[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

eindtekst 35122

Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen)

Eindtekst

Nummer: 2019D28617, datum: 2019-06-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2019Z00542:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

25 juni 2019



	Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van
Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de
regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling
(Wet straffen en beschermen)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht te wijzigen in
verband met de wijziging van de regelingen inzake detentiefasering en
voorwaardelijke invrijheidstelling;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Penitentiaire beginselenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel q vervalt.

2. De onderdelen r tot en met t worden verletterd tot q tot en met s.

3. Onderdeel u vervalt. 

4. De onderdelen v en w worden verletterd tot t en u.

5. In onderdeel t (nieuw) vervalt het zinsdeel «, met name door de
wijze waarop hij het recht op deelname aan de in de inrichting
beschikbare arbeid heeft aangewend of door andere, vergelijkbare,
activiteiten binnen de inrichting,».

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de tweede en derde volzin.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Gedetineerden kunnen in de gelegenheid worden gesteld tot deelname
aan een penitentiair programma direct voorafgaand aan de datum van
invrijheidstelling, mits:

a. de gedetineerde een of meer onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen
ondergaat waarvan de duur onderscheidenlijk de gezamenlijke duur ten
minste zes maanden en ten hoogste een jaar bedraagt;

b. bij aanvang van de deelname aan het penitentiair programma nog ten
minste vier weken van de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen moeten
worden ondergaan; en

c. er geen andere omstandigheden zijn die zich tegen zijn deelname
verzetten.

De deelname aan het penitentiair programma duurt niet langer dan een
zesde deel van de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen die de
gedetineerde nog moet ondergaan. Indien de veroordeling tot een
vrijheidsstraf nog niet onherroepelijk is, wordt de datum van
invrijheidstelling voor de toepassing van dit lid berekend op grond van
de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend.

3. Het derde tot en met zesde lid worden vervangen door vijf leden,
luidende:

	3. Bij de beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen
deel te nemen aan een penitentiair programma worden in ieder geval de
volgende aspecten betrokken:

a. de mate waarin en de wijze waarop is gebleken van goed gedrag;

b. de mogelijkheden om eventuele aan de grotere vrijheden verbonden
risico’s te beperken en beheersen, en

c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante
personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de
door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.

4. Aan deelname aan het penitentiaire programma kunnen voorwaarden
betreffende het gedrag van de gedetineerde worden gesteld. De deelnemer
aan een penitentiair programma kan onder elektronisch toezicht worden
gesteld. Bij het uitoefenen van toezicht op de deelname aan een
penitentiair programma wordt de identiteit van de deelnemer aan het
penitentiair programma vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a,
eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering.

5. Indien een gedetineerde niet langer aan de voorwaarden voor deelname
aan het penitentiaire programma voldoet of zich niet aan de voorwaarden
betreffende het gedrag houdt, kan het penitentiaire programma worden
beëindigd.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld die in elk geval betreffen:

a. de inhoud van het penitentiair programma,

b. de nadere voorwaarden voor deelname aan het penitentiair programma en
de voorwaarden betreffende het gedrag, bedoeld in het derde lid,

c. het toezicht, waaronder het elektronisch toezicht, tijdens de
deelname,

d. de gevolgen van verzuim van deelname aan het programma of
niet-nakoming van de daaraan verbonden voorwaarden, en

e. de rechtspositie van de deelnemers aan een penitentiair programma.

7. Met inachtneming van het tweede lid en de regels krachtens het zesde
lid kan Onze Minister een penitentiair programma erkennen en bepalen
welke gedetineerden voor deelname hieraan in aanmerking komen.

C

Artikel 13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b tot en met e worden vernummerd tot a tot en met d.

D

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en
met vijfde lid.

3. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt «en de beslissingen, bedoeld in het tweede
lid,» vervangen door «en de beslissing tot deelname aan het
penitentiaire programma, bedoeld in artikel 4, tweede lid, en de
beslissingen, bedoeld in artikel 4, vijfde en zevende lid,».

b. De vierde volzin vervalt.

E

In artikel 16, tweede lid, vervalt «met inachtneming van de artikelen
20, tweede lid, 21 en 22, eerste lid».

F

Onder vernummering van hoofdstuk IVA tot IVB en de artikelen 18a tot en
met 18c tot 18c tot en met 18e, wordt na artikel 18 een hoofdstuk
ingevoegd, luidende: 

HOOFDSTUK IVA. DETENTIE- EN RE-INTEGRATIEPLAN

Artikel 18a

1. De directeur draagt zorg dat uiterlijk binnen vier weken na
binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in
overleg met hem, een detentie- en re-integratieplan wordt vastgesteld.
Het detentie- en re-integratieplan kan gedurende de detentie, zo veel
mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast.

