Afhandeling mijnbouwschade na dertig jaar
Mijnbouw
Brief regering
Nummer: 2019D30553, datum: 2019-07-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32849-189).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Onderdeel van kamerstukdossier 32849 -189 Mijnbouw.
Onderdeel van zaak 2019Z14896:
- Indiener: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-09-05 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-09-11 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-10-03 14:00: Mijnbouw (Algemeen overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-09-03 14:45: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
32 849 Mijnbouw
Nr. 189 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2019
Met deze brief informeer ik uw Kamer over mijn beleidsvoornemen voor de afhandeling van mijnbouwschade na dertig jaar, in navolging van mijn brieven van 29 november 20181, 20 december 20182 en 21 mei 20193. Tevens geef ik gevolg aan de motie4 van het lid Beckerman c.s. over het verschaffen van duidelijkheid aan Limburgers met een adviesaanvraag bij de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).
Afhandeling mijnbouwschade na dertig jaar
Volgens de wet geldt voor de aansprakelijkheid met betrekking tot mijnbouwschade een verjaringstermijn van 30 jaar. Ik heb in de hierboven genoemde brieven aangegeven dat ik het belangrijk vind om een heldere verjaringstermijn te kunnen hanteren in het belang van de rechtszekerheid in mijnbouwzaken. Tegelijkertijd moet daarbij ook de keerzijde worden beschouwd, namelijk het belang van de burger die schade meent te ondervinden die het gevolg is van mijnbouwactiviteiten die meer dan 30 jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Ik streef naar een oplossing waarbij de burger met schade als gevolg van mijnbouw van meer dan 30 jaar geleden recht wordt gedaan. Ik wil niet dat burgers met deze mijnbouwschade blijven zitten en geen ander huis kunnen betrekken, omdat zij nergens verhaal kunnen halen.
Aan de andere kant zijn er de mijnbouwbedrijven en hun rechtsopvolgers die na een zekere periode ook verder moeten kunnen met ondernemen. Het is daarom belangrijk om een duidelijk startpunt, termijn en eindpunt te hebben.
Ik heb het voornemen om een fonds op te richten dat mijnbouwschade kan vergoeden ook als sprake is van verjaring. Het huidige Waarborgfonds is hiertoe niet in staat. Het nog op te richten fonds zou door mijnbouwbedrijven gevuld moet worden gedurende de periode van actieve winning. Het nog op te richten fonds zou in de Mijnbouwwet beschreven moeten worden. Het fonds zou gecombineerd kunnen worden met het Waarborgfonds. Gedupeerden waarbij de schade verjaard is, kunnen een beroep doen op dit fonds. Hiervoor kunnen zij zich straks melden bij het landelijk loket afhandeling mijnbouwschade.
Zoals ik in mijn appreciatie bij het Tcbb-advies over de landelijke aanpak mijnbouwschade heb aangegeven, streef ik er naar om eind van het jaar het beleidskader voor de landelijke aanpak mijnbouwschade te hebben uitgewerkt. Het Waarborgfonds is hier onderdeel van.
Het landelijke loket afhandeling mijnbouwschade
De Tcbb heeft mij op 25 maart 2019 geadviseerd over de landelijke aanpak mijnbouwschade. Dit advies5 is op 2 april 2019 aan uw Kamer verstuurd. De Tcbb heeft de mogelijkheid en wenselijkheid verkend om voor heel Nederland te komen tot een uniforme en onafhankelijke wijze van beoordeling en afhandeling van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. In het advies «landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade en Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op land» pleit de Tcbb voor een integrale aanpak van schade bij mijnbouwactiviteiten.
Het uitgangspunt van de landelijke aanpak zoals ik deze voor ogen heb, is dat de burger wordt ontzorgd. De burger kan zich melden bij één loket ongeacht of het mijnbouwschade ten gevolge van de zoutwinning, olie- of gaswinning en de voormalige steenkolenwinning in Limburg betreft. In de toekomst staat het loket ook open voor afhandeling van mijnbouwschades die de termijn van 30 jaar hebben overschreden.
Mijn inzet is dat mijnbouwschade wordt betaald door de mijnbouwbedrijven en niet door de belastingbetaler. De afhandeling van de mijnbouwschade wordt geregeld in een landelijke aanpak met één loket. Deze behandeling zal procedureel en inhoudelijk transparant zijn en ook onafhankelijk van de mijnbouwonderneming dan wel rechtsopvolger plaatsvinden.
In mijn appreciatie op het Tcbb-advies over de landelijke aanpak mijnbouwschade die ik ook aan uw Kamer stuur, ga ik verder in op het landelijke loket mijnbouwschade.
De aanpak van mijnbouwschade in Limburg en de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 261)
Ik heb aangegeven dat ik van plan ben om een fonds in te richten dat mijnbouwschade na verjaring kan vergoeden. In de tussentijd kunnen burgers die schade hebben waarbij de veiligheid in het geding is zich melden bij het Calamiteitenfonds. Uiteindelijk wordt, zoals hierboven geschetst, de Commissie Mijnbouwschade verantwoordelijk voor de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg. Ik verwacht dat de Commissie Mijnbouwschade medio 2020 operationeel is. Om te voorkomen dat gedupeerden met een beoordeling van de Tcbb alsnog moeten wachten op de oprichting van de Commissie onderzoek ik met de provincie en de betrokken gemeenten mogelijkheden om in de tussentijd tot schadeherstel via bijvoorbeeld het Calamiteitenfonds over te gaan.
De steenkolenwinning in Limburg is ongeveer 45 jaar geleden gestopt. De mijnbouwexploitanten hebben zich gedurende de wettelijke termijn van aansprakelijkheid bezig gehouden met schadeherstel. Op dit moment zijn twee van de vijf mijnbouwexploitanten met een concessie aanspreekbaar via een rechtsopvolger, namelijk DSM en Umicore. De bedrijven hebben eerder aangegeven dat zij van mening zijn dat op grond van de wet sprake is van verjaring. Uw Kamer is op 18 juni 2015 per brief6 hierover geïnformeerd.
De recente uitspraak7 van de rechtbank Limburg over een specifiek schadegeval heeft betrekking op de aanvang van verjaringstermijn en daarmee of mijnbouwexploitanten na 30 jaar na einde mijnbouwactiviteiten nog aansprakelijk kunnen zijn voor schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Ik ben tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan8 omdat ik duidelijkheid wil krijgen over de aanvang van de objectieve verjaringstermijn die geldt voor mijnbouwactiviteiten. Zodra de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met een uitspraak komt, zal ik uw Kamer hierover informeren. Aan de hand van de uitspraak kan ik invulling geven aan het nog op te richten fonds dat mijnbouwschade die ontstaan is na de aansprakelijkheidstermijn van dertig jaar kan vergoeden.
Ik heb de provincie Limburg en het Calamiteitenfonds gevraagd om een reactie te geven op het advies van de Tcbb.
Bij brief van 24 mei 2019 geeft de gedeputeerde staten van Limburg aan in te stemmen met het advies dat de afhandeling van schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning onderdeel dient te worden van de landelijke aanpak. Ook onderschrijft de provincie dat deze mijnbouwschades een specifieke aanpak vragen, omdat slechts twee van de vijf mijnbouwmaatschappijen een rechtsopvolger hebben. Ik ben het eens met de provincie. Het ontbreken van drie rechtsopvolgers zorgt voor dilemma’s over gebiedsarrangementen en omgevingsprocessen. Deze liggen hierdoor niet direct voor de hand.
Het bestuur van het Calamiteitenfonds wijst in zijn brief van 14 mei 2019 eveneens op de complexiteit van de afwezigheid van rechtsopvolgers, ook in relatie tot omgevingsprocessen. Verder geeft het bestuur zijn standpunt op de begripsomschrijving van schade.
De provincie Limburg en het Calamiteitenfonds hebben ook gereageerd op de wijze van afhandeling van de mijnbouwschade. Zij zien graag een zogenoemde aannemersvariant, conform de werkwijze van het Calamiteitenfonds. Ik kan mij goed vinden in de aannemersvariant, omdat hiermee sprake is van concreet herstel van de schade met daarbij behorende garanties. Ik ga verkennen hoe dit kan worden uitgewerkt in het schadeprotocol voor de voormalige steenkolenwinning.
De financiering van mijnbouwschade in Limburg is een complex vraagstuk. Mijn principiële insteek is dat de mijnbouwsector de schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten vergoedt. Ik heb eerder in mijn brief aangegeven dat ik van plan ben om een fonds op te richten voor het herstellen van mijnbouwschade dat ontstaan is dertig jaar na einde van de mijnbouwactiviteiten. Het fonds zou door de bedrijven tijdens de actieve winningsperiode moeten worden gevuld. Dit zal in Limburg lastig zijn omdat er geen actieve winning van steenkool meer is. Ik ben hierover in gesprek met de provincie Limburg en het Calamiteitenfonds. Ik wil een passende oplossing vinden en werk daarom met deze partijen samen aan een verkenning van een mogelijk publiek gefinancierde regeling voor deze mijnbouwschades.
Een onderdeel van deze verkenning is ook het inventariseren van het aantal schadegevallen dat zich bij de Tcbb en het Calamiteitenfonds hebben gemeld. Dit sluit aan bij de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 261) die oproept om voor 1 juli 2019 de gevallen die bij de Tcbb een adviesaanvraag hebben liggen over mijnbouwschade uit Limburg, duidelijkheid te geven over de causaliteitsvraag en indien gerelateerd de schade te vergoeden conform de nog op te zetten schaderegeling.
Ik heb navraag gedaan bij de Tcbb over de adviesaanvragen uit Limburg. In januari 2009 heeft de Tcbb de eerste adviesaanvraag ontvangen en sindsdien heeft de commissie 87 adviesaanvragen uit Limburg behandeld. Hiervan hebben 79 aanvragen een definitief advies verkregen. De Tcbb heeft in 62 gevallen geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de schade en de na-ijlende gevolgen van de voormalige mijnbouw in Limburg. In de overige 17 is causaal verband tussen de schade en de (na-ijlende) gevolgen van de voormalige mijnbouw redelijkerwijs aanwezig geacht.
Van deze 17 gevallen heeft het Calamiteitenfonds 4 gevallen opgelost, omdat er sprake was van een onveilige woonsituatie. Het Calamiteitenfonds heeft de schade laten herstellen of heeft de eigenaren een andere woning aangeboden. Drie van deze vier opgeloste schadegevallen zijn door leden van uw Kamer genoemd in het algemeen overleg van 15 februari 20189 en 29 november 201810. Bij 2 van de 17 gevallen is sprake van schade aan een opstal van een bedrijf. Deze schade is hersteld door de bedrijven zelf. Er resteren dan nog 11 schadegevallen. Het herstel van deze schades bedraagt volgens de inschattingen van de Tcbb in totaal ongeveer € 100.000. Het Calamiteitenfonds heeft op dit moment 10 schadegevallen in behandeling met een totale omvang van circa € 2,5 miljoen.
De Tcbb heeft in 8 van 87 adviesaanvragen een voorlopig advies uitgebracht. De Tcbb is op dit moment, mede naar aanleiding van de motie11 van het lid Beckerman c.s., bezig om in deze 8 zaken nader onderzoek te doen naar het eventuele causaal verband tussen de schade en de voormalige mijnbouw. Hierbij wordt onder meer gebruik gemaakt van de resultaten van het in 2016 gepubliceerd onderzoek12 naar de na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkolenwinning in Limburg. De Tcbb heeft inmiddels 5 van de 8 objecten opnieuw bezocht om een actueel beeld te krijgen van de schade. De Tcbb verwacht later dit jaar de desbetreffende bewoners te kunnen informeren over de conclusies van het nadere onderzoek.
De Tcbb heeft op 18 juni 2019 aangegeven dat zij drie recente adviesaanvragen uit Limburg ontvangen heeft. Deze aanvragen worden in de komende maanden behandeld.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Kamerstuk 32 849, nr. 153↩︎
Kamerstuk 32 849, nr. 155↩︎
Kamerstuk 32 849, nr. 187↩︎
Kamerstuk 32 813, nr. 261↩︎
Kamerstuk 32 849, nr. 181↩︎
Kamerstuk 32 849, nr. 39↩︎
Rb. Limburg, 2 november 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:10382↩︎
Kamerstuk 32 849, nr. 153↩︎
Kamerstukken 32 849 en 33 529, nr. 126↩︎
Kamerstuk 32 813, nr. 265↩︎
Kamerstuk 32 813, nr. 261↩︎
Kamerstuk 32 849, nr. 97↩︎