[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over het actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren

Maatschappelijke Opvang

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2019D29844, datum: 2019-07-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29325-100).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29325 -100 Maatschappelijke Opvang.

Onderdeel van zaak 2019Z14561:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

29 325 Maatschappelijke Opvang

Nr. 100 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juli 2019

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 14 maart 2019 inzake het actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (Kamerstuk 29 325, nr. 97).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juli 2019. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Lodders

De adjunct-griffier van de commissie,
Krijger

Inleiding

Op 14 maart jl. stuurde ik het actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren1 (hierna: het actieprogramma) naar uw Kamer. Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 april jl. bij dit actieprogramma. De zorgvuldige en uitgebreide wijze waarop de vragen zijn gesteld sterken mij in de overtuiging dat uw Kamer – net als ikzelf – veel waarde hecht aan dit onderwerp.

Onderstaand geef ik, mede namens Minister De Jonge (VWS), Minister Ollongren (BZK), Minister Slob (OCW), Minister Dekker (JenV) en Staatssecretaris Van Ark (SZW) antwoord op de gestelde vragen. Omwille van de leesbaarheid heb ik ervoor gekozen de vragen en antwoorden rondom specifieke thema’s te bundelen.

Algemeen

1. Feiten: aantallen en achtergrondkenmerken

2. Doelen en het monitoren van de voortgang

3. Het actieprogramma – de totstandkoming

4. Het actieprogramma – de voortgang

5. Het actieprogramma – de actieve betrokkenheid van de jongeren zelf

6. Het actieprogramma – de rol van gemeenten

7. Het actieprogramma – kennisdeling en delen van goede voorbeelden

8. Het actieprogramma – de financiën

Actielijn 1

9. Overgang van jeugd naar volwassenheid

10. Jongerenregisseur

11. Onafhankelijke cliëntondersteuning

12. Briefadres

Actielijn 2

13. Financiële bestaanszekerheid

14. Ontstaan, signaleren en oplossen van schulden

15. Wanbetalersregeling/zorgverzekering

16. Schulden Studieleningen

Actielijn 3

17. Passend werk, persoonlijke ontwikkeling en scholing

Actielijn 4

18. Jongerenopvang

19. Voldoende passende woonruimte

Actielijn 5

20. Het actieprogramma – wet- en regelgeving

21. Kostendelersnorm

Overig

22. Het actieprogramma – overig

Omdat deze antwoorden niet los kunnen worden gezien van de actieagenda deel ik deze twee stukken gelijktijdig met uw Kamer (Kamerstuk 29 325, nr. 99).

1. Feiten: aantallen en achtergrondkenmerken (vragen 1, 11, 12, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 29, 32, 33, 34, 80, 108, 147)

Volgens de laatste schatting van het CBS telde ons land op 1 januari 2016 meer dan 30.000 dak- en thuislozen. Ruim een derde daarvan is tussen de 18 en 27 jaar. Een onacceptabel hoog aantal. Ik begrijp dan ook goed dat dit vragen bij u oproept. Onderstaand ga ik nader in op uw vragen ten aanzien van de omvang en oorzaken van dak- en thuisloosheid onder jongeren.

1. Hoeveel van de ruim 30.000 dak- en thuislozen zijn jongeren tussen de 18 en 27 jaar?

32. en 33. Hoeveel dakloze jongeren zijn er op dit moment? Is er inzicht in de leeftijdsopbouw en de achterliggende oorzaken van de dakloosheid van deze jongeren?

16. Hoeveel dak- of thuislozen zijn jonger dan 18 jaar?

29. Kan een overzicht gegeven worden van het aantal dakloze en thuisloze jongeren over de afgelopen tien jaar? Hoe is de ontwikkeling in deze aantallen geweest en wat is hiervoor de verklaring?

34. Hoeveel spookjongeren zijn er op dit moment? Is er inzicht in de leeftijdsopbouw en de achterliggende oorzaken van deze problematiek?

17. Over hoeveel gemeenten is het aantal van 10.700 dak- en thuisloze jongeren verspreid? Zijn er gemeenten waar het aantal en/of aandeel dak- en thuisloze jongeren hoger ligt dan in andere gemeenten? Welke gemeenten zijn dat? Hoeveel dak- en thuisloze jongeren hebben zij?

Het CBS schat dat op 1 januari 2016 ongeveer 10.700 jongeren van 18–27 jaar in Nederland dak- of thuisloos waren. Er is geen landelijk beeld van de leeftijdsopbouw van deze groep of van het aantal dak- en thuisloze jongeren onder de 18 jaar. Het aantal «spookjongeren» brengt CBS niet in beeld; daar is geen landelijk beeld van beschikbaar.

Het CBS maakt sinds 2009 schattingen van het aantal dak- en thuislozen vanaf 18 jaar. In onderstaande tabel treft u een overzicht aan van het aantal dak- en thuisloze jongeren (18–30 jaar) sinds 2009.

2009 4.000
2010 6.100
2011 6.400
2012 6.400
2013 7.200
2014 6.800
2015 8.300
2016 12.400
Bron: CBS, StatLine

Er is geen landelijke informatie beschikbaar over het aantal dak- en thuisloze jongeren per gemeente. Uit cijfers van het CBS blijkt wel dat meer dan 40% van alle dak- en thuislozen ingeschreven is in de G4 (Bron: CBS, StatLine). Uit onderzoek van het CBS van eind 2018 blijkt dat aan dakloosheid bij het merendeel van de mensen een jarenlange opeenstapeling van problemen vooraf gaat2.

Uw Kamer heeft een vraag gesteld over de nieuwe meting van het CBS.

11. Zijn er recentere cijfers over het aantal dak- en thuisloze jongeren dan die uit 2016? Zo nee, waarom niet en wanneer komen die? Als uit nieuwe cijfers blijkt dat er meer of minder dak- en thuisloze jongeren zijn, welke invloed heeft dat op het voorliggend actieprogramma?

Er zijn op dit moment geen recentere cijfers over het aantal dak- en thuisloze jongeren dan die uit 2016. De nieuwste cijfers van CBS komen naar verwachting in de zomer van 2019 beschikbaar. Het CBS zal dan o.a. rapporteren over het aantal dak- en thuisloze jongeren van 18 tot 27 jaar – de doelgroep van dit programma – vanaf 2016. De cijfers van het CBS vormen, samen met andere informatie die gedurende het actieprogramma beschikbaar komt, belangrijke monitoringsdata voor dit programma. Zie hiervoor ook de paragraaf «Doelen en het monitoren van de voortgang».

Uw Kamer heeft enkele vragen gesteld over de achtergrondkenmerken van de dak- en thuisloze jongeren en wat zij reeds hebben meegemaakt.

108. Bij welk deel van de (potentiële) dak- en thuisloze jongeren is sprake van een licht verstandelijke beperking en/of psychische (verslaving)problematiek?

147. Welk percentage van de KOPP-kinderen raakt dak- en thuisloos?

18. Hoeveel procent van de dak- en thuisloze jongeren heeft een verleden in de jeugdzorg?

80. Over welk percentage gaat het bij de zinsnede: «Veel potentiële dak- en thuisloze jongeren vallen in eerste instantie onder de Jeugdzorg.»?

19. Hoeveel procent van de dak- en thuisloze jongeren heeft een verleden met justitie?

20. Hoeveel procent van de dak- en thuisloze jongeren heeft een verslavingsverleden?

21. Hoeveel procent van de dak- en thuisloze jongeren heeft een GGZ-verleden?

12. Hoeveel van de thuis- en dakloze jongeren tussen de 18 en 27 jaar is op dit moment al bekend bij zorginstanties? Hoeveel daarvan krijgen nu al hulp?

Voor het beantwoorden van een deel van deze vragen is gebruik gemaakt van een factsheet van Movisie3, die in 2016 in opdracht van Stichting Zwerfjongeren Nederland is opgesteld en waarvoor zij gebruik hebben gemaakt van diverse onderzoeken en inzichten van een breed scala aan deskundigen:

– Bijna 25% van de dak- en thuisloze jongeren heeft een licht verstandelijke beperking;

– 60% van de jongeren die «zwerven» heeft een verleden in de jeugdzorg;

– een groot deel van de dak- en thuisloze jongeren (47 tot 84%) is wel eens gearresteerd of in aanraking geweest met politie of justitie. Bij een deel hiervan (35–40%) volgde detentie;

– bij 35 tot 60% van de dak- en thuisloze jongeren is sprake van drugsmisbruik en/of een drugsverslaving.4

Er is geen landelijke informatie beschikbaar over het percentage dak- en thuisloze jongeren dat een ggz-verleden heeft. Uit de factsheet van Movisie blijkt wel dat ruim 40% van de dak- en thuisloze jongeren ernstige of langdurige psychische problemen heeft.

Er is geen landelijke informatie beschikbaar over het aantal dak- en thuisloze jongeren tussen de 18 en 27 jaar die op dit moment bekend zijn bij zorginstanties en die hulp krijgen. Ook is niet bekend welk percentage KOPP-kinderen dak- en thuisloos raakt.

2. Doelen en het monitoren van de voortgang (vragen 5, 24, 30, 31, 41, 42, 43, 57, 59, 78, 79, 113, 164, 167, 172, 174, 208, 209)

Met dit actieprogramma zet ik samen met de andere betrokken bewindspersonen een stevige ambitie neer: ik streef naar een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren in Nederland, door alle huidige dak- en thuisloze jongeren op basis van een eigen maatwerkplan en op alle benodigde levensgebieden te laten begeleiden en nieuwe instroom zoveel mogelijk te voorkomen. In dat kader werk ik samen met betrokken partijen aan een continue verbetering van de uitvoeringspraktijk op gemeentelijk niveau, waarbij jongeren (18 tot 27 jaar) op alle benodigde levensgebieden worden ondersteund en de periode in de (gespecialiseerde) jongerenopvang wordt teruggebracht tot maximaal 3 maanden. Noodopvang is bedoeld voor uitzonderlijke situaties en mag geen alledaagse praktijk blijven. Samen met 13 pilotgemeenten streef ik naar het terugdringen van het aantal dak- en thuisloze jongeren met 100%.

Uw Kamer heeft gevraagd naar de scope van dit programma.

5. Hoe worden (potentiële) dak- en thuisloze gedefinieerd? Waar ligt de grens, wanneer valt iemand niet meer onder dit actieprogramma? Op welke manier komen deze jongeren al voor in andere programma’s van de overheid?

Het CBS definieert dak- en thuislozen als volgt:5

Het gaat om personen zonder vaste verblijfplaats die slapen:

– in de open lucht, zoals in overdekte openbare ruimten, zoals portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto;

– binnen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang en eendaagse noodopvang;

– op niet-structurele basis bij vrienden, kennissen of familie.

Voor dit actieprogramma hanteer ik dezelfde definitie. Daarbij richt ik me op de dak- en thuisloze jongeren tussen de 18 tot 27 jaar.

Om de doelstellingen van het actieprogramma te realiseren is aandacht voor de groep jongeren van 16–17 jaar (onder andere in de Jeugdzorg, justitiële jeugdinrichtingen (JJI), scholen voor speciaal en praktijkonderwijs en het MBO-onderwijs) nodig, om te voorkomen dat jongeren bij de overgang naar hun 18e levensjaar dak- en thuisloos worden. Actielijn 1 van het actieprogramma («Preventie, nazorg, en regie») richt zich specifiek op de preventie van (potentiële) dak- en thuisloosheid onder jongeren, in afstemming met het programma Zorg voor de Jeugd. Daar waar het Programma Zorg voor de Jeugd zich richt op de algehele zorg aan jeugdigen, richt het actieprogramma zich specifiek op de voorkoming en oplossing van dak- en thuisloosheid (18 tot 27 jaar).

Uw Kamer heeft diverse vragen gesteld over mijn ambities.

30. Wanneer wordt het actieprogramma als succesvol ervaren?

209. Op basis van welke criteria kan voortgang van onderdelen en van het geheel als «succesvol» worden beschouwd? Waarom is geen concreet doel geformuleerd?

31. Als uitgangspunt wordt benoemd dat geen enkele jongere meer op straat leeft, dat er geen wachtlijsten zijn voor gespecialiseerde jongerenopvang of beschermd wonen en dat binnen uiterlijk drie maanden sprake is van een duurzame woonplek; per wanneer moeten deze doelen gerealiseerd zijn? Heeft u hierbij meetbare (tussentijdse) doelen opgesteld?

57. Welk percentage/aantal is een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren in Nederland?

59. Wat is de kwantitatieve doelstelling? Hoe wordt gemeten of dak- en thuisloosheid voor jonge mensen wordt voorkomen?

208. Welke voortgangscriteria en indicatoren worden gebruikt om de voortgang inzichtelijk te maken?

Met het actieprogramma streef ik ernaar dat élke jongere in Nederland op een passende manier ondersteund wordt, op alle benodigde levensgebieden. Daarom streef ik samen met de 13 pilotgemeenten naar het 100% terugdringen van het aantal dak- en thuisloze jongeren voor eind 2021. Met deze pilotgemeenten bereiken we meer dan de helft van de dak- en thuisloze jongeren, gelet op het feit dat alle G4-gemeenten meedoen. Zie hiervoor ook het antwoord op de vragen 203 en 63.

Samen met de pilotgemeenten ga ik basisnormen opstellen waar vervolgens ook alle andere gemeenten mee aan de slag kunnen gaan. Bovendien zorg ik ervoor dat alle andere gemeenten in Nederland kunnen leren van de in de pilotgemeenten opgedane inzichten door deze actief te delen zodra er resultaten beschikbaar zijn.

Met het actieprogramma beoog ik een beweging in gang te zetten die op een duurzame manier zorgt voor een minimum aantal dak- en thuisloze jongeren. In de actieagenda benoem ik de volgende indicatoren voor het meten van succes:

– het aantal dak- en thuisloze jongeren (18 tot 27 jaar)

– de gemiddelde duur van de wachtlijsten in de (gespecialiseerde) jongerenopvang en de gemiddelde periode in de opvang.

Om dit actieprogramma tot een succes te maken, is de inzet van alle relevante partijen van belang: overheid, bedrijfsleven, zorg- en onderwijsinstanties, corporaties, (maatschappelijke) organisaties en medeburgers. Een «zachte» procesindicator, maar daarom niet minder essentiële indicator, is voor mij dan ook de mate waarin het actieprogramma eraan bijdraagt dat iedereen die iets kan bijdragen dat ook doet, in samenwerking met anderen. In de actieagenda vindt u meer informatie over de aanpak en de eerste prioriteiten.

Daarnaast wil ik samen met de Klankbordgroep6 en het Jongerenpanel7 eventuele aanvullende indicatoren formuleren, met bijbehorende onderzoeken en/of metingen. Het uitvoeren van praktijktoetsen staat al in het actieprogramma genoemd als een van de acties die ik laat uitvoeren, die met name gericht zullen zijn op de mate van laagdrempeligheid van de geboden ondersteuning door gemeenten.

De voortgang ga ik op verschillende manieren volgen.

– Kwantitatief:

o Het CBS maakt een jaarlijkse schatting van het aantal dak- en thuisloze jongeren in Nederland;

o De 13 pilotgemeenten doen een 0-meting en vervolgens een halfjaarlijkse meting ten aanzien van het aantal dak- en thuisloze jongeren in hun gemeente. Hierbij wordt ook gemeten bij hoeveel van deze jongeren sprake is van herhaalde dak- en thuisloosheid (terugval), wat de gemiddelde wachttijd is voor jongeren voor een plek in de jongerenopvang en wat de gemiddelde duur is van de periode in de opvang.

– Kwalitatief:

o Door middel van praktijktoetsen meten jongeren de mate van laagdrempeligheid waarmee (potentieel) dak- en thuisloze jongeren worden ondersteund. Ook wordt getoetst in hoeverre jongeren ervaren dat zij op alle benodigde levensgebieden en op een toekomstgerichte manier worden ondersteund, met hantering van het principe «niet loslaten totdat sprake is van een duurzame situatie».

o Bij elke voortgangsrapportage vraag ik het Jongerenpanel een eigen score te geven voor de voortgang van het actieprogramma.

o Het programmateam gaat met het Jongerenpanel in gesprek over aanvullende indicatoren om mee te nemen in de praktijktoetsen, waarbij de basisnormen het uitgangspunt vormen.

113. Het centrale doel wordt omschreven als «een zo effectief mogelijke manier ondersteunen van (potentiële) dak- en thuisloze jongeren»; hoe verhoudt zich dit «centrale doel» tot de ambitie van «forse vermindering» en «voorkomen» van dak- en thuisloze jongeren?

Deze sluiten op elkaar aan. Wanneer de ondersteuning op alle benodigde levensgebieden adequaat is, zullen jongeren minder snel dak- en thuisloos worden, dan wel sneller weer op eigen benen kunnen staan.

3. Het actieprogramma – de totstandkoming (vragen 2, 8, 9, 10, 13, 15, 47, 66, 71)

Met het actieprogramma beoog ik een maatschappelijke beweging in gang te zetten. Dit vraagt om een brede maatschappelijke inspanning van alle betrokken partijen en organisaties: Rijk, gemeenten, zorg- en onderwijsinstanties, bedrijfsleven, (maatschappelijke) organisaties en medeburgers. Om die reden trek ik vanaf het begin af aan samen met deze partijen op. Alleen op deze manier kunnen we zorgen voor een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren. Uw Kamer heeft enkele vragen gesteld over de totstandkoming van het actieprogramma en de inbreng van specifieke groepen betrokkenen.

15. Hoe is dit programma tot stand gekomen? Op welke wijze is al besproken met ervaringsdeskundige jongeren en hulpverleners of dit programma past bij hun verwachtingen? Wat is de belangrijkste terugkoppeling geweest van de betrokken jongeren en hulpverleners? Wat is de reden dat na deze terugkoppeling alsnog een aantal vragen kennelijk onbeantwoord is?

66. Op welke wijze zijn dak- en thuisloze jongeren betrokken geweest bij de totstandkoming van dit actieprogramma? Wat is hun belangrijkste terugkoppeling op dit programma?

47. Welke wetten en regels worden door de jongeren zelf als het meest knellend ervaren?

71. Waar komt de uitspraak «om hulp vragen en vervolgens ondersteund worden behoort normaal te zijn» vandaan? Vanuit welke hulpinstantie is deze stelling opgenomen?

De uitspraak dat om hulp vragen en vervolgens ondersteund worden normaal behoort te zijn, komt van mijzelf. De acties uit het actieprogramma zijn gebaseerd op onderzoek en overleg in de aanloop van het concept met o.a. jongeren en professionals van gemeenten, zorg- en onderwijsinstanties, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties. Tijdens een brede landelijke werkconferentie op 12 februari jl. besprak ik een concept actieprogramma met vele aanwezigen, waaronder ervaringsdeskundigen en professionals. De ontvangen input is in het actieprogramma verwerkt. Belangrijke input hierbij was dat de jongere moet weten wat de rechten (en plichten) zijn en dat de jongere ondersteund dient te worden bij het tot zich nemen van relevante informatie. Jongeren zelf benoemen het belang in begrijpelijke taal en vanuit vertrouwen te worden benaderd. Ook geven zij aan dat zij graag benaderd willen worden met de vraag wat zij zélf willen. Er moet worden gekeken en gevraagd naar hun talenten en wat hen goed afgaat, in plaats van alleen een focus op hun problemen en op wat niet goed gaat. Deze positieve benadering is voor mij een belangrijke rode draad in het actieprogramma.

De wet- en regelgeving die jongeren zelf als meest knellend ervaren hebben een plek gekregen in het actieprogramma. In het actieprogramma wordt aandacht besteed aan:

– Het vroegtijdig kunnen aanvragen van huisvesting, voor het 18e jaar;

– Kennis over de mogelijkheden van maatwerk/toepassen tijdelijke ontheffing in bijzondere situaties bij de uitvoering van de kostendelersnorm;

– Eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk omtrent huur- en zorgtoeslag;

– Mogelijkheden om een «gastheer» die een kwetsbare jongere in huis neemt, te beschouwen als mantelzorger (zonder negatieve financiële gevolgen voor de jongere);

– Mogelijkheden voor gemeenten om bijzondere bijstand in te zetten voor de financiering van huisvesting en scholing;

– Laagdrempelige aanvraag geldig identiteitsbewijs (ook bij gebrekkige financiële middelen)

– Het aanvragen van een briefadres;

– Schuldhulpverlening en de wijze van schulden aflossen.

In de pilots bekijk ik samen met gemeenten of het hier gaat om knelpunten in wet- en regelgeving, of om uitvoeringskwesties. De gemeenten worden in dit traject begeleid door het Instituut voor Publieke Waarden (IPW).

Op dit moment gebeurt al veel in samenwerking met maatschappelijke organisaties, instanties in het sociale en justitiële domein, de zorg, onderwijsinstanties, kennisinstituten en het bedrijfsleven. In lopende actieprogramma’s bij verschillende ministeries is al veel aandacht voor het goed en kansrijk op weg helpen van de jongeren naar zelfstandigheid. Verantwoordelijke en betrokken partijen leveren allemaal op hun manier een bijdrage aan de oplossing. Dit is de afgelopen jaren niet voldoende gebleken. De groep dak- en thuisloze jongeren is nog onacceptabel groot. Dat vraagt om een specifieke aanpak, gericht op deze doelgroep.

8. Welke partijen zijn betrokken bij dit actieprogramma en wat is hun rol?

13. Op welke manier zijn het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties op dit moment betrokken bij dak- en thuisloze jongeren?

Het actieprogramma is opgesteld met o.a. input van de VNG, de partijen van de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang, de partijen van «Aanpak 16–278», Stichting Zwerfjongeren Nederland, het Leger des Heils, kennisinstituten, diverse andere (maatschappelijke) organisaties en Jongerenplatforms.

Er is een groot scala aan maatschappelijke organisaties, instanties in het sociale en justitiële domein, de zorg, onderwijsinstanties, kennisinstituten en het bedrijfsleven, die allemaal op hun eigen manier een bijdrage leveren aan het verbeteren van de leefsituatie van dak- en thuisloze jongeren. Bij elke actie uit het actieprogramma (en ook eventuele nieuwe acties, op basis van nieuwe inzichten) betrek ik zo goed mogelijk de juiste organisaties, om samen de grootst mogelijke impact te leveren. In de actieagenda ga ik hier nader op in.

Overigens vind ik het van belang op te merken dat bij deze maatschappelijke uitdaging de energie van alle betrokken organisaties en ook hiertoe gemotiveerde individuele burgers in Nederland hard nodig is. Kortom: wat mij betreft is het actieprogramma van iedereen die een positieve bijdrage kan en wil leveren.

Met betrekking tot het actieprogramma heeft uw Kamer ook vragen gesteld over haar eigen rol en inbreng.

2. Waarom heeft u ervoor gekozen een actieprogramma te presenteren en niet eerst met de Kamer een kaderstellende notitie te bespreken, met heldere doelen, probleemstelling, indicatoren, tijdspaden en verwachte resultaten? Wat is de reden waarom u hier niet voor heeft gekozen? Ziet u dit niet als een gemiste kans? Bent u bereid om dit in het vervolg anders te doen?

Tijdens de begrotingsbehandeling op 17 oktober 2018 (Handelingen II 2018/19, nr. 14, item 11) kondigde ik het actieprogramma aan. In de voortgangsrapportage Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang van 17 december 2018 (Kamerstuk 29 325, nr. 95) heb ik de contouren en thema’s van het actieprogramma geschetst en heb ik gemeld hoe ik het programma tot stand wilde laten komen. Daarover heb ik met uw Kamer gesproken tijdens het AO maatschappelijke opvang op 20 december 2018 (Kamerstuk 29 325, nr. 96). De uitgangspunten en doelen zijn tijdens dat debat aan de orde geweest. Mijn beeld is dat ik hierover juist in een vroegtijdig stadium met uw Kamer van gedachten heb gewisseld. Na overleg met relevante partijen heb ik geconcludeerd dat deze kwetsbare doelgroep in het bijzonder onze aandacht verdient. Ik vond het wenselijk snel tot een actieprogramma te komen. Het feit dat het actieprogramma reeds is gepresenteerd laat onverlet dat uw Kamer voldoende mogelijkheid heeft bij te sturen waar nodig. Daarbij zullen de aankomende voortgangsrapportages nader inzicht geven in de achterliggende doelstellingen en beoogde resultaten.

9. Welke punten bevatte het «Onderzoek naar zwerfjongeren» van de SP-fractie en hoe hebben deze punten in het actieprogramma een plek gekregen?

10. Hoe en op welke wijze zijn de oproepen uit de moties van de leden Bergkamp en Beckerman precies in het actieprogramma geland?

Tijdens het AO maatschappelijke opvang op 13 juni 2018 (Kamerstuk 29 325, nr. 194) bood de SP mij het «Onderzoek naar zwerfjongeren» aan. De SP benoemt hierin 10 knelpunten:

1. Zorg voor voldoende opvangplekken

2. Verbeter de overgang van 18- naar 18+

3. Zorg voor een betere doorstroming door meer betaalbare sociale huurwoningen of kamers

4. Maatwerk in huurtoeslag

5. Recht op briefadres

6. Recht op uitkering voor daklozen

7. Schaf de kostendelersnorm af

8. Verhoog de bijstandsuitkering voor jongeren en stop de wachttijd

9. Verplicht gemeenten tot deelname aan de regeling uitstroom wanbetalers

10. Betere samenwerking tussen opvanglocaties, gemeenten en andere organisaties

Ik heb al deze knelpunten een plek gegeven in het actieprogramma. Voorstellen regels af te schaffen of aan te passen heb ik in de actielijn «helpende regels» opgenomen. De voorgestelde actiepunten heb ik deels overgenomen en deels op een andere manier vormgegeven, op basis van analyses van o.a. belangenorganisaties en input van ervaringsdeskundigen. Zo onderzoek ik in de pilots of er sprake is van knelpunten in de regels of in de wijze van uitvoeren.

De motie van het lid Bergkamp9 verzoekt de regering o.a. in overleg met de VNG te bekijken hoe meer speciale opvangplekken voor jongeren gerealiseerd kunnen worden. De motie van het lid Beckerman10 roept de regering o.a. op expliciet aandacht te hebben voor het voorkomen van dakloosheid en huisuitzettingen vanwege huurachterstanden.

Aan de motie van het lid Bergkamp geef ik gehoor door actielijn 4.1 («Voldoende passende opvang»). Ik onderzoek samen met de betrokken lokale actoren wat nodig is om in voldoende mate specifieke opvang voor jongeren te realiseren, passend bij de doelstelling «vernieuwing in de opvang» van de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang. Daarnaast maak ik concrete afspraken met gemeenten over het zo spoedig mogelijk voorkomen van (eventuele) wachttijden voor specifieke daklozenopvang voor jongeren.

Aan de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 27 926, nr. 299) geef ik gehoor door actielijn 4.2 («Voldoende passende woonruimte»). Daarbij gaat mijn aandacht vooral uit naar de (uitvoering van de) gemaakte afspraken hierover met gemeenten en andere betrokken partijen.

4. Het actieprogramma – de voortgang (vragen 204, 207, 212)

Ik informeer uw Kamer periodiek over de voortgang van het actieprogramma via de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Uw Kamer heeft enkele specifieke vragen gesteld ten aanzien van de voortgang.

204. In welke rapportages van welke ministeries wordt gerapporteerd over de voortgang van de trajecten?

207. Is het mogelijk de voortgangsrapportage op één, maximaal twee pagina’s te zetten?

212. Wanneer kan de Kamer hierover spreken en besluiten?

Ik ben als Staatssecretaris van VWS coördinerend bewindspersoon op dit onderwerp en zal uw Kamer periodiek over de voortgang van het actieprogramma informeren via bovengenoemde voortgangsrapportage. Daarnaast zullen de betrokken bewindspersonen uw Kamer periodiek informeren over de specifieke onderwerpen die zij in portefeuille hebben. Bij het informeren van uw Kamer over de voortgang van het actieprogramma zal de inhoud leidend zijn en niet het aantal pagina’s in de brief. Het kan dus voorkomen dat de passage in de brief over de voortgang van het actieprogramma meer dan twee pagina’s beslaat. Uitgangspunt is uiteraard zo beknopt en overzichtelijk mogelijk.

Samen met deze antwoorden ontvangt uw Kamer ook de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang en de actieagenda Dak- en Thuisloze Jongeren. De actieagenda is qua omvang niet groot, de focus ligt op de belangrijkste opgaven. Het ligt voor de hand hier snel na de zomer 2019 met uw Kamer over te spreken.

5. Het actieprogramma – de actieve betrokkenheid van de jongeren zelf (vragen 4, 5, 156, 200)

Daarnaast heeft uw Kamer enkele specifieke vragen gesteld over de betrokkenheid van jongeren bij de uitvoering van dit programma.

55. Aangegeven wordt dat jongeren zelf in het gehele project nadrukkelijk worden betrokken; kunt u dit nader toelichten? Hebben de jongeren een doorslaggevende stem in het al dan niet nemen van acties en maatregelen? Zo niet, wie heeft de doorslaggevende stem in dezen?

200. Wie zijn de jongeren die bij het gehele traject nadrukkelijk betrokken worden? Wat gaan zij doen? Hoe worden ze geselecteerd?

Een belangrijk onderdeel van het actieprogramma is de volwaardige participatie van (potentieel) dak- en thuisloze jongeren. Jongeren worden daarom actief betrokken bij zowel de totstandkoming, uitvoering en de toetsing van de actielijnen, waarbij zij zelf onder andere deelnemen aan het periodieke voortgangsoverleg. In de aanloop naar het actieprogramma voerde ik diverse gesprekken met groepen jongeren die de Stichting Zwerfjongeren Nederland bij elkaar had geroepen. Er is een Jongerenpanel ingericht, dat gedurende de gehele duur van het actieprogramma gevraagd en ongevraagd zijn stem kan laten horen.

Dit jongerenpanel gaat 1 juli 2019 van start. Daarnaast vraag ik bij alle acties, en bijvoorbeeld ook bij regionale bijeenkomsten, jongeren «uit de regio» actief mee te denken en te doen.

De stem van de jongeren zal zeer bepalend zijn, maar niet altijd doorslaggevend. Als eindverantwoordelijke voor de doelen en resultaten van het actieprogramma zal ik op basis van alle informatie en adviezen van betrokken partijen, het Jongerenpanel en de Klankbordgroep in het bijzonder, een gewogen besluit nemen over de te nemen acties en maatregelen. Uiteraard neem ik hierbij de wettelijke verdeling van verantwoordelijkheden in acht, in het bijzonder wanneer het gaat om beleidsterreinen van mijn betrokken collega’s en de decentrale verantwoordelijkheden van gemeenten.

Bij de selectie van de jongeren vind ik het van belang een zo representatief mogelijke groep jongeren te betrekken. Om die reden heb ik dit als uitgangspunt opgenomen in de aanbesteding die ik hiervoor ben gestart. De selectie en begeleiding van de jongeren zal worden gecoördineerd door een organisatie met specifieke kennis en ervaring op dit terrein: Humint Solutions in samenwerking met Up to Us.

4. In hoeverre gaat dit actieprogramma er vanuit dat (potentiële) dak- en thuisloze jongeren een eigen netwerk hebben? Verschilt dit per sub-actieprogramma?

Het actieprogramma gaat er juist van uit dat veel jongeren géén stevig sociaal netwerk hebben om op terug te vallen (zie hiervoor ook pagina 5 van het actieprogramma). Bij alle acties uit het actieprogramma wordt dit belangrijke aspect in ogenschouw genomen en bekijken de betrokken partijen wat dit betekent voor de uitvoering. Ook is een aantal acties specifiek gericht op de versterking van het sociaal netwerk.

156. Wat wordt bedoeld met «geluisterd naar de persoonlijke wensen en mogelijkheden»? Welke professional moet «luisteren»? Wat wordt vervolgens van de professional verwacht? Wat wordt van de betrokken jongere verwacht? Op basis van welke criteria wordt geëvalueerd of deze actielijn effectief is?

Hiermee wordt een benadering bedoeld die uitgaat van het samen met de jongere toewerken naar een duurzame toekomst, op basis van zijn of haar eigen wensen, talenten en mogelijkheden. Dat is effectiever dan een insteek waarin alleen aandacht is voor wat een jongere allemaal moet en waartoe hij verplicht is en waarbij de jongere als «probleemgeval» wordt beschouwd. Het is in die zin dus belangrijk dat professionals goed luisteren naar, en in de aanpak aansluiten op, die behoeften en mogelijkheden. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de professional daarbij aangeeft dat hij de jongere daarbij kan ondersteunen, maar dat dit ook inzet van, en afspraken met, de jongere vraagt. Door middel van praktijktoetsen vraag ik jongeren aan te geven in hoeverre zij op deze manier voldoende zijn gehoord.

6. Het actieprogramma – de rol van gemeenten (vragen 63, 87, 191, 197, 198, 203)

Een deel van de vragen van uw Kamer gaat over de rol van gemeenten, o.a. in de pilots.

203. Hoeveel lokale pilots worden voorzien? Op basis van welke criteria wordt een keuze voor pilots gemaakt? Op welke wijze en met welke criteria worden de pilots geëvalueerd? Wat is de looptijd van deze pilots?

63. Hoeveel gemeenten worden uitgedaagd? Hoe verhouden die gekozen gemeenten zich tot de eerder gevraagde verspreiding van het aantal dak- en thuisloze jongeren over de verschillende gemeenten?

De pilots worden in 13 steden uitgevoerd. Bij de deelname aan de pilots is gelet op deelname van de G4 (waar meer dan 40% van de dak- en thuisloze jongeren verblijven) en voor de overige gemeenten een goede landelijke spreiding. Daarmee richt de pilot zich op meer dan de helft van alle dak- en thuisloze jongeren in Nederland. Daarnaast is gekeken naar de motivatie van gemeenten om mee te doen, waarbij de wil met een open houding te kijken naar wat nodig is uiteraard van belang is. De looptijd van de pilots is 2,5 jaar (1 juli 2019–eind 2021), in lijn met de resterende looptijd van het actieprogramma. Voor meer informatie over de evaluatie verwijs ik u naar de paragraaf «Doelen en het monitoren van de voortgang».

191. Wanneer gaat u in gesprek met wethouders en betrokken partijen?

197. Wat wordt verstaan onder het «het richtinggevend kader om dak- en thuisloosheid onder jongeren op te lossen en te voorkomen» en hoe verhoudt zich dat tot het actieprogramma en het implementatieplan?

Ik spreek regelmatig met wethouders in bestuurlijke overleggen, G40-verband, het overleg van de centrumgemeenten beschermd wonen en maatschappelijke opvang en bilateraal. In die gesprekken komen verschillende zaken aan bod, waaronder (de maatregelen uit het) actieprogramma. Wanneer het specifiek gaat om mijn wens te komen tot gezamenlijke basisnormen, vormen de pilots hiervoor een belangrijk middel. Zodra in de pilots voldoende ervaringen zijn opgedaan om het gesprek over basisnormen goed te voeren, met een goede balans tussen ambitie en realisme, zal ik het gesprek hierover aangaan met betrokken wethouders. In de tussentijd zal het programmateam, samen met het Jongerenpanel en de Klankbordgroep, op basis van de gevoerde gesprekken en ervaringen binnen de acties die al gaande zijn een overzicht maken van mogelijke passende concept basisnormen. De gezamenlijke basisnormen zullen aansluiten op de in het actieprogramma genoemde ambities.

198. Wat wordt bedoeld met «Alle gemeenten zijn aan zet om op basis hiervan een eigen maatwerkplan op te stellen op het gebied van (potentiële) dak- en thuisloosheid onder jongeren»? Moeten zij hiervoor nieuw beleid gaan maken? Hoe gaat u hierop toezien? Wat zijn de gevolgen als een gemeente dat niet doet? Waarop gaat u het gemeentelijk beleid toetsen? Wanneer moeten die maatwerkplannen gereed zijn?

Ik verwacht dat gemeenten scherp in beeld brengen en houden hoeveel dak- en thuisloze jongeren er zijn in de eigen regio, en hen passende ondersteuning bieden. Een deel van de gemeenten zal hier mogelijk aanvullend beleid voor moeten ontwikkelen. Vanuit het actieprogramma zal het gericht oplossen van dak- en thuisloosheid onder jongeren sterk worden gestimuleerd. Dit doe ik ook persoonlijk in de gesprekken die ik voer met wethouders. Er vindt geen toetsing plaats van de maatwerkplannen, wel stimuleer ik gemeenten waar nodig en gewenst een eigen maatwerkplan op te stellen. In de gemeenten die meedoen aan de pilots gebeurt dit in elk geval. Ook verwacht ik dat alle gemeenten eind 2019 concrete uitvoeringsafspraken hebben gemaakt op het gebied van beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Deze afspraak is reeds gemaakt en heeft ook betrekking op de doelgroep van dit actieprogramma.

87. Rekening houdend met de gemeentelijke begrotingscyclus, wanneer verwacht u dat gemeenten hun «inkoop van een doorlopende zorg- en ondersteuningslijn» aan het voorliggend actieplan kunnen aanpassen?

De zinsnede «aan het voorliggend actieplan kunnen aanpassen» suggereert dat het actieprogramma dicteert welk aanbod gemeenten dienen in te kopen. Dit is niet het geval. Elke gemeente heeft eigen contracten met bijbehorende termijnen, het is aan gemeenten zelf kritisch te evalueren of het eigen aanbod voldoet om het aantal (potentieel) dak- en thuisloze jongeren drastisch terug te dringen. Vanuit de maatwerk advisering aan gemeenten wordt hierover vanuit het actieprogramma met gemeenten meegedacht en ingezet op een zo spoedig mogelijke verbreding van het aanbod.

7. Het actieprogramma – kennisdeling en delen van goede voorbeelden (vragen 28, 62, 74, 114)

Onderdeel van het actieprogramma is het verzamelen en verspreiden van goede voorbeelden. Uw Kamer heeft hier diverse vragen over gesteld.

28. Veel acties in het actieprogramma bestaan uit het verzamelen van informatie en goede voorbeelden, en het delen van die informatie en voorbeelden; aangezien het onderwerp dakloosheid en thuisloosheid van jongeren al vele jaren actueel is en er al eerdere actieprogramma’s zijn geweest is de vraag waarom deze informatie en voorbeelden nu nog verzameld moeten worden? Zijn er daadwerkelijk nog geen goede voorbeelden breed bekend op bijvoorbeeld het gebied van preventie/nazorg/regie?

62. Betreffende goede voorbeelden, wat is de gewenste hoeveelheid goede voorbeelden en hoe wordt «goed» afgemeten? Op welke wijze is de verwachting dat die goede voorbeelden ook daadwerkelijk een bruikbare handreiking worden? Voor wie specifiek dan?

74. Met wie en hoe zullen de «goede voorbeelden op het gebied van preventie, nazorg en regie, waaronder vroegtijdige signalering» gedeeld worden?

Het klopt dat al diverse goede voorbeelden bekend zijn. Echter, de zorg en het sociaal domein zijn constant in beweging. Zo hebben gemeenten er sinds de decentralisatie taken en verantwoordelijkheden bij gekregen. Tegelijkertijd is de hulpvraag van de jongeren in de loop der tijd steeds complexer geworden. Dit vraagt een vernieuwende aanpak. Gemeenten, betrokken organisaties én het Rijk kunnen hierin veel van elkaar leren.

Er is op voorhand geen gewenste hoeveelheid goede voorbeelden vastgesteld. De beoordeling of een voorbeeld «goed» is wordt, over het algemeen, verricht door de jongeren, de professionals en gemeenten als opdrachtgevers/inkopers. De jongeren moeten zich er voldoende in herkennen en voor de professional moet de werkwijze aansluiten bij de dagelijkse praktijk. Het aanstellen van één vaste persoon als aanspreekpunt (de jongerenregisseur) voor de jongeren, wat in verschillende gemeenten reeds de praktijk is, is hier een concreet voorbeeld van. Om te zorgen dat wat in de ene gemeente, regio of instelling goed werkt ook kan werken in andere gemeenten en instellingen, is het nodig die werkwijze zodanig te beschrijven dat de kritische succesfactoren uit die werkwijze ook toepasbaar zijn in een andere omgeving. Dat gebeurt door het handzaam samenbrengen van de werkzame factoren en elementen in een handreiking. Hierbij neem ik de verschillende reële praktijksituaties (met signalering als startpunt en een duurzame oplossing als eindsituatie) en behoeften van de (potentiële) dak- en thuisloze jongeren als uitgangspunt. De borging van de kennis en ervaring in de alledaagse uitvoeringspraktijk van gemeenten is hierbij altijd een doelstelling. De handreiking is daarmee met name bedoeld voor de (lokale) uitvoeringspraktijk. Zonder twijfel zal dit ook relevant zijn voor de periode na afloop van het actieprogramma.

Ik zal de goede voorbeelden publiekelijk toegankelijk maken (o.a. door plaatsing op een online platform).

114. Hoe verhoudt zich maatwerk tot beste ideeën en goede voorbeelden? Wat is de rol van gestandaardiseerde aanpakken en richtlijnen?

Maatwerk en goede ideeën en voorbeelden zijn complementair aan elkaar. Goede voorbeelden kunnen resulteren in praktisch toepasbare handreikingen, bijvoorbeeld in de vorm van gestandaardiseerde aanpakken en richtlijnen. Ook binnen een gestandaardiseerde werkwijze is maatwerk mogelijk. Zodoende zou bijvoorbeeld, indien de hulpvraag aan bepaalde kenmerken voldoet, de betrokkenheid van bepaalde professionals en/of samenwerkingspartners kunnen worden gestandaardiseerd.

8. Het actieprogramma – de financiën (vragen 56, 139, 201, 202, 205, 206, 210, 211, 213)

Met het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» zijn middelen beschikbaar gekomen voor (de aanpak van) dak- en thuisloze jongeren (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Uw Kamer heeft diverse vragen gesteld over de beschikbare financiële middelen en de inzet daarvan.

