Gezag en informatiepositie burgemeesters ten aanzien van de politie
Politie
Brief regering
Nummer: 2019D29254, datum: 2019-07-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29628-892).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 29628 -892 Politie.
Onderdeel van zaak 2019Z14248:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-09-04 13:55: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-09-05 15:00: Politie (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-09-12 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-09-18 14:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
29 628 Politie
Nr. 892 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2019
Tijdens het parlementaire debat over de evaluatie van de Politiewet 2012 op 12 december 2018 is onder andere gesproken over de gezagsrol van burgemeesters ten aanzien van de politie (Handelingen II 2018/19, nr. 35, item 13). U heeft mij aan de hand van verschillende moties gevraagd om te borgen dat er meer ruimte is voor lokale prioriteiten en de informatiepositie van burgemeesters van met name kleinere gemeenten te versterken. Daarnaast heb ik uw Kamer toegezegd in het LOVP te spreken over de vertegenwoordiging van burgemeesters van kleinere gemeenten binnen dat overleg alsmede over de grootte van Oost Nederland en uw Kamer daarover te berichten. In deze brief ga ik in op deze moties en de toezeggingen.
Lokale prioriteiten
In de moties met Kamerstuk 29 628, nrs. 847, 848 en 849 van de leden Bisschop en Van der Graaf (SGP)1 wordt verzocht om te waarborgen dat er meer ruimte komt voor eigen lokale keuzes en prioriteiten.
De lokale inbedding van de politie vormt één van de fundamenten voor het goed functioneren van de Nederlandse politie. Met de invoering van de Politiewet 2012 is beoogd om een landelijk politiekorps tot stand te brengen met een lokale inbedding die dichtbij de burger staat. Hierbij is de functie van het lokaal gezag onveranderd gebleven en is deze ook versterkt door de lokale driehoek in de wet te verankeren en de lokale gemeentelijke veiligheidsplannen een wettelijke basis te geven bij het opstellen van de beleidsplannen van de politie. Burgemeesters geven aan dat ze goed uit de voeten kunnen met hun rol in het bestel. Bij de evaluatie van de Politiewet 2012 evenals op andere momenten is wel gebleken dat er gezocht moet blijven worden naar een juiste balans tussen een landelijk beheerde organisatie en taakuitvoering onder lokaal gezag en tussen lokale, regionale en landelijke prioriteiten.
De burgemeester is op grond van artikel 11 van de Politiewet 2012 verantwoordelijk voor het optreden van de politie op het terrein van de openbare orde en hulpverlening in zijn gemeente. De officier van justitie is op grond van artikel 12 verantwoordelijk voor het optreden van de politie op het terrein van de strafrechtelijke rechtshandhaving. Om beide gezagsdragers beter in staat te stellen om te sturen op het beleid en de inzet van de politie op lokaal niveau is het lokale driehoeksoverleg – het overleg tussen de burgemeester, de officier van justitie en de lokale politiechef – in artikel 13 van de Politiewet 2012 voorzien van een wettelijke basis.
Door de toenmalige hoofdrolspelers uit het nationale politiebestel is in 2011 gezamenlijk de «Wassenaarnotitie» opgesteld. In deze notitie stond vooral de vraag centraal: «wie gaat waarover in het nationale politiebestel». Afgesproken is om de inzet van de operationele politiecapaciteit te koppelen aan de doelen van het integrale veiligheidsplan van de gemeente. Zoals wettelijk vastgelegd in artikel 13 van de Politiewet 2012 worden binnen de driehoek afspraken gemaakt over de inzet van de politie, zodat die beter is afgestemd op de lokale wensen en behoeften. Het is hierbij van belang de afspraken zo veel mogelijk te formuleren in prestaties die van de politie worden verwacht: welke bijdrage aan de lokale veiligheid dient de politie te leveren? De rol van het gezag hierin is om te bepalen welke prestaties het van de politie verwacht en daarop te sturen. Om het gezag te faciliteren in zijn rol is destijds het actieprogramma Lokale Besturing Politie opgericht. Dit actieprogramma was van en voor de lokale partners.
