[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voornemen tot aanwijzing vervanging bestuur Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam

Grondrechten in een pluriforme samenleving

Brief regering

Nummer: 2019D30732, datum: 2019-07-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29614-132).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29614 -132 Grondrechten in een pluriforme samenleving.

Onderdeel van zaak 2019Z14960:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving

Nr. 132 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juli 2019

Vandaag heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) haar rapport van het onderzoek op het Cornelius Haga Lyceum openbaar gemaakt. De bevindingen en conclusies van de inspectie zijn ernstig. De inspectie constateert dat het beleid en het handelen van het bestuur schadelijk zijn voor de school en de leerlingen. Daarbij schroomt het bestuur niet om wettelijke bepalingen te overtreden.

Het bestuur heeft getracht publicatie van het rapport te voorkomen door een kort geding aan te spannen. In zijn uitspraak op 11 juli 2019 gaf de rechtbank aan dat de inspectie in redelijkheid tot haar rapport kon komen en dat met publicatie het algemeen belang – en vooral het belang van de leerlingen – werd gediend. Het rapport maakt duidelijk dat dit bestuur niet geschikt is om de verantwoordelijkheid voor het onderwijs te dragen.

In het belang van de leerlingen en de ouders heb ik het bestuur dan ook een voornemen tot een bestuurlijke aanwijzing gestuurd. De school kan blijven voortbestaan, als het bestuur zijn verantwoordelijkheid neemt en terugtreedt. Een nieuw bestuur dat aan de voorwaarden van de aanwijzing voldoet en adequaat uitvoering geeft aan de herstelopdrachten, kan de leerlingen dan een school bieden waar zij zich wel veilig verder kunnen ontwikkelen en voorbereiden op een plek in de maatschappij.

In Nederland hebben we vrijheid van onderwijs. Dit betekent dat er ruimte is voor scholen met allerlei verschillende geloofsovertuigingen. Er is plek in Nederland voor islamitische scholen en we zien ook goede voorbeelden van islamitische scholen in Nederland. Bij de vrijheid van onderwijs hoort een brede – maatschappelijke – verantwoordelijkheid. Als besturen of scholen niet goed met die verantwoordelijkheid omgaan, is het in het belang van alle scholen die dat wel doen, dat ik ingrijp. Uit het rapport van de inspectie blijkt duidelijk dat het bestuur zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid niet neemt.

Over deze school heb ik op 14 maart 2019 een spoedoverleg gevoerd met uw Kamer. Dit naar aanleiding van ambtsberichten van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (verder: AIVD). Deze berichten gaven aan dat er risico’s waren. Gewezen werd op financieel bedenkelijke transacties door het bestuur en op de contacten met en de invloed van het salafistische gedachtegoed. Voor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (verder: NCTV) waren de berichten van de AIVD aanleiding om op 7 maart jl. de burgemeester van Amsterdam hierover te informeren.1 In voornoemd overleg heb ik aangegeven dat de inspectie naar aanleiding van deze ernstige informatie van de AIVD en de NCTV, verdiepend onderzoek verricht bij het Cornelius Haga Lyceum. Het overleg gaf de Kamer aanleiding een aantal moties in te dienen.

In deze brief geef ik eerst een schets van de ontstane situatie. Daarna ga ik in op de bevindingen van de inspectie, gevolgd door het voornemen tot het geven van een aanwijzing (zie bijlage 1)2 aan het bestuur van het Cornelius Haga Lyceum. In bijlage 2 is opgenomen hoe ik invulling heb gegeven aan de door uw Kamer aangenomen moties.

Vooraf

Het Cornelius Haga Lyceum is een school voor vmbo-tl, havo en vwo. Het bevoegd gezag van de school is de Stichting islamitisch onderwijs Nederland (verder: SIO). De school is na een lange aanloopperiode in augustus 2017 gestart met 45 leerlingen. Op 1 oktober 2018 (de teldatum) waren er 173 leerlingen ingeschreven die onderwijs volgden.

Al voordat de school daadwerkelijk startte, waren er zorgen over het bestuur: was dit bestuur wel in staat onderwijs te verzorgen dat voldoet aan de Nederlandse wetgeving? De opstelling van het bestuur gaf aanleiding om hier op voorhand zorgen over te hebben. De inspectie heeft dan ook vanaf de start van de school de vinger aan de pols gehouden. In de tweede helft van 2018 is de inspectie haar 4-jaarlijks onderzoek gestart. Voordat dit onderzoek geheel was afgerond met een vastgesteld rapport ontving de inspectie zorgwekkende ambtsberichten van de AIVD. Dit was aanleiding voor de inspectie om haar onderzoek uit te breiden, hetgeen heeft geresulteerd in bijgevoegd rapport (zie bijlage 3)3. Het onderzoek van de inspectie bevestigt dat dit bestuur niet in staat is de verantwoordelijkheid te dragen die van het bestuur van een school verwacht mag worden.

Bevindingen inspectie

Op 29 mei 2019 heeft de inspecteur-generaal van het onderwijs mij een ambtsbericht doen toekomen. Met dit bericht stelde zij mij op de hoogte dat het rapport van het onderzoek op het Cornelius Haga Lyceum was vastgesteld. De inspectie maakte vandaag het inspectierapport openbaar.

Het rapport bevat bevindingen op basis van een uitgebreid onderzoek over de onderwijskwaliteit, het bestuurlijk handelen en het financieel beheer. Op basis van het inspectierapport concludeer ik dat er sprake is van wanbeheer. De belangrijkste bevindingen zijn ernstig en geven meer dan voldoende reden om het bestuur van SIO een aanwijzing te geven. De inspectie stelt vast dat beleid en handelen van het bestuur schadelijk is voor de stichting, de school en de leerlingen omdat:

– het bestuur geen afstand neemt van personen met een omstreden reputatie waar het gaat om bevordering van actief burgerschap en sociale integratie, zoals blijkt uit meldingen van de AIVD en NCTV;

– er sprake is van financieel wanbeleid, onrechtmatig financieel handelen (wanbeheer) en zelfverrijking.

De inspectie heeft er geen vertrouwen in dat het bestuur in de huidige samenstelling in staat zal zijn aan de herstelopdrachten te voldoen.

Kwaliteit van het onderwijs

De inspectie oordeelt negatief, omdat het bestuur betrekkingen onderhoudt en blijft onderhouden met een aantal personen met een omstreden reputatie, vooral waar het gaat om bevordering van burgerschap van leerlingen. Deze personen die tot de school werden toegelaten hebben antidemocratische en anti-integratieve opvattingen. Ook nadat de informatie van de AIVD in de openbaarheid kwam, nam het bestuur geen afstand van deze personen. Door op meerdere punten geen afstand te nemen van deze personen neemt het bestuur onnodige en onverantwoorde risico’s, door de kans te aanvaarden dat leerlingen op school in contact komen met uitingen die strijdig zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en die niet passen bij de bevordering van actief burgerschap en sociale integratie.

De directeur-bestuurder geeft aan dat iedereen, ook personen met anti-integratief en antidemocratisch gedachtengoed, welkom zijn op de school. De inspectie heeft vastgesteld dat hij weigert duidelijk afstand te nemen van personen die gedachtengoed aanhangen dat in strijd is met de basiswaarden van een democratische samenleving.

Het bevoegd gezag heeft een gerichte burgerschapsopdracht met het oog op een succesvolle sociale integratie en actief burgerschap van leerlingen. Van het bestuur van een school verwacht ik dat alle maatregelen worden genomen die noodzakelijk zijn om risico’s ten aanzien van leerlingen en de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs weg te nemen. De inspectie concludeert echter dat de school onvoldoende invulling geeft aan de wettelijke opdracht tot bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. De school schenkt onvoldoende aandacht aan mogelijke risico’s die leerlingen in dat verband lopen en geeft aan het niet als haar taak te zien rekening te houden met dergelijke risico’s. De inspectie beoordeelt het onderwijsaanbod dan ook als onvoldoende.

Het systeem van kwaliteitszorg van de school, zicht op de ontwikkeling van leerlingen, didactisch handelen, de hoeveelheid onderwijstijd en sociale veiligheid beoordeelt de inspectie als voldoende.

De slotsom is dat het gehele bestuur ernstig nalatig is om maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school. Vastgesteld is dat onderwijs wordt gegeven op een manier waarbij niet is geborgd dat leerlingen onder de verantwoordelijkheid van de school niet onder de invloed komen van anti-integratief en antidemocratisch gedachtengoed. Dat brengt de kwaliteit van het stelsel van voortgezet onderwijs in gevaar.

Ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige bestedingen

De inspectie heeft vastgesteld dat enkele financiële onrechtmatigheden duiden op ongerechtvaardigde verrijking van de directeur-bestuurder, de overige bestuursleden en hun netwerk, waaronder de vaststelling dat:

– de bezoldiging van de directeur-bestuurder de WNT-norm voor het boekjaar 2017 met € 12.568,86 heeft overschreden;

– de bezoldiging van de directeur-bestuurder de WNT-norm voor het boekjaar 2018 met € 14.297,28 heeft overschreden;

– in strijd met artikel 99 van de WVO in november 2018 een factuur aan de directeur-bestuurder is overgemaakt ten bedrage van € 24.540,–. Dit bedrag betrof kosten gemaakt in de periode 2012–2014. Op dat moment was de school nog niet in functie;

– in strijd met artikel 99 van de WVO zijn over de periode januari tot en met juli 2017 vacatiegelden uitbetaald aan het bestuur ten bedrage van € 22.253,50, terwijl de school op dat moment nog niet gestart was. Er was dus ook geen reden om het bestuur al vacatiegelden toe te kennen.

– de bezoldiging van de individuele WNT-norm (norm zoals bepaald in de Wet Normering Topinkomens) voor boekjaar 2017 (€ 12.568,86) en in 2018 wordt overschreden;

– in totaal € 28.164,46 aan overwerk aan hem is uitbetaald over 2017 en 2018;

– het dienstverband voor de periode 1-8-2018 tot en met 31-7-2019 is uitgebreid met 0,2 fte (hiermee is een extra inkomen gemoeid van € 7.644,09 over 2017 en € 9.437,67 over 2018);

– In 2017 is een bedrag van € 5.869,20 betaald aan advocaatkosten ten behoeve van een arbeidsconflict uit 2015;

– de bouw van een voetbalkooi (€ 35.793) met kunstgras (€ 9.075), terwijl deze kosten geen betrekking hebben op het onderwijs.

Deze beslissingen van het bestuur hebben geleid tot onrechtmatige bestedingen die de inspectie kwalificeert als ongerechtvaardigde verrijking. De bevindingen over de financiële rechtmatigheid van de bestedingen in gezamenlijkheid kwalificeert de inspectie als wanbeheer. Onrechtmatige bestedingen zullen door de inspectie worden teruggevorderd.

Informatie AIVD en NCTV

De NCTV wees in zijn brief van 7 maart jl. op antidemocratische en anti-integratieve gedragingen door bepaalde richtinggevende personen binnen het Cornelius Haga Lyceum. Het inspectierapport bevestigt de zorgen die de AIVD en NCTV hebben geuit over de bestuurders van de school. De inspectie stelt, evenals de AIVD en NCTV, vast dat er risico’s zijn voor de burgerschapsvorming en sociale integratie van de leerlingen. Het bevoegd gezag kiest er namelijk voor om uit de brede islamitische gemeenschap die Nederland kent, juist enkele personen bij de school te betrekken waarvan bekend is dat deze personen uitgesproken opvattingen hebben die indruisen tegen sociale integratie en tegen actief burgerschap.

Het voornemen tot een bestuurlijke aanwijzing

Centraal punt in het rapport van de inspectie is dat het bestuur door zijn handelen niet alleen schadelijk is voor de leerlingen, maar ook voor de continuïteit van de school en voor SIO zelf. De enige maatregel die in dit geval passend is, is het terugtreden van het voltallige bestuur. Ik heb daarom vandaag een voornemen tot een aanwijzing aan het bestuur gestuurd. Het bestuur van SIO heeft nu vier weken de tijd om een zienswijze met betrekking tot de aanwijzing naar voren te brengen.

In mijn voornemen tot een aanwijzing geef ik onder meer het volgende aan.

1. Het bestuur doet uiterlijk binnen twee weken na dagtekening van de aanwijzing aan mij een voorstel voor een te benoemen interim-bestuurder.

2. Na mijn instemming draagt het bestuur uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van de aanwijzing zijn taken en bevoegdheden over aan de interim-bestuurder.

3. De interim-bestuurder beschikt over aantoonbare kennis van en ervaring met het besturen van een school of een onderwijsinstelling.

4. Het bestuur informeert, in samenspraak met de interim-bestuurder, het personeel, de leerlingen en de ouders over de overdracht van hun taken en bevoegdheden.

5. De interim-bestuurder installeert, na advies van de medezeggenschapsraad, binnen drie maanden na zijn aanstelling een nieuw deskundig bestuur.

6. De interim-bestuurder zal de governancestructuur zodanig aanpassen, dat er sprake is van voldoende checks and balances.

7. De interim-bestuurder en vervolgens het nieuwe bestuur nemen alle nodige maatregelen om de risico’s ten aanzien van de burgerschapsvorming van de leerlingen weg te nemen.

8. De interim-bestuurder en het nieuwe bestuur houden een overzicht bij van alle personen die op de school of bij activiteiten van de school aanwezig zijn, afgezien van medewerkers van de school, leerlingen en ouders.

Indien de zienswijze van het bestuur daartoe geen aanleiding geeft zal ik besluiten een aanwijzing aan het bestuur te geven. Wordt deze niet tijdig opgevolