[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst 35110

Invoering van een wettelijk mechanisme ten behoeve van de beslechting van belastinggeschillen tussen lidstaten van de Europese Unie (Wet fiscale arbitrage)

Eindtekst

Nummer: 2019D30568, datum: 2019-06-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2018Z24238:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

11 juni 2019



	Invoering van een wettelijk mechanisme ten behoeve van de beslechting
van belastinggeschillen tussen lidstaten van de Europese Unie (Wet
fiscale arbitrage)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is
voorzieningen te treffen tot uitvoering van Richtlijn 2017/1852/EU van
de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van
belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017, L 265);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1.1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover
nodig in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht, verstaan onder: 

andere bevoegde autoriteit: de autoriteit van een andere betrokken
lidstaat of de autoriteiten van andere betrokken lidstaten die als
zodanig door de andere betrokken lidstaat is, onderscheidenlijk de
andere betrokken lidstaten zijn, aangewezen; 

arbitrageverdrag van de Unie: Verdrag ter afschaffing van dubbele
belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen;

belanghebbende: elke persoon die een fiscaal ingezetene is van een
lidstaat en voor wiens belastingheffing het geschilpunt rechtstreekse
gevolgen heeft;

belastingwet: belastingwet als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

bevoegde autoriteit: de autoriteit van een lidstaat die als zodanig door
de betrokken lidstaat is aangewezen; 

dubbele belasting: de heffing van belastingen die vallen onder een
overeenkomst of verdrag die voorzien in de afschaffing van dubbele
belasting op inkomsten of vermogen door twee of meer lidstaten op
dezelfde belastbare inkomsten of hetzelfde belastbare vermogen wanneer
zulks aanleiding geeft tot een additionele belastingheffing, een toename
van de belastingverplichtingen of de annulering of vermindering van
verliezen die met belastbare winst kunnen worden verrekend;

geschilpunt: een kwestie die aanleiding geeft tot een geschil tussen
Nederland en een andere lidstaat of andere lidstaten van de Europese
Unie over de uitleg of toepassing van overeenkomsten en bilaterale
belastingverdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting
op inkomsten of vermogen of over de uitleg of toepassing van het
arbitrageverdrag van de Europese Unie;

indienen van een klacht: het gebruikmaken van de ingevolge deze wet en
Richtlijn 2017/1852/EU bestaande bevoegdheid van de belanghebbende om
beslechting te verzoeken van een geschilpunt;

inspecteur: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling
is aangewezen;

klacht: een verzoek van de belanghebbende tot beslechting van een
geschilpunt;

lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;

Onze Minister: Onze Minister van Financiën; 

procedure voor onderling overleg: overleg tussen Onze Minister en de
andere bevoegde autoriteit om tot beslechting van het geschilpunt te
komen;

Richtlijn 2013/34/EU: Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en
van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële
overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante
verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn
2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van
Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182);

Richtlijn 2017/1852/EU: Richtlijn 2017/1852/EU van de Raad van 10
oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van
belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017, L 265);

voorzieningenrechter van de rechtbank: de voorzieningenrechter, bedoeld
in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2. Tenzij de context anders vereist, hebben termen die in deze wet niet
worden gedefinieerd de betekenis die zij op dat ogenblik hebben uit
hoofde van de betrokken overeenkomsten of verdragen die voorzien in de
afschaffing van dubbele belasting op inkomsten en waar van toepassing op
vermogen en die van toepassing zijn op de dag van ontvangst door de
belanghebbende van de eerste kennisgeving van de handeling die heeft
geleid of zal leiden tot een geschilpunt. Bij gebreke van een definitie
uit hoofde van dergelijke overeenkomsten of verdragen hebben termen de
betekenis krachtens Nederlandse belastingwetten waarop genoemde
overeenkomsten of verdragen van toepassing zijn, die gelden op de dag
van ontvangst door de belanghebbende van de eerste kennisgeving van de
handeling die heeft geleid of zal leiden tot een geschilpunt. Betekenis
krachtens Nederlandse toepasselijke belastingwetten heeft voorrang op
een betekenis die krachtens andere wetten aan de term wordt gegeven.

3. Op deze wet is de Algemene termijnenwet niet van toepassing.

Artikel 1.2

1. De Nederlandse bevoegde autoriteit is Onze Minister.

2. Onze Minister is verantwoordelijk voor de contacten en het nakomen
van verplichtingen op grond van deze wet en Richtlijn 2017/1852/EU ten
aanzien van de Europese Commissie, de andere bevoegde autoriteit en de
arbitragecommissie.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de wijze waarop de contacten met de Europese Commissie, de
andere bevoegde autoriteit en de arbitragecommissie worden vormgegeven.

HOOFDSTUK 2. KLACHTPROCEDURE

Artikel 2.1

1. Het indienen van een klacht en de daarbij te verstrekken gegevens en
inlichtingen geschiedt tegelijkertijd bij Onze Minister en de andere
bevoegde autoriteit.

2. De termijn voor het indienen van een klacht bedraagt drie jaar. De
termijn vangt aan met ingang van de dag van ontvangst door de
belanghebbende van de eerste kennisgeving van de handeling die tot het
geschilpunt aanleiding geeft of zal geven.

3. Het instellen van bezwaar of beroep tegen een belastingaanslag die
mede ziet op een geschilpunt of het instellen van overige nationale
rechtsmiddelen met betrekking tot een geschilpunt schorst de
indieningstermijn van drie jaar niet.

4. Onze Minister bevestigt de ontvangst van de klacht binnen een termijn
van twee maanden aan de belanghebbende en de andere bevoegde autoriteit.
Deze termijn vangt aan met ingang van de dag van ontvangst van de klacht
door Onze Minister.

5. Bij de bevestiging van ontvangst van de klacht stelt Onze Minister de
andere bevoegde autoriteit in kennis van de taal of talen waarin hij wil
communiceren.

Artikel 2.2

De klacht wordt alleen aanvaard indien de belanghebbende de volgende
gegevens en inlichtingen verstrekt:

a. de naam, het adres, het fiscale identificatienummer of het
functionele equivalent daarvan en alle andere gegevens en inlichtingen
die nodig zijn voor de identificatie van de belanghebbende;

b. de betreffende belastingtijdvakken en de betrokken lidstaten; 

c. de relevante feiten en omstandigheden, waaronder begrepen de aard en
de dag van de handelingen die aanleiding geven tot het geschilpunt, de
met het geschilpunt verband houdende bedragen in de valuta's van de
betrokken lidstaten alsmede een afschrift van eventuele bewijsstukken; 

d. een verwijzing naar de toepasselijke belastingwet en regelgeving en
de overeenkomsten of verdragen die voorzien in de afschaffing van
dubbele belasting op inkomsten en vermogen en indien meer dan een van
die overeenkomsten of verdragen van toepassing is, de vermelding welke
overeenkomst of welk verdrag met betrekking tot het geschilpunt wordt
uitgelegd waarna die overeenkomst of dat verdrag voor de uitvoering van
deze wet de toepasselijke overeenkomst of het toepasselijke verdrag is; 

e. een schriftelijke verklaring van de belanghebbende inzake en een
afschrift van eventuele bewijsstukken van: 

1°. de reden waarom er sprake is van een geschilpunt; 

2°. de nadere bijzonderheden over elk door de belanghebbende ingesteld
bezwaar en beroep en elk ander door de belanghebbende ingezet nationaal
rechtsmiddel met betrekking tot de relevante transacties en over elke
rechterlijke beslissing in verband met het geschilpunt; 

3°. een toezegging van de belanghebbende dat zo volledig en zo snel
mogelijk op alle toepasselijke verzoeken van Onze Minister wordt
gereageerd en tevens na een verzoek van Onze Minister alle documentatie
wordt verstrekt;

f. in voorkomend geval, een afschrift van het definitieve besluit over
de belastingaanslag dat aanleiding geeft tot het geschilpunt dat is
weergegeven in: 

1°. een definitieve belastingaanslag; 

2°. een rapport van de belastingcontrole; of 

3°. een ander gelijkwaardig document;

g. in voorkomend geval, een afschrift van elk document dat de
belastingautoriteiten met betrekking tot het geschilpunt hebben
verstrekt; 

h. in voorkomend geval, gegevens en inlichtingen over eventuele klachten
die door de belanghebbende zijn ingediend uit hoofde van een andere
procedure voor onderling overleg of uit hoofde van een andere
geschilbeslechtingsprocedure alsmede een uitdrukkelijke toezegging van
de belanghebbende dat hij akkoord gaat met de beëindiging van deze
andere procedures;

i. alle door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit gevraagde
specifieke aanvullende gegevens en inlichtingen die noodzakelijk worden
geacht voor een grondig onderzoek van de zaak in kwestie.

Artikel 2.3

1. Bij toepassing van artikel 2.2, onderdeel i, kan Onze Minister binnen
drie maanden na ontvangst van de klacht de belanghebbende verzoeken om
specifieke aanvullende gegevens en inlichtingen die noodzakelijk worden
geacht voor een grondig onderzoek van de zaak in kwestie.

2. De belanghebbende verstrekt binnen drie maanden na ontvangst van het
verzoek alle gevraagde gegevens en inlichtingen aan Onze Minister. De
belanghebbende zendt tegelijkertijd een afschrift van deze gegevens en
inlichtingen toe aan de andere bevoegde autoriteit.

Artikel 2.4

De bij Onze Minister ingediende klacht en de daarbij behorende gegevens
en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 2.2 en 2.3, worden in de
Nederlandse of Engelse taal gesteld.

Artikel 2.5

1. Onze Minister neemt binnen zes maanden een besluit over aanvaarding
of afwijzing van de klacht. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag
van ontvangst van de klacht door Onze Minister of, bij toepassing van
artikel 2.3, binnen zes maanden na de dag van ontvangst van de verzochte
gegevens en inlichtingen. De belanghebbende en de andere bevoegde
autoriteit worden onverwijld schriftelijk in kennis gesteld van het
besluit van Onze Minister. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een
besluit over aanvaarding of afwijzing van de klacht.

2. Indien niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, een besluit
over de klacht is genomen, wordt voor de toepassing van deze wet de
klacht geacht te zijn aanvaard door Onze Minister.

3. De klacht wordt afgewezen indien naar het oordeel van Onze Minister
geen sprake is van een geschilpunt of door de belanghebbende niet of
niet volledig is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen
2.1, 2.2, 2.3 en 2.4. De belanghebbende wordt in kennis gesteld van de
algemene redenen voor afwijzing. 

4. In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister binnen zes maanden
na ontvangst van de klacht of, bij toepassing van artikel 2.3, eerste
lid, binnen zes maanden na de dag van ontvangst van de verzochte
gegevens en inlichtingen, besluiten om het geschilpunt eenzijdig te
beslechten. Met dat besluit worden de procedurehandelingen uit hoofde
van deze wet onmiddellijk beëindigd. De belanghebbende en de andere
bevoegde autoriteit worden onverwijld in kennis gesteld van het besluit
van Onze Minister. Geen beroep kan worden ingesteld tegen dit besluit.
Via een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7
van het Burgerlijk Wetboek kunnen bindende en afdwingbare voorwaarden
over de eenzijdige beslechting van het geschilpunt met de belanghebbende
overeen worden gekomen.

5. De belanghebbende kan de klacht intrekken. De intrekking vindt
gelijktijdig plaats bij Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit
via een schriftelijke kennisgeving. De kennisgeving beëindigt
onmiddellijk alle procedurehandelingen uit hoofde van deze wet. Ingeval
Onze Minister de kennisgeving ontvangt, wordt de andere bevoegde
autoriteit daarvan onverwijld in kennis gesteld.

6. Indien een geschilpunt om welke reden dan ook ophoudt te bestaan,
worden onmiddellijk alle procedurehandelingen beëindigd uit hoofde van
deze wet. Onze Minister stelt de belanghebbende onverwijld in kennis van
deze situatie met een opgaaf van algemene redenen.

7. Indien de belanghebbende bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een
ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26,
eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat betrekking
heeft op het geschilpunt of een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een
besluit van gelijke strekking in de lidstaat van de andere bevoegde
autoriteit, vangt de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan met ingang
van de dag waarop de beslissing in die procedure onherroepelijk is
geworden of die procedurehandelingen anderszins definitief zijn gesloten
dan wel zijn opgeschort.