2. Het detentie- en re-integratieplan vermeldt in ieder geval:

a. het individuele begeleidingsplan, inclusief eventuele zorg die de
gedetineerde nodig heeft,

b. de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde tracht te
behalen,

c. de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt en de activiteiten
en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking
komt,

d. de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk
leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.

3. De directeur betrekt bij het opstellen van het detentie- en
re-integratieplan eventuele adviezen van de rechter, het openbaar
ministerie of de reclassering omtrent de tenuitvoerlegging.

4. De directeur kan ten behoeve van het vaststellen of het aanpassen van
het detentie- en re-integratieplan overleggen:

a. met de reclassering;

b. met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar
de gedetineerde ingezetene was of overwegend verbleef voorafgaand aan de
detentie dan wel de gemeente waarin de gedetineerde zich na afloop van
zijn detentie wil vestigen, over de essentiële voorwaarden voor
deelname aan het maatschappelijk leven, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel d.

5. De directeur draagt zorg dat de tenuitvoerlegging overeenkomstig het
detentie- en re-integratieplan plaatsvindt.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de nadere eisen waaraan een detentie- en re-integratieplan
ten minste moet voldoen en de voorschriften die bij de vaststelling of
een aanpassing van het plan in acht moeten worden genomen. Bij algemene
maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over welke gegevens,
in welke gevallen en onder welke voorwaarden, kunnen worden uitgewisseld
tussen de directeur, het college van burgemeester en wethouders en de
reclassering ten behoeve van de toepassing van het vierde lid.

Artikel 18b

1. Wanneer het risico aanwezig wordt geacht dat een gedetineerde een
ernstig gewelds- of zedenmisdrijf zal begaan, verstrekken de directeur
van de inrichting, Onze Minister, Onze Minister van Justitie en
Veiligheid, de burgemeester, de reclassering, het openbaar ministerie en
de politie elkaar de daarop betrekking hebbende gegevens. De gegevens
worden verstrekt indien dit ter bescherming van de veiligheid van
anderen noodzakelijk is en dit hoort bij de uitoefening van ieders taak.

2. Onze Minister, Onze Minister van Justitie en Veiligheid, de
burgemeester, de reclassering, het openbaar ministerie en de politie
stellen de directeur van de inrichting op de hoogte indien zij op grond
van het eerste lid gegevens over een gedetineerde uitwisselen ten
behoeve van de vastlegging hiervan in het penitentiair dossier van de
gedetineerde.

G

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «algehele dan wel beperkte gemeenschap»
vervangen door «een gemeenschapsregime».

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot
tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt «voor plaatsing in de regimes,
bedoeld in het eerste lid,» vervangen door «voor plaatsing in een
gemeenschapsregime,».

H

De artikelen 20 tot en met 22 komen te luiden:

Artikel 20

Gedetineerden die in een gemeenschapsregime zijn geplaatst, worden zo
veel mogelijk in de gelegenheid gesteld met andere gedetineerden aan
activiteiten deel te nemen.

Artikel 21

Gedetineerden die in een individueel regime zijn geplaatst, worden in de
gelegenheid gesteld aan activiteiten deel te nemen. De directeur bepaalt
de mate waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan
wel met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.

Artikel 22

De mate waarin een gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld aan
activiteiten deel te nemen is mede afhankelijk van de mate waarin ten
aanzien van de gedetineerde is gebleken van goed gedrag.

I

In artikel 34a, eerste lid, wordt «een individueel regime als bedoeld
in artikel 22 of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in
artikel 13, eerste lid, onder e,» vervangen door «een individueel
regime als bedoeld in artikel 21 of in een extra beveiligde inrichting
als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d,».

J

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. De directeur kan aan andere personen toegang tot de inrichting
verlenen ten behoeve van hulpverlening aan gedetineerden met betrekking
tot de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk
leven.

K

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De gedetineerde kan in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen
aan de in de inrichting beschikbare arbeid.

2. In het tweede lid wordt «de aard van de detentie» vervangen door
«de aard of de duur van de detentie».

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde
lid tot derde en vierde lid.

4. In het vierde lid (nieuw) komt de eerste volzin te luiden: Onze
Minister stelt regels omtrent de toepassing van het tweede lid en
omtrent de samenstelling en de hoogte van het arbeidsloon.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend:

a. aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten
hoogste twee jaren wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar
heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van
de straf een derde gedeelte is ondergaan;

b. aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee
jaren wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien
verstande dat de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt verleend, niet langer kan zijn dan twee jaren.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot
tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt «Het eerste en het tweede lid zijn
niet van toepassing» vervangen door «Het eerste lid is niet van
toepassing».

