussie en onrust was over salaris en werkdruk. Veel schoolleiders gaven aan niet aan het onderzoek mee te willen werken om hun leraren te beschermen tegen een (nog) hogere werkdruk.

Welke vergelijkingen zijn gemaakt?

In de brief staan de belangrijkste bevindingen uit deel 1 van het eindrapport TALIS 2018. De nadruk ligt op de resultaten voor ISCED 2 (leraren en schoolleiders onderbouw vo). In het rapport staat het gemiddelde per land, het TALIS-gemiddelde (gebaseerd op alle deelnemende landen), het OESO-gemiddelde (gebaseerd op de gegevens van 31 deelnemende OESO-landen) en het EU-gemiddelde (gebaseerd op gegevens van 23 deelnemende EU-landen).19 De infographic, die als bijlage is meegestuurd met deze brief aan de Tweede Kamer, toont cijfers waarbij zoveel mogelijk een vergelijking is gemaakt met het OESO-gemiddelde. Dit zijn landen die qua welvaart het meest overeenkomen met Nederland.

Daar waar mogelijk wordt in de brief en de infographic ook informatie over ISCED 1 (leraren en schoolleiders basisonderwijs groep 3–8) gegeven.20 Vanwege het lage aantal landen dat aan ISCED 1 heeft deelgenomen is geen OESO-of TALIS-gemiddelde te geven.

Vervolg

Deel 2 van het eindrapport TALIS 2018 wordt in maart 2020 door de OESO gepubliceerd. In het voorjaar van 2020 zal voor Nederland zowel voor ISCED 1 als ISCED 2 een nationaal rapport verschijnen.

Bijlage 2: TNO-onderzoek naar werkdruk

Voor het TNO-onderzoek zijn de data van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) uit de jaren 2005–2017 en de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) uit de jaren 2010–2016 gebruikt. De cijfers voor 2018 zijn niet meegenomen in dit onderzoek omdat deze destijds nog niet beschikbaar waren.

Het TNO-onderzoek bevestigt dat de werkdruk in het onderwijs hoger is dan het Nederlands gemiddelde. In verhouding tot andere werkenden in het onderwijs hebben met name docenten te maken met de combinatie van hoge taakeisen en lage regelmogelijkheden, die als maat voor een disbalans en indicator voor werkdruk wordt gezien. Vaker dan in andere sectoren noemen ook werkgevers in het onderwijs werkdruk als een belangrijk arbeidsrisico.

De resultaten uit het TNO-onderzoek wijzen erop dat er niet één oorzaak is voor de werkdruk in het onderwijs. Meerdere factoren spelen een rol en de sectoren tonen onderlinge verschillen. De NEA en de WEA zullen ook de komende jaren inzicht in de ontwikkeling van werkdruk in het onderwijs bieden. De NEA-cijfers over 2018 zijn inmiddels beschikbaar op de website van TNO (www.monitorarbeid.nl). Hier zullen te zijner tijd tevens de cijfers over de jaren 2019 tot en met 2021 gepubliceerd worden. Voor OCW zijn deze cijfers een van de vele manieren waarop werkdruk gemonitord wordt.


  1. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  2. In de bijlage vindt u nadere informatie over de uitvoering van het onderzoek, wie bevraagd zijn in welke sectoren.↩︎

  3. De OESO publiceert naar verwachting in 2021 een themarapport over ISCED 1 en ISCED 3 op basis van de gegevens TALIS 2018.↩︎

  4. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  5. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  6. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  7. De uitvraag voor TALIS 2018 vond plaats van januari tot en met mei 2018. De vragenlijsten voor leraren en schoolleiders waren verschillend.↩︎

  8. NB: TALIS 2018 gaat over leraren en schoolleiders in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en groep drie t/m acht van het basisonderwijs. De beleidsreactie gaat over het gehele primair onderwijs en voortgezet onderwijs.↩︎

  9. Vanwege het geringe aantal deelnemende landen aan de optie ISCED1 is geen OESO-gemiddelde te geven.↩︎

  10. Het bevraagde jaar betreft 2017/2018.↩︎

  11. Scholen die hierover voor 1 maart 2019 nog geen afspraken hebben gemaakt, hebben uitstel gekregen van de sociale partners.↩︎

  12. Ook in het mbo is een handreiking «Ruimte in Regels» gepubliceerd. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) hebben de sociale partners in de cao afspraken gemaakt over hoe de werkdruk aangepakt wordt. Elke mbo-school beschikt vóór 1 juli 2019 over een door de werknemers gedragen werkdrukplan.↩︎

  13. CentERdata/MOOZ, Loopbaanmonitor 2018.↩︎

  14. Strategische planning, leiderschap en managementactiviteiten en personeelszaken zoals bijvoorbeeld aannemen personeel.↩︎

  15. Onder andere: kleinere klassen, hoger salaris, extra ondersteuning, betere gebouwen, betere ict-voorzieningen en goede kwaliteit nascholing. Meer ontwikkeltijd was niet als optie opgenomen.↩︎

  16. Dit wijkt iets af van het cijfer dat in de brief over de groepsgrootte is genoemd. Dit komt waarschijnlijk omdat in TALIS alleen leraren van groep 3 t/m 8 zijn bevraagd en scholen in het speciaal onderwijs geen deel uitmaken van de steekproef.↩︎

  17. International Standard Classification of Education. De internationale onderwijsindeling van de UNESCO naar niveau en richting van opleidingen.↩︎

  18. Alle landen hebben deelgenomen aan de kern van het onderzoek ISCED 2. Daarnaast bestond de mogelijkheid voor landen om deel te nemen aan de opties ISCED 1 (groep 3–8 basisonderwijs), ISCED 3 (bovenbouw voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs) en de TALIS-PISA link.↩︎

  19. Zie www.TALIS2018.nl voor een overzicht van de deelnemende landen.↩︎

  20. De OESO publiceert naar verwachting in 2021 een themarapport over ISCED 1 en ISCED 3 op basis van de gegevens TALIS2018.↩︎