201. Hoe hoog is het specifiek voor het actieprogramma gereserveerde programmabudget ter ondersteuning van de beschreven acties?

202. «Specifiek voor het Actieprogramma wordt programmabudget gereserveerd voor de periode 2019–2021, ter ondersteuning van de beschreven acties», hoe groot is dit programmabudget?

211. Welk programmabudget wordt voorzien voor het actieprogramma? Wat is de bron van dat budget?

56. Hoe hoog is het budget dat beschikbaar is voor de uitvoering van het actieprogramma? Kan een uitgewerkte begroting worden gegeven met (per jaar) per actie, per taak en per verantwoordelijkheid het beschikbare budget? Kunt u daarin meenemen de budgetten die beschikbaar zijn bij andere ministeries dan VWS?

205. Hoe groot is het programmabudget dat gereserveerd wordt voor de periode 2019–2021? Hoe is dit bedrag opgebouwd, hoe wordt dit verdeeld over de actielijnen en de concrete acties?

206. Hoeveel (co)financiering van de betrokken samenwerkingspartners is nodig voor dit actieprogramma? Hoe zijn deze kosten verdeeld over de betrokken samenwerkingspartners?

210. Hoe worden de lokale pilots gefinancierd?

Op grond van het Regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst is (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) voor de uitvoering van dit actieprogramma in de periode 2019–2021 4,2 mln euro beschikbaar gekomen. Ongeveer de helft van dit bedrag is gereserveerd voor de uitvoering van de pilots. Er is 0,6 mln beschikbaar voor het Jongerenpanel en de inzet van ervaringsdeskundigheid. De overige middelen zet ik o.a. in voor de specifieke actielijnen binnen het actieprogramma.

Per actie bepaal ik welk bedrag nodig is voor een goede uitvoering. Samen met de Klankbordgroep en het Jongerenpanel bepaal ik de prioriteiten voor de volgende periode. Hierbij wordt – waar mogelijk – ingezet op (een op basis van maatwerk te bepalen bedrag aan) cofinanciering door andere betrokken organisaties. De verdeling over de betrokken samenwerkingspartners vindt plaats op basis van de inhoudelijke inschatting van het programmateam. Zo dragen gemeenten 50% van de kosten van de projectleiders voor de pilots. Daarnaast financiert het actieprogramma een extern bureau dat de coördinatie van de pilots op zich neemt.

139. Wat wordt bedoeld met «een zekere «vrije ruimte»? Waar begint en waar eindigt die ruimte? Wat valt er wel onder en wat niet? Hoe is dit bestuurlijk te borgen?

Het gaat hier om vrije ruimte m.b.t. het budget van het actieprogramma. Er wordt financiële ruimte gecreëerd om bepaalde initiatieven extra te ondersteunen, wanneer zij kunnen bijdragen aan de doelstellingen van het actieprogramma. In de volgende voortgangsrapportages zal ik uw Kamer informeren over de initiatieven en projecten die ik vanuit het actieprogramma ondersteun.

213. Hoeveel ambtenaaruren zijn gereserveerd voor het inzetten, uitvoeren en monitoren van alle genoemde acties? Gelden deze uren voor VWS-ambtenaren of ook voor ambtenaren van andere departementen of vanuit de gemeenten?

Het programmateam van het actieprogramma zal, als het op volle sterkte is, bestaan uit 5 FTE bij VWS die in Den Haag en in het land aan het werk zijn. Samen met de betrokken departementen en samenwerkingspartners geeft het programmateam de verschillende acties vorm. Daarnaast worden bepaalde taken en acties uitbesteed (zie hiervoor ook de actieagenda) en zijn talloze professionals (inclusief gemeenteambtenaren) betrokken bij de uitvoering.

9. Overgang van jeugd naar volwassenheid (vragen 67, 81, 82, 83, 84, 85, 88, 89, 90, 196)

Er zijn diverse vragen gesteld over de overgangssituatie die zich voordoet rond het 18e levensjaar van jongeren.

67. Wat betekent de «nadrukkelijke focus op jongeren van 16–17 jaar» concreet in de praktijk van deze actielijn?

83. In het actieprogramma wordt bijvoorbeeld gesteld: «Het is daarom van groot belang dat de basisvoorwaarden om een volwaardig eigen leven te starten op orde zijn voordat iemand de Jeugdzorg verlaat, (...)», op welke manier richt dit programma zich op jongeren onder de 18 jaar?

Met «nadrukkelijke focus» bedoel ik dat actief de verbinding wordt gezocht met het programma Zorg voor de Jeugd en de Aanpak 16–27 (van o.a. de VNG, Movisie en het NJI), wanneer het gaat om onderdelen als het werken met een toekomstplan, een goede overgang van de Jeugdzorg naar de Wmo etc. Verschillende acties in het actieprogramma zien toe op deze overgangsfase. Voor het terugdringen van het aantal dak- en thuisloze jongeren (18 tot 27 jaar) is deze fase cruciaal. In nauwe afstemming met de genoemde programma’s worden deze onderdelen vormgegeven, wordt kennis hierover gedeeld met gemeenten en samenwerkingspartners, en wordt maatwerk advisering aangeboden aan gemeenten.

81. Welke acties zijn vanuit het programma Zorg voor de Jeugd gestart «om jongeren soepeler te laten overgaan van de Jeugdwet naar vormen van zorg en ondersteuning voor volwassenen, waaronder de Wmo en de Zvw»? Wat is het effect hiervan en hoe verhoudt zich dit tot het voorliggend actieprogramma?

De Minister van VWS heeft in het Programma Zorg voor de Jeugd expliciet aandacht voor de overgang van de Jeugdwet naar andere vormen van zorg. Hij heeft uw Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd bij brief van 7 juni 201911. In het kader van het actieprogramma stem ik hierover af met de Minister van VWS.

82. Hoe verhoudt het feit dat dit actieprogramma zich richt op jongeren in de leeftijd van 18 tot 27 jaar oud zich tot de Jeugdzorg?

83. In het actieprogramma wordt bijvoorbeeld gesteld: «Het is daarom van groot belang dat de basisvoorwaarden om een volwaardig eigen leven te starten op orde zijn voordat iemand de Jeugdzorg verlaat, (...)», op welke manier richt dit programma zich op jongeren onder de 18 jaar?

Dak- en thuisloze jongeren komen dikwijls uit een onveilige en problematische gezinssituatie. Er is vaak sprake (geweest) van jeugdhulp (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 18). Het opbouwen van stabiliteit, vertrouwen en hechting is van cruciaal belang voor hun verdere leven. Een tegenslag of verandering in hun leven kan op deze jongeren een grote impact hebben. Wanneer jongeren in een negatieve spiraal terecht komen, kan dit er toe leiden dat zij uiteindelijk op straat gaan leven. Ook zien we dat jongeren die eigenlijk nog zorg en ondersteuning nodig hebben op hun 18e zelf ervoor kiezen geen hulp meer te willen omdat ze «zorgmoe» zijn geworden. Een deel van de kwetsbare jongeren verdwijnt uit beeld en duikt weer op als de situatie sterk is verslechterd, bijvoorbeeld doordat ze dak- en thuisloos zijn geworden, verslaafd of inmiddels enorme schulden hebben opgebouwd. Een goede en passende begeleiding vanuit de Jeugdhulp naar volwassenheid is dan ook van cruciaal belang en daarmee een goede aansluiting met het Programma Zorg voor de Jeugd (onderdeel doorlopende zorglijnen) waarin dit wordt opgepakt. In dat programma wordt uitgebreid aandacht besteed aan de jongeren onder de 18 jaar. Ook in de actielijn Nazorg, preventie en regie van het actieprogramma heb ik expliciet aandacht voor deze categorie jongeren.

84. Welke middelen hebben gemeenten om te zorgen dat er geen onderbreking meer is van «cruciale zorg en begeleiding wanneer iemand 18 jaar wordt»?

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet en Wmo. Verlengde jeugdhulp is een middel dat kan worden ingezet jongeren ook na hun 18e levensjaar verder te begeleiden naar zelfstandigheid. Daarnaast heeft de Minister van VWS de leeftijdsgrens bij pleegzorg verhoogd naar 21 jaar en heeft hij bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG om jongeren in gezinshuizen die nog niet op hun 18e zelfstandig kunnen wonen, langer te bekostigen vanuit de verlengde jeugdhulp. Vanuit de Wmo worden daarnaast trajecten aangeboden, waaronder begeleid wonen en kamertrainingsprojecten. Soms is een combinatie van Wmo en Zorgverzekeringwet noodzakelijk als het ggz problematiek betreft. Van een aantal gemeenten zoals bijvoorbeeld Assen en Amsterdam is bekend dat ze het budget voor Jeugd en Wmo samenvoegen.

85. Wat gaat u doen als blijkt dat «bij het verlaten van de Jeugdzorg» de «basisvoorzieningen voor de jongere» nog niet op orde zijn?

Zoals de Minister van VWS heeft gemeld in zijn voortgangsrapportage zijn veel acties gaande om deze overgang te verbeteren. Departementen werken samen op het terrein van schulden, werk en inkomen, school. Ook binnen de pilots in het kader van het actieprogramma is dit een van de speerpunten. Mocht duidelijk zijn dat dit niet goed geregeld is, dan bekijk ik samen met de pilotgemeenten en waar nodig met de Minister van VWS welke vervolgstappen nodig zijn.

88 en 89. Wat is concreet «tijdig» zoals bedoeld bij de voorbereiding van de overgang naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of andere ondersteuningsvormen? Is het mogelijk om al eerder dan bij 18 jaar in de Wmo 2015 of Zvw te stromen in plaats van in de Jeugdwet, bijvoorbeeld op de leeftijd van 17 jaar in verband met een soepele overgang naar nieuwe wetgeving en hulpverlening?

Met tijdig wordt vooral bedoeld dat samen met de jongeren al in een vroegtijdig stadium, bij voorkeur ruim voordat zij 18 jaar worden, wordt toegewerkt naar de nieuwe situatie. Daarbij staan de behoeften van de jongeren centraal. Een goed hulpmiddel hierbij is het opstellen van een toekomstplan. Het kan per jongere verschillen wanneer het beste kan worden gestart met het opstellen hiervan.

Uiteraard moet goed gekeken worden welke vorm van ondersteuning nodig is voor een jongere. Uit de wettekst en parlementaire geschiedenis van de Wmo 2015 en de Jeugdwet blijkt dat ondersteuning vanuit de Wmo 2015 pas vanaf de leeftijd van 18 jaar mogelijk is. Gemeente en aanbieder moeten, samen met de betrokken jongere, tijdig bezien welke vorm van hulp en/of ondersteuning nodig is. Wanneer ondersteuning vanuit de Wmo 2015 nodig blijkt voor een jongere die binnenkort 18 wordt, moeten gemeente en aanbieder tijdig beginnen met de voorbereiding van de overgang van Jeugdwet naar Wmo 2015, om zo te zorgen dat deze ondersteuning is geborgd. Wanneer verlengde jeugdhulp noodzakelijk is, zal ook dat tijdig geregeld moeten worden.

90. Wat is een «langdurig maatwerk toekomstplan»? Wat is langdurig, voor hoeveel tijd moet dat gelden?

Een toekomstplan geeft de te bewandelen weg naar een (zo) zelfstandig (mogelijk) volwassen leven weer. Het plan is van de jongere zelf; de eigen specifieke behoeften staan centraal. Op basis van dit toekomstplan kan ook een eventuele warme overdracht tussen gemeenten goed worden vormgegeven. Het standaard werken met een langdurig maatwerk toekomstplan is van belang. Dit begint vanaf het 16e jaar en loopt, indien gewenst of nodig, door tot het 27e jaar.

196. Hoe gaat u regelen dat verlengde jeugdzorg de «default» optie wordt voor jongeren die geen ouders hebben en voor wie na jeugdzorg dakloosheid dreigt?

Het is aan gemeenten de overgang van 18-/18+ goed te coördineren, samen met jongeren en de instanties uit de Jeugdzorg. Verlengde Jeugdzorg is een optie, maar een goede overdracht van Jeugdzorg naar de Wmo is dat ook. De gemeente kan hier in overleg met de jongere en in afstemming met betrokken partijen, goede maatwerkoplossingen bieden. Vanuit het actieprogramma wordt, in samenwerking met het programma Zorg voor de Jeugd en Aanpak 16–27, extra aandacht gevestigd op het belang van deze «vloeiende» overgang. In de maatwerk advisering aan, en kennisdeling met, gemeenten wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed.

10. Jongerenregisseur (vragen 35, 60, 70, 91, 94, 95, 98, 103, 104, 105)

In de voorbereiding van het actieprogramma is nadrukkelijk geluisterd naar de wensen van jongeren. Een terugkomende wens is de behoefte aan één vast contactpersoon die verschillende soorten hulp en ondersteuning coördineert. Gemeenten hebben een regierol op het gebied van preventie en integrale dienstverlening in het sociaal domein. Een manier om invulling te geven aan die regierol is het aanstellen van een vast contactpersoon per (potentieel) dak- en thuisloze jongere. In het actieprogramma is dit de «jongerenregisseur» genoemd. Vanuit het actieprogramma wordt niet opgelegd aan gemeenten jongerenregisseurs aan te stellen en ook de term «jongerenregisseur» is niet bindend. Waar het in het kader van het actieprogramma om gaat is dat jongeren zoveel mogelijk één aanspreekpunt hebben, met regie op de benodigde ondersteuning op alle levensgebieden, op basis van maatwerk. Hierbij wordt het aanstellen van jongerenregisseurs (of variant hier op) actief gestimuleerd, vanuit de overtuiging dat dit aansluit bij de wens van jongeren en bijdraagt aan het voorkomen en oplossen van dak- en thuisloosheid.

35. Wat doet precies een jongerenregisseur en wat is de achtergrond van deze persoon? Hoe weten jongeren die dakloos/thuisloos zijn (of dreigen te worden) deze persoon te vinden?

95. Wat is de afbakening van het takenpakket van de jongerenregisseur? Wat wordt verstaan onder «alle levensgebieden»? Op welke vlakken biedt deze jongerenregisseur geen ondersteuning?

94. Op basis van welke juridische grondslag gaat de jongerenregisseur zijn werk doen, bijvoorbeeld op «medisch vlak»? Kan dit zonder expliciete toestemming van de jongere?

91. Hoeveel jongerenregisseurs zijn er op dit moment? Hoeveel extra jongerenregisseurs moeten nog aangesteld worden?

103. Wat betekent een vaste jongerenregisseur? Gaat het hier om de hulpverlener uit «één gezin, één plan»? Hoe concreet wordt «altijd terecht kunnen voor informatie en ondersteuning» bedoeld? Waar is deze jongerenregisseur ingebed; wie is organisatorisch verantwoordelijk voor deze professional? Hoe past deze actielijn in de beleidsvrijheid van gemeenten bij het inrichten van een passend hulpaanbod voor hun inwoners?

Een jongerenregisseur (of een variant hierop) is een vast aanspreekpunt voor de jongere, die de benodigde hulp op alle levensgebieden coördineert. De jongere kan bij deze persoon terecht voor informatie en ondersteuning. De jongerenregisseur brengt de benodigde ondersteuning op alle levensgebieden in kaart en stemt af met de diverse specifieke professionals van de gemeente, op het gebied van werk, bijstand etc. De jongerenregisseur denkt waar nodig «out of the box» en laat niet los tot het leven van de jongere weer op de rails staat en checkt of geen sprake is van terugval. Er is geen sprake van een afgebakend takenpakket. Wel is de verwachting, op basis van de huidige praktijk, dat de meeste hulp zich concentreert op het tegengaan van meervoudige problematiek, zoals een combinatie van financiële, psychische en/of verslavingsproblemen, soms in combinatie met een (licht) verstandelijke beperking. Daarnaast is veelal hulp nodig in de sfeer van huisvesting, onderwijs en werk. Het is cruciaal dat de jongerenregisseur ook voldoende tijd en mandaat heeft deze integrale ondersteuning aan de jongeren te kunnen bieden of te helpen organiseren via collega-hulpverleners. In de praktijk zie ik hier al mooie voorbeelden en varianten van. In de pilots zal verder ervaring opgedaan worden met het werken met jongerenregisseurs. De ervaringen en opbrengsten zullen vervolgens breed gedeeld worden.

De informatie- en ondersteuningsfunctie van de jongerenregisseur is in de huidige praktijk reeds in een aantal gemeenten belegd bij maatschappelijk werkers. Ook zij doen uitvraag naar de achterliggende problematiek van de cliënt. De jongerenregisseur zal dus niet zozeer aanvullende bevoegdheden krijgen, maar er met name voor zorgen dat de jongeren zo min mogelijk wisselingen in de (coördinatie van de) hulpverlening hoeven te ondergaan.

De vindbaarheid van de jongerenregisseur zal per gemeente verschillen. Zo kan hij/zij bijvoorbeeld verbonden zijn aan een jongerenloket, indien aanwezig, of door maatschappelijke opvanginstanties worden benaderd wanneer een jongere zich bij hen meldt. Het is niet bekend hoeveel jongerenregisseurs er op dit moment in Nederland zijn. De lokale invulling en behoefte zal bovendien verschillen, waardoor het niet mogelijk is op landelijk niveau de behoefte aan jongerenregisseurs in kaart te brengen. Het actieprogramma stimuleert het aanstellen van jongerenregisseurs; het betreft echter geen bindend advies of verplichting om de jongerenregisseur aan te stellen.

6. Op welke manier heeft wederkerigheid een plaats in dit actieprogramma?

60. Wat wordt concreet bedoeld met de zinsnede «niet losgelaten wordt totdat op alle levensgebieden sprake is van een voldoende duurzame situatie»? Wat betekent dit voor de autonomie van de betrokken jongeren? Hoe wordt dit gemeten of geëvalueerd?

70. Hoe wordt geborgd dat met respect voor de eigen autonomie wordt gehandeld?

Het principe van wederkerigheid wordt toegepast in de uitwerking van het actieprogramma, waarbij ik het koppel aan het benodigde wederzijdse vertrouwen. Ten aanzien van de jongeren geldt als centraal uitgangspunt dat ik ze wil benaderen vanuit vertrouwen, waarbij naast rechten uiteraard ook plichten staan. Dit geldt onder andere bij onderwerpen als huisvesting, schuldhulpverlening, scholing en de toeleiding naar passend werk. De jongere moet erop kunnen vertrouwen dat in de benodigde maatwerk ondersteuning niet losgelaten wordt, totdat sprake is van een stabiele duurzame situatie. In veel gevallen zal dat vertrouwen eerst tot stand moeten worden gebracht. Om die reden is het waar mogelijk werken met één jongerenregisseur en eventueel ook een buddy/mentor voor het mentale aspect cruciaal, zodat dit wederzijdse vertrouwen tot stand kan worden gebracht.

Met «niet loslaten totdat op alle levensgebieden sprake is van een voldoende duurzame situatie» wordt bedoeld dat hulporganisaties (en in het bijzonder de jongerenregisseur) de jongere blijven ondersteunen tot het leven van de jongere duurzaam op de rails staat. Niet loslaten betekent in dit geval dat hulp geboden moet worden die is afgestemd en besproken met de jongere om te voorkomen dat de jongere afziet van hulp (zorgmijding). Hulp na het 18e levensjaar vindt vrijwel altijd op vrijwillige basis plaats. Het komt nu nog te vaak voor dat de jongeren geen hulp krijgen aangeboden terwijl daar nog wel noodzaak toe en behoefte aan is. In het kader van «bemoeizorg» is het van belang dat gemeenten hierin een actieve rol pakken en deze taak op een goede manier beleggen, in afstemming met bijvoorbeeld de GGD of de GGZ.

Het uitgangspunt is dat de jongerenregisseur handelt met respect voor de eigen autonomie van de jongere. Indien er geen «click» (meer) is tussen de jongere en de regisseur, kan de jongere dit aankaarten en wordt gezocht naar een alternatief.

Ook gespecialiseerde cliëntondersteuning kan hier een goede rol bij spelen. Met het Jongerenpanel en professionals blijf ik in gesprek over wat «met respect voor de eigen autonomie» in de praktijk betekent.

De komende maanden zal in overleg met alle betrokken partijen worden bepaald hoe dit aspect gemeten wordt. Eind 2019 informeer ik u hierover nader via de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang.

98. Hoe verhoudt de onafhankelijke cliëntondersteuner zich tot de jongerenregisseur? Welke taken liggen bij de ondersteuner die niet bij de regisseur liggen en vice versa?

104 en 105. Wat is de positie van de cliëntondersteuner ten opzichte van de jongere en de jongerenregisseur? Wie van de twee heeft doorzettingsmacht? Hoe wordt voorkomen dat deze twee professionals alsnog voor onduidelijkheid en tegengestelde belangen zorgen?

Het gaat hier om twee verschillende rollen. De jongerenregisseur is eerste aanspreekpunt namens de gemeente om samen met de jongere te komen tot een passend toekomstplan en om de ondersteuning op de verschillende levensgebieden «domein overstijgend» te coördineren. De cliëntondersteuner heeft een andere rol, namelijk om onafhankelijk van de gemeente en aanbieders de cliënt, in dit geval de jongere, te ondersteunen wanneer het niet of niet direct goed lukt de genoemde verbinding met de jongerenregisseur tot stand te brengen. Ook gedurende dat contact kan het zijn dat het «meekijken» door een (eventueel gespecialiseerde) cliëntondersteuner wenselijk is. De cliëntondersteuner kan dan dus ook een rol spelen wanneer het gaat om de manier waarop de jongere samen met de jongerenregisseur komt tot een goed toekomstplan, naar de wijze waarop domein overstijgend gewerkt wordt etc. Aangemoedigd wordt dat cliëntondersteuning op een proactieve manier wordt aangeboden en bekend wordt gemaakt, zodat het laagdrempelig beschikbaar is.

Doorzettingsmacht hoort bij de jongerenregisseur (of diens equivalent) thuis. De onafhankelijke cliëntondersteuner kijkt desgewenst mee, maar neemt geen besluiten over de te bieden ondersteuning.

11. Onafhankelijke cliëntondersteuning (vragen 25, 96, 97, 99, 195)

Ook voor (potentieel) dak- en thuisloze jongeren is laagdrempelige beschikbaarheid van (eventueel gespecialiseerde) onafhankelijke cliëntondersteuning van belang. In het actieprogramma wordt hier dan ook op verschillende manieren aandacht aan besteed en in de pilots wordt op dit vlak samen opgetrokken met het Programma Cliëntondersteuning (VWS). Ik ga hier in op de specifieke vragen die u stelde over het onderwerp onafhankelijke cliëntondersteuning, in relatie tot het actieprogramma.

25. Wordt ervoor gezorgd dat dakloze jongeren die een beroep doen op hulp bij een gemeente, altijd worden gewezen op de aanwezigheid en beschikbaarheid van onafhankelijke cliëntondersteuners die de jongeren kunnen bijstaan bij gesprekken en bij het invullen van aanvraagformulieren?

195. Hoe gaat u ervoor zorgen dat dakloze jongeren die een beroep doen op hulp bij een gemeente, altijd worden gewezen op de aanwezigheid en beschikbaarheid van onafhankelijke cliëntondersteuners die de jongeren kunnen bijstaan bij gesprekken en bij het invullen van aanvraagformulieren?

97. Hoe verhoudt de in het programma genoemde onafhankelijke cliëntondersteuner zich tot de al wettelijk verplichte cliëntondersteuning?

Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het aanbieden van onafhankelijke cliëntondersteuning. De in het actieprogramma genoemde cliëntondersteuning gaat over het in de wet vastgelegde recht op cliëntondersteuning. Bekend is dat onafhankelijke cliëntondersteuning nog niet altijd bekend en vindbaar is en niet altijd aansluit bij de wensen van specifieke doelgroepen. Als onderdeel van de aanpak cliëntondersteuning wordt gewerkt aan het beter bekend en vindbaar maken van cliëntondersteuning, in het bijzonder bij de toegang. Zie hiervoor de brief van 12 juli 2018 en van 20 juni 2019 aan uw Kamer over de voortgang van het Programma Cliëntondersteuning (VWS). Daarnaast gaat een aantal gemeenten specifiek aan de slag met het aanbod van cliëntondersteuning voor de groep dak- en thuislozen. Zie hiervoor de brief van Minister De Jonge van 15 oktober 2018 over pilots met gespecialiseerde cliëntondersteuning12. Ook in de pilots uit het actieprogramma is (proactieve) en waar nodig gespecialiseerde cliëntondersteuning een van de speerpunten.

96. Bij wie is de onafhankelijke cliëntondersteuner in dienst?

Gemeenten en zorgkantoren zijn wettelijk verplicht cliëntondersteuning aan te bieden. In dit kader worden door gemeenten en zorgkantoren contracten gesloten met aanbieders van cliëntondersteuning. Daarnaast wordt in veel gemeenten informele cliëntondersteuning aangeboden.

99. Wie is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van de «modelaanpak voor gespecialiseerde cliëntondersteuning, specifiek voor de doelgroep dak- en thuisloze jongeren»?

Ik pak dit op, in samenspraak met het programma cliëntondersteuning en gemeenten. Met name de inzichten die uit de pilots naar voren komen, zullen gebruikt worden bij het ontwikkelen van een dergelijke modelaanpak.

12. Briefadres (vragen 36, 37, 38, 39, 92, 93, 100, 101, 102, 193, 194)

Gemeenten zijn verplicht mensen die (naar verwachting langer dan vier maanden) rechtmatig in Nederland verblijven in te schrijven in de BRP. Inschrijving in de BRP is nodig om voor diverse voorzieningen in aanmerking te komen. In de praktijk loopt de inschrijving nog niet altijd goed. Bij de Nationale ombudsman, diverse maatschappelijke organisaties en de Ministeries van BZK en VWS komen nog te vaak vragen en klachten binnen van burgers die zich niet in kunnen schrijven in de BRP. Om die reden heeft dit punt de onverminderde aandacht van de Staatssecretaris van BZK en mijzelf. Onderstaand ga ik daar nader op in aan de hand van uw vragen.

92. Hoeveel daklozen hebben op dit moment een inschrijving BRP op het adres van de gemeente?

100. Hoe wijken de problemen van het niet hebben van een briefadres voor jongeren af van de problemen die mensen boven de 27 jaar hiermee hebben?

37. Kunt u aangeven hoe vaak daklozen een briefadres geweigerd wordt door gemeenten en kunt u de ontwikkeling van dit aantal in de loop der jaren aangeven?

93. Als het gaat om de volgende zinsnede: «in afstemming met BZK, actief acteren bij signalen over het (mogelijkerwijs) niet juist omgaan met aanvragen van dak- en thuisloze jongeren voor een briefadres en/of inschrijving in het BRP door gemeenten (2019–2021).», in hoeveel gemeenten gaat het dan momenteel mis?

38. Is het voor het beleid wenselijk om inzicht te hebben in de cijfers over hoe vaak een briefadres geweigerd wordt?

Het is niet bekend hoeveel mensen wel of geen briefadres hebben. Wel is duidelijk dat leeftijd geen rol speelt; de problemen van jongeren tot 27 jaar wijken niet af van de mensen van 27 jaar en ouder.

Er wordt niet (centraal) bijgehouden in hoeveel gemeenten het briefadres geweigerd wordt. Dit is moeilijk te achterhalen, omdat niet bekend is welk adres gemeenten hiervoor gebruiken. Dat kan het adres van de gemeente zelf zijn, maar bijvoorbeeld ook het adres van het wijkteam of een intergemeentelijke of samenwerkingsverband sociale dienst. Briefadressen zijn daarnaast niet alleen bedoeld voor daklozen, en gemeenten houden niet bij om welke reden iemand is ingeschreven.

Voor zover mij bekend, zijn er geen weigerachtige gemeenten. Wel zijn er gemeenten bij wie het (soms) mis gaat. Voor het beleid rond briefadressen is de vraag hoe vaak een briefadres geweigerd wordt in het algemeen niet relevant; er zijn terechte weigeringsgronden. Het beleid van het Ministerie van BZK en VWS richt zich op het voorkomen van onterecht weigeren van een briefadres. Elk geval is daarbij één te veel. Daarvoor is actie nodig. Hierover zijn de volgende vragen gesteld.

36. Gemeenten zijn al verplicht om iemand in te schrijven in de BRP en degene een briefadres te geven, desondanks gebeurt dit vaak nog niet; welke acties worden precies genomen in het kader van het actieprogramma om dit vanaf nu goed te laten verlopen?

193. Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten dakloze jongeren inschrijven op een briefadres, volgens de regels die de wet basisregistratie Personen voorschrijft en dat gemeenten geen eisen stellen waarvan het kabinet al heeft laten weten dat die niet zijn toegestaan?

101. en 102. Welk effect heeft het actief acteren bij signalen over het «(mogelijkerwijs) niet juist omgaan met aanvragen van dak- en thuisloze jongeren voor een briefadres en/of inschrijving in het BRP door gemeenten»?

39. Kunt u een meldingsplicht instellen voor het weigeren van een briefadres door gemeenten?

194. Hoe gaat u ervoor zorgen dat dakloze jongeren die een aanvraag doen voor een briefadres of voor ondersteuning, altijd van gemeenten een beschikking krijgen waarin staat wat zij wel of niet krijgen, zodat zij, indien nodig, in bezwaar kunnen gaan?

Het Ministerie van BZK acteert bij signalen over het (mogelijkerwijs) niet juist omgaan met inschrijving van dak- en thuisloze jongeren op een briefadres door gemeenten. Om de behandeling van signalen te stroomlijnen, is in maart 2019 bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens een meldpunt ingericht, waar maatschappelijke organisaties problemen met inschrijvingen in de BRP kunnen melden. Ze kunnen dat doen via het e-mailadres info@rvig.nl onder vermelding van «briefadres».

Het effect van het actief signaleren dat gemeenten onjuist omgaan met het inschrijven van burgers in de BRP is dat vanuit verschillende invalshoeken opnieuw gekeken wordt naar de specifieke casus. Dat kan tot een nieuw inzicht leiden, waardoor de persoon mogelijk alsnog wordt ingeschreven in de BRP.

Het instellen van een meldingsplicht acht ik niet zinvol. Er zijn terechte weigeringsgronden en een weigering hoeft niet te betekenen dat de persoon helemaal niet ingeschreven wordt. Mogelijk is wel een woonadres beschikbaar en kan de persoon daarop ingeschreven worden.

De plicht van gemeenten tot inschrijving is al vastgelegd in de Wet BRP. Omdat deze plicht in de dagelijkse uitvoeringspraktijk van gemeenten nog niet altijd duidelijk genoeg blijkt te zijn, wordt de wet hierop aangescherpt. Vooruitlopend hierop zijn door het Ministerie van BZK verschillende activiteiten opgepakt om die wettelijke plicht te benadrukken. De Staatssecretaris van BZK heeft uw Kamer daarover geïnformeerd in de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Peters (CDA) over dak- en thuislozen die zich niet kunnen inschrijven in de BRP.13

Een afwijzing van een aangifte van inschrijving in de BRP is een besluit van de gemeente. Dit valt onder de Algemene wet bestuursrecht en moet altijd schriftelijk gedaan worden omdat hiertegen bezwaar gemaakt moet kunnen worden. Met het actieprogramma stimuleer ik dat een dak- en thuisloze jongere ook voor ondersteuning op dit vlak terecht kan bij één vast aanspreekpunt, waarvoor ik de term jongerenregisseur gebruik. Indien gewenst kan ook een onafhankelijke cliëntondersteuner hierbij worden betrokken.

13. Financiële bestaanszekerheid (vragen 22, 53, 58, 120, 123, 125, 126, 127)

Dakloosheid kan alleen voorkomen worden als jongeren voldoende financiële middelen hebben om in basisbehoeften te voorzien. Hierover zijn diverse vragen gesteld.

127. Welke opties voor het hebben van een stabiel inkomen zijn er voor (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar? Op welke opties zet het voorliggend actieprogramma in?

Dit kabinet zet er ook via dit actieprogramma maximaal op in dat jongeren werk hebben of een studie volgen. Zoals hierboven toegelicht wordt op verschillende manieren extra ingezet om te zorgen dat jongeren kunnen werken of een opleiding volgen. Jongeren die werk hebben kunnen op deze wijze in hun basisbehoeften voorzien. Als jongeren een studie volgen zijn er diverse mogelijkheden voor een tegemoetkoming in de studiekosten. Zie voor een nadere toelichting hierop de antwoorden op vraag 23 over studiefinanciering en studieleningen. In sommige gevallen komen jongeren ook in aanmerking voor een bijstandsuitkering, zie voor nadere toelichting het antwoord op vraag 126.

Er zijn door uw Kamer vragen gesteld over de hoogte van het minimum jeugdloon en de lagere bijstandsnorm voor jongeren.

22. Hoe wordt er voor gezorgd dat dakloze jongeren van 18 jaar die geen beroep op een ouder kunnen doen, en voor wie het minimum jeugdloon geldt van € 767 per maand bruto (€ 707 netto), financiële bestaanszekerheid wordt geboden? Hetzelfde wordt gevraagd betreffende dakloze jongeren die geen werk hebben en geen middelen van bestaan of ouders om een beroep op te doen, en voor wie de bijstandsnorm € 253,– per maand is.

125. Hoe organiseert u dat voor dakloze jongeren van 18 jaar die geen beroep op een ouder kunnen doen, en voor wie het minimum jeugdloon geldt van € 767 per maand bruto (€ 707 netto), financiële bestaanszekerheid wordt geboden? Hoe organiseert u dit voor dakloze jongeren die geen werk hebben en geen middelen van bestaan of ouders om een beroep op te doen, en voor wie de bijstandsnorm € 253,– per maand is?

53. Zal verhoging van de bijstandsuitkering voor jongeren onderdeel zijn van het actieprogramma? Zo nee, waarom niet?

58. Kunt u aangeven wat het rekening houden met de onderhoudsplicht van ouders tot het 21e levensjaar bij geven van financiële bestaanszekerheid inhoudt, met daarbij een aantal concrete voorbeelden?

126. Hoe organiseert u de financiële bestaanszekerheid van dakloze jongeren in de eerste vier weken na melding bij de gemeente voor bijstand? In die vier weken moeten dakloze jongeren eerst zoeken naar een opleidingsplaats, voordat hun aanvraag voor bijstand in behandeling wordt genomen, hoe betalen zij dan kosten voor onderdak en voeding?

De Participatiewet kent afzonderlijke – lagere – bijstandsnormen voor jongeren tot 21 jaar. Op grond van het Burgerlijk Wetboek hebben ouders onderhoudsplicht jegens hun kinderen jonger dan 21 jaar. Dit betekent dat de norm voor 18–21-jarigen niet volledig de noodzakelijke kosten van bestaan behoeft te dekken. Gelet op het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van de hoogte van de norm rekening te houden met deze onderhoudsplicht. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij de jongerennorm niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien en het voor jongeren niet mogelijk is de ouderlijke onderhoudsplicht te gelde te maken. Dit geldt bijvoorbeeld voor jongeren die geen ouders meer hebben of wanneer ouders weigeren een financiële bijdrage te leveren. De Participatiewet biedt gemeenten de mogelijkheid in dergelijke situaties op basis van maatwerk de norm via de bijzondere bijstand aan te vullen en deze aanvulling te verhalen op de ouders. Hiermee kan voorzien worden in een inkomen dat voldoende is om van te leven. Verhoging van de bijstandsuitkering voor jongeren van 18 tot 21 jaar is daarom niet aan de orde.

U vraagt hoe ik de financiële bestaanszekerheid voor dakloze jongeren in de eerste vier weken na melding bij de gemeente voor bijstand organiseer. Gemeenten kunnen volgens de Participatiewet geen financiële ondersteuning bieden. Wel kan – op basis van individueel maatwerk – ondersteuning worden geboden bij het zoeken naar werk en scholing.

In het kader van het actieprogramma inventariseer ik welke succesvolle mogelijkheden er zijn maatwerk in de praktijk te leveren. Deze zullen actief gedeeld worden met gemeenten en andere partijen. Hiermee wordt het bieden van maatwerk bevorderd. Verhoging van de bijstandsuitkering voor jongeren maakt geen deel uit van het actieprogramma, omdat de Participatiewet reeds voldoende mogelijkheden biedt de norm via de bijzondere bijstand aan te vullen.

123. Hoe verhoudt zich het genoemde «via maatwerk te komen tot een passend inkomen» tot de huidige regelgeving met betrekking tot scholing of werk voor jongeren onder de 23 jaar?

Jongeren onder de 27 jaar horen in de ogen van het kabinet niet in de bijstand. Zij moeten scholing volgen of werken. Er bestaat bovendien geen recht op bijstand indien de jongere onder de 27 jaar, ondanks dat scholingsmogelijkheden voor hem beschikbaar zijn, deze niet wil volgen. Of indien uit de houding of het gedrag van de jongeren ondubbelzinnig blijkt dat zij de (re-integratie)verplichtingen niet willen nakomen.

120. Hoe wijken de behoeften van jongeren onder de 27 jaar op het gebied van het verhogen van de financiële bestaanszekerheid af van personen boven de 27 jaar?

In de basis wijken deze behoeften niet af.

14. Ontstaan, signaleren en oplossen van schulden (vragen 23, 40, 119, 121, 122, 124, 128, 129, 130, 131, 144, 157)

Doel van het actieprogramma is dat schulden bij dak- en thuisloze jongeren zoveel mogelijk voorkomen worden, dat ze snel gesignaleerd worden als ze ontstaan en dat jongeren passende hulp krijgen bij het oplossen van hun schulden.

121. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van het vroegtijdig herkennen van schuldproblematiek? Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling zijnd beleid wordt hier toegevoegd?

128. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van de financiële maatwerkbegeleiding en schuldhulpverlening? Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling zijnde beleid wordt hier toegevoegd?

Er bestaan al veel goede initiatieven op het gebied van het vroegtijdig herkennen van schulden. Zo is in het kader van de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang subsidie verstrekt aan de Federatie Opvang gericht op «vroegsignalering en schulden». Federatie Opvang zet met deze subsidie in op kennisontwikkeling over het voorkomen van huisuitzettingen, onderzoek naar het ontstaan van schulden, het ontwikkelen van een kennis basispakket voor professionals in de opvang, het organiseren van kennisbijeenkomsten voor professionals in de opvang en gemeentelijke professionals, het maken van een voorlichtingsfilm over de reis die een cliënt in de opvang of beschermd wonen maakt en het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal voor cliënten.

Binnen SchuldenlabNL wordt gewerkt met private en publieke partners om verschillende projecten op te schalen, waaronder het Jongeren Perspectief Fonds dat zich op jongeren richt. Het programma Schouders Eronder is gericht op een verdere professionalisering van de schuldhulpverlening. Vanuit deze algehele verdere professionalisering beoogt dit programma de kennis rond dienstverlening aan verschillende groepen – waaronder mensen in de maatschappelijke opvang – te verdiepen en van daaruit de dienstverlening voor deze groepen te verbeteren.

Met de Brede Schuldenaanpak zet het kabinet in op het voorkomen en oplossen van (problematische) schulden. Dit actieprogramma en de Brede Schuldenaanpak versterken elkaar. Vanuit het Actieplan Brede Schuldenaanpak is bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar maatwerkdienstverlening door rijksoverheidsschuldeisers aan dak- en thuisloze jongeren met schulden.14 De kennis die hiermee wordt opgedaan, kan worden benut binnen het actieprogramma. Andersom zal ook het actieprogramma mogelijk zaken opleveren die de gemeentelijke dienstverlening rond schuldhulpverlening voor jongeren verder kan verbeteren.

124. Hoeveel van de betrokken jongeren hebben schulden? Hoe hoog zijn de gemiddelde schulden? In hoeveel gevallen wordt schuldhulpverlening al ingezet? Wat zijn de resultaten van de huidige aanpak?

Het is niet precies bekend hoeveel dak- en thuisloze jongeren schulden hebben. Wel zijn er indicaties dat het om een aanzienlijk aantal gaat. Op 12 juni 2018 heeft u het onderzoek ««Zwerfjongeren en schulden ontvangen»15. In dit onderzoek gaf 67% van de respondenten aan dat bij minimaal 75% van de dak- en thuisloze jongeren sprake is van schulden. De overige respondenten waren van mening dat dit bij 50% of 25% van de jongeren het geval is of had hierin geen inzage. Wat betreft de hoogte van de schuld kwam uit het onderzoek naar voren dat 70% van de respondenten denkt dat de gemiddelde schuld van zwerfjongeren tussen de € 3.000,– en € 6.000,– ligt. 22% denkt dat de gemiddelde schuld hoger ligt en slechts één respondent denkt dat de gemiddelde schuld lager ligt.

Er worden landelijk geen cijfers bijgehouden van de lokale uitvoering van de schuldhulpverlening en de resultaten hier van. Het is dan ook niet bekend hoeveel jongeren schuldhulpverlening ontvangen. De NVVK – de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren – brengt jaarverslagen uit waarin zij laten zien hoeveel mensen hun leden hebben geholpen en op welke manier. Het jaarverslag NVVK 2017 liet een stijging zien van jongeren die bij de schuldhulpverlening aankloppen. Deze ontwikkeling zet zich gezien het jaarverslag 2018 van de NVVK ook voort. Met de Benchmark Armoede & Schulden, die het Ministerie van SZW subsidieert, kunnen gemeenten daarnaast de resultaten van het armoede- en schuldenbeleid meten en vergelijken. Wat werkt hangt immers af van de lokale context.

119. Waarom geven zorgverzekeraars, woningcorporaties en energieleveranciers niet aan alle gemeenten een signaal af over beginnende betalingsachterstanden? In hoeveel gemeenten gebeurt dit?