4. Na het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Bij de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke
invrijheidstelling worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

a. de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag
heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de
samenleving;

b. de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden
risico’s te beperken en beheersen;

c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante
personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de
door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.

5. In het vierde lid wordt «Voor de toepassing van het eerste en het
tweede lid» vervangen door «Voor de toepassing van het eerste lid».

6. In het vijfde lid wordt de zinsnede «de artikelen 15a tot en met
15l» vervangen door «de artikelen 15a tot en met 15i».

7. Het zevende lid komt te luiden:

7. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister van Justitie en
Veiligheid in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het
buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bepalen dat:

a. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan
plaatsvinden, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip
voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging
niet aan Nederland zou zijn overgedragen;

b. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een later tijdstip kan
plaatsvinden, voor zover de mogelijkheid van voorwaardelijke
invrijheidstelling op dat latere tijdstip de instemming van de
buitenlandse autoriteit met de overbrenging van de veroordeelde naar
Nederland heeft bevorderd.

B

Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden: 

2. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen daarnaast bijzondere
voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde worden verbonden.
Indien aan de voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden
worden verbonden, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden
dat de veroordeelde:

a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in
artikel 15b, derde lid, daaronder begrepen de medewerking aan
huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang
als de reclassering dit noodzakelijk acht.

2. Het derde lid, subonderdeel 2°, komt te luiden:

2°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde
locatie te bevinden of te vestigen;

3. In het derde lid wordt subonderdeel 10° vernummerd tot subonderdeel
14° en worden na subonderdeel 9° vier subonderdelen ingevoegd,
luidende:

10°. een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten;

11°. een beperking van het recht om Nederland te verlaten;

12°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit
veroorzaakte schade of het treffen van een regeling voor het betalen van
de schadevergoeding in termijnen;

13°. de plicht te verhuizen uit een bepaald gebied;

4. Het vijfde tot en met het achtste lid vervallen.

C

Artikel 15b komt te luiden:

Artikel 15b

1. Het openbaar ministerie beslist over het verlenen en herroepen van
voorwaardelijke invrijheidstelling en over het stellen, wijzigen of
opheffen van bijzondere voorwaarden. De beslissingen van het openbaar
ministerie zijn met redenen omkleed. Het openbaar ministerie stelt de
veroordeelde in kennis van zijn beslissingen.

2. De directeur van de penitentiaire inrichting en de reclassering
adviseren omtrent de beslissingen, bedoeld in het eerste lid.

3. Het openbaar ministerie kan aan een krachtens algemene maatregel van
bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te
houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve
daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van de
voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de
veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid,
eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien
een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling
daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld omtrent de totstandkoming van de beslissingen, bedoeld in
het eerste lid, en het uit te oefenen toezicht, bedoeld in het derde
lid.

D

In artikel 15c, derde lid, komt de laatste volzin te luiden: Artikel
15g, tweede en derde lid, en artikel 15h, vierde lid, zijn op de
behandeling van de vordering van het openbaar ministerie van
overeenkomstige toepassing.

E

De artikelen 15d tot en met 15i komen te luiden:

Artikel 15d

1. Uiterlijk vier weken voor het in artikel 15, eerste of zevende lid,
bedoelde tijdstip stelt het openbaar ministerie de veroordeelde in
kennis van zijn beslissing over het al dan niet verlenen van
voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing kan ook inhouden dat
een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt uitgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden. Indien
voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, beslist het openbaar
ministerie eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden.

2. Indien geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, kan de
veroordeelde ten minste zes maanden na de daartoe strekkende beslissing,
eenmaal verzoeken om alsnog voorwaardelijk in vrijheid te worden
gesteld. Het openbaar ministerie beslist binnen twee maanden na de
ontvangst van het verzoek en stelt de veroordeelde van zijn beslissing
in kennis. Indien alsnog voorwaardelijke invrijheidstelling wordt
verleend, bepaalt het openbaar ministerie de dag van de voorwaardelijke
invrijheidstelling en beslist eveneens over de daaraan verbonden
voorwaarden. Indien na het verzoek opnieuw geen voorwaardelijke
invrijheidstelling wordt verleend, zijn de vorige volzinnen van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 15e

1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden
herroepen indien:

a. er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de
algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

b. de veroordeelde een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook worden herroepen indien
het gedrag van de veroordeelde, bedoeld in het eerste lid, zich heeft
voorgedaan in de periode dat de proeftijd niet loopt op grond van
artikel 15c, vierde lid.

3. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan voorts worden herroepen
indien de veroordeelde niet langer rechtmatig verblijf heeft in
Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de
Vreemdelingenwet 2000.

4. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de herroeping, indien
naar zijn oordeel met het wijzigen van de voorwaarden of met een
waarschuwing kan worden volstaan.

Artikel 15f

1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de
voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen, kan de
aanhouding van de veroordeelde worden bevolen door het openbaar
ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden
afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde
bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk
of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.

2. Indien de veroordeelde is aangehouden, beslist het openbaar
ministerie binnen drie dagen na die aanhouding over de herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling. 

3. Indien het openbaar ministerie beslist tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling, gelast het de verdere
tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door onderbrenging van de
veroordeelde in een penitentiaire inrichting. Indien de voorwaardelijke
invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde,
nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de
vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid
gesteld.

4. Indien het openbaar ministerie niet beslist tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling van de aangehouden veroordeelde,
wordt zijn voorwaardelijke invrijheidstelling hervat.

5. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen nadat de
veroordeelde is aangehouden, wordt de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding,
bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15g

1. De veroordeelde kan bij de rechtbank een met redenen omkleed
bezwaarschrift indienen tegen:

a. de beslissing om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen;

b. de beslissing om een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke
invrijheidstelling uit te stellen;

c. de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling.

2. Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen twee weken na de betekening
van de kennisgeving, bedoeld in artikel 15d, eerste en tweede lid,
onderscheidenlijk artikel 15e, derde lid. Artikel 449, derde lid, van
het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

3. Tot kennisneming van het bezwaarschrift is bevoegd de rechtbank die
in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit ter zake
waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. In de
gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot kennisneming van het
bezwaarschrift bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft
geoordeeld ter zake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn
rechtbanken gelijkelijk bevoegd. In het geval van de tenuitvoerlegging
van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot kennisneming van het
bezwaarschrift bevoegd de rechtbank in het arrondissement waarin de
tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf een aanvang heeft genomen.

4. De artikelen 21 tot en met 25 van het Wetboek van Strafvordering zijn
van overeenkomstige toepassing. De behandeling van het bezwaarschrift
door de raadkamer vindt plaats in het openbaar.

Artikel 15h

1. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend
bezwaarschrift onderzoekt de rechtbank of het openbaar ministerie bij
afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing
heeft kunnen komen.

2. Hangende de beslissing van de rechtbank op het bezwaarschrift wordt
de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

3. Acht de rechtbank het bezwaarschrift gegrond, dan bepaalt zij het
tijdstip waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt
gesteld. De rechtbank kan daarbij adviseren omtrent de te stellen
bijzondere voorwaarden.

4. Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open,
anders dan beroep in cassatie in het belang der wet als bedoeld in
artikel 456 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 15i

Indien de rechtbank een bezwaarschrift tegen de beslissing tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gegrond heeft
geacht of de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen vanwege het
niet naleven van de algemene voorwaarde, maar de zaak betreffende het
nieuwe strafbare feit eindigt zonder oplegging van straf of maatregel,
kan de rechtbank op verzoek van de veroordeelde een vergoeding ten laste
van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge
van vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 15f. De artikelen
89, eerste lid, tweede volzin en zesde lid, 90 en 93 van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

F

De artikelen 15j, 15k en 15l vervallen.

ARTIKEL III

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 51aa wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over: 

a. het gebruik door de rechtspersoon, bedoeld in artikel 7 van de Wet
Justitie-subsidies, van het burgerservicenummer van het slachtoffer of
zijn familieleden;

b. de gevallen waarin de rechtspersoon in verband met de uitvoering van
artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, bevoegd
is een registratie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, van
die wet te raadplegen.

Aa

	Aan artikel 359, zesde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Het
vonnis vermeldt welk gedeelte van een opgelegde vrijheidsstraf, gelet op
de mogelijkheid van deelname aan een penitentiair programma als bedoeld
in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet of de voorwaardelijke
invrijheidstelling, bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van
Strafrecht, in ieder geval ten uitvoer wordt gelegd.

B

In artikel 361a vervalt “of een vordering als bedoeld in artikel 15i,
tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht”

ARTIKEL IV

	1. Artikel I, onderdeel B, van deze wet heeft geen gevolgen ten aanzien
van beslissingen tot deelname aan een penitentiair programma die zijn
genomen voor de inwerkingtreding van deze wet. Artikel 4 van de
Penitentiaire beginselenwet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding
van deze wet, blijft in deze gevallen van toepassing.

	2. Artikel I, onderdeel B, van deze wet is niet van toepassing op
vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen waarvan de
tenuitvoerlegging is aangevangen voor de inwerkingtreding van deze wet,
indien de tenuitvoerlegging ten hoogste drie jaar na de inwerkingtreding
van deze wet nog gaande is. Artikel 4 van de Penitentiaire
beginselenwet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze wet,
blijft in deze gevallen van toepassing.

	3. Artikel II van deze wet heeft geen gevolgen voor veroordelingen tot
vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn
uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet. De artikelen 15 tot
en met 15k van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden voor de
inwerkingtreding van deze wet, blijven in deze gevallen van toepassing.

ARTIKEL IVa

	1. Indien artikel I van de Wet herziening tenuitvoerlegging
strafrechtelijke beslissingen later in werking treedt dan deze wet,
wordt de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen
als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel O, vervalt.

B

	In artikel I, onderdeel NN, artikel 537, wordt, onder vernummering van
het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

	3. Indien de rechtbank een bezwaarschrift tegen de beslissing tot
herroeping van de

voorwaardelijke invrijheidstelling gegrond heeft geacht of de
voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen vanwege het niet naleven
van de algemene voorwaarde, maar de zaak betreffende het nieuwe
strafbare feit eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, kan de
rechtbank op verzoek van de veroordeelde een vergoeding ten laste van de
staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van
vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:2:13b.

C

Artikel I, onderdeel QQ, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In artikel 6:2:4, eerste lid, wordt “artikel 6:2:10, derde lid,
onder c” vervangen door

“artikel 6:2:10, tweede lid, onder c”.

	2. Artikel 6:2:10 komt te luiden:

Artikel 6:2:10

1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend:

a. aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten
hoogste twee jaren 

wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van
het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde
gedeelte is ondergaan;

	b. aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee
jaren wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien
verstande dat de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt verleend, niet langer kan zijn dan twee jaren.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

	a. de rechter heeft bepaald dat een gedeelte van de vrijheidsstraf niet
ten uitvoer zal worden gelegd;

	b. de rechter heeft gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf of een
gedeelte daarvan alsnog ten uitvoer wordt gelegd omdat enige gestelde
voorwaarde niet is nageleefd;

	c. de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf
heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l,
van de Vreemdelingenwet 2000.

	3. Bij de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke
invrijheidstelling worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

	a. de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag
heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de
samenleving;

	b. de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden
risico’s te beperken en beheersen;

	c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante
personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de
door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.

	4. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister van Justitie en
Veiligheid in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het
buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bepalen dat:

	a. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan
plaatsvinden, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip
voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging
niet aan Nederland zou zijn overgedragen;

	b. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een later tijdstip kan
plaatsvinden, voor zover de mogelijkheid van voorwaardelijke
invrijheidstelling op dat latere tijdstip de instemming van de
buitenlandse autoriteit met de overbrenging van de veroordeelde naar
Nederland heeft bevorderd.

	5. Artikel 6:2:5 is van overeenkomstige toepassing op een
voorwaardelijke invrijheidsstelling.

3.	Artikel 6:2:11 wordt als volgt gewijzigd:

a.	Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde
locatie te bevinden of te vestigen;

	b. In het derde lid wordt onderdeel j verletterd tot onderdeel n en
worden na onderdeel i vier onderdelen ingevoegd, luidende:

	j. een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten;

	k. een beperking van het recht om Nederland te verlaten;

	l. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit
veroorzaakte schade of het treffen van een regeling voor het betalen van
de schadevergoeding in termijnen;

	m.	de plicht te verhuizen uit een bepaald gebied;

	c. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.

	4.	De artikelen 6:2:12 en 6:2:13 komen te luiden:

Artikel 6:2:12

	1. Het openbaar ministerie beslist over het verlenen en herroepen van
voorwaardelijke invrijheidstelling en over het stellen, wijzigen of
opheffen van bijzondere voorwaarden. De beslissingen van het openbaar
ministerie zijn met redenen omkleed. Het openbaar ministerie stelt de
veroordeelde in kennis van zijn beslissingen.

	2. De directeur van de penitentiaire inrichting en de reclassering
adviseren omtrent de beslissingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6:2:13

	1. Uiterlijk vier weken voor het in artikel 6:2:10, eerste of vierde
lid, bedoelde tijdstip stelt het openbaar ministerie de veroordeelde in
kennis van zijn beslissing over het al dan niet verlenen van
voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing kan ook inhouden dat
een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt uitgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden. Indien
voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, beslist het openbaar
ministerie eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden.

	2. Indien geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, kan
de veroordeelde ten minste zes maanden na de daartoe strekkende
beslissing, eenmaal verzoeken om alsnog voorwaardelijk in vrijheid te
worden gesteld. Het openbaar ministerie beslist binnen twee maanden na
de ontvangst van het verzoek en stelt de veroordeelde van zijn
beslissing in kennis. Indien alsnog voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt verleend, bepaalt het openbaar ministerie de dag van de
voorwaardelijke invrijheidstelling en beslist eveneens over de daaraan
verbonden voorwaarden. Indien na het verzoek opnieuw geen
voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, zijn de vorige
volzinnen van overeenkomstige toepassing.