Artikel 2.6

1. In afwijking van artikel 2.5, eerste lid, is de afwijzing van de
klacht door Onze Minister een voor bezwaar vatbare beschikking als
bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen waarop
hoofdstuk V, afdeling 2, van die wet van overeenkomstige toepassing is,
indien de klacht door Onze Minister en door de andere bevoegde
autoriteit is afgewezen.

2. In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt
de termijn voor het instellen van bezwaar tegen de voor bezwaar vatbare
beschikking, bedoeld in het eerste lid, aan met ingang van de dag na de
dag waarop de belanghebbende in kennis is gesteld van de afwijzing van
de klacht door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit.

3. Indien bezwaar of beroep op grond van het eerste lid aanhangig is of
de beschikking, bedoeld in het eerste lid, nog vatbaar is voor bezwaar
of beroep, kan de belanghebbende geen verzoek indienen tot het instellen
van een arbitragecommissie op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef
en onderdeel a. 

4. Bij toepassing van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a,
vervangt het eindoordeel in de procedure, bedoeld in het eerste lid, het
door Onze Minister genomen besluit tot afwijzing van de klacht.

Artikel 2.7

1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, kan de belanghebbende de
klacht, de gegevens en inlichtingen, intrekkingen en andere verzoeken
uitsluitend indienen bij Onze Minister indien hij:

a. een Nederlands ingezetene is; en 

b. geen grote onderneming is en geen deel uitmaakt van een grote groep
zoals gedefinieerd in Richtlijn 2013/34/EU.

2. Onze Minister stelt de andere bevoegde autoriteit in kennis van de
klacht, de gegevens en inlichtingen, intrekkingen en andere verzoeken,
bedoeld in het eerste lid, binnen twee maanden na de dag van ontvangst
daarvan. Zodra deze kennisgeving geschiedt, wordt de belanghebbende voor
de toepassing van deze wet geacht de mededelingen en documenten op de
dag van deze kennisgeving bij alle betrokken lidstaten te hebben
ingediend. 

3. Indien gegevens en inlichtingen worden ontvangen uit hoofde van de
artikelen 2.3 en 3.3, zendt Onze Minister een afschrift daarvan toe aan
de andere bevoegde autoriteit. Zodra dit afschrift is toegezonden,
worden de aanvullende gegevens en inlichtingen geacht door alle bevoegde
autoriteiten te zijn ontvangen op de dag waarop de ontvangst door Onze
Minister heeft plaatsgevonden.

Artikel 2.8

Het indienen van een klacht maakt een einde aan andere aanhangige
procedures voor onderling overleg of geschilbeslechtingsprocedures uit
hoofde van een overeenkomst die of een verdrag dat wordt uitgelegd of
toegepast in verband met het betreffende geschilpunt. Deze aanhangige
procedures worden beëindigd met ingang van de dag van de eerste
ontvangst van de klacht door Onze Minister of de andere bevoegde
autoriteit.

HOOFDSTUK 3. PROCEDURE VOOR ONDERLING OVERLEG

Artikel 3.1

1. Indien Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit de klacht
aanvaarden, spannen zij zich in om binnen een termijn van twee jaar het
geschilpunt in onderling overleg te beslechten.

2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, vangt aan met ingang van de
dag van verzending van de aanvaarding van de klacht door Onze Minister
aan de belanghebbende, tenzij deze dag is gelegen vóór de dag waarop
de andere bevoegde autoriteit de aanvaarding van de klacht heeft
verzonden aan de belanghebbende in welk geval de termijn aanvangt met
ingang van de laatstgenoemde dag. 

3. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan op een schriftelijk en
gemotiveerd verzoek van Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit
aan alle bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten met ten
hoogste een jaar worden verlengd.  

4. Indien binnen de vastgestelde termijn overeenstemming over de
beslechting van het geschilpunt is bereikt, stelt Onze Minister de
belanghebbende daarvan onverwijld in kennis. Geen beroep kan worden
ingesteld tegen de beslechting van het geschilpunt.

5. Indien binnen de vastgestelde termijn geen overeenstemming over de
beslechting van het geschilpunt is bereikt, stelt Onze Minister de
belanghebbende daarvan in kennis met een opgave van algemene redenen
waarom geen overeenstemming is bereikt.

6. Indien de belanghebbende bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een
ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26,
eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat betrekking
heeft op het geschilpunt of een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een
besluit van gelijke strekking in de lidstaat van de andere bevoegde
autoriteit, vangt de termijn voor het beslechten van het geschilpunt in
onderling overleg aan op de dag waarop de beslissing in die procedure
onherroepelijk is geworden of die procedurehandelingen anderszins
definitief zijn gesloten dan wel zijn opgeschort.

Artikel 3.2

1. Bij de kennisgeving, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, verstrekt
Onze Minister aan de belanghebbende een vaststellingsovereenkomst als
bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek die
bindende en afdwingbare voorwaarden over de definitieve beslechting van
het geschilpunt bevat. Deze vaststellingsovereenkomst kan in overleg met
de belanghebbende worden gewijzigd.

2. De vaststellingsovereenkomst omvat in ieder geval een verklaring van
de belanghebbende dat hij de overeenstemming over de beslechting van het
geschilpunt, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, aanvaardt en dat hij
afziet van Nederlandse rechtsmiddelen met betrekking tot het geschilpunt
of onderdelen daarvan. Indien er reeds procedurehandelingen met
betrekking tot Nederlandse rechtsmiddelen waren begonnen, omvat de
vaststellingsovereenkomst de ontbindende voorwaarde dat de
belanghebbende uiterlijk binnen zestig dagen na het sluiten van de
vaststellingsovereenkomst aan Onze Minister gegevens en inlichtingen
verstrekt die aannemelijk maken dat de procedurehandelingen worden
beëindigd.

Artikel 3.3

1. Tijdens de procedure voor onderling overleg kan Onze Minister de
belanghebbende verzoeken om gegevens en inlichtingen te verstrekken die
voor de beslechting van het geschilpunt van belang kunnen zijn. De
belanghebbende zendt tegelijkertijd een afschrift van deze gegevens en
inlichtingen toe aan de andere bevoegde autoriteit.

