[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2019D27044, datum: 2019-06-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35210-XV-3).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35210 XV-3 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota).

Onderdeel van zaak 2019Z10338:

Onderdeel van zaak 2019Z13120:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

35 210 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 juni 2019

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 11 juni 2019 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 24 juni 2019 zijn ze door de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,
Rog

Adjunct-griffier van de commissie,
Kraaijenoord

Vraag 1

Waarom is de verwachting dat het Loonkostenvoordeel (LKV) structureel minder benut gaat worden? Kan onderbenutting worden tegengegaan door de regeling meer bekend te maken?

Antwoord 1

De systematiek van de loonkostenvoordelen (LKV’s) is de opvolger van de premiekortingen. De toegangsvoorwaarden onder de systematiek van de LKV’s zijn aangescherpt ten opzichte van de systematiek van de premiekortingen door onder andere de invoering van de doelgroepverklaring(enregister). Daarnaast is de systematiek van LKV’s beter te handhaven. Naar verwachting zal hierdoor minder aanspraak worden gemaakt op het LKV.

Ook is het LKV pas per januari 2018 ingevoerd en speelt waarschijnlijk de onbekendheid van de regeling een rol in de onderbenutting. Dit zal naar verwachting afnemen naarmate de bekendheid van de regeling toeneemt in de tijd. Er is al veel inzet gepleegd op de communicatie van de LKV’s via alle beschikbare kanalen van UWV, belastingdienst en rijksoverheid.nl en dat zal de komende tijd worden gecontinueerd met name rondom de eerste uitbetaling van de LKV’s in augustus dit jaar.

Vraag 2

Constaterende dat door het toenemende aandeel reactieve inspecties er jaarlijks minder inspecties kunnen worden gedaan en er dus minder boetes kunnen worden opgelegd (-/- € 7,0 miljoen), hoe verhoudt dit zich tot de jaarlijkse € 50 miljoen die in het regeerakkoord voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW is vrijgemaakt en waarmee de Inspectie SZW in staat wordt gesteld beter toezicht te houden en te handhaven?

Antwoord 2

Zoals in het jaarplan 2018 voorzien, vergt het werven, selecteren, opleiden en begeleiden van nieuw personeel doorlooptijd en ook extra inzet van het bestaande personeel. In het Jaarplan 2018 is als vuistregel geformuleerd dat extra uitgaven voor personeel in jaar N daardoor in jaar N+1 tot extra operationele inzet leiden. Voorts geldt overigens dat er geen directe relatie is tussen uitgaven en aantallen inspecties. Dit in verband met de beweging «van streepjes naar effect» die in de Begroting SZW, Jaarplan Inspectie SZW, Jaarverslag SZW en het Jaarverslag Inspectie SZW ook wordt geïllustreerd met de opname van en rapportage over beoogde maatschappelijke effecten.

Vraag 3

Kunt u een nadere toelichting geven op de mutaties macrobudget over de periode 2020–2023?

Antwoord 3

De mutaties in de periode 2020–2023 zijn met name de verwerking van de conjunctuurverwachting van het CPB en de voorlopige realisatiecijfers uit 2018. Een deel van de mutaties komt door de verwerking van beleid. Hier gaat het vooral om mutaties als gevolg van het terugdraaien van de maatregelen loondispensatie in de Participatiewet en 20.000 extra beschutte werkplekken. Hiervoor zijn de voorheen ingeboekte bedragen op het macrobudget weer uitgeboekt. Daarnaast is het ingeboekte bedrag voor de verhoogde instroom van vergunninghouders in 2019 geactualiseerd als gevolg van de aanpassing van de huisvestingstaakstelling voor gemeenten in 2019.

Mutatie eerste sup – 109 – 104 – 108 – 113
wv. Conjunctuur 52 68 74 76
wv. Uitvoering – 157 – 157 – 156 – 155
wv. Beleid – 8 – 19 – 30 – 38
Wv. Verplaatsen Int. Tegemoetkoming 4 4 4 4

Vraag 4

Waarom was een bedrag van € 15 miljoen toegevoegd aan het macrobudget? Werd verwacht dat het quotum niet gehaald zou worden in 2018?