Zorgverzekeraars en leveranciers van energie en drinkwater hebben de plicht een signaal over betalingsachterstanden te delen met gemeenten.16 Woningcorporaties hebben momenteel geen wettelijke grondslag om deze informatie te delen met andere partijen, maar in veel gevallen maken gemeenten en woningcorporaties hier wel afspraken over, onder andere om huisuitzettingen te voorkomen. Met de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) ten behoeve van vroegsignalering en gegevensuitwisseling, die de Staatssecretaris van SZW in voorbereiding heeft, worden gemeenten ondersteund op het gebied van vroegsignalering van schulden. Daarbij wordt rekening gehouden met de voorwaarden aangaande de privacy van de huurder conform het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens. Veel gemeenten zijn al aan het experimenten met vroegsignalering, het exacte aantal is niet bekend. De wijziging van de Wgs heeft als doel dat alle gemeenten hiermee aan de slag gaan. Na verwerking van de reacties en advisering door de Raad van State wordt het wetsvoorstel in het vierde kwartaal van 2019 aan de uw Kamer aangeboden.

Het kabinet en de VNG geven daarnaast nadere uitwerking aan de afspraken die zijn gemaakt over het voorkomen en oplossen van problematische schulden binnen het Interbestuurlijke Programma (IBP).

Het IBP ondersteunt preventie en vroegsignalering door landelijke afspraken te ontwikkelen tussen gemeenten en schuldeisers over vroegsignalering van schulden.

122. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op het gebied van vroegtijdige herkenning van schuldproblematiek af van de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen die ouder dan 27 jaar zijn?

129. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op het gebied van financiële maatwerkbegeleiding en schuldhulpverlening af van de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen die ouder dan 27 jaar zijn?

De behoefte zal in de basis niet afwijken. Uit de uitkomsten (opgedane kennis, lessen etc.) van de relevante binnen het actieprogramma opgenomen acties kunnen gemeenten en betrokken organisaties naar verwachting ook hun voordeel doen voor mensen van 27 jaar en ouder. Ook de reeds bestaande kennis wordt uiteraard benut en gedeeld.

130. In hoeverre zijn de geïnventariseerde mogelijkheden voor verschillende type maatwerkregelingen rond financiële begeleiding en schuldhulpverlening ook bruikbaar voor (potentiële) dak- en thuisloze jongeren ouder dan 27 jaar? Wat is er nodig om ook die mogelijkheden te inventariseren voor de groep ouder dan 27 jaar? Wat zijn de (meer)kosten hiervan?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 124 zijn meerdere onderzoeken gedaan. Het onderzoek naar maatwerkdienstverlening door uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid is ook te vertalen naar andere groepen. Het incassoproces van de diverse uitvoeringsorganisaties en de mogelijkheden tot maatwerk beperkt zich niet tot de groep jongeren met schulden en is dus ook toepasbaar voor de groep ouder dan 27 jaar.

Wat betreft de gemeentelijke schuldhulpverlening is er een onderscheid in de dienstverlening tussen jongeren die studiefinanciering ontvangen en jongeren die inkomen uit werk of bijstand ontvangen.

Het is niet concreet te zeggen wat de kosten zouden zijn voor nader onderzoek naar financiële begeleiding en schuldhulpverlening.

Op dit moment is hiermee voldoende kennis beschikbaar ook voor de groep van 27 jaar en ouder te werken aan betere begeleiding en (schuld)hulpverlening. Ik pak dit op samen met de bij de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang betrokken partijen. Ook het programma Schouders Eronder is relevant in dit kader. Dit is een landelijk programma, gesubsidieerd door het Ministerie van SZW, dat bedoeld is de schuldhulpverlening in Nederland te verbeteren. Schouders Eronder is een samenwerkingsverband tussen Divosa, Landelijke Cliëntenraad, NVVK, Sociaal Werk Nederland en VNG. Schouders Eronder wil onder meer kennis en vakmanschap verbeteren van iedereen die een rol heeft in het signaleren, voorkomen en oplossen van schulden.

15. Wanbetalersregeling/zorgverzekering (vragen 54, 132, 133)

Uw kamer heeft diverse vragen gesteld over de zorgverzekering.

54. Wordt het voor gemeenten verplicht om deel te nemen aan de regeling uitstroom wanbetalers? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?

Nee, gemeenten worden niet verplicht deel te nemen aan de uitstroomregeling voor wanbetalers met een bijstandsuitkering. Op de eerste plaats, omdat de invulling van de schuldhulpverlening aan gemeenten is. De uitstroom uit de wanbetalersregeling kan hier onderdeel van zijn. Een gemeente kan hierover afspraken maken met een zorgverzekeraar en indien uitstroom kan plaatsvinden zijn in artikel 3.5.6 van de regeling zorgverzekering voorwaarden gesteld waaronder dit kan. Om zorgverzekeraars en gemeenten daarbij te helpen kunnen ze gebruik maken van een modelovereenkomst die speciaal voor deze regeling is ontworpen. Op de tweede plaats, omdat deelname aan een collectiviteit voor minima gedurende de driejarige betalingsregeling onderdeel is van de voorwaarden van de uitstroomregeling. Niet elke gemeente heeft een collectiviteit voor minima en geen enkele zorgverzekeraar heeft met alle gemeenten een collectiviteit voor minima.

132. Hoeveel jongeren raken dak- of thuisloos door het niet of niet tijdig afsluiten van een passende zorgverzekering?

Door het niet of niet tijdig sluiten van een zorgverzekering zal een jongere niet dak- of thuisloos raken. Een dak- of thuisloze jongere die verzekeringsplichtig is (zoals dit geldt voor iedereen die in Nederland verblijft of werkt) en geen zorgverzekering heeft gesloten moet in beginsel de kosten van medische zorg zelf betalen. In de meeste gevallen zal dit bij deze doelgroep door gebrek aan financiële middelen niet lukken. Voor dit soort situaties is de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden in het leven geroepen. Zorgaanbieders kunnen de kosten van medisch noodzakelijke zorg declareren bij het CAK. Voorwaarde is dat de zorg gemeld wordt aan de GGD, waarbij het de bedoeling is dat een gemeente verder onderzoekt of de bedoelde jongere verder geholpen kan worden, bijvoorbeeld door een uitkering én een zorgverzekering.

133. Hoeveel jongeren raken dak- of thuisloos door het niet op tijd betalen van hun zorgverzekering?

Indien een verzekerde de zorgpremie niet betaalt, zal een zorgverzekeraar in de regel een betalingsregeling aanbieden of de schuldenaar kan vragen om een betalingsregeling. In voorkomende gevallen kunnen jongeren in ernstiger financiële problemen raken wanneer zij naast de schuld aan de zorgverzekeraar ook andere schulden hebben en niet kunnen voldoen aan een betalingsregeling.

Na zes maanden premieachterstand wordt een wanbetaler aangemeld bij het CAK, en moet – in plaats van aan de zorgverzekeraar – een (hogere) bestuursrechtelijke premie worden betaald aan het CAK. Het CAK gaat nooit over tot huisuitzetting waardoor een jongere dakloos raakt.

Vaak is het niet betalen van de zorgpremie slechts een onderdeel van de problematiek waar deze jongeren mee te kampen hebben. Naast (soms veel) schulden bij andere schuldeisers kan ook sprake zijn van psychische problemen en/of verward gedrag, verslavingsproblematiek, en dergelijke. Het hebben van een schuld bij de zorgverzekeraar is dus niet de directe oorzaak van het dak- of thuisloos raken en door het niet betalen van de zorgpremie alleen zal een jongere niet dak- of thuisloos worden.

16. Schulden Studieleningen (vragen 23, 40, 131, 144, 157)

Er zijn diverse vragen gesteld over het ontstaan van schulden en dak- en thuisloosheid door een studielening.

23. Hebben jongeren in de schuldsanering de mogelijkheid een studielening af te sluiten? Kunnen dakloze jongeren een opleiding volgen zonder nieuwe schulden te maken?

144. Wat is de concrete problematiek van studieleningen in het kader van schuldhulpverlening? Welke huidige aflosregels zijn van toepassing op deze problematiek?

157. Hoe organiseert u dat dakloze jongeren die een schuldsaneringsregeling hebben, een opleiding kunnen volgen zonder nieuwe schulden te maken? Het is immers niet toegestaan om een studielening af te sluiten tijdens een lopende schuldenregeling?

Iedere jongere, dus ook een dak- of thuisloze jongere, zou tenminste over een startkwalificatie moeten beschikken. Met een startkwalificatie wordt kans op de arbeidsmarkt vergroot. Het uitgangspunt is dan ook dat een jongere blijft studeren en daarnaast geholpen wordt bij het oplossen van de eventuele financiële problemen.

Studenten met schulden kunnen op verschillende manieren geholpen worden, zoals met een schuldregeling of de inzet van een budgetcoach. Gemeenten moeten per individueel geval integraal afwegen wat jongeren het beste perspectief geeft op zowel een schuldenvrije toekomst als een startkwalificatie.

Jongeren in een minnelijk schuldhulpverleningstraject kunnen studiefinanciering17 aanvragen, waaronder een studielening. Een schuldhulpverleningstraject is geen criterium om studiefinanciering te weigeren. Ook kunnen jongeren die studiefinanciering ontvangen op basis daarvan niet uitgesloten worden van schuldhulpverlening. Niet alle gemeenten zijn hiervan op de hoogte, waardoor het voorkomt dat jongeren met studiefinanciering niet worden toegelaten tot de schuldhulpverlening. Het is niet bekend om hoeveel jongeren het hier gaat. Om de bekendheid van gemeenten met de mogelijkheden voor schuldhulpverlening aan jongeren die studeren te vergroten, is de voorlichting verder geïntensiveerd.

Hoewel jongeren niet in financiële problemen kunnen komen door een studieschuld, kan DUO wel mede-schuldeiser zijn in een schuldhulpverleningstraject. DUO werkt mee aan schuldhulpverleningstrajecten en bevriest de invordering van de schuld gedurende het traject, zodat een jongere orde op zaken kan stellen.

Als het minnelijke schuldhulpverleningstraject niet heeft geleid tot een schone lei en iemand verzoekt toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsanering (Wsnp), dan moet hij of zij in principe tijdens de duur van het wettelijke schuldsaneringstraject werken of solliciteren naar een voltijds dienstverband. Zo kunnen zo veel mogelijk schulden afbetaald worden. Het is aan de rechter in individuele gevallen anders te beslissen.

Dak- en thuisloze jongeren die geen vast woonadres hebben, kunnen met behulp van een briefadres studiefinanciering aanvragen bij DUO. Het briefadres kan het adres van een persoon zijn, maar ook van een instelling zoals een gemeente.

Studenten van wie de ouders niet of weinig kunnen meebetalen aan de opleiding kunnen een aanvullende beurs aanvragen bij DUO. Voor studenten op de entreeopleiding en niveau 2 van het mbo is dit altijd een gift. Voor studenten op mbo niveau 3 en 4, hbo en universiteit wordt de aanvullende beurs omgezet in een gift als ze binnen tien jaar hun diploma halen. Alle studenten kunnen daarnaast een studielening afsluiten bij DUO om hun studie te bekostigen. Deze lening moeten ze na het beëindigen van de opleiding wel terugbetalen, maar onder sociale terugbetalingsvoorwaarden. Pas twee jaar na het beëindigen van de opleiding moet worden begonnen met het aflossen van de studieschuld. De schuld hoeft alleen te worden afgelost bij voldoende inkomen en nooit meer dan 4 procent van het inkomen boven het minimumloon. Mocht het financieel tegenzitten, dan kan de aflossing vijf jaar worden gepauzeerd.

40. Aangegeven wordt dat studieleningen een belangrijk aandachtspunt zijn bij financiële problemen bij jongeren, kunt u aangeven hoeveel jongeren hierdoor financieel in de problemen komen? Hoe groot is de problematiek veroorzaakt door deze studieleningen? Is het een optie om deze studieleningen af te schaffen om deze ernstige problematiek te voorkomen?

131. Hoeveel jongeren raken dak- of thuisloos door een studielening?

Het is niet mogelijk dat jongeren tijdens hun studie financieel in de problemen komen door uitsluitend het hebben van een studielening. Het is daarom niet waarschijnlijk dat jongeren door een studielening dak- en thuisloos raken. Tijdens de studie hoeft de studielening niet afgelost te worden. De aflossing vindt alleen plaats na de studie bij voldoende inkomen.

17. Passend werk, persoonlijke ontwikkeling en scholing (vragen 134, 135, 137, 142, 143, 153, 154, 155, 159, 160, 161, 162)

Een belangrijk doel van het actieprogramma is zoveel mogelijk (potentiële) dak- en thuisloze jongeren succesvol toe te leiden naar passend werk. Dit vergt een gezamenlijke inspanning van veel partijen en het onderwerp heeft dan ook de volle aandacht van de Staatssecretaris van SZW en mijzelf. Het tempo waarin dit lukt zal voor elke jongere verschillend zijn, in veel gevallen dient op andere levensgebieden vooruitgang te worden geboekt, voordat passend (betaald) werk het doel kan zijn. Hiervoor is maatwerk essentieel. Hieronder ga ik in op vragen over dit thema.

137. Wat wordt gezien als passend werk voor (potentiële) dak- en thuislozen?

134. Wat zijn de doelen van 2.4 kansrijke initiatieven: passend werk?

135. Welke «bestaande initiatieven vanuit de (Rijks)overheid op het gebied van passende banen voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt» zijn er op dit moment en met welke wordt vanuit dit actieprogramma een verbinding gemaakt?

142. Hoe verschillen de acties uit dit actieprogramma van «initiatieven vanuit de (Rijks)overheid op het gebied van passende banen voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt»? Welk nieuw beleid voegt het voorliggend actieprogramma toe, dat nog geen onderdeel is van de intimatiën vanuit de (Rijks)overheid?

143. Over welke initiatieven gaat het in de zin: «bestaande initiatieven vanuit de (Rijks)overheid op het gebied van passende banen voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt»?

Passend werk is altijd een kwestie van maatwerk, afhankelijk van de mogelijkheden, kennis en ervaring van degene die het betreft. Voor dak- en thuisloze jongeren is daarnaast van belang dat het past bij de (mentale) situatie waarin zij zich bevinden. Het samen met de jongere nadenken over wat «passend werk» betekent en wanneer dat is te realiseren, is dan ook cruciaal.

Doel van dit onderdeel van het actieprogramma is (lokale) initiatieven gericht op het toeleiden van (potentieel) dak- en thuisloze jongeren naar passend werk, te ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van financiële ondersteuning of praktische hulp. Een voorbeeld is het initiatief «Skills in de stad». Dit initiatief richt zich op het op alle levensgebieden ondersteunen van kwetsbare jongeren, met het vinden van een passende baan en/of opleiding als beoogd resultaat. Hierbij wordt Rijks- en/of publiek vastgoed ingezet, onder de begeleiding van het Rijksvastgoedbedrijf (BZK).

De Participatiewet kent verschillende instrumenten om werkzoekenden, waaronder ook jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, te ondersteunen in hun traject naar werk. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor deze begeleiding. De ondersteuning naar werk is een kwestie van maatwerk, want het is afhankelijk van de situatie van de individuele werkzoekende. Daarbij kan gedacht worden aan trainingen, job coaching en het opdoen van werkervaring of sociale activering. Voor jongeren die niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen kan de gemeente aan de werkgever loonkostensubsidie verstrekken. Aan jongeren die zijn aangewezen op beschut werk, kunnen gemeenten een dergelijke plek beschikbaar stellen. Zij zijn daartoe verplicht bij een positief advies van het UWV. Vanuit die mogelijkheden kijkt een gemeente ook naar passende ondersteuning voor de jongere dak- en thuislozen, de doelgroep waarop het actieprogramma betrekking heeft.

Naast deze voorzieningen zijn met werkgevers afspraken gemaakt om werkzoekenden met een arbeidsbeperking aan werk te helpen via de banenafspraak. Het gaat om 125.000 extra werkplekken op termijn (in 2026). In het kader van het programma Perspectief op werk bestaat een extra impuls voor de arbeidstoeleiding van mensen die niet zelfstandig de weg naar werk vinden. Hiervoor zijn extra middelen beschikbaar in 2019 en 2020.

Naast bovenstaande initiatieven heeft OCW specifiek om jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen, ook het initiatief ontwikkeld van mbo-verklaringen voor jongeren die de Entree- en mbo2-opleidingen verlaten zonder diploma, zodat deze jongeren weer makkelijker kunnen terugkeren in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Verder is de Staatssecretaris van SZW samen met de Minister van OCW de pilot Praktijkleren met de praktijkverklaring in het mbo gestart, voor werkzoekenden en werkenden voor wie een startkwalificatie nog een brug te ver is. Tot slot werkt JenV samen met gemeenten aan de implementatie van de werkwijze met IPTA-coaches (integrale persoonsgerichte toeleiding naar arbeid). Met deze werkwijze beoogt JenV criminaliteitspreventie door gerichte begeleiding naar scholing of werk.

Verder zetten GGZ Nederland, UWV, Cedris, Divosa, de Federatie Opvang, Mensen Met Mogelijkheden, MIND, RIBW Alliantie, Stichting Samen Sterk Zonder Stigma en VNG zich gezamenlijk in mensen met een psychische kwetsbaarheid duurzaam naar werk te begeleiden. Het doel is een effectieve re-integratie voor mensen met een psychische kwetsbaarheid, of behoud van werk zodat uitval op de arbeidsmarkt wordt voorkomen. De inzet is dat zij betaald werk verrichten of kunnen blijven verrichten. Dit draagt bij aan herstel en sluit aan bij een inclusieve samenleving waarin iedereen naar vermogen kan meedoen. Zij hebben deze ambities vastgelegd in een convenant. SZW draagt samen met het UWV 1,5 miljoen euro bij aan de uitvoering van het convenant.

Ook hebben in mei 2018 tien landelijke partijen het convenant Samenwerken aan wat werkt, naar duurzaam werk voor mensen met een psychische kwetsbaarheid ondertekend18. Doel van dat convenant is «een effectieve re-integratie voor mensen met een psychische kwetsbaarheid, of behoud van werk zodat uitval op de arbeidsmarkt wordt voorkomen. Inzet is dat zij betaald werk verrichten of kunnen blijven verrichten. Dit draagt bij aan herstel en sluit aan bij een inclusieve samenleving waarin iedereen naar vermogen kan meedoen.»

Tot slot stimuleren SZW en VWS de samenwerking op het niveau van arbeidsmarktregio tussen ggz, gemeenten en UWV, gericht op toeleiding van mensen met psychische aandoeningen naar werk. Bekeken wordt of de regeling met een jaar kan worden verlengd.

De initiatieven die SZW ontplooit om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt betere kansen op de arbeidsmarkt te bieden, gelden ook voor de specifieke doelgroep jonge dak- en thuislozen. Het actieprogramma gaat niet uit van nieuw beleid op dit terrein, maar zet in op het stimuleren van relevante initiatieven. Lokale partijen werken continu aan verbetering op dit terrein.

153. & 154. Wat wordt verstaan onder «een tussenstap» in de zin: «Voordat naar een (betaalde) baan kan worden toegewerkt is soms eerst een tussenstap nodig»? Hoe verhoudt dit zich tot het bestaande aanbod binnen de Participatiewet?

In het actieprogramma wordt in de Actielijn Persoonlijke ontwikkeling en scholing beschreven dat het voor jongeren met een ingewikkelde start van belang is dat zij de mogelijkheid krijgen zich persoonlijk te ontwikkelen en hun talenten te ontplooien. Acties die worden genoemd zijn: samenwerking met het Programma Maatschappelijke Diensttijd en acties samen met de Alliantie Inclusief Sporten en Bewegen. Daarnaast wordt sterk ingezet op het behalen van een (start)kwalificatie, het opdoen van praktische basisvaardigheden en het überhaupt tijd nemen en krijgen als jongere bewust te worden van eigen uitdagingen, talenten etc.

Gemeenten kunnen op dit vlak veel doen. Hier kan ondersteuning op grond van de Wmo2015 (gericht op maatschappelijke participatie) en ondersteuning vanuit de Participatiewet samen komen. Wanneer werk nog niet aan de orde is, kunnen gemeenten inzetten op bijvoorbeeld trainingen en sociale activering. Er zijn gemeenten die inzetten op bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.

148. Wat wordt verstaan onder «talenten en mogelijkheden»?

149. Hoe verhoudt zich de suggestie dat (potentiële) dak- en thuisloze «hun talenten niet verder kunnen ontwikkelen» tot anderen jongeren die helaas dit soort mogelijkheden ook niet hebben?

150. Wat wordt bedoeld met de zinsnede: «zonder dat hier gelijk allerlei verplichtingen aan vast zitten»?

155. Hoe moet «persoonlijke ontwikkeling, met een focus op de eigen talenten en mogelijkheden» gezien worden in het licht van datgene wat maatschappij en arbeidsmarkt van inwoners vragen?

159. Hoe verhouden «de wensen en mogelijkheden van de jongere» zich tot de ervaring en vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig in deze maatschappij te functioneren?