	5.	Na artikel 6:2:13 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6:2:13a

1.	Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden
herroepen indien:

a.	er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de
algemene 

voorwaarde niet heeft nageleefd;

	b.	de veroordeelde een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

	2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook worden herroepen
indien het gedrag van de veroordeelde, bedoeld in het eerste lid, zich
heeft voorgedaan in de periode dat de proeftijd niet loopt op grond van
artikel 6:1:18, derde lid.

	3. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan voorts worden herroepen
indien de veroordeelde niet langer rechtmatig verblijf heeft in
Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de
Vreemdelingenwet 2000.

	4. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de herroeping, indien
naar zijn oordeel met het wijzigen van de voorwaarden of met een
waarschuwing kan worden volstaan.

Artikel 6:2:13b

1.	Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de
voorwaardelijke

invrijheidstelling zal worden herroepen, kan de aanhouding van de
veroordeelde worden 

bevolen door het openbaar ministerie. Indien het bevel van het openbaar
ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding
van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding
onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.

	2. Indien de veroordeelde is aangehouden, beslist het openbaar
ministerie binnen drie dagen na die aanhouding over de herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling.

	3. Indien het openbaar ministerie beslist tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling, gelast het de verdere
tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door onderbrenging van de
veroordeelde in een penitentiaire inrichting. Indien de voorwaardelijke
invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde,
nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de
vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid
gesteld.

	4. Indien het openbaar ministerie niet beslist tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling van de aangehouden veroordeelde,
wordt zijn voorwaardelijke invrijheidstelling hervat.

	5. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen nadat de
veroordeelde is aangehouden, wordt de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding,
bedoeld in het eerste lid.

	6.	De artikelen 6:6:8 en 6:6:9 komen te luiden:

Artikel 6:6:8

	1.	De veroordeelde kan bij de rechtbank een met redenen omkleed
bezwaarschrift indienen tegen:

	a.	de beslissing om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te
verlenen;

	b.	de beslissing om een beslissing over het verlenen van
voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen;

	c.	de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling. 

	2.	Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen twee weken na de
betekening van de kennisgeving, bedoeld in artikel 6:2:13
onderscheidenlijk artikel 6:2:13a, derde lid. Artikel 449, derde lid, is
van overeenkomstige toepassing.

	3.	In de gevallen, bedoeld in artikel 6:2:6, is tot kennisneming van
het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft
geoordeeld ter zake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn
rechtbanken gelijkelijk bevoegd. In het geval van de tenuitvoerlegging
van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot kennisneming van het
bezwaarschrift bevoegd de rechtbank in het arrondissement waarin de
tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf een aanvang heeft genomen.

	4.	De behandeling van het bezwaarschrift vindt plaats in het openbaar.

Artikel 6:6:9

	1.	Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend
bezwaarschrift onderzoekt de rechtbank of het openbaar ministerie bij
afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing
heeft kunnen komen.

	2.	Hangende de beslissing van de rechtbank op het bezwaarschrift wordt
de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

	3.	Acht de rechtbank het bezwaarschrift gegrond, dan bepaalt zij het
tijdstip waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt
gesteld. De rechtbank kan daarbij adviseren omtrent de te stellen
bijzondere voorwaarden.

	7.	Artikel 6:6:20 wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het eerste lid vervalt onderdeel b, onder verlettering van de
onderdelen c en d tot b en 

c.

b. In het zesde lid vervalt “, dan wel de hervatting van zijn
voorwaardelijke 

invrijheidsstelling”.

	8.	Artikel 6:6:21 wordt als volgt gewijzigd:

	a.	Het eerste lid komt te luiden:

	1.	De rechter is bevoegd tot het op vordering van het openbaar
ministerie bevelen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk niet
ten uitvoer gelegde straf of maatregel, of een gedeelte daarvan, al of
niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden.

	b.	In het tweede lid vervalt “, onder a”.

	c.	In het zesde lid vervalt “en het bevel tot schorsing van de
voorwaardelijke invrijheidsstelling”.

	9.	In artikel 6:6:22, eerste lid, vervalt “en in artikel 6:6:21,
eerste lid, onder b,”.

	2.	Indien artikel I van de Wet herziening tenuitvoerlegging
strafrechtelijke beslissingen eerder in werking treedt dan deze wet,
wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

	Artikel II vervalt.

B

	Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel B wordt “een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede
lid, van het Wetboek van Strafrecht” vervangen door “een vordering
als bedoeld in artikel 6:6:21, eerste lid”.