Antwoord 4

Omdat de overheid de banenafspraak niet heeft gehaald en de quotumheffing door het wetsvoorstel «deactivering en uitstel quotumheffing in het 1e jaar na activering» werd uitgesteld, is een besparingsverlies van € 15 miljoen in 2019 ingeboekt. Nu het quotum eenvoudiger wordt gemaakt en het onderscheid tussen markt en overheid wordt opgeheven (motie Nijkerken-de Haan (Tweede Kamer, 34 352, nr. 126)), is de verwachting dat werkgevers in anticipatie hierop voldoende banen realiseren. Daarom is het besparingsverlies weer uitgeboekt.

Vraag 5

Kunt u toelichten wat de oorzaak is van de omvangrijke genoemde verschillen tussen de cijfers in het Jaarverslag SZW 2018 en de eerste suppletoire begroting 2019 voor het macrobudget participatiewetuitkeringen en de intertemporele tegemoetkoming (respectievelijk € 350 miljoen hoger en € 200,4 miljoen lager dan de geraamde cijfers)?

Antwoord 5

Uitgangspunt is dat het macrobudget toereikend is voor de geraamde lasten van alle gemeenten samen. Bij de raming wordt zoveel mogelijk aangesloten bij actuele informatie relevant voor het beroep op bijstand. Ramingen gaan gepaard met een onzekerheid. Hierdoor is er elk jaar een afwijking te zien tussen de geraamde lasten en de daadwerkelijke uitgaven van gemeenten. Hiervoor wordt het budget in het volgende jaar aangepast. Dit verschil tussen raming en realisatie leidde in beide jaren tot een bijstelling van ca. 2,5% op het macrobudget.

De bijstelling in 2018 van € 350 miljoen uit het Jaarverslag van SZW 2018 kent twee voornaamste oorzaken. Ten eerste vielen de realisaties van 2017 hoger uit dan verwacht. Hiervoor is het macrobudget verhoogd met € 143 miljoen. Naast de verwerking van realisaties is de bijstandsraming ook bijgesteld om beter rekening te houden met de verhoogde instroom van statushouders in 2018. Hierdoor is het macrobudget verhoogd (€ 118 miljoen).

In de eerste suppletoire begroting 2019 is een bijstelling gedaan van – € 200,4 miljoen. Dit komt grotendeels door de verwerking van de voorlopige realisaties van 2018 (– € 158 miljoen). Daarnaast is ook zijn ook de nieuwe werkloosheidscijfers van het CPB verwerkt (– € 42 miljoen).

Vraag 6

Kunt u een nadere uitsplitsing geven van de lagere volumes in de Toeslagenwet?

Antwoord 6

Op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV is de raming van het TW-volume naar beneden bijgesteld (-/- € 38,7 miljoen), terwijl de prijs (€ 10,9 miljoen) opwaarts is bijgesteld. Met name het aantal TW-aanvullingen op Wajonguitkeringen is naar beneden bijgesteld (circa € 19 miljoen), maar ook het aantal TW-aanvullingen op WAO-, WIA-, WW- en IOW-uitkeringen valt lager uit.

Vraag 7

Kunt u een nadere duiding geven op basis waarvan de lager dan verwachte uitstroom Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) in 2018 is ontstaan en hoe deze doorwerkt in de volgende jaren?

Antwoord 7

De AIO kent meerdere uitstroomredenen. Voorbeelden hiervan zijn overlijden, het bereiken van de AOW-leeftijd door de jongere partner, schorsing, emigratie en het niet meer voldoen aan de inkomens- en vermogenseisen. In de raming van de uitkeringslasten die in de begroting voor 2019 is opgenomen, zijn de uitstroomkansen gebaseerd op de uitstroom van de gehele populatie AIO-gerechtigden in de jaren t/m 2017. Ontwikkelingen in de afgelopen jaren hebben geleid tot een grotere diversiteit van huishoudens binnen de AIO, waardoor de uitstroomkans van afgelopen jaren minder representatief is gebleken dan verwacht. Hierdoor is ten tijde van de raming in de begroting 2019 de uitstroomkans onderschat. Een analyse van uitstroomkans van verschillende groepen huishoudens binnen de AIO (o.a. gehuwd/ongehuwd en volledige/onvolledige AOW-opbouw) heeft geleid tot neerwaartse bijstelling van de verwachte uitstroomkans in 2019 en volgende jaren.

Vraag 8

Welke subsidies kennen een aangepast kasritme van 2019 naar de periode 2020–2022 en wat is daarvan de oorzaak?

Antwoord 8

De hier bedoelde subsidies betreffen:

– De regeling kansen voor alle kinderen;

– Een algemene subsidie (incidenteel) voor Alle kinderen doen mee;

De oorzaak hiervan is dat de behoefte aan liquide middelen bij de ontvangers verandert gedurende het subsidieverleningsproces.

Ten slotte zijn er kasschuiven geweest op sectorplannen als dekking voor de amendementen bij de begroting 2019 ten behoeve van de Ambachtsacademie en Arbeidsmarktdiscriminatie.

Vraag 9

Wat is de reden van het lagere volume van de Toeslagenwet? Is er (nog steeds) sprake van onderbenutting?

Antwoord 9

Met name het aantal toeslagen op de Wajonguitkeringen is naar beneden bijgesteld. Door de verlaging van de uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen vanaf begin 2018, werd er in de raming rekening gehouden met een sterke toename van het aantal Wajongers met een toeslag. Uit realisatiecijfers voor 2018 blijkt echter dat het aantal Wajongers met een kleine toeslag lager ligt dan de oorspronkelijke verwachtingen. Als gevolg daarvan is de meerjarige TW-raming naar beneden bijgesteld.

Vraag 10

Hoe wordt de vergrote doorstroom vanuit de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) naar de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) verklaard?

Antwoord 10

In 2016 en 2017 heeft een stijging plaatsgevonden van de doorstroom van de WGA naar de IVA. Dit was het resultaat van een hoger aantal herbeoordelingen door het UWV. De verwachting was dat dit hogere aantal herbeoordelingen ertoe zou leiden dat in latere jaren de doorstroom lager zou komen te liggen. Dit effect doet zich in mindere mate voor dan verwacht; in de realisatie is zichtbaar dat na een korte daling de doorstroom weer toeneemt en daarmee voor 2018 en 2019 hoger uitkomt dan gedacht.

Vraag 11

Kunt u nadere duiding geven van het aantal meer werkende Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajongers) ten opzichte van de raming?

Antwoord 11

In de slotwetraming werd voor de Wajong uitgegaan van een percentage werkenden van 23,3%, in de raming van de eerste suppletoire begroting wordt een percentage van 24,3% gebruikt. De aantrekkende economie en de inspanningen van werkgevers in samenwerking met onder andere UWV in het kader van de banenafspraak hebben waarschijnlijk aan de stijging bijgedragen (UWV Monitor Arbeidsparticipatie 2018).

Vraag 12

Ten behoeve van welke uitgaven worden de resterende middelen van de voorziening dagloon Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) afgeboekt?

Antwoord 12

Deze middelen zijn ingezet in het totaalbeeld van mee- en tegenvallers. Binnen het beeld van mee- en tegenvallers is onder meer de hersteloperatie van de onvolkomenheid in de uitvoering van de WKB gedekt.

Vraag 13

Kunt u een nadere duiding geven van de totstandkoming van de omhoog bijgestelde Werkloosheidswet (WW)-uitkeringslasten met € 313,4 miljoen?

Antwoord 13

Uit realisatiecijfers voor 2018 blijkt dat het WW-volume hoger is uitgevallen dan geraamd. Op basis hiervan is de WW-raming voor 2019 met circa € 150 miljoen opwaarts bijgesteld. Daarnaast heeft het CPB de werkloosheidsverwachtingen naar boven bijgesteld. Als gevolg van deze bijstelling is de WW-raming met circa € 150 miljoen opwaarts bijgesteld.