2. Artikel 2.4 is van overeenkomstige toepassing op de gegevens en
inlichtingen, bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 4. ARBITRAGECOMMISSIE

Paragraaf 4.1. Instelling en vorming van de arbitragecommissie

Artikel 4.1

1. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende aan Onze Minister en de
andere bevoegde autoriteit wordt een arbitragecommissie ingesteld
indien:

a. de klacht van de belanghebbende is afgewezen door de bevoegde
autoriteit van een van de betrokken lidstaten, maar niet door de
bevoegde autoriteiten van alle betrokken lidstaten; of

b. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit niet binnen de
termijn, bedoeld in artikel 3.1, overeenstemming hebben bereikt over de
beslechting van het geschilpunt in de procedure voor onderling overleg.

2. Bij een verzoek om een arbitragecommissie in te stellen is artikel
2.7 van overeenkomstige toepassing.

3. De belanghebbende kan een verzoek als bedoeld in het eerste lid
slechts doen indien belanghebbende verklaart dat geen bezwaar en beroep
kan worden ingesteld, dat geen bezwaar en beroep aanhangig is of dat hij
formeel afstand heeft gedaan van zijn recht van bezwaar en beroep tegen
de beschikking, bedoeld in artikel 2.6. De eerste volzin is van
overeenkomstige toepassing met betrekking tot procedurehandelingen in
verband met de afwijzing van de klacht in de lidstaat van de andere
bevoegde autoriteit.

4. De termijn voor het indienen van het schriftelijke verzoek is vijftig
dagen. Deze termijn vangt aan na de dag van ontvangst door de
belanghebbende van: 

a. het besluit van een van de bevoegde autoriteiten tot afwijzing van de
klacht, tenzij het besluit tot aanvaarding van de klacht door de andere
bevoegde autoriteit is ontvangen op een dag die is gelegen na de dag van
ontvangst van de afwijzing in welk geval de termijn aanvangt met ingang
van de dag van ontvangst van de aanvaarding;

b. de kennisgeving dat geen overeenstemming is bereikt, bedoeld in
artikel 3.1, vijfde lid; of

c. het eindoordeel in de gerechtelijke procedure, bedoeld in artikel
2.6, dat strekt tot aanvaarding van de klacht, tenzij een eindoordeel
dat strekt tot aanvaarding van de klacht door de belanghebbende is
verkregen in een gerechtelijke procedure in de andere lidstaat.

5. De arbitragecommissie wordt uiterlijk binnen 120 dagen na de dag van
ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, ingesteld. De
voorzitter van de arbitragecommissie stelt de belanghebbende onverwijld
schriftelijk in kennis van de instelling van de arbitragecommissie.

Artikel 4.2

1. Een belanghebbende kan zich in Nederland wenden tot de
voorzieningenrechter van de rechtbank ingeval de arbitragecommissie niet
is ingesteld binnen de termijn, bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid. De
voorzieningenrechter van de rechtbank is bevoegd om de
arbitragecommissie in te stellen.

2. De termijn voor het uitbrengen van een exploot van dagvaarding tot
het instellen van een arbitragecommissie door de deurwaarder aan Onze
Minister bedraagt dertig dagen. De termijn vangt aan met ingang van de
dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid. 

3. Een arbitragecommissie wordt geacht niet te zijn ingesteld indien de
arbitragecommissie niet voldoet aan artikel 4.3, eerste lid.

4. In de gerechtelijke procedure, bedoeld in het eerste lid, kan de
belanghebbende verzoeken een vooraanstaande onafhankelijke persoon en
een plaatsvervanger te benoemen uit de lijst, bedoeld in artikel 4.4,
indien Onze Minister dit heeft nagelaten.

5. Indien zowel Onze Minister als de andere bevoegde autoriteit heeft
nagelaten ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en een
plaatsvervanger te benoemen, kan de belanghebbende zich in Nederland
wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank met betrekking tot
het nalaten door Onze Minister en zich wenden tot de bevoegde rechtbank
of de nationale benoemingsinstantie in de andere betrokken lidstaat met
betrekking tot het nalaten door de andere bevoegde autoriteit. In deze
procedures kan de belanghebbende verzoeken de vooraanstaande
onafhankelijke personen te benoemen uit de lijst, bedoeld in artikel
4.4.

6. De op de voet van het vijfde lid benoemde vooraanstaande
onafhankelijke personen benoemen de voorzitter door middel van loting
uit de lijst van vooraanstaande onafhankelijke personen, bedoeld in
artikel 4.4. 

7. Indien meerdere belanghebbenden betrokken zijn, delen zij een verzoek
als bedoeld in het vierde of vijfde lid mee aan hun woonstaat. Indien
een belanghebbende betrokken is, wordt de mededeling van het verzoek
gedaan aan Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit voor zover zij
hebben nagelaten ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon
en een plaatsvervanger te benoemen. Artikel 2.7 is van overeenkomstige
toepassing.

8. De bevoegde voorzieningenrechter van de rechtbank stelt Onze Minister
in kennis van de benoemde onafhankelijke personen.

Artikel 4.3

1. De arbitragecommissie bestaat uit: 

a. een voorzitter; 

b. een bevoegde vertegenwoordiger van Onze Minister en een bevoegde
vertegenwoordiger van de andere bevoegde autoriteit; 

c. een vooraanstaande onafhankelijke persoon die door Onze Minister
wordt benoemd en een vooraanstaande onafhankelijke persoon die door de
andere bevoegde autoriteit wordt benoemd. 

2. De vooraanstaande onafhankelijke personen, bedoeld in het eerste lid,
worden benoemd uit de lijst, bedoeld in artikel 4.4.

3. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen in onderling
overleg besluiten hun bevoegde vertegenwoordigers en vooraanstaande
onafhankelijke personen te verhogen tot twee.

4. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit komen de wijze van
benoeming van de vooraanstaande onafhankelijke personen en een
plaatsvervanger overeen. Indien geen overeenstemming is bereikt,
geschiedt de benoeming van deze personen door loting.

5. Tenzij de vooraanstaande onafhankelijke personen op de voet van
artikel 4.2, vierde en vijfde lid, zijn benoemd, kunnen Onze Minister en
de andere bevoegde autoriteit bezwaar maken tegen de benoeming van een
vooraanstaande onafhankelijke persoon om elke vooraf tussen de andere
bevoegde autoriteit en Onze Minister overeengekomen reden of omdat: 

a. de persoon behoort tot of werkt namens een van de betrokken
belastingadministraties of op een bepaald moment tijdens de drie
voorafgaande jaren in die situatie heeft verkeerd; 

b. de persoon een deelneming van betekenis of stemrecht heeft in een van
de belanghebbenden in kwestie of deze deelneming van betekenis,
onderscheidenlijk dit stemrecht, op enig moment in de vijf jaar vóór
zijn benoeming heeft gehad;

c. de persoon werknemer bij of adviseur van de belanghebbende is of dat
op enig moment in de vijf jaar vóór zijn benoeming is geweest; 

d. de persoon onvoldoende garanties biedt om het geschilpunt objectief
te behandelen; of 

e. de persoon een werknemer is van een bedrijf dat belastingadvies
verleent of anderszins beroepsmatig belastingadvies heeft verleend of op
enig moment in de drie jaar vóór zijn benoeming in een van die
situaties heeft verkeerd.

6. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen eisen dat een
benoemde vooraanstaande persoon of diens plaatsvervanger opening van
zaken geeft wat betreft belangen, relaties of andere aangelegenheden die
naar verwachting de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van die persoon
kunnen beïnvloeden of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat
die persoon de procedurehandelingen met vooringenomenheid zal ingaan.

7. Gedurende een periode van twaalf maanden nadat het besluit bedoeld in
artikel 4.7, eerste lid, door de arbitragecommissie is genomen of het
advies bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, is uitgebracht door de
arbitragecommissie, mag een vooraanstaande onafhankelijke persoon die
deel uitmaakt van de arbitragecommissie niet in een situatie verkeren
die voor Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit een aanleiding
zou zijn geweest om bezwaar te maken tegen zijn benoeming indien die
persoon in die situatie had verkeerd op het moment van de benoeming voor
de arbitragecommissie.

8. De bevoegde vertegenwoordigers van Onze Minister en van de andere
bevoegde autoriteit en de vooraanstaande onafhankelijke personen kiezen
een voorzitter uit de lijst van personen, bedoeld in artikel 4.4. De
voorzitter is een rechter, tenzij anders is overeengekomen tussen de
bevoegde vertegenwoordigers van Onze Minister en van de andere bevoegde
autoriteit en de vooraanstaande onafhankelijke personen.

9. De arbitragecommissie is raadgevend, tenzij Onze Minister en de
andere bevoegde autoriteit overeenkomen om een arbitragecommissie voor
alternatieve geschilbeslechting in te stellen ten behoeve van de
beslechting van een geschilpunt op de voet van artikel 4.8. Een
arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan ook de vorm
hebben van een arbitragecommissie van permanente aard. Voor alle
arbitragecommissies gelden dezelfde regels, tenzij anders is vermeld in
deze wet.

10. De arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan met
betrekking tot de vorm en de samenstelling verschillen van de
raadgevende commissie. De eerste zin geldt niet voor hetgeen bepaald is
in het vijfde, zesde en zevende lid inzake de onafhankelijkheid van de
leden van de arbitragecommissie.

Artikel 4.4

1. De lijst van vooraanstaande onafhankelijke personen bestaat uit alle
door de lidstaten benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen. Onze
Minister benoemt daartoe ten minste drie personen die zowel bekwaam en
onafhankelijk zijn als in staat zijn onpartijdig en integer te handelen.

2. Onze Minister stelt de Europese Commissie in kennis van de namen van
de vooraanstaande onafhankelijke personen die hij heeft benoemd. Onze
Minister verstrekt de Europese Commissie tevens volledige en actuele
informatie over de professionele en academische achtergrond, bekwaamheid
en deskundigheid van deze personen en over elk belangenconflict dat zij
mogelijk hebben. Onze Minister kan in de kennisgeving specificeren welke
van deze personen als voorzitter kan worden benoemd.

3. Onze Minister stelt de Europese Commissie onverwijld in kennis van
alle wijzigingen die in de lijst van onafhankelijke personen worden
aangebracht. Onze Minister legt procedures vast voor de verwijdering van
een door hem benoemde persoon die niet langer onafhankelijk is van de
lijst van vooraanstaande onafhankelijke personen.

4. Indien Onze Minister vanwege een gebrek aan onafhankelijkheid van een
vooraanstaande onafhankelijke persoon gegronde redenen heeft om bezwaar
te maken tegen de omstandigheid dat die vooraanstaande onafhankelijke
persoon op de lijst blijft staan, stelt Onze Minister de Europese
Commissie daarvan in kennis en onderbouwt hij zijn bezorgdheid met
passende bewijzen.

5. Indien Onze Minister bezwaren en bewijzen ontvangt van de Europese
Commissie met betrekking tot een gebrek aan onafhankelijkheid van een
vooraanstaande onafhankelijke persoon die hij heeft benoemd, neemt hij
binnen zes maanden de nodige maatregelen om het bezwaar te onderzoeken
en besluit hij of de persoon op de lijst wordt gehandhaafd. Onze
Minister stelt de Europese Commissie vervolgens onverwijld in kennis van
zijn besluit.

Paragraaf 4.2. Werkingsregels en informatieplicht

Artikel 4.5

1. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit komen de
werkingsregels van de arbitragecommissie overeen. 

2. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit stellen binnen de
termijn, bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, de belanghebbende in kennis
van:

a. de werkingsregels van de arbitragecommissie; 

b. de termijn waarbinnen het advies over de beslechting van het
geschilpunt moet worden uitgebracht; 

c. verwijzingen naar alle toepasselijke bepalingen van nationaal recht
en alle toepasselijke overeenkomsten of verdragen. 