	2.	Er worden tien onderdelen toegevoegd, luidende:

C

	In artikel 537, wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde
lid, een lid ingevoegd, luidende:

	3.	Indien de rechtbank een bezwaarschrift tegen de beslissing tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gegrond heeft
geacht of de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen vanwege het
niet naleven van de algemene voorwaarde, maar de zaak betreffende het
nieuwe strafbare feit eindigt zonder oplegging van straf of maatregel,
kan de rechtbank op verzoek van de veroordeelde een vergoeding ten laste
van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge
van vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:2:13b.

D

	In artikel 6:2:4, eerste lid, wordt “artikel 6:2:10, derde lid, onder
c” vervangen door “artikel 6:2:10, tweede lid, onder c”.

E

	Artikel 6:2:10 komt te luiden:

Artikel 6:2:10

	1.	Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend:

	a.	aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten
hoogste twee jaren wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar
heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van
de straf een derde gedeelte is ondergaan;

	b.	aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee
jaren wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien
verstande dat de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt verleend, niet langer kan zijn dan twee jaren.

	2.	Het eerste lid is niet van toepassing indien:

	a.	de rechter heeft bepaald dat een gedeelte van de vrijheidsstraf niet
ten uitvoer zal worden gelegd;

	b.	de rechter heeft gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf of een
gedeelte daarvan alsnog ten uitvoer wordt gelegd omdat enige gestelde
voorwaarde niet is nageleefd;

	c.	de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf
heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l,
van de Vreemdelingenwet 2000.

	3.	Bij de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke
invrijheidstelling worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

	a.	de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag
heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de
samenleving;

	b.	de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden
risico’s te beperken en beheersen;

	c.	de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante
personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de
door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.

	4.	In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister van Justitie en
Veiligheid in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het
buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bepalen dat:

	a.	de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan
plaatsvinden, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip
voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging
niet aan Nederland zou zijn overgedragen;

	b.	de voorwaardelijke invrijheidstelling op een later tijdstip kan
plaatsvinden, voor zover de mogelijkheid van voorwaardelijke
invrijheidstelling op dat latere tijdstip de instemming van de
buitenlandse autoriteit met de overbrenging van de veroordeelde naar
Nederland heeft bevorderd.

	5.	Artikel 6:2:5 is van overeenkomstige toepassing.

F

	Artikel 6:2:11 wordt als volgt gewijzigd:

	1.	Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b.	een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde
locatie te bevinden of te vestigen;

	2.	In het derde lid wordt onderdeel j verletterd tot onderdeel n en
worden na onderdeel i vier onderdelen ingevoegd, luidende:

	j.	een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten;

	k.	een beperking van het recht om Nederland te verlaten;

	l.	gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit
veroorzaakte schade of het treffen van een regeling voor het betalen van
de schadevergoeding in termijnen;

	m.	de plicht te verhuizen uit een bepaald gebied;

	3. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.

G

	De artikelen 6:2:12 en 6:2:13 komen te luiden:

Artikel 6:2:12

	1.	Het openbaar ministerie beslist over het verlenen en herroepen van
voorwaardelijke invrijheidstelling en over het stellen, wijzigen of
opheffen van bijzondere voorwaarden. De beslissingen van het openbaar
ministerie zijn met redenen omkleed. Het openbaar ministerie stelt de
veroordeelde in kennis van zijn beslissingen.

	2.	De directeur van de penitentiaire inrichting en de reclassering
adviseren omtrent de beslissingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6:2:13

	1.	Uiterlijk vier weken voor het in artikel 6:2:10, eerste of vierde
lid, bedoelde tijdstip stelt het openbaar ministerie de veroordeelde in
kennis van zijn beslissing over het al dan niet verlenen van
voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing kan ook inhouden dat
een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt uitgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden. Indien
voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, beslist het openbaar
ministerie eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden.

	2.	Indien geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, kan
de veroordeelde ten minste zes maanden na de daartoe strekkende
beslissing, eenmaal verzoeken om alsnog voorwaardelijk in vrijheid te
worden gesteld. Het openbaar ministerie beslist binnen twee maanden na
de ontvangst van het verzoek en stelt de veroordeelde van zijn
beslissing in kennis. Indien alsnog voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt verleend, bepaalt het openbaar ministerie de dag van de
voorwaardelijke invrijheidstelling en beslist eveneens over de daaraan
verbonden voorwaarden. Indien na het verzoek opnieuw geen
voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, zijn de vorige
volzinnen van overeenkomstige toepassing.