De spanning tussen beheer en gezag is van alle tijden en heeft zich in ieder bestel voorgedaan. De verandering ten gevolge van de invoering van de Politiewet 2012 maakte noodzakelijk dat een nieuwe balans gevonden moest worden tussen landelijk beheer en decentraal gezag. Na een reorganisatie die in het begin met name een te landelijke tendens kende, is met de herijking meer ruimte gecreëerd voor lokaal maatwerk.2 De evaluatiecommissie her- en erkent dat en doet de aanbeveling de balans in de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en tussen sturing en controle in het bestel verder te verbeteren. In de kabinetsreactie is aangegeven de ingezette lijn door te trekken door het verder flexibiliseren van de organisatie. Er is meer gelegenheid voor lokale ruimte gekomen. In essentie gaat het er om dat de politiechef en de teamchefs beter in positie komen om integraal te managen en, waar geïndiceerd, in overeenstemming met het gezag beslissingen te kunnen nemen over effectiever gebruik van de te beschikking staande mensen en middelen.
De afgelopen jaren is in het kader van de evaluatie van de Politiewet 2012 en andere onderzoeken gesproken met burgemeesters over hun rol. Uit het rapport Sleuren en Sturen 2017 van Tops, Van Os en Van der Torre blijkt bijvoorbeeld dat de burgemeester ook met het nieuwe bestel uit de voeten kan. Dat neemt niet weg dat het allemaal niet vanzelf gaat. De burgemeesters moeten er wel «bovenop zitten» en zelf ook «leveren» aldus dit rapport.3
De commissie zegt hierover dat het bestel in die zin nooit een rustig bezit zal zijn en dat dat op zekere hoogte maar goed is ook. Rafelranden zullen altijd aanwezig zijn: «het succes van het nieuwe politiebestel hangt uiteindelijk af van de prudentie en souplesse waarmee alle betrokkenen samen arrangementen en verhoudingen ontwikkelen die de ingebouwde breuklijnen en rafelranden van het bestel draaglijk maken».4
Tijdens het plenaire debat over de evaluatie van de Politiewet 2012 op 12 december 2018 spraken wij over deze vraagstukken (Handelingen II 2018/19, nr. 35, item 13). Er zijn toen enkele moties ingediend over de informatiepositie van burgemeesters van kleinere gemeenten en de relatie tussen hen, de regioburgemeesters en het Landelijke Overleg Veiligheid en Politie aangenomen.5 Ook heb ik enkele toezeggingen gedaan die hiermee samenhangen. Onderstaand zal ik hierop ingaan.
De motie van Bisschop en Van der Graaf (SGP) vraagt om meer ruimte voor lokale prioriteiten en keuzes.6 Ik onderschrijf deze motie. Zoals boven geschetst, wordt de lijn om meer ruimte te creëren voor lokaal maatwerk voortgezet. Mijn inziens geef ik op deze manier invulling aan de motie.
Op basis van de Politiewet 2012 worden op lokaal, regionaal en landelijk niveau beleidsdoelstellingen vastgesteld:
• Op grond van artikel 38b van de Politiewet 2012 stelt de gemeenteraad ten minste eenmaal in de vier jaar de doelen vast die de gemeente op het terrein van de veiligheid nastreeft door de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening door de politie.
• De burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie stellen op grond van artikel 39 van de Politiewet 2012 tenminste eenmaal in de vier jaar het regionaal beleidsplan vast. De gemeenteraden worden over dat plan geconsulteerd.