3. De werkingsregels worden ondertekend door Onze Minister en de andere
bevoegde autoriteit die bij het geschilpunt betrokken is. De
werkingsregels bevatten: 

a. de beschrijving en de kenmerken van het geschilpunt; 

b. het mandaat waarover Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit
overeenstemming bereiken wat de te regelen juridische en feitelijke
kwesties betreft; 

c. de vorm van het geschilbeslechtingsorgaan; 

d. het tijdschema van de geschilbeslechtingsprocedure; 

e. de samenstelling van de arbitragecommissie;

f. de regels voor deelname van de belanghebbende en derde partijen aan
de procedurehandelingen, de uitwisselingen van memoranda, inlichtingen
en bewijsstukken, de kosten, het soort geschilbeslechtingsprocedure dat
gebruikt wordt en alle andere relevante procedurele of organisatorische
aangelegenheden;

g. de logistieke regelingen voor de procedurehandelingen van de
arbitragecommissie en het uitbrengen van haar advies.

4. Indien een arbitragecommissie overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid,
aanhef en onderdeel a, is ingesteld om advies uit te brengen, bevatten
de werkingsregels uitsluitend de informatie, bedoeld in het derde lid,
onderdelen a, d, e en f.

5. Ingeval de werkingsregels onvolledig zijn of ingeval de
belanghebbende niet in kennis is gesteld van de werkingsregels, zijn de
standaardwerkingsregels van de Europese Commissie van toepassing.

6. Indien Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit de
belanghebbende niet in kennis hebben gesteld van de werkingsregels
overeenkomstig het eerste en tweede lid, worden deze door de
vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter van de
arbitragecommissie aangevuld met de standaardwerkingsregels en aan de
belanghebbende toegezonden binnen een termijn van twee weken. Deze
termijn vangt aan met ingang van de dag waarop de arbitragecommissie is
ingesteld.

7. Ingeval de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter
van de arbitragecommissie geen overeenstemming hebben bereikt over de
werkingsregels of de belanghebbende daarvan niet in kennis hebben
gesteld, kan de belanghebbende zich in Nederland wenden tot de
voorzieningenrechter van de rechtbank of een gerechtelijke procedure
instellen in de andere betrokken lidstaat om de werkingsregels te
verkrijgen.

Artikel 4.6

1. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen overeenkomen
dat de belanghebbende aan de arbitragecommissie alle inlichtingen,
bewijsmiddelen en stukken verschaft die van dienst kunnen zijn om tot
een besluit of advies te komen. 

2. Op verzoek van de arbitragecommissie verschaffen de belanghebbende,
Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit alle inlichtingen,
bewijsmiddelen en stukken aan de arbitragecommissie.

3. In afwijking van het tweede lid behoeft Onze Minister geen
inlichtingen te verstrekken indien: 

a. voor het verkrijgen van de inlichtingen administratieve maatregelen
moeten worden genomen die in strijd zijn met de nationale wetgeving; 

b. de inlichtingen op grond van de nationale wetgeving niet verkrijgbaar
zijn; 

c. de inlichtingen betrekking hebben op handelsgeheimen,
bedrijfsgeheimen, nijverheidsgeheimen, beroepsgeheimen of op een
fabrieks- of handelswerkwijze; 

d. de bekendmaking van de inlichtingen in strijd is met de openbare
orde. 

4. De belanghebbende kan op eigen verzoek en met instemming van Onze
Minister en de andere bevoegde autoriteit voor een arbitragecommissie
verschijnen of zich daar laten vertegenwoordigen. Indien de
arbitragecommissie zulks verlangt, is de belanghebbende gehouden voor
haar te verschijnen of zich er te laten vertegenwoordigen.

5. Bij de instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve
geschilbeslechting kan in de werkingsregels van dit artikel worden
afgeweken. 

Paragraaf 4.3. Advies van de arbitragecommissie en eindbesluiten

Artikel 4.7

1. Indien de arbitragecommissie op grond van artikel 4.1, eerste lid,
aanhef en onderdeel a, is ingesteld, neemt zij binnen zes maanden na de
dag van instelling een besluit met betrekking tot de aanvaarding van de
klacht. Geen beroep kan worden ingesteld tegen dit besluit over
aanvaarding van de klacht.

2. De arbitragecommissie stelt Onze Minister en de andere bevoegde
autoriteit in kennis van haar besluit binnen dertig dagen na de
vaststelling ervan. 

3. Indien de arbitragecommissie heeft besloten dat aan alle vereisten is
voldaan en de klacht dient te worden aanvaard, worden Onze Minister en
de andere bevoegde autoriteit in kennis gesteld van dit besluit. Op
verzoek van Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit wordt de
procedure voor onderling overleg gestart. Ingeval Onze Minister dit
verzoek doet, worden de arbitragecommissie, de andere bevoegde
autoriteit en de belanghebbende op de hoogte gesteld van dit verzoek. 

4. De termijn, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, vangt aan met ingang
van de dag van de dagtekening van het besluit van de arbitragecommissie
dat de klacht wordt aanvaard. 

5. Indien Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit niet binnen een
termijn van zestig dagen na de dagtekening van het besluit van de
arbitragecommissie dat de klacht wordt aanvaard, heeft verzocht om de
procedure voor onderling overleg te starten, brengt de
arbitragecommissie op de voet van artikel 4.8 advies uit over de
beslechting van het geschilpunt. In dat geval wordt voor de toepassing
van artikel 4.8 de arbitragecommissie geacht te zijn ingesteld met
ingang van de dag waarop de termijn van zestig dagen verstrijkt. 

Artikel 4.8

1. Indien de arbitragecommissie op grond van artikel 4.1, eerste lid,
aanhef en onderdeel b, is ingesteld, brengt zij uiterlijk zes maanden na
de dag waarop zij is ingesteld schriftelijke advies uit aan Onze
Minister en de andere bevoegde autoriteit over de beslechting van het
geschilpunt. 

2. Indien de arbitragecommissie van oordeel is dat het geschilpunt van
zodanige aard is dat meer dan zes maanden nodig zijn om advies te kunnen
uitbrengen, kan deze termijn met drie maanden worden verlengd. De
arbitragecommissie stelt Onze Minister, de andere bevoegde autoriteit en
de belanghebbende van de verlenging in kennis. 