Ieder mens en dus ook iedere jongere heeft specifieke talenten, oftewel: iets waar de jongere goed in is en waar hij of zij energie van krijgt. Door de situatie waar dak- en thuisloze jongeren in terecht zijn gekomen is de aandacht voor wat zij wél kunnen en voor wat ze zouden willen ontwikkelen en leren, vaak ondergesneeuwd. Het is mijn stellige overtuiging, en de jongeren die ik gesproken heb bevestigen dat, dat jongeren het best kunnen worden ondersteund door naast ze te gaan staan en de eigen toekomstwensen, talenten en mogelijkheden centraal te stellen. Jongeren ervaren op dit moment nog te vaak dat zij vooral als «probleemgeval» worden gezien. In het kader van het actieprogramma stimuleer ik daarom dat ook gekeken wordt naar de positieve bijdrage die dak- en thuisloze jongeren kunnen leveren. Dat is wat ik versta onder het gericht zijn op talenten en mogelijkheden.

Het actieprogramma richt zich expliciet op (potentiële) dak- en thuisloze jongeren. Dit laat onverlet dat ook andere jongeren aandacht en ondersteuning nodig kunnen hebben. U vraagt naar de zin «zonder dat hier gelijk allerlei verplichtingen aan vast zitten». Voor een deel van de dak- en thuisloze jongeren geldt dat het hen ontbreekt aan een aantal basisvaardigheden die nodig zijn mee te kunnen doen in de samenleving. Zij kunnen bijvoorbeeld niet zonder hulp in een «normaal» dagritme komen, waardoor ze niet van begin af aan kunnen voldoen aan de verplichtingen die horen bij een «normale» deelname aan sociale activiteiten, zoals bij een sportclub, onderwijs of werk. Ik wil hen daarom de kans bieden mee te doen aan initiatieven waarin zij de gelegenheid krijgen deze basisvaardigheden op te bouwen. Met ruimte voor het maken van fouten, zonder dat zij daar direct op worden afgerekend of worden uitgesloten van verdere deelname.

Zowel in de maatschappij als op de arbeidsmarkt worden «soft skills» gevraagd en gewaardeerd. Voor de meeste jongeren geldt dat zij die vaardigheden van jongs af aan kunnen ontwikkelen, thuis, op school, de sportclub, zodat zij als vanzelf kunnen voldoen aan datgene wat maatschappij en arbeidsmarkt van inwoners vragen. Voor veel dak- en thuisloze jongeren geldt dat niet. Zij hebben door allerlei omstandigheden in hun jeugdjaren die «vanzelfsprekende» ontwikkeling niet doorgemaakt en hebben dus iets extra’s nodig om aan die maatschappelijke eisen te kunnen voldoen. Door de focus te leggen op eigen talenten en mogelijkheden krijgen dak- en thuisloze jongere de mogelijkheid zich op dat front alsnog (door) te ontwikkelen.

160. Geldt de hulp bij het halen van een (start)kwalificatie ook voor jongeren die al een (start)kwalificatie hebben?

Nee. De in het actieprogramma genoemde RMC-functie (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) heeft tot doel om jongeren tot 23 jaar te ondersteunen bij het behalen van een startkwalificatie. Met een startkwalificatie hebben jongeren een gunstiger uitgangspositie op de arbeidsmarkt. De RMC-functie heeft niet als wettelijke opdracht om jongeren te ondersteunen die reeds een startkwalificatie hebben behaald.

161. Welk nieuw beleid wordt in dit actieprogramma voorgesteld op het gebied van het behalen van een kwalificatie?

In het actieprogramma wordt geen nieuw beleid ten aanzien van het behalen van een kwalificatie voorgesteld.

162. In hoeverre kan het beleid op het gebied van het behalen van een kwalificatie, zoals beschreven in dit actieprogramma, ook ingezet worden voor jongeren ouder dan 27 jaar?

Een aantal maatregelen kan ook worden ingezet voor jongeren ouder dan 27 jaar. Een voorbeeld zijn de pilots die in het najaar 2018 in het mbo gestart worden voor mensen voor wie een startkwalificatie (nog) een brug te ver is, die bestaan uit een intensieve periode van werken en leren. Het programma ontwikkelt een aanpak die geschikt is voor een brede groep mensen zonder startkwalificatie.

18. Jongerenopvang (vragen 24, 41, 42, 43, 68, 86, 118, 164, 165, 166, 167, 168, 169, 170, 171, 172 en 174)

Met het actieprogramma wil ik stimuleren dat er voldoende (gespecialiseerde) plekken voor jongerenopvang in Nederland zijn. Uw Kamer heeft hier een aantal vragen over gesteld.

68. Op welke wijze organiseert u dat jongeren die zich bij de gemeente of de nachtopvang melden, worden opgevangen, ook als het vol is in de nachtopvang en ook als zij uit een andere regio komen? Op welke wijze organiseert u dat jongeren die in de nachtopvang verblijven, van gemeentewege een keukentafelgesprek krijgen voor een Wmo maatwerk voorziening?

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben. Uit het mystery guests onderzoek uit 201819 blijkt dat de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang in de praktijk nog onvoldoende gewaarborgd is. Ik heb hierover met de VNG en betreffende gemeenten afspraken gemaakt. Hierover staat meer in de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang. In het kader van de uitvoering van het actieprogramma, waaronder de pilots, zal tevens aandacht zijn voor een adequate toegang en een zorgvuldig gesprek met de jongere over de benodigde ondersteuning op alle levensgebieden.

165. Welke deskundigen «zijn het erover eens dat het voor dak- en thuisloze jongeren bij maatschappelijke opvang belangrijk is over een eigen gespecialiseerde voorziening te beschikken dan wel een eigen opvanggedeelte te hebben in voorzieningen waar ook de volwassen dak- en thuislozen verblijven»?

166. Betreffende maatschappelijke opvang, wat wordt verstaan onder «een eigen gespecialiseerde voorziening»? Hoe wijkt dit af van het belang dat niet-jongeren en andere doelgroepen hebben bij een gespecialiseerde voorziening?

86. Waaruit bestaat «voldoende passend aanbod (...) voor de doelgroep (potentiële) dak- en thuisloze jongeren» en hoe verhoudt zich dat tot de andere zorg die gemeenten bieden?

171. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op het gebied van passende opvang af van de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen die ouder dan 27 jaar zijn?

170. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van passende opvang? Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling zijnde beleid wordt hier toegevoegd?

168. en 169. Welke instrumenten heeft u om ervoor te zorgen dat de organisaties voor opvang een gescheiden jongerenopvang realiseren? Wat wordt in dat licht verstaan onder een «gescheiden jongerenopvang»? Wie betaalt die kosten of wat kunnen organisaties niet meer doen als de «gescheiden jongerenopvang» mogelijk wordt gemaakt?

118. Hoe wordt ervoor gezorgd dat gemeenten voldoende zorg inkopen, zodat een passende vervolgplek of nazorg gegeven kan worden?

Movisie geeft aan dat het voor dak- en thuisloze jongeren belangrijk is over een eigen gespecialiseerde voorziening te beschikken. 20 «Gespecialiseerde voorzieningen» zijn plekken waar alleen jongeren verblijven, gescheiden van volwassenen. Het kan gaan om een geheel eigen voorziening, dan wel een duidelijk gescheiden gedeelte in een bredere voorziening.

Voor verschillende doelgroepen kan een gescheiden voorziening van belang zijn. De jongeren hebben specifieke uitdagingen die passen bij hun leeftijd en persoonlijke ontwikkeling; een gescheiden aanpak is mede om die reden van belang. Ook voelen zij zich dikwijls onveilig in het bijzijn van oudere daklozen en werkt het bovendien demotiverend.

Vanuit het actieprogramma wordt het creëren van passende opvang actief aangemoedigd, in aanvulling op de maatregelen in het kader van de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang, om te komen tot vernieuwing en verbetering van de maatschappelijke opvang. Het is uiteindelijk aan gemeenten om met aanbieders goede inkoopafspraken te maken, zodanig dat voor de verschillende groepen passend aanbod (incl. begeleiding) kan worden ingekocht. Ik wil deze partijen met dit actieprogramma ondersteunen met gerichte informatie en goede voorbeelden.

Het is aan elke gemeente zelf te bepalen wat passend aanbod is, ook als het specifiek gaat om het voorkomen en oplossen van dak- en thuisloosheid onder jongeren. In het actieprogramma zal in de maatwerkadvisering met gemeenten worden verkend of het aanbod voldoet en zo niet, aan welk type aanvullend aanbod behoefte is. Vanuit het actieprogramma worden hiervoor twee belangrijke kaders geschetst: 1. het moet gaan om ondersteuning op alle levensgebieden en 2. het moet gericht zijn op de toekomst van de jongere, in afstemming met de jongere zelf. Dit sluit aan bij de (andere) zorg die gemeenten nu al bieden. Het is van belang voor gemeenten de juiste expertise in huis te hebben en/of te betrekken, die nodig is met de jongere tot een goed toekomstplan te komen. Op basis van het toekomstplan kan vervolgens het juiste aanbod op de diverse relevante levensgebieden worden ingekocht.

Uw Kamer heeft diverse vragen gesteld ten aanzien van de volgende twee doelen: er is geen wachtlijst om in gespecialiseerde jongerenopvang of beschermd wonen te komen en de periode in de (gespecialiseerde) jongerenopvang wordt teruggebracht tot maximaal 3 maanden.

164. Hoe groot is het huidige aantal plekken specifiek voor jongerenopvang? Hoeveel extra plekken moeten gerealiseerd worden?

172. Over welke gemeenten gaat het bij de zinsnede: «geen sprake van gescheiden jongerenopvang»?

43. Wanneer moet er voldoende plek zijn in de opvang voor deze jongeren?

41. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wachttijden in de opvang?

167. Geldt de stelling dat jongeren «niet op een wachtlijst [mogen] komen voordat zij in de opvang terecht komen» ook voor andere doelgroepen?

174. Op welke wijze organiseert u dat er geen wachtlijst is voor opvang en beschermd wonen, nu de opvang in veel gevallen vol is (bij 30% van de meldingen, zo blijkt uit de praktijktoets landelijke toegang 2018 van het Trimbos Instituut) en nu er lange wachtlijsten voor beschermd wonen zijn?

24. In het actieplan staat dat er geen wachtlijst mag zijn voor opvang en beschermd wonen, momenteel is dat wel het geval; staan er concrete maatregelen gepland om wachtlijstvrije opvang en/of beschermd wonen te realiseren?

42. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doorlooptijden in de opvang?

Uit een QuickScan van Federatie Opvang (2016) is gebleken dat 40% van de maatschappelijke opvanginstellingen die lid zijn van de Federatie Opvang over specifieke jongerenopvang beschikken. Er is geen landelijk beeld van het huidige aantal plekken, specifiek voor jongerenopvang. Ook ontbreekt een landelijk beeld van de (eventuele) wachtlijsten en de doorlooptijden in de opvang.

Over het algemeen geldt dat het zeer onwenselijk is dat mensen op een wachtlijst staan voordat zij opvang krijgen. In het kader van het actieprogramma inventariseer ik komend half jaar hoeveel (maatschappelijke) opvangplekken voor jongeren er op dit moment zijn. Dan zal ook duidelijk worden waar en hoeveel opvangplekken extra gerealiseerd moeten worden. Ik ga met gemeenten en betrokken (opvang)organisaties in gesprek over (het terugdringen van) wachtlijsten en de doorlooptijden in de opvang, en maak hier nadere afspraken over. Ook voor deze doelen geldt dat ze voor het eind van de looptijd van het programma moeten zijn gerealiseerd.

In het kader van het hoofdlijnenakkoord ggz heb ik met de VNG afgesproken dat de door hen aangekaarte wachtlijstenproblematiek beschermd wonen gezamenlijk in kaart wordt gebracht. De eerste voorbereidingen voor onderzoek zijn inmiddels getroffen.

Tot slot heeft uw Kamer ook vragen gesteld over de rol van gemeenteraden. Zij hebben immers de verantwoordelijkheid er op toe te zien dat gemeenten de hulp en ondersteuning aan dak- en thuisloze jongeren op een goede manier vormgeven en uitvoeren.

78. Om te weten of het gevoerde beleid resultaat oplevert, zullen de gemeenteraden informatie ontvangen via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein, om welke informatie zou dit gaan? Wat is de geschatte omvang van de belasting voor gemeenten om deze informatie te verzamelen?

79. Welke mogelijkheden tot sturing hebben gemeenteraden op het beleid van preventie en ondersteuning en hoe verhoudt die ruimte tot sturing zich tot dit actieprogramma?

Gemeenten leveren op dit moment al informatie aan voor de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. In overleg met gemeenten wordt gewerkt aan een verdere doorontwikkeling van deze monitor, o.a. ten aanzien van de maatschappelijke opvang. Het is aan de Colleges van B&W hun gemeenteraden van informatie te voorzien over dit onderwerp. Het College van B&W maakt met de gemeenteraad afspraken over de mate van detail en de frequentie waarin informatie aan de raad wordt verstrekt.

De gemeenteraad heeft als taak kaders te stellen en het College van B&W bij de uitvoering te controleren. Op deze twee manieren kan de gemeenteraad sturen op het beleid van de gemeente. De raad heeft daarmee een directe mogelijkheid te sturen op de lokale aanpak. Met het actieprogramma wordt dan ook niet zozeer gestuurd, maar worden gemeenten gefaciliteerd bij (het proces rondom) de uitvoering van de pilots.

19. Voldoende passende woonruimte (44, 45, 46, 69, 163, 173, 175, 176, 177, 178, 179, 180, 181, 182, 183, 184, 185, 190)

Er is een groot aantal vragen gesteld over het realiseren van voldoende woonruimte. Dit onderwerp heeft de volle aandacht van de Minister van BZK en mijzelf. De beschikbaarheid van voldoende betaalbare huisvesting is immers een essentiële voorwaarde dakloosheid te voorkomen of dakloosheid ongedaan te maken. Allereerst ga ik in op vragen die gesteld zijn over het realiseren van voldoende passende woonruimte en wat het actieprogramma hieraan gaat bijdragen. Daarna ga ik in op een aantal andere specifieke vragen.

44. Wanneer is er voldoende passende (vervolg)woonruimte gerealiseerd voor deze jongeren?

45. Hoe zorgt u ervoor dat er snel meer huurwoningen komen, die betaalbaar zijn en de rechten van huurders niet aantast, zoals tijdelijke huurcontracten doen?

163. Hoe wordt ervoor gezorgd dat gemeenten voldoende passende en betaalbare woonruimte creëren voor dak- en thuisloze jongeren? Hoe wordt dit geregeld? Wie betaalt dit?

173. Welke verwachtingen zijn er in dit plan met betrekking tot het «lokaal creëren van een voldoende aantal passende en betaalbare woonruimten?» Over welke gemeenten gaat het? In hoeverre is deze aandacht realistisch en effectief?

176. Wat voor type actie wordt bedoeld met «bijzondere aandacht schenken»?

177. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van voldoende passende woonruimte? Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling zijnd beleid wordt hier toegevoegd? Waarom is op dit punt geen concreet doel geformuleerd?

Het actieprogramma sluit ten aanzien van het realiseren van voldoende passende woonruimte aan op beleidsdoelstellingen die elders zijn benoemd, zoals bijvoorbeeld in de Nationale Woonagenda en de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang. In het actieprogramma onderschrijf ik nogmaals het belang van het maken van goede afspraken op lokaal niveau over de huisvesting voor deze zeer kwetsbare groep. Hierbij gaat het lang niet altijd om het creëren van meer en nieuwe woningen voor jongeren, maar ook om het met een open blik kijken naar de mogelijkheden van reeds bestaande gebouwen. Omdat de opgave lokaal verschilt, onder meer door verschillen in de druk op de woningmarkt, is geen landelijk doel geformuleerd. Er wordt dus lokaal bepaald en getoetst wanneer voldoende woonruimte is gerealiseerd.

Met «bijzondere aandacht schenken» bedoel ik dat ik van lokale partijen verwacht dat ze binnen bestaande trajecten bijzondere aandacht hebben voor deze zeer kwetsbare doelgroep. Van gemeenten wordt als regisseur van het lokale volkshuisvestingsbeleid verwacht dat ze zicht hebben op de lokale woning(bouw)opgave voor jongerenhuisvesting en deze adresseren in hun woon-zorgvisie. De grootte en aard van de doelgroep is van belang en bepaalt bijvoorbeeld of vooral behoefte is aan reguliere woonruimte/kamers of aan een setting waar jongeren begeleid samenwonen. Gemeenten hebben hier een regiefunctie, maar zijn voor de bouw afhankelijk van andere partijen. Zij kunnen op verschillende manieren sturing geven aan het creëren en toewijzen van voldoende passende en betaalbare woonruimte voor dak- en thuisloze jongeren. Bijvoorbeeld door middel van een woon-zorgvisie waarin de lokale behoefte aan huisvesting voor deze doelgroep zowel kwantitatief als kwalitatief is vastgelegd.

Zij kunnen ervoor kiezen de doelgroep kwetsbare (dakloze) jongeren als urgentiecategorie woningzoekenden in de Huisvestingsverordening op te nemen. Op basis van hun woon(zorg)visie kunnen gemeenten concrete afspraken met woningcorporaties maken over de doelgroep, die terugkeren in de prestatieafspraken tussen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties, of in zogenaamde «contingentafspraken». Afspraken kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op het met voorrang huisvesten van jongeren die uitstromen uit een intramurale setting naar een reguliere woning of kamer. Daarbij reserveert de corporatie een aantal woningen voor deze groep en bemiddelt zij hen op directe wijze. Afspraken kunnen bijvoorbeeld ook betrekking hebben op de begeleiding die de gemeente aan deze groep jongeren geeft of de realisatie van specifieke woonvormen waar jongeren geclusterd wonen.

De Minister van BZK en ik stimuleren lokale partijen de benodigde stappen te zetten in de huisvesting van urgente doelgroepen en mensen die wonen met zorg, zoals onder andere opgenomen in de Nationale woonagenda en de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang. In gesprekken die wij hebben met betrokken partijen over het creëren en benutten van voldoende passende huisvesting wordt de doelgroep (potentieel) dak- en thuisloze jongeren nadrukkelijk meegenomen. In 2019 maken alle gemeenten in regionaal verband uitvoeringsafspraken over de implementatie van het advies van de commissie Toekomst beschermd wonen. Het gaat o.a. om afspraken over het realiseren van een breed arsenaal van woonvarianten en voldoende beschikbare en betaalbare wooneenheden. Uit recent onderzoek21 blijkt overigens dat 72%22 van de ondervraagde corporaties cliënten die (tijdelijk) hebben verbleven in instellingen voor maatschappelijke opvang of beschermd wonen (bijvoorbeeld daklozenopvang, blijf-van-mijn-lijf-huis of geestelijke gezondheidszorg) met voorrang huisvesten in hun werkgebied.

Tevens deelde de Minister van BZK recent haar Stimuleringsaanpak Flexwonen met uw Kamer23. Met deze inzet wil zij de bouw van tijdelijke woonruimte voor spoedzoekers stimuleren. Voor dit kabinet is de norm dat iedereen prettig en betaalbaar kan wonen, ook als iemand met spoed een woning nodig heeft en nergens anders terecht kan, omdat bijvoorbeeld onvoldoende inschrijftijd ia opgebouwd. Om in de komende jaren meer flexibele woningvoorraad te bevorderen, treft zij verschillende maatregelen. Zo wordt gekeken naar de noodzaak om aan te sturen op een vrijstelling voor de verhuurdersheffing bij realisatie van tijdelijke woningen. Ook start een verkenning naar of het verlengen van het huidige tijdelijke huurcontract van maximaal twee jaar naar bijvoorbeeld maximaal drie jaar (of het mogelijk maken van een eenmalige tijdelijke verlenging) het perspectief op een reguliere woning vergroot.

Bij het hanteren van tijdelijke huurcontracten is het perspectief op andere woonruimte na afloop van het huurcontract belangrijk. In de meeste woningmarktregio’s is het geen probleem na afloop van een tijdelijk huurcontract door te stromen naar een reguliere koopwoning of huurwoning. Andere woningzoekenden hebben meer hulp nodig en ontvangen die regelmatig ook. Veel gemeenten hebben er bovendien voor gekozen de al opgebouwde wachttijd in het woonruimte verdeelsysteem niet te laten vervallen bij het aanvaarden van een flexibele woonoplossing met een tijdelijk contract. De Minister van BZK gaat bij verschillende partijen na hoe zij omgaan met het vraagstuk van vervolghuisvesting na Flexwonen en hoe slimme oplossingen geborgd of opgeschaald kunnen worden. Overigens is het niet zo dat met de inzet van een tijdelijk huurcontract de rechten van huurders worden aangetast. Partijen weten op voorhand waar ze aan toe zijn, de huur is in de overeengekomen periode niet opzegbaar vanuit de verhuurder en ook de huurprijsregelgeving is onverkort van kracht.

Ook het Rijkvastgoedbedrijf kijkt naar mogelijkheden vastgoed in te zetten als (tijdelijke) woonruimte, bijvoorbeeld in combinatie met intensieve begeleiding van jongeren. Kortom: er zijn verschillende manieren om naar deze gemeenschappelijke uitdaging te kijken.