– De Minister stelt op grond van artikel 18 van de Politiewet 2012, gehoord het College van procureurs-generaal en de regioburgemeesters, ten minste eenmaal in de vier jaar de landelijke beleidsdoelstellingen vast ten aanzien van de taakuitvoering van de politie. Daarnaast stelt de Minister voor iedere regionale en landelijke eenheid de doelstellingen vast ter verwezenlijking van de landelijke beleidsdoelstellingen. Alvorens een regioburgemeester de gezamenlijke zienswijze van de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert geeft, hoort hij deze burgemeesters over de doelen die de gemeenten op het terrein van de veiligheid nastreven. In de wet is vastgelegd dat deze doelen door de gemeenteraad worden vast gesteld.
In de praktijk blijkt dat de regionale doelstellingen worden opgesteld op basis van een weging tussen de prioriteiten die in gemeentelijke beleidsplannen zijn vastgesteld, de gezamenlijke regionale veiligheidsvraagstukken en de landelijke beleidsdoelstellingen. Gemeenteraden hebben in deze zin alle ruimte om het lokale veiligheidsbeleid te bepalen, zonder dat deze lokale prioriteiten a priori worden weggedrukt door de landelijke beleidsdoelstellingen. In de motie van Bisschop over het meer betrekken van gemeenteraden,7 lees ik een ondersteuning van de daadwerkelijke inzet van de gemeenteraden ten behoeve van dit belangrijke thema. Ik streef er samen met de regioburgemeesters sinds 2014 naar om iedere gemeente te betrekken voordat ik mijn landelijke prioriteiten in overleg met de gezagen, zoals ze verenigd zijn in het LOVP, vaststel.
Informatiepositie burgemeesters
In de motie met Kamerstuk 29 628, nr. 845 van Kamerlid Den Boer en motie 849 van Kamerlid Van der Graaf c.s. wordt gevraagd om de informatiepositie van burgemeesters van kleine gemeenten te versterken.8
Het delen en kunnen gebruiken van informatie is een actueel thema in het veiligheidsdomein. Zo heeft de Raad van State onlangs een voorlichting uitgebracht over informatiedeling binnen gemeenten op het gebied van ondermijning.9 Onderstaand ga ik daarom enkel in op de informatiepositie van de burgemeester in zijn rol als gezag over de politie.
Op grond van artikel 16 van de Wet politiegegevens verstrekt de politie politiegegevens aan de burgemeester voor zover die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het gezag van de burgemeester over de politie en in het kader van de handhaving van de openbare orde en hulpverlening.
De rol van de burgemeester in het veiligheidsdomein vraagt om specifieke kennis en vaardigheden, omdat deze verantwoordelijkheid één-op-één gekoppeld is aan het ambt en niet te delegeren is. Nieuwe burgemeesters worden op het Ministerie van Justitie en Veiligheid én het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgenodigd voor een voorlichtingsbijeenkomst. Tijdens deze bijeenkomsten met burgemeesters wordt nu ook stil gestaan bij hun taken en bevoegdheden ten opzichte van de politie. Op deze manier hoop ik op een versterking van de rol van deze burgemeesters. Daarnaast ga ik in gesprek met het Genootschap van Burgemeesters om na te gaan of er nog meer mogelijkheden zijn om de burgemeester beter in positie te brengen als het gaat om zijn rol als gezagsdrager over de taakuitvoering van de politie. Hiermee kom ik tegemoet aan de moties die over het gezag zijn ingediend bij het plenair debat van 12 december 2018.
De burgemeester moet over de informatie beschikken die hij nodig heeft om zijn gezag uit te kunnen oefenen. Dat gaat om allerlei soorten informatie: van analyses van veiligheidsproblemen, informatie over de beschikbare capaciteit van de politie tot gegevens over individuele personen. De informatiebehoefte van verschillende burgemeesters komt in hoofdlijnen overeen. Alle burgemeesters hebben immers informatie nodig over veiligheidsproblemen binnen de gemeente en willen weten wat de mogelijkheden zijn om deze aan te pakken. Er kunnen echter ook belangrijke verschillen in de informatiebehoefte zijn. Dat wordt veroorzaakt door soms hele lokale omstandigheden, maar ook door de eigenstandige professionele opvatting van de betreffende burgemeester over hoe hij zijn rol wil invullen. Een goede informatievoorziening richting het gezag vraagt dan ook maatwerk. Hoewel het bovengenoemde wettelijke uitgangspunt dat de burgemeester in elke gemeente zodanig wordt geïnformeerd dat hij zijn rol als gezag over de politie kan uitvoeren niet ter discussie staat, kunnen zich lokaal klachten en dilemma’s voordoen die om een gerichte oplossing vragen. De driehoek is de eerste plek om dergelijke klachten en/of dilemma’s bespreekbaar te maken. De politie zal er binnen de grenzen van de wet altijd naar streven om het gezag te voorzien van de informatie die zij wensen.
Vertegenwoordiging burgemeesters van kleine gemeenten in het LOVP
Tijdens het debat op 12 december 2018 heb ik u toegezegd in het Landelijk overleg veiligheid en politie (hierna: LOVP) te spreken over de geschetste problematiek rondom de vertegenwoordiging van kleine gemeenten en hun betrokkenheid bij de agendering in het LOVP (Handelingen II 2018/19, nr. 35, item 13).
De regioburgemeesters voeren op grond van artikel 19 van de Politiewet 2012 gezamenlijk met de voorzitter van het College van procureurs-generaal overleg met de Minister in het LOVP. Ook zijn er op basis van de Politiewet 2012 twee burgemeesters van gemeenten met minder dan 100.000 inwoners benoemd die bij dit overleg aanwezig zijn.
In artikel 38d van de Politiewet 2012 is geregeld dat de regioburgemeester over de uitoefening van zijn taken verantwoording aflegt aan de overige burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert. Het is eveneens aan de eenheden om invulling te geven aan de verbinding tussen landelijk, regionaal en lokaal overleg, waarbij vraag en aanbod van informatie twee kanten op werkt: de regioburgemeester en de overige burgemeesters kunnen elkaar te allen tijde hierop aanspreken. In de praktijk wordt dit vaak ingevuld door regionale veiligheidsoverleggen met alle burgemeesters en door tussentijdse informatiedeling.
De regioburgemeesters en hun ondersteuning halen op basis van de overlegagenda’s zoveel als praktisch mogelijk vooraf inbreng op bij de burgemeesters binnen de eenheden. Na de overleggen met de vertegenwoordiging van het beheer wordt altijd verslag gedaan en nadere uitleg gegeven over de ontwikkelingen. Dit doen de regioburgemeesters in persoon bij de regionale bijeenkomsten, met informatieve nieuwsbrieven en met beknopte schriftelijke terugkoppelingen. Om invulling te geven aan de motie Den Boer10 heb ik dit onderwerp nogmaals onder de aandacht gebracht van de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal tijdens het LOVP van 24 juni 2019. De regioburgemeesters hebben mij laten weten dat hen niet is gebleken dat er onvrede bestaat bij hun collega burgemeesters over de betrokkenheid bij landelijk overleg. Het door de regioburgemeesters bieden van inkleuring van de landelijke gesprekken tussen beheer en gezag voorziet in een informatiebehoefte. Wel ervaren zij dat het ondoenlijk is om inbreng uit de gelederen op te halen indien de agendering van relevante zaken op korte termijn plaats heeft. Vroegtijdige betrokkenheid van de regioburgemeesters en de ruimte voor consultatie in de eenheden is belangrijk bij een goede werking van het bestel. Het is aan mij als voorzitter van het landelijke overleg om zorg te dragen voor transparantie in de besluitvorming en voor vroegtijdige betrokkenheid van de vertegenwoordiging van het gezag, opdat de regioburgemeesters de mogelijkheid hebben om de overige gezagsdragers in de eenheid te consulteren.
De grootte van de eenheid Oost Nederland
Daarnaast heb ik tijdens het plenaire debat toegezegd om in het LOVP te spreken over de grootte van de eenheid Oost-Nederland.