Vraag 14

Kunt u een uitsplitsing geven ten aanzien van de (geraamde) volumeontwikkelingen van de Ziektewet (ZW) in de periode 2019–2023 en welke oorzaak hieraan ten grondslag ligt?

Antwoord 14

Flexkrachten 32,6 30,4 31,6 31,6 31,6
Zieke werklozen – 3,3 3,9 12,6 14,2 15,2
Ziekte bij zwangerschap 12,4 12,4 12,4 12,4 12,4
No-riskpolis 10,8 20,5 – 2,0 – 0,1 – 0,1
Overig – 2,2 – 2,2 – 2,2 – 2,2 – 2,2
Totaal volume mutatie 50,3 65,1 52,4 55,9 56,9

Flexkrachten

Door de gunstige economische ontwikkeling houdt de vraag naar flexwerkers aan. Ook het aantal flexwerkers dat een beroep doet op de ZW is toegenomen, terwijl in de vorige raming rekening werd gehouden met een stabilisatie. Voor deze ontwikkeling is het volume van het aantal uitkeringsjaren meerjarig opgehoogd, wat leidt tot een tegenvaller.

Zieke werklozen

De prognose van het aantal zieke werklozen volgt de ontwikkeling van de werkloosheid met een jaar vertraging. Op basis van de MEV (CPB, 2018) is de werkloosheid sterker gedaald dan werd verwacht en neemt de werkloosheid vanaf 2019 naar verwachting juist sneller toe vanwege groeiende onzekerheden in de economie. Het volume van het aantal zieke werklozen is hiervoor aangepast, wat leidt tot een beperkte meevaller in 2019 die omslaat in een tegenvaller in 2020 en verder.

No-riskpolis

Het gemiddelde aantal ZW-uitkeringen voor personen met een no-riskpolis stijgt op de korte termijn harder dan werd verwacht. In eerdere ramingen bleven de realisatiecijfers op de no-riskpolis juist achterwege en lijkt er nu sprake te zijn van een inhaalslag tot 2021. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat het gebruik van de no-riskpolis door mensen uit de gemeentelijke doelgroep sneller toeneemt ten opzichte van de vorige raming.

Ziekte bij zwangerschap

Op basis van uitvoeringsinformatie van UWV is de gemiddelde ziekteduur toegenomen bij ziekte en zwangerschap. De oorzaak hiervan is niet bekend. Hiervoor is het volume van het aantal uitkeringsjaren meerjarig opgehoogd, wat leidt tot een tegenvaller.

Vraag 15

Is bekend wat de oorzaak is van het stijgend aantal flexkrachten in de ZW?

Antwoord 15

In algemene zin is bekend dat als er meer mensen vanuit een flexibel dienstverband aan het werk zijn, er ook meer mensen vanuit een flexibel dienstverband ziek kunnen worden. De afgelopen jaren is het aantal flexkrachten sterk gegroeid. In hoeverre de toename van het aantal flexkrachten dat een beroep doet op de ZW aan dit effect toe te schrijven is, is niet bekend.

Vraag 16

Wat zijn de oorzaken van de daling van de premie-inkomsten in 2018?

Antwoord 16

Het premiedeel van de Loon- en Inkomensheffing valt lager uit dan verwacht. Daarbovenop is de loonontwikkeling lager. Een lagere loonontwikkeling heeft lagere Loon- en Inkomensheffing tot gevolg.

Vraag 17

Wat zijn de oorzaken van het vermogenstekort in het Ouderdomsfonds in 2018?

Antwoord 17

De premie-inkomsten vielen lager uit dan verwacht.

Vraag 18

Hoe kan het zijn dat er een vermogenstekort is in het Ouderdomsfonds in 2018 terwijl de Algemene Ouderdomswet (AOW)-uitgaven lager uitkwamen dan geraamd?

Antwoord 18

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds bij jaarverslag zijn in 2018 vrijwel gelijk aan de begroting. De premie-inkomsten vielen in 2018 echter lager uit dan begroot.