3. De arbitragecommissie baseert haar advies op de bepalingen van de
toepasselijke overeenkomsten of verdragen die voorzien in de afschaffing
van dubbele belasting alsmede op eventuele toepasselijke nationale
voorschriften. 

4. De arbitragecommissie neemt haar advies aan met een gewone
meerderheid van leden. Indien geen meerderheid kan worden bereikt, is de
stem van de voorzitter bepalend voor het definitieve advies. De
voorzitter deelt het advies van de arbitragecommissie mee aan Onze
Minister en de andere bevoegde autoriteit.

5. Een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan, waar
passend, elke door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit
overeengekomen geschilbeslechtingsprocedure of
geschilbeslechtingstechniek toepassen om het geschilpunt op bindende
wijze op te lossen.

Artikel 4.9

1. Binnen een termijn van zes maanden na de dag van ontvangst van het
advies van de arbitragecommissie bereiken Onze Minister en de andere
bevoegde autoriteiten overeenstemming over de beslechting van het
geschilpunt. 

2. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen een besluit
nemen dat afwijkt van het advies van de arbitragecommissie. Indien zij
geen overeenstemming bereiken over de beslechting van het geschilpunt,
zijn zij aan het advies van de arbitragecommissie gebonden. In beide
gevallen is er sprake van een eindbesluit.

3. Onze Minister stelt de belanghebbende onverwijld in kennis van het
eindbesluit. Geen beroep kan worden ingesteld tegen het eindbesluit. 

4. Indien de belanghebbende in Nederland woont of is gevestigd en niet
binnen een termijn van dertig dagen na het nemen van het eindbesluit in
kennis is gesteld, kan hij zich wenden tot de voorzieningenrechter van
de rechtbank om het eindbesluit te verkrijgen. 

5. Het eindbesluit is bindend voor Onze Minister en vormt geen
precedent.  

6. Om uitvoering te geven aan het eindbesluit legt Onze Minister het
eindbesluit voor aan de belanghebbende om vervolgens via een
vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek bindende afspraken overeen te komen ten behoeve van
een definitieve beslechting van het geschilpunt.

7. Bij het eindbesluit verstrekt Onze Minister aan de belanghebbende een
vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, die bindende en afdwingbare voorwaarden over de
tenuitvoerlegging van het eindbesluit bevat. Deze
vaststellingsovereenkomst kan in overleg met de belanghebbende worden
gewijzigd. De vaststellingsovereenkomst omvat in ieder geval een
verklaring van de belanghebbende dat hij het eindbesluit aanvaardt en
afziet van Nederlandse rechtsmiddelen met betrekking tot het geschilpunt
of onderdelen daarvan. Indien er reeds procedurehandelingen waren
begonnen, omvat de vaststellingsovereenkomst de ontbindende voorwaarde
dat de belanghebbende uiterlijk binnen zestig dagen na het sluiten van
de vaststellingsovereenkomst aan Onze Minister gegevens en inlichtingen
verstrekt die aannemelijk maken dat de procedurehandelingen worden
beëindigd. 

8. Indien het eindbesluit door Onze Minister niet ten uitvoer is gelegd
in overeenstemming met artikel 6.1, eerste lid, kan de belanghebbende
zich wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank om de
tenuitvoerlegging ervan af te dwingen. 

Paragraaf 4.4. Kosten van de arbitragecommissie

Artikel 4.10

1. De kosten van een arbitragecommissie worden gelijkelijk over de
lidstaten verdeeld.

2. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen overeenkomen
dat de kosten van een arbitragecommissie worden gedragen door de
belanghebbende ingeval:

a. de belanghebbende een kennisgeving van intrekking van de klacht heeft
ingediend overeenkomstig artikel 2.5, vijfde lid; of 

b. de belanghebbende een verzoek heeft gedaan overeenkomstig artikel
4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en de arbitragecommissie heeft
besloten dat de betrokken bevoegde autoriteit de klacht terecht heeft
afgewezen. 

3. Kosten als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn:

a. de uitgaven van de vooraanstaande onafhankelijke personen, die een
bedrag vormen dat gelijk is aan het gemiddelde van de gebruikelijke
terugbetaling aan hoge ambtenaren van de betrokken lidstaten;

b. de vergoeding van de vooraanstaande onafhankelijke persoon die
beperkt is tot € 1000 per persoon per dag voor iedere dag dat de
arbitragecommissie bijeenkomt. 

4. De kosten die de belanghebbende maakt, worden niet door de lidstaten
gedragen.

5. Bij de instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve
geschilbeslechting kan in de werkingsregels van dit artikel worden
afgeweken.

HOOFDSTUK 5. WISSELWERKING MET ANDERE PROCEDURES

Artikel 5.1

1. Het onherroepelijk vaststaan van een ingevolge de belastingwet
genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen dat betrekking heeft op het geschilpunt
belet de belanghebbende niet gebruik te maken van de procedures waarin
deze wet voorziet. 

2. Het feit dat het geschilpunt voorwerp is van onderling overleg of
heeft geleid tot het instellen van een arbitragecommissie op grond van
deze wet belet overheidsorganisaties niet om met betrekking tot
hetzelfde geschilpunt gerechtelijke procedures of procedures met het oog
op de toepassing van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties in te
stellen of voort te zetten.

Artikel 5.2

1. Onze Minister kan toegang tot de arbitragecommissie weigeren indien
een straf op grond van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 68
en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen met betrekking tot
door de inspecteur gecorrigeerde belastbare inkomsten onherroepelijk is
geworden en deze straf in direct verband staat met het geschilpunt. Geen
beroep kan worden ingesteld tegen het besluit om toegang tot de
arbitragecommissie te weigeren. 

2. Onze Minister kan de procedures, bedoeld in deze wet, schorsen met
ingang van de dag van aanvaarding van de klacht tot de dag van het
uiteindelijke vonnis van de procedure die aanleiding kan geven tot een
straf als bedoeld in het eerste lid, die gelijktijdig met een van de
procedures, bedoeld in deze wet, wordt gevoerd. Geen beroep kan worden
ingesteld tegen het besluit om procedures, bedoeld in deze wet, te
schorsen.