Het eerste deelrapport van de Evaluatie Politiewet 2012 ging over de grootte van eenheid Oost-Nederland. Op basis daarvan heeft de evaluatiecommissie geoordeeld dat de eenheid Oost-Nederland weliswaar groot is, maar niet dat daardoor de werkbaarheid en effectiviteit van deze eenheid in het geding zou komen. Navraag bij de betrokken partijen in deze eenheid leert dat de eenheid Oost-Nederland groot is, maar niet té groot. De verschillende partijen gebruiken de binnen de Politiewet 2012 beschikbare ruimte om het bestuurlijk overleg op een werkbare manier in te richten.
Slot
Zowel ik als mijn ambtenaren voeren met regelmaat gesprekken met burgemeesters, waarbij hun positie als gezagsdrager aan bod komt en hoe die zich ontwikkeld heeft sinds de invoering van de politiewet 2012. Ook in het LOVP wordt vaak gesproken over de verschillende rollen die de deelnemers aan dat overleg te vervullen hebben in het nieuwe politiebestel. Zoals ook aangegeven in het eindrapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012 moet de politie «niet van het rijk of het ministerie, niet van het OM, niet van de gemeenten of de burgemeester, niet van de korpschef of van de bonden zijn, maar van en voor de gezamenlijkheid». Alle partijen dienen aldus hun verantwoordelijkheid te nemen voor een samenhangend en evenwichtig politiebeleid. Als er signalen van onvrede op dit gebied naar boven komen, worden deze besproken in het LOVP. We blijven deze gesprekken ook de komende tijd en op regelmatige basis voeren. Zo houden we de vinger aan de pols en blijven we op de hoogte van wat er in de praktijk speelt. Ik zie dit als een invulling van de motie waarin wordt gevraagd om een programma lokale besturing politie en dit past goed in de al in gang gezette trajecten om lokaal maatwerk mogelijk te maken en de positie van de burgemeester te verstevigen. Zo is, zoals opgetekend in het kabinetsstandpunt evaluatie Politiewet 201211, een wijziging van deze wet in voorbereiding die mede in het teken staat van de versterking van het lokale maatwerk
Ik vertrouw erop dat nu en in de toekomst stappen gezet blijven worden in de zoektocht naar de juiste balans in rollen en een betere lokale verankering van de Nederlandse politie.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Kamerstuk 29 628, nr. 847 (motie Bisschop en Van der Graaf); Kamerstuk 29 628, nr. 848 (motie Bisschop); Kamerstuk 29 628 nr. 849 (motie Van der Graaf, Laan-Geselschap, Bisschop, Buitenweg, Krol, Van Raak, van Dam, Den Boer)↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 554 (bijlage herijkingsnota)↩︎
P.W. Tops, P. van Os en E. van der Torre, Sleuren en Sturen in 2017, De ontwikkeling van de relatie tussen de politie en het lokaal bestuur, 8 december 2016, pagina 11↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 743 (evaluatie Politiewet 2012, Doorontwikkelen en verbeteren, Commissie Evaluatie Politiewet 2012, november 2017, pagina 13)↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 845 (motie Den Boer); Kamerstuk 29 628, nr. 847 (motie Bisschop en Van der Graaf); Kamerstuk 29 628, nr. 848 (motie Bisschop); Kamerstuk 29 628 nr. 849 (motie Van der Graaf, Laan-Geselschap, Bisschop, Buitenweg, Krol, Van Raak, Van Dam, Den Boer)↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 847 (motie Bisschop en Van der Graaf)↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 848 (motie Bisschop)↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 845 (motie Den Boer); Kamerstuk 29 628 nr. 849 (motie Van der Graaf, Laan-Geselschap, Bisschop, Buitenweg, Krol, Van Raak, Van Dam, Den Boer)↩︎
Kamerstuk 29 911, nr. 223 en Kamerstuk 29 911, nr. 244↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 845 (motie Den Boer)↩︎
Kamerstuk 29 628, nr. 783↩︎