H

	Na artikel 6:2:13 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6:2:13a

	1.	Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden
herroepen indien:

	a.	er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde
de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

	b.	de veroordeelde een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

	2.	De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook worden herroepen
indien het gedrag van de veroordeelde, bedoeld in het eerste lid, zich
heeft voorgedaan in de periode dat de proeftijd niet loopt op grond van
artikel 6:1:18, derde lid.

	3.	De voorwaardelijke invrijheidstelling kan voorts worden herroepen
indien de veroordeelde niet langer rechtmatig verblijf heeft in
Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de
Vreemdelingenwet 2000.

	4.	Het openbaar ministerie ziet slechts af van de herroeping, indien
naar zijn oordeel met het wijzigen van de voorwaarden of met een
waarschuwing kan worden volstaan.

Artikel 6:2:13b

	1.	Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de
voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen, kan de
aanhouding van de veroordeelde worden bevolen door het openbaar
ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden
afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde
bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk
of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.

	2.	Indien de veroordeelde is aangehouden, beslist het openbaar
ministerie binnen drie dagen na die aanhouding over de herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling.

	3.	Indien het openbaar ministerie beslist tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling, gelast het de verdere
tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door onderbrenging van de
veroordeelde in een penitentiaire inrichting. Indien de voorwaardelijke
invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde,
nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de
vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid
gesteld.

	4.	Indien het openbaar ministerie niet beslist tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling van de aangehouden veroordeelde,
wordt zijn voorwaardelijke invrijheidstelling hervat.

	5.	Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen nadat de
veroordeelde is aangehouden, wordt de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding,
bedoeld in het eerste lid.

I

	De artikelen 6:6:8 en 6:6:9 komen te luiden:

Artikel 6:6:8

	1.	De veroordeelde kan bij de rechtbank een met redenen omkleed
bezwaarschrift indienen tegen:

	a.	de beslissing om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te
verlenen;

	b.	de beslissing om een beslissing over het verlenen van
voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen;

	c.	de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling.

	2.	Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen twee weken na de
betekening van de kennisgeving, bedoeld in artikel 6:2:13
onderscheidenlijk artikel 6:2:13a, derde lid. Artikel 449, derde lid, is
van overeenkomstige toepassing.

	3.	In de gevallen, bedoeld in artikel 6:2:6, is tot kennisneming van
het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft
geoordeeld ter zake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn
rechtbanken gelijkelijk bevoegd. In het geval van de tenuitvoerlegging
van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot kennisneming van het
bezwaarschrift bevoegd de rechtbank in het arrondissement waarin de
tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf een aanvang heeft genomen.

	4.	De behandeling van het bezwaarschrift vindt plaats in het openbaar.

Artikel 6:6:9

	1.	Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend
bezwaarschrift onderzoekt de rechtbank of het openbaar ministerie bij
afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing
heeft kunnen komen.

	2.	Hangende de beslissing van de rechtbank op het bezwaarschrift wordt
de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

	3.	Acht de rechtbank het bezwaarschrift gegrond, dan bepaalt zij het
tijdstip waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt
gesteld. De rechtbank kan daarbij adviseren omtrent de te stellen
bijzondere voorwaarden.

J

	Artikel 6:6:20 wordt als volgt gewijzigd:

	a.	In het eerste lid vervalt onderdeel b, onder verlettering van de
onderdelen c en d tot b en c.

	b.	In het zesde lid vervalt “, dan wel de hervatting van zijn
voorwaardelijke invrijheidsstelling”.

K

	Artikel 6:6:21 wordt als volgt gewijzigd:

	a.	Het eerste lid komt te luiden:

	1.	De rechter is bevoegd tot het op vordering van het openbaar
ministerie bevelen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk niet
ten uitvoer gelegde straf of maatregel, of een gedeelte daarvan, al of
niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden.

	b.	In het tweede lid vervalt “, onder a”.

	c.	In het zesde lid vervalt “en het bevel tot schorsing van de
voorwaardelijke invrijheidsstelling”.

L

	In artikel 6:6:22, eerste lid, vervalt “en in artikel 6:6:21, eerste
lid, onder b,”.

ARTIKEL IVb

A

	Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Penitentiaire maatregel
mede op de artikelen 4, zesde lid, en 18b, tweede lid, van de
Penitentiaire beginselenwet. 

B

	Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling selectie,
plaatsing en overplaatsing gedetineerden mede op de artikelen 15, vijfde
lid, en 19, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet.

C

	Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling arbeidsloon
gedetineerden op artikel 47, vierde lid, van de Penitentiaire
beginselenwet.

ARTIKEL IVc

	Onze Minister voor Rechtsbescherming zendt binnen vijf jaar en binnen
tien jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een
verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de
praktijk.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet straffen en beschermen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Rechtsbescherming,

De Minister voor Rechtsbescherming,

 

 

 PAGE    

 PAGE   2