Artikel 5.3

Indien een gerechtelijke instantie in de lidstaat van de andere bevoegde
autoriteit een beslissing over een geschilpunt heeft genomen en het
nationale recht van die lidstaat niet toestaat af te wijken van deze
beslissing, kan deze lidstaat bepalen dat: 

a. een lopende procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel
3.1 wordt beëindigd met ingang van de datum van de kennisgeving waarmee
de andere bevoegde autoriteit Onze Minister in kennis stelt van de
beslissing van de gerechtelijke instantie; 

b. geen gevolg wordt gegeven aan een mogelijkerwijs ingediend verzoek
tot instelling van een arbitragecommissie uit hoofde van artikel 4.1,
eerste lid, onderdeel b, in welk geval de andere bevoegde autoriteit
Onze Minister in kennis stelt van de gevolgen van de beslissing van de
gerechtelijke instantie; 

c. een lopende procedure bij een arbitragecommissie of procedure tot
instelling van een arbitragecommissie naar aanleiding van een verzoek
als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel b, wordt beëindigd,
in welk geval de andere bevoegde autoriteit Onze Minister en de
arbitragecommissie in kennis stelt van de gevolgen van de beslissing van
de gerechtelijke instantie.

HOOFDSTUK 6. WIJZIGING BELASTINGHEFFING

Artikel 6.1

1. Indien de vaststellingsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 2.5,
vierde lid, 3.2, eerste lid, en 4.9, zevende lid, verplicht tot
verhoging of vermindering van belastingheffing, stelt de inspecteur de
belastingschuld vast met toepassing van de voor de uitvoering van de
betreffende belastingwet geldende regels. Bepalingen van de belastingwet
en de Invorderingswet 1990 ter zake van verjaringstermijnen en
bijbehorende voorwaarden zijn niet van toepassing. 

2. Onze Minister kan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken
de vaststellingsovereenkomst waarin een eindbesluit als bedoeld in
artikel 4.9 is opgenomen te ontbinden op grond van een gebrek aan
onafhankelijkheid als bedoeld in artikel 4.3, vijfde en zevende lid, bij
de voorzitter of de vooraanstaande onafhankelijke personen van de
arbitragecommissie. In geval van een onherroepelijk vonnis waarbij het
verzoek van Onze Minister is toegewezen, stelt Onze Minister de andere
bevoegde autoriteit hiervan in kennis en verzoekt Onze Minister de
andere bevoegde autoriteit om een arbitragecommissie over de beslechting
van het geschilpunt in te stellen. 

HOOFDSTUK 7. GEHEIMHOUDING EN OPENBAARMAKING

Artikel 7.1

Op gegevens en inlichtingen die door Onze Minister of diens bevoegde
vertegenwoordigers in het kader van de uitvoering van deze wet zijn
verkregen is de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002320&artikel=67&g=2018-02-13&
z=2018-02-13"  artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ,
van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.2

1. Onze Minister sluit met de voorzitter en de vooraanstaande
onafhankelijke personen van de arbitragecommissie een overeenkomst met
betrekking tot de plicht tot geheimhouding. Deze overeenkomst bevat een
bepaling inzake een sanctie bij overtreding van de plicht tot
geheimhouding.

2. De belanghebbende, en waar van toepassing zijn vertegenwoordiger,
zegt toe alle informatie die tijdens de procedurehandelingen wordt
verkregen als vertrouwelijk te behandelen.

3. Indien daarom tijdens de procedurehandelingen wordt verzocht, leggen
de belanghebbende en zijn vertegenwoordiger tegenover de bevoegde
autoriteiten van de betrokken lidstaten een verklaring tot geheimhouding
af. Deze verklaring bevat een aanvaarding van een sanctie bij
overtreding van de plicht tot geheimhouding.

4. Onze Minister stelt de Europese Commissie in kennis van de
maatregelen die zijn genomen om inbreuken op de geheimhoudingsplicht te
bestraffen.

5. Bij de instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve
geschilbeslechting kan in de werkingsregels van dit artikel worden
afgeweken.

Artikel 7.3

1. De arbitragecommissie brengt haar adviezen schriftelijk uit aan Onze
Minister en de andere bevoegde autoriteit. 

2. Het eindbesluit wordt volledig gepubliceerd, tenzij Onze Minister, de
andere bevoegde autoriteit of de belanghebbende niet daarmee instemt, in
welk geval Onze Minister een samenvatting van het eindbesluit
publiceert.

3. De samenvatting van het eindbesluit bevat een beschrijving van de
kwestie en het onderwerp, de datum van het eindbesluit, de betrokken
belastingtijdvakken, de rechtsgrondslag, de bedrijfstak, een beknopte
beschrijving van het uiteindelijke resultaat en een beschrijving van de
gebruikte wijze van arbitrage.

4. Onze Minister verstrekt de samenvatting van het eindbesluit eerst aan
de belanghebbende. Tot zestig dagen na de dag van ontvangst van de
samenvatting kan de belanghebbende Onze Minister en de andere bevoegde
autoriteit verzoeken geen informatie te publiceren die op een handels-,
bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of op een fabrieks- of
handelswerkwijze betrekking heeft of die in strijd is met de openbare
orde.

5. Onze Minister stelt de Europese Commissie onverwijld in kennis van op
grond van het tweede lid te publiceren informatie.

HOOFDSTUK 8. OVERGANGSRECHT

Artikel 8.1

1. Deze wet is van toepassing op elke klacht die wordt ingediend vanaf 1
juli 2019 inzake geschilpunten die betrekking hebben op inkomsten of
vermogen verkregen in een belastingjaar dat begint op of na 1 januari
2018.

2. In afwijking van het eerste lid, kunnen Onze Minister en de andere
bevoegde autoriteit besluiten een klacht in behandeling te nemen die is
ingediend vóór 1 juli 2019 of die betrekking heeft op een
belastingjaar dat begint vóór 1 januari 2018. Geen beroep kan worden
ingesteld tegen dit besluit.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN 

Artikel 9.1

Deze wet treedt in werking met ingang van 30 juni 2019. Indien het
Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 29 juni
2019, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9.2

Deze wet wordt aangehaald als: Wet fiscale arbitrage.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   17