Naast maatregelen en afspraken die zich richten op het bouwen van meer woningen, wordt ook ingezet op maatregelen die bijdragen aan de betaalbaarheid. Er wordt vaart gemaakt met de uitwerking van afspraken uit het Sociaal Huurakkoord dat Aedes en de Woonbond met elkaar hebben gesloten. Daarmee hebben huurders de komende jaren meer zekerheid over de betaalbaarheid van hun woning.

46. Op welke manieren wordt de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 926, nr. 299) uitgevoerd, waarin verzocht wordt om in de uitwerking van de Nationale woonagenda expliciet aandacht te besteden aan het voorkomen van dakloosheid en huisuitzettingen vanwege huurachterstanden, en de Nationale woonagenda aan te vullen met oplossingen voor de huidige daklozen?

Het actieprogramma is de integraal afgestemde uitwerking van de motie, die betrekking heeft op dak- en thuisloze jongeren. Onderdeel van het actieprogramma is het voorkomen van dakloosheid, en er wordt ingezet op de realisatie van meer passende (vervolg)woonruimte voor jongeren. Binnen de Brede Schuldenaanpak wordt voortgang gemaakt ten aanzien van het verder terugdringen van huisuitzettingen vanwege huurachterstanden. Steeds meer gemeenten werken samen met woningcorporaties, zorgverzekeraars en energie- en drinkwaterbedrijven om zo vroeg mogelijk hulp te kunnen bieden aan mensen met betaalachterstanden op vaste lasten. Dit kan ook bijdragen aan het verder voorkomen van huisuitzettingen, zoals de leden Beckerman en Peters in hun moties hebben verzocht. 24

175. Hoe organiseert u dat binnen drie maanden sprake is van een duurzame woonplek, nu de periode van verblijf in de nachtopvang opgelopen is naar 10 maanden (cijfers Leger des Heils) en de wachtlijsten voor sociale huisvesting in de meeste regio's tussen de 6 en 14 jaar bedragen?

In het actieprogramma heb ik mijn ambitie geformuleerd. Ik realiseer me echter ook dat dit een taai vraagstuk is dat niet van de ene op de andere dag is opgelost. De gemeenten die deelnemen aan de pilots gaan hier gericht mee aan de slag en brengen de mogelijkheden in kaart. Mijn verwachting is dat samen met bijvoorbeeld de uitkomsten van creatieve denksessies een goed beeld van mogelijkheden ontstaat waar ook andere gemeenten hun voordeel mee kunnen doen.

179. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma in de tekst bij paragraaf 4.3 «Weer Thuis!»?

Er is geen sprake van nieuw beleid. «Weer Thuis!» is een bestaand actieprogramma25 dat partijen op lokaal niveau ondersteunt bij het maken van bestuurlijke afspraken over de doorstroom naar een eigen woning met voldoende begeleiding. Hierin wordt ook speciale aandacht geschonken aan de doelgroep (potentieel) dak- en thuisloze jongeren.

180. Hoeveel woonruimten zijn beschikbaar in de sector studentenhuisvesting? Hoeveel (potentiële) dak- en thuisloze jongeren zouden mogelijk geplaatst kunnen worden in studentenhuisvesting en/of andere onzelfstandige woonvormen?

Er worden geen landelijke cijfers bijgehouden over de beschikbaarheid van studentenwoningen. De Minister van BZK financiert op dit moment een onderzoek naar het lokale aanbod van studentenhuisvesting in de studentensteden. De Landelijke monitor studentenhuisvesting van 2018 laat echter wel in algemene zin zien dat in veel steden sprake is van krapte op de studentenhuisvestingsmarkt. Er zal daarom niet of nauwelijks sprake zijn van structurele beschikbaarheid van studentenwoningen waarin dak- en thuisloze jongeren geplaatst kunnen worden.

181. Wat gebeurt er als uit de verkenning van de rijksoverheid naar voren komt dat het gebruik van woningdelen door jongeren niet leidt tot een relevante uitkomst voor het voorliggend actieprogramma?

184. Wat is de reden dat de rijksoverheid een verkenning gaat uitvoeren naar het gebruik van woningdelen door jongeren? Wie zijn de betrokken partijen? Voor welke gemeenten is dit relevant?

In de Nationale woonagenda (Kamerstuk 32 847, nr. 365) is afgesproken dat BZK samen met de VNG en marktpartijen een verkenning start naar het gebruik van woningdelen door jongeren. Onderdeel van deze verkenning is de wijze waarop woningdelen wordt gefaciliteerd. Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheden woningen te kunnen aanpassen aan veranderende behoeften, bijvoorbeeld door het splitsen of samenvoegen van woningen en bouwkundige aanpassingen zoals uitbouwen, opbouwen of onderkelderen van woningen. Met de Nationale woonagenda heeft de Minister van BZK met verschillende partijen afspraken gemaakt over het oppakken van de uitdagingen op de woningmarkt.

Op basis van de uitkomsten van de verkenning wordt gekeken in hoeverre daar concrete handvatten uit komen die partijen helpen bij het faciliteren van woningdelen. Mocht daar uitkomen dat woningdelen voor dak- en thuisloze jongeren een relevant alternatief is, dan wordt dit vanuit het actieprogramma opgepakt.

Er is een aantal vragen gesteld over de ambities op het gebied van een «open blik op wonen».

182. Welk nieuwe beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van een open blik op wonen? Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling zijnd beleid wordt hier toegevoegd?

185. Wat wordt bedoeld met de actie «stimuleren om met een open en creatieve blik te kijken»? Hoe wordt beoordeeld en geëvalueerd of dit ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd?

De Minister van BZK en ik stimuleren gemeenten en andere betrokken partijen om met een open en creatieve blik te kijken naar de opgave op het gebied van passende woonplekken voor jongeren. Niet alle jongeren hebben een woning nodig, soms volstaat een kamer. Gedacht kan worden aan geclusterde woonvormen met begeleiding, flexibel wonen in tijdelijke huisvesting, het (tijdelijk) inwonen bij medeburgers die hiertoe bereid zijn, concepten waarbij verschillende doelgroepen gemengd wonen en het breder benutten van studentenhuisvesting. Het creatief kijken naar passende woonvormen en de omgang met leegstaande gebouwen is in het licht van de totale opgave cruciaal. In de publicatie «Aan de slag met flexwonen!» staat stapsgewijs uitgelegd hoe elke gemeente zelf kan uitrekenen hoe groot de woonbehoefte van spoedzoekers is.26 Is te weinig woonruimte beschikbaar, dan biedt de handreiking suggesties wat voor soort gebouwen of plekken kunnen worden ingezet. In «Dwarsdoorsnede van het flexwonen» beschrijven negen korte factsheets tips voor de praktische zaken rondom het flexwonen.27 Verder zie ik een scala aan inspirerende voorbeelden van vormen voor jongerenhuisvesting in het land ontstaan. Ik verwijs ook graag naar de stimuleringsaanpak flexwonen die de Minister van BZK onlangs naar uw Kamer heeft gestuurd. Via een gebiedsgerichte aanpak wordt samengewerkt met provincies en gemeenten om gericht op de lokale opgaven, en dus vaak ook voor jongeren, nieuwe flexwonen projecten te starten. Via de website www.woningmarktbeleid.nl zal de voortgang van deze aanpak gevolgd worden en worden praktijkvoorbeelden gedeeld.

178. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op het gebied van voldoende passende woonruimte af van de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen die ouder dan 27 jaar zijn?

183. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op het gebied van een open blik op wonen af van de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen die ouder dan 27 jaar zijn en andere doelgroepen zoals starters of studenten?

In de basis wijkt deze behoefte niet af. Wel kan de behoefte aan woonruimte en begeleiding in elke levensfase anders zijn. Voor jongeren kan gedacht worden aan vormen van beschermd of begeleid wonen specifiek gericht op jongeren, kamertraining of fasehuizen, waar jongeren al dan niet zelfstandig in een groep wonen. Of aan initiatieven waarbij jongeren (tijdelijk) bij een «medeburger» inwonen. Voorbeelden hiervan zijn Kamers met Kansen28 en Kamers met Aandacht29 projecten.

190. Hoe vroegtijdig moet huisvesting aangevraagd kunnen worden; vanaf welke leeftijd wordt dit bedoeld?

Voor jongeren die een intramurale setting gaan verlaten is het van belang dat partijen tijdig op zoek gaan naar vervolghuisvesting. Gemeenten kunnen met corporaties of andere verhuurders hier zogenaamde «contingentafspraken» over maken waarbij jongeren direct naar woonruimte worden bemiddeld zonder wachtlijst. Ook het tijdig aanvragen van huisvesting voor gedetineerde jongeren is van belang. Hiervoor is aandacht in het actieprogramma in het kader van de nazorg door gemeenten voor ex-gedetineerden.

52. Gekeken wordt naar eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk omtrent huur- en zorgtoeslag; wordt er hierbij ook voor gezorgd dat bewoners van kamers en andere onzelfstandige woonruimten huurtoeslag kunnen krijgen?

Als één van de acties in het Actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 (Kamerstuk 33 104, nr. 20) financiert BZK een verkenning naar het aanbod van onzelfstandige kamers, die over enkele maanden gereed is. Ook worden door middel van een verkenning de beleidsopties voor het realiseren van voldoende aanbod van dit soort kamers in kaart gebracht. Het onderzoeksbureau kijkt hierbij ook naar beleid op het gebied van de huurtoeslag en het woningwaarderingsstelsel (WWS), en naar de betaalbaarheid van onzelfstandige woningen. Op basis van de resultaten van de verkenning zoeken de partijen die vertegenwoordigd zijn in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS) samen naar wijzigingsvoorstellen in wet- en regelgeving die het aanbod van onzelfstandige kamers stimuleren en die op breed draagvlak kunnen rekenen. De betaalbaarheid van de voorstellen, zowel voor de huurders van onzelfstandige woningen als voor de overheid, is hierbij een belangrijke voorwaarde.

69. Op welke wijze organiseert u dat er altijd huisvesting is als nazorg voor jongeren die de jeugdzorg, jeugd ggz of jeugd detentie verlaten, en die zelf niet over huisvesting kunnen beschikken?

Dit is een van de belangrijke thema’s in de actielijn 1 «Preventie, nazorg en regie» van het actieprogramma. Het is aan gemeenten om hier samen met o.a. woningcorporaties voor zorg te dragen. Vanuit het actieprogramma wordt ook op dit terrein maatwerkadvisering geboden en worden goede voorbeelden gedeeld. In geval van detentie vindt afstemming zoveel mogelijk tijdens de detentie plaats.

20. Het actieprogramma – wet- en regelgeving (vragen 106, 188, 189)

Uw Kamer heeft enkele vragen gesteld over de acties in relatie tot wet- en regelgeving.

106. In hoeverre is deze actielijn in lijn met de huidige wet- en regelgeving? Wat is de betekenis van regiobinding bij deze actielijn? Wat is de beleidsvrijheid van gemeenten hierbij?

De huidige wet- en regelgeving is leidend. Dit betekent dat de landelijke toegankelijkheid hier ook van toepassing is. Regiobinding of te weinig capaciteit kan en mag dus geen argument zijn om opvang te weigeren. Gemeenten zijn verplicht zich hier aan te houden.

188. Wat wordt verstaan onder een «laagdrempelige aanvraag geldig identiteitsbewijs»? Hoe past dit in de wetgeving rond identiteitsbewijzen en de manieren waarop leges worden berekend en in rekening gebracht?

Het belang voor dak- en thuisloze jongeren om een ID-bewijs op een laagdrempelige manier aan te kunnen vragen, en de extra aandacht hiervoor vanuit het actieprogramma, past binnen de huidige wetgeving. Wanneer het voor een jongere financieel gezien problematisch is de kosten voor een ID-bewijs op dat moment te betalen, zijn er op dit moment voor de gemeenten al mogelijkheden hier iets in te betekenen.

189. Welke extra regels en regeldruk zullen vanuit dit actieprogramma ontstaan? Is hier op getoetst door de Adviescollege toetsing regeldruk?

Op dit moment leidt het actieprogramma (nog) op geen enkele manier tot extra regels of aanpassing van regels. Wanneer blijkt dat hiervoor aanleiding is, bijvoorbeeld omdat uit de pilots naar voren komt dat dit noodzakelijk is, zal ik hier zorgvuldig naar kijken. Ook een toetsing op het gebied van regeldruk hoort hierbij.

21. Kostendelersnorm (vragen 26, 27, 48, 49, 50, 51, 187, 192)

De bijstand is een vangnet met als doel te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De kostendelersnorm houdt rekening met kostenvoordelen die er zijn als meerdere mensen een woning delen. Daarnaast wordt voorkomen dat binnen een huishouden een stapeling van uitkeringen ontstaat waarmee meer dan alleen de noodzakelijke kosten worden gedekt. Gemeenten hebben de mogelijkheid de kostendelersnorm niet toe te passen voor personen van 21 jaar en ouder, die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken. De gemeente dient dan vast te stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf. Vervolgens behoort het tot de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de gemeente een uitzondering te maken en de kostendelersnorm niet van toepassing te verklaren. Inzet van het actieprogramma is deze mogelijkheid onder de aandacht te brengen.

Door uw Kamer zijn diverse vragen gesteld over afschaffing van de kostendelersnorm, uitzonderingen op de kostendelersnorm en de kosten hiervan.

26. Wat kost het om jongeren die in de jeugdzorg hebben gezeten uit te zonderen van de kostendelersnorm?

27. Wat kost het om de kostendelersnorm voor jongeren af te schaffen?

48. Gedacht wordt aan een tijdelijke ontheffing in bijzondere situaties bij de uitvoering van de kostendelersnorm; waarom wordt er niet voor gekozen om deze norm af te schaffen?

192. Hoe wilt u bereiken dat gemeenten de kostendelersnorm in de Participatiewet niet meer toepassen als dat leidt tot dakloosheid bij jongeren, omdat ouders met een bijstandsuitkering meerderjarige kinderen uitschrijven van hun woonadres?

Afschaffing van de kostendelersnorm is niet aan de orde. Jongeren tot 21 jaar en studenten zijn al uitgezonderd van de kostendelersnorm. Zoals hierboven toegelicht hebben gemeenten de mogelijkheid de kostendelersnorm niet toe te passen voor personen van 21 jaar en ouder, die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde. Dit geeft gemeenten voldoende mogelijkheden in individuele situaties maatwerk te leveren. Het kabinet ziet daarom geen reden om de kostendelersnorm voor jongeren af te schaffen. Om dezelfde reden is het kabinet niet voornemens de kostendelersnorm af te schaffen voor jongeren die in de jeugdzorg hebben gezeten. De kosten van het afschaffen van de kostendelersnorm voor alle jongeren of jongeren die in de jeugdzorg hebben gezeten zijn niet bekend.

Naar aanleiding van de motie Peters30 bracht de Staatssecretaris van SZW de mogelijkheid van het toepassen van maatwerk nog eens actief onder de aandacht van gemeenten. Aanvullend zal in het kader van het actieprogramma het toepassen van maatwerk nader onder de aandacht worden gebracht, door het actief delen van kennis over de mogelijkheden van maatwerk.

Daarnaast heeft uw Kamer vragen gesteld over de toepassing van maatwerk en de kosten hiervan.

49. Hoe vaak maken gemeenten gebruik van de mogelijkheid om ontheffing of compensatie van de kostendelersnorm te geven en welke mogelijkheden hiertoe zijn er precies?

50. Moeten gemeenten die ontheffing van de kostendelersnorm geven dit zelf betalen, of krijgen zij dit ergens gecompenseerd? Om welke bedragen gaat het naar schatting?

Het is niet bekend hoe vaak gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid de kostendelersnorm tijdelijk niet toe te passen. Ook is niet bekend welke kosten hiermee gemoeid zijn. Gemeenten ontvangen van het Rijk één gebundeld budget om bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies te verstrekken. Dit budget wordt vooraf vastgesteld op basis van een zo goed mogelijke schatting van de te verwachten bijstandslasten in een gemeente. Verschillen tussen gemeenten in beleidskeuzes worden niet meegenomen in deze schatting. Ontheffing van de kostendelersnorm vertaalt zich dus niet in een groter budgetaandeel van een gemeente. Het macrobudget van het daaropvolgende jaar wordt aangepast aan de werkelijke uitgaven van alle gemeenten.

51. Welk bedrag aan bezuinigingen is indertijd ingeboekt met de invoering van de kostendelersnorm?

De kostendelersnorm is op verschillende regelingen van toepassing. Als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm in de bijstand (incl. de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) is bij het wetsvoorstel maatregelen Wet Werk en Bijstand (WWB) een structurele besparing van uiteindelijk € 92 miljoen opgenomen (waarvan € 77 miljoen betrekking had op de klassieke doelgroep in de bijstand tot de AOW-leeftijd en € 15 miljoen voor de AIO). Daarnaast is een besparing van € 50 miljoen ingeboekt voor de jonggehandicapten die door het afsluiten van de Wajong in de Participatiewet vallen. Voor de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Toeslagenwet (TW) is destijds een besparing van respectievelijk € 7 miljoen en € 3 miljoen ingeboekt. In de IOAW en IOAZ is de besparing indertijd afgerond op nul, omdat de kostendelersnorm naar verwachting een klein aantal personen zal raken. Zie hiervoor ook het antwoord op Kamervraag 305 bij de begroting 2019 van SZW, waarbij is ingegaan op de (verwachte) huidige besparing van de kostendelersnorm (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 11)

187. «Kennis over de mogelijkheden van maatwerk/toepassen tijdelijke ontheffing in bijzondere situaties bij de uitvoering van de kostendelersnorm»; is bekend in hoeverre de kostendelersnorm er een oorzaak van is dat jongeren dakloos worden?

Nee, dit is niet bekend. Binnen de pilots is nadrukkelijk aandacht voor de (uitvoering van) regels, waaronder de kostendelersnorm.

22. Het actieprogramma – overig

Uw Kamer heeft enkele vragen over de samenhang met andere trajecten en programma’s.

14. Kunt u een overzicht geven van welke actieprogramma’s bedoeld worden met «lopende actieprogramma’s bij verschillende ministeries», welke resultaten ze nastreefden, welke resultaten behaald zijn en hoe het voorliggende actieprogramma zich verhoudt tot de behaalde en niet behaalde resultaten van de «lopende actieprogramma’s bij verschillende ministeries»?

In het actieprogramma verwijs ik bij het onderdeel «Samenhang» naar de belangrijkste verwante, lopende programma’s. Genoemd worden de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang, waarvan het actieprogramma een onderdeel en verbijzondering vormt en de programma’s Zorg voor de Jeugd (VWS), Maatschappelijke Dienststijd (VWS), Cliëntondersteuning (VWS), de Nationale Woonagenda (BZK), Koers en Kansen (JenV) en het Actieplan Brede Schuldenaanpak (SZW). Ook participeert het Rijk in het programma Aanpak 16–27, dus ook de verbinding met dat programma is van belang.

Het actieprogramma richt zich specifiek op het voorkomen en terugdringen van het aantal (potentieel) dak- en thuisloze jongeren (18–27 jaar); waar nuttig wordt de samenwerking met andere programma’s en trajecten actief gezocht. De voortgang van de andere programma’s wordt in de daarbij horende voortgangsrapportages beschreven.

Uw Kamer heeft gevraagd naar nieuwe acties vanuit dit actieprogramma.

3. Welke nieuwe taken en acties komen voort uit dit voorliggend actieprogramma? Welke van deze taken zijn belegd bij de rijksoverheid, welke bij de gemeentes en welke bij de samenwerkingspartners?

115. en 116. Hoe wijkt de in de aanpak beschreven manier van werken af van de huidige zorg voor jongeren die uit jeugddetentie komen? Welk nieuw beleid bevat dit actieprogramma voor jonge ex-gedetineerden?

117. Wat zijn de huidige taken en verantwoordelijkheden van de genoemde regionale expertteams? Wat verandert er aan de taken en verantwoordelijkheden van deze teams op basis van dit actieprogramma?

Het actieprogramma leidt niet tot nieuwe taken indien hiermee «nieuwe wettelijke taken» wordt bedoeld. Het actieprogramma gaat uit van de bestaande wettelijke taken, bevoegdheden en rolverdeling en beoogt een versnelling te laten plaatsvinden in de beweging om dak- en thuisloze jongeren beter te helpen en ondersteunen. Met het actieprogramma beoog ik vooral de samenwerking tussen alle betrokken stakeholders te stimuleren, om met elkaar de maatschappelijke uitdaging aan te gaan. De pilots met 13 deelnemende gemeenten vormen hierin een drijvende kracht. In de pilots en ook breder in het kader van het actieprogramma kijk ik samen met de betroken partijen kritisch naar de (uitvoering van) wet- en regelgeving en de mate waarin het op alle levensgebieden ondersteunen van (potentieel) dak- en thuisloze jongeren hierdoor wordt bevorderd, dan wel wordt belemmerd. Ook beoog ik samen met gemeenten anders met aanwezige financiële middelen om te gaan, waarbij de transitie van verblijf in kostbare (nood)opvang naar het zo snel mogelijk werken aan de eigen toekomst per jongere gemaakt dient te worden. Kortom: het actieprogramma leidt niet tot andere taken en bevoegdheden, maar beoogt een andere gezamenlijke aanpak te realiseren. In de actieagenda ga ik in op de reeds in gang gezette acties en de prioriteiten voor de komende periode.

Ten aanzien van de ex-gedetineerden is geen sprake van nieuw beleid. Wel stimuleer ik in het kader van dit actieprogramma goede nazorg voor deze groep jongeren, hetgeen al tot de taken van de gemeenten behoort.

De regionale expertteams coördineren (ook bovenregionaal) – waar nodig – passende ondersteuning aan jongeren en het gezin waar zij toe behoren. De komst van het actieprogramma verandert hier niets aan. Wanneer dit in de specifieke casus wenselijk is, kunnen de jongerenregisseur en het regionale expertteam samenwerken om tot de best passende ondersteuning te komen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een jongere in verschillende gemeenten zorg en/of ondersteuning heeft ontvangen en uitwisseling van de hierbij opgedane kennis en ervaring van belang is om tot de meest passende ondersteuning te kunnen komen, of wanneer in een andere gemeente specifieke kennis en ervaring aanwezig is waarvan in de betreffende casus goed gebruik kan worden gemaakt. De jongere zelf wordt overigens niet belast met extra functionarissen om mee af te stemmen, het regionale expertteam is er, naar behoefte, ter ondersteuning van de gemeente (bij voorkeur: de jongerenregisseur). De jongere heeft, juist dat is een belangrijke doelstelling van het actieprogramma, bij voorkeur hoofdzakelijk contact met de jongerenregisseur, hierbij eventueel ondersteund door de onafhankelijke cliëntondersteuner.

140. Wanneer zijn «kansrijke initiatieven van bedrijven en maatschappelijke organisaties» kansrijk genoeg om vanuit het voorliggend actieprogramma ondersteund te worden?

141. Welke maatschappelijke organisaties worden bedoeld wanneer geschreven wordt: «een zekere «vrije ruimte» gehanteerd voor kansrijke initiatieven van bedrijven en maatschappelijke organisaties»?

136. Op welke manier ondersteunt dit programma «initiatieven met de grootste verwachte impact»?

138. Hoe wordt bepaald welk programma «de grootste verwachte impact» heeft?

De initiatieven moeten in ieder geval voldoen aan de in het actieprogramma gestelde uitgangspunten. Daarnaast moeten o.a. de Klankbordgroep en het Jongerenpanel de meerwaarde van het initiatief inzien. In de komende periode zal in overleg met de Klankbordgroep en het Jongerenpanel worden bepaald waar de initiatieven aan moeten voldoen. De inhoud is daarbij leidend, niet het type organisatie. Per initiatief zal bekeken worden welke ondersteuning passend is om bredere impact mogelijk te maken. Mogelijke manieren zijn het aansluiten bij initiatieven vanuit de (Rijks)overheid, het financieel (onder)steunen van het initiatief en het promoten van het initiatief omwille van een groter (landelijk) bereik.

64. Wat wordt bedoeld met creatieve sessies? Hoeveel sessies worden beoogd te houden? Wanneer behoort een idee tot «de beste ideeën»? Welke criteria worden gebruikt voor die keuze?

199. Wat is het doel van de creatieve denksessies met jongeren? Wie worden daarvoor uitgenodigd? Hoeveel jongeren gaat u daarvoor uitnodigen?

De maatschappelijke uitdaging rondom dak- en thuisloze jongeren vraagt creatief meedenken van iedereen. De creatieve sessies laten verschillende betrokkenen (tenminste 20) zoals de dakloze jongeren zelf, bedrijven, gemeenten, opleidingsinstituten, maatschappelijke organisaties en burgers bij elkaar komen om samen over vraagstukken na te denken, dwars door alle belangrijke thema’s en actielijnen heen. Er zullen gedurende de looptijd van het actieprogramma negen creatieve denksessies plaatsvinden. Ten aanzien van de criteria voor het beoordelen van ideeën geldt dat deze verschillen per onderwerp. In het algemeen worden ideeën als goed bestempeld indien consensus bestaat onder de deelnemers, inclusief goedkeuring van de jongeren, en indien ze leiden tot meetbare resultaten (bijv. opvang naar maximaal drie maanden).

Tot slot heeft uw Kamer nog een aantal vragen gesteld bij diverse onderdelen van het programma.

72. Wat is de verhouding tussen de in actielijn 1.1 genoemde risicojongeren tot de dak- en thuisloze jongeren en de rest van het actieprogramma?

Het actieprogramma streeft naar een continu verbeterende uitvoeringspraktijk met een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren (18–27 jaar) in Nederland tot gevolg. Nadrukkelijk zet ik hierbij ook in op het voorkomen van nieuwe dak- en thuisloze jongeren. Actielijn 1.1 is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen dat jongeren van 16–17 jaar – die in een risicogroep vallen – dakloos raken. Mochten deze jongeren desondanks toch dakloos worden, dan zijn de doelen uit de andere actielijnen van belang. Deze richten zich op het zo snel mogelijk weer opbouwen van een zelfstandig bestaan.

76. Hoe ziet het onderdeel «advies en ondersteuning» eruit dat bij de tweede actie van actielijn 1.1 genoemd wordt? Hoe verhouden dit advies en deze ondersteuning zich tot andere en/of bestaande samenwerkingen met deze «gemeenten en betrokken partijen»?

Het programmateam zet twee FTE specifiek in om gemeenten en andere betrokken partijen te voorzien van maatwerk advisering en kennis en ervaringen op te halen en te delen op de diverse in het actieprogramma benoemde onderdelen. Hierbij is sprake van gevraagde advisering, maar daarnaast gaan deze adviseurs uiteraard ook proactief op gemeenten en betrokken partijen af. Hierbij kan ook gedacht worden aan gezamenlijke kennissessies, waarbij in co-creatie met de professionals in het gemeentelijk domein wordt bekeken hoe het beste met bepaalde type situaties kan worden omgegaan, wanneer het gaat om het op een passende manier ondersteunen van (potentieel) dak- en thuisloze jongeren. Hierbij hoort ook het samen met de lokale betrokken partijen behandelen van een complexe casus, met als belangrijk nevendoel om hier breder van te kunnen leren. Ook de pilotgemeenten kunnen uiteraard gebruik maken van deze adviesfunctie.

186. Kunt u een nadere toelichting geven op de uitwerking van onderstaande punten:

vroegtijdig aanvragen huisvesting voor het 18e jaar?

kennis mogelijkheden maatwerk/toepassen tijdelijke ontheffing bijzondere situaties uitvoering kostendelersnorm

knelpunten uitvoeringspraktijk huur-en zorgtoeslag

gastheer beschouwen als mantelzorger

mogelijkheden gemeenten bijzondere bijstand voor financiering huisvesting en financiering

laagdrempelige aanvraag geldig identiteitsbewijs

In de actieagenda wordt nader ingegaan op de wijze waarop de Actielijn Helpende Regels tot uitvoering wordt gebracht. Als inhoudelijke toelichting daarop:

Vroegtijdig aanvragen huisvesting voor het 18e jaar: In veel gevallen kunnen jongeren zich pas inschrijven voor een (sociale) huurwoning wanneer zij 18 jaar zijn. In het kader van het actieprogramma is het nuttig te bezien of het mogelijk zou moeten zijn / wenselijk is voor jongeren onder de 18 om zich reeds in te kunnen schrijven.

Kennis mogelijkheden maatwerk/toepassen tijdelijke ontheffing bijzondere situaties uitvoering kostendelersnorm: De (uitvoering van de) kostendelersnorm wordt dikwijls benoemd als drempel om als jongere samen met anderen te kunnen wonen, zonder dat op het gebied van inkomen problemen ontstaan. Tegelijkertijd maakt de wet maatwerk reeds mogelijk en kan een tijdelijke ontheffing plaatsvinden in bijzondere situaties. Het is van belang om, in het kader van dak- en thuisloosheid onder jongeren, de mogelijkheden op dit vlak beter bekend te maken bij gemeenten.

Knelpunten uitvoeringspraktijk huur-en zorgtoeslag: Het betreft hier bijvoorbeeld knelpunten die te maken hebben met terugvordering van huur- en zorgtoeslag, voor jongeren die op een opvanglocatie huisvesting ontvangen. Maar ook om knelpunten rondom de uitbetaling van huur- en zorgtoeslag, bij jongeren die samenwonen met anderen in een woning, ook weer in relatie tot de kostendelersnorm.

Gastheer beschouwen als mantelzorger: In het kader van een «Open blik op wonen» is het interessant te kijken naar de mogelijkheden voor burgers om (tijdelijk) een dak- en thuisloze jongere in huis te nemen, waarbij ze op dat moment beschouwd worden als mantelzorgers.

Mogelijkheden gemeenten bijzondere bijstand voor financiering huisvesting en scholing: Vanuit het actieprogramma wordt gestimuleerd dat gemeenten (potentieel) dak- en thuisloze jongeren op een domein overstijgende manier («op alle levensgebieden») ondersteunen. Een aantal gemeenten benut bijzondere bijstand als een manier om ook op het gebied van huisvesting en/of scholing iets concreets te doen. In het kader van het actieprogramma is het dan ook zinvol om te bekijken hoe dit gebeurt en ook of meer gemeenten hier iets mee zouden kunnen doen.

Laagdrempelige aanvraag geldig identiteitsbewijs: Uit de gesprekken met dak- en thuisloze jongeren blijkt dat het aanvragen van een ID-bewijs in de praktijk dikwijls ingewikkeld is. Om die reden zijn beide onderdelen in het actieprogramma opgenomen en wordt hier extra aandacht aan besteed.

158. Wat wordt verstaan onder «de financiële situatie, opstartproblematiek en eventuele aanvullende benodigde begeleiding» en hoe dient hier rekening mee gehouden te worden?

Met de «financiële situatie» bedoel ik de mate waarin een jongere binnen een afzienbare periode zelfredzaam kan worden. Hierbij dient ook te worden gedacht aan het bestaan van eventuele schulden.

Met «opstartproblematiek» bedoel ik dat een jongere bijvoorbeeld niet altijd van de ene op de andere dag een opleiding kan gaan volgen. Indien men bijvoorbeeld nog geen enkele regelmaat en discipline kent, zal hier eerst aan gewerkt moeten worden alvorens een studieverplichting aan te kunnen gaan.

«Eventuele aanvullende benodigde begeleiding» verwijst naar enige vorm van additionele ondersteuning die de jongere nodig kan hebben. Bijvoorbeeld psychische ondersteuning of verslavingshulp. Bovenstaande zaken moeten in acht worden genomen bij de beslissing en timing om een opleidingstraject te gaan starten.

146. Welke risico’s kleven aan het gebruik van ervaringsdeskundigen, mentoren en buddy’s?

Bij de inzet van ervaringsdeskundigen is het van belang dat zij hiertoe goed zijn toegerust en er met voldoende «afstand» naar de eigen historie en de jongeren die zij ondersteunen kan worden gekeken. Waarborgen voor (sociale) veiligheid zijn daarbij cruciaal. Voor mentoren en buddy’s is het ook van belang om voldoende toegerust te zijn om een rol in het bijstaan van deze jongeren te kunnen spelen. Deze rol dient tegelijkertijd niet te worden verward met die van een professionele begeleider.

110. Welk deel van de genoemde doelgroep («denken aan LHBTI-jongeren die te maken hebben met (ernstige) problemen rondom acceptatie, jongeren met psychische problemen en jongeren van ouders met psychische problemen en/of een verslaving, jongeren in gezinnen met armoede, situaties van huiselijk geweld en/of kindermishandeling etc.) is dak- of thuisloos? Hoe wijkt hun zorgbehoefte af van jongeren met deze problemen die niet onder de groep dak- en thuisloze jongen wordt geschaard?

109. In hoeverre wijkt de behoefte aan maatwerk bij licht verstandelijke beperkte en/of verslaafde cliënten onder de 27 jaar af van de behoefte van personen boven de 27 jaar?

145. In hoeverre zijn jongeren tussen 18 en 27 jaar uniek in hun belang iemand «in de directe omgeving [te hebben] die zij vertrouwen en die op een laagdrempelige manier mee kan denken en helpen door middel van persoonlijke aandacht»? Hoe wijkt de behoefte van de 18–27 jarige af van die van mensen boven de 27 jaar?

107. Hoe wijkt het belang van het inzichtelijk maken van kosten, baten en financiële prikkels in dit actieprogramma af van hetzelfde inzichtelijk maken voor projecten voor dak- en thuislozen voor personen boven de 27 jaar?

Voor al deze vragen geldt dat geen sprake is van een wezenlijk verschil. Iedereen met een hulp- en ondersteuningsvraag moet op een goede manier geholpen worden. Het inzichtelijk maken van de kosten, baten en financiële prikkels is voor elke doelgroep van belang.

Met betrekking tot vraag 110 kan ik u nog melden dat geen landelijk beeld beschikbaar is van het aantal dak- en thuislozen per doelgroep.

151. Waarbij kan een «specifiek sport- en beweegaanbod» behulpzaam zijn?

152. Wat gaat er vanuit dit programma gebeuren met een «specifiek sport- en beweegaanbod»?

Het gaat over mensen die met multi-problematiek hebben te kampen waarbij een ongezonde leefstijl vaak samen gaat met sociale isolatie en het mijden van zorg. Deze mensen hebben te maken met een stapeling van problemen die via de reguliere zorgverlening niet doorbroken kan worden. Een gepast sport- en beweegprogramma zoals Stichting Life Goals dit initieert kan een mogelijke doorbraak betekenen in de vicieuze cirkel waarin deze doelgroep zich bevindt. Sport biedt de mogelijkheden om sociale contacten op te doen. Het gevoel weer ergens bij te horen. Een gevoel waar ieder mens behoefte aan heeft. Het stimuleert de gezondheid en heeft een preventieve werking. Dit onderdeel van het actieprogramma wordt de komende periode nader uitgewerkt. Ik zal u over de gekozen uitwerking t.z.t. via de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang nader informeren.

75. Wie gaat de passende voorlichting ontwikkelen die genoemd is in het derde actiepunt van actielijn 1.1?

Dit is nog niet bekend en zal deels ook afhangen van het type voorlichting en de manier waarop de informatie wordt ontsloten. Dit kan weer verschillen per doelgroep. Mogelijk zullen dan ook meerdere partijen een bijdrage leveren aan deze voorlichting. Door de voortgangsrapportages houden we u hiervan op de hoogte.

111. Wie verzamelt de bestaande kennis rond de zogenoemde «blinde vlekken»?

Dat is nog niet bekend. Ik zal uw Kamer hierover informeren in een van de volgende voortgangsrapportages.

112. Wat gaat er gebeuren met de «bestaande kennis» die verzameld wordt onder de noemer «blinde vlekken»? Hoe draagt het verzamelen van deze bestaande kennis bij aan doelstellingen van het voorliggend actieprogramma?

De kennis die verzameld wordt, zal worden gebruikt om te toetsen of aanvullende acties nodig zijn voor deze specifieke groep jongeren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan LHBTI-jongeren die dak- en thuisloos (dreigen te) worden, omdat ze niet langer welkom zijn in hun thuissituatie.

65. Wat betekent de zinsnede «actief om met meldingen»? Hoe wordt in de praktijk deze actieve omgang vormgegeven?

De zinsnede houdt in dat de rijksoverheid altijd zorgt voor goede doorverwijzing of bemiddeling en volgt of de ondersteuningsvraag van de melder daadwerkelijk wordt opgepakt. Het gaat hierbij om gevallen waarbij de hulpvraag van een jongere niet decentraal wordt opgepakt, terwijl de jongere hier wel voor in aanmerking lijkt te komen. Eén keer per maand bespreekt het programmateam met landelijke en lokale partijen één zeer complexe casus met als doel om tot een doorbraak te komen en er breder van te leren.

73. Welke meldpunten worden bedoeld en hoe zijn die betrokken bij dit actieprogramma?

77. Bij wie en hoe moeten «onderwijsinstanties, maatschappelijke organisaties, hulpverleners, werkgevers en het sociale netwerk / medeburgers» kunnen melden dat zij zich zorgen maken over «een (potentiële) dak- en thuisloze jongere» en wat moet die instantie die de melding ontvangt daarmee vervolgens doen?

Naast het bespreken van zeer complexe casuïstiek is in bredere zin winst te behalen bij het vroegtijdig in beeld brengen van risicojongeren en feitelijk dak- en thuisloze jongeren door gemeenten en betrokken samenwerkingspartners. In het actieprogramma (actielijn 1 Nazorg, preventie en regie) en in het bijzonder de pilots besteed ik hier dan ook nadrukkelijk aandacht aan. Ter ondersteuning kan, indien beschikbaar, gebruik worden gemaakt van lokale meldpunten gericht op het in beeld brengen van o.a. (ex-) justitiële jongeren en «spookjongeren».

7. Wat is de tijdsplanning van de verschillende acties?

In de bijgevoegde actieagenda ga ik nader in op de tijdsplanning.


  1. Kamerstuk 29 325, nr. 97.↩︎

  2. Kamerstuk 29 325, nr. 95.↩︎

  3. Bron: http://zwerfjongeren.nl/wp-content/uploads/2016/10/Factsheet-Zwerfjongerenbeleid-okt-2016-DEF.pdf.↩︎

  4. Bron: http://zwerfjongeren.nl/wp-content/uploads/2016/10/Factsheet-Zwerfjongerenbeleid-okt-2016-DEF.pdf.↩︎

  5. Bron: https://www.cbs.nl/nl-nl/artikelen/nieuws/2016/51/dakloos-vaker-jong-en-niet-westers/daklozen.↩︎

  6. De Klankbordgroep bestaat VNG, Stichting Zwerfjongeren Nederland, SchuldenlabNL, Kamers met Aandacht, MBO-Raad, Skills in de Stad (RvB) en het Leger des Heils. Het zijn partijen die (1) betrokken zijn bij de problemen van dak- en thuisloze jongeren en (2) innovatief denken/werken.↩︎

  7. Het Jongerenpanel bestaat uit een zo representatief mogelijke groep (potentieel) dak- en thuisloze jongeren die actief worden betrokken bij de totstandkoming, de uitvoering als de toetsing van de actielijnen.↩︎

  8. Dit is een samenwerkingsverband tussen NJI, Movisie, Ingrado, Divosa, ExPex, VNG, het Rijk en gemeenten.↩︎

  9. Kamerstuk 29 325, nr. 85.↩︎

  10. Kamerstuk 27 926, nr. 299.↩︎

  11. Kamerstuk 34 880, nr. 15.↩︎

  12. Kamerstuk 31 476, nr. 23.↩︎

  13. Kamerstuk 27 859, nr. 134.↩︎

  14. Kamerstuk 24 515, nr. 489.↩︎

  15. Kamerstuk 24 515, nr. 432.↩︎

  16. Regeling zorgverzekering (artikel 7b.1), Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas, Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater.↩︎

  17. Er zijn verschillende vormen van studiefinanciering, waarvan de basisbeurs voor mbo-studenten, aanvullende beurs voor alle studenten, het studentenreisproduct, de studielening en het collegegeldkrediet de bekendste zijn.↩︎

  18. Die tien partijen zijn: GGZ Nederland, UWV, Cedris, Divosa, de Federatie Opvang, Mensen Met Mogelijkheden, MIND, RIBW Alliantie, Stichting Samen Sterk Zonder Stigma en VNG.↩︎

  19. Bijlage bij Kamerstuk 29 325, nr. 95.↩︎

  20. https://zwerfjongeren.nl/wp-content/uploads/2017/01/Factsheet-Zwerfjongeren-in-Nederland-1.pdf.↩︎

  21. RIGO (2019) Stand van de woonruimteverdeling.↩︎

  22. 72% van de ondervraagde corporaties geeft dit aan. Van de 318 aangeschreven woningcorporaties hebben 189 de vragenlijst volledig ingevuld: een respons van 59,4%.↩︎

  23. Kamerstuk 32 847, nr. 521.↩︎

  24. Kamerstuk 24 515, nr. 443, Kamerstuk 35 000 XV, nr. 53.↩︎

  25. Dit actieprogramma is een initiatief van Aedes, VNG, Leger des Heils en Federatie Opvang (mede namens RIBW-Alliantie en GGZ Nederland).↩︎

  26. De handreiking Aan de slag met flexwonen is opgesteld door Platform 31 en Expertisecentrum Flexwonen in opdracht van de Provincie Zuid-Holland en het Ministerie van BZK.↩︎

  27. Dwarsdoorsnede van het flexwonen is een uitgave van Platform 31 en Expertisecentrum Flexwonen in opdracht van de Provincie Zuid-Holland en het Ministerie van BZK.↩︎

  28. Zie voor meer informatie https://www.movisie.nl/sites/movisie.nl/files/2018–04/Kamers-met-Kansen.pdf.↩︎

  29. Zie voor meer informatie bijvoorbeeld www.kamersmetaandacht.nl.↩︎

  30. Kamerstuk 35 000-XV, nr. 54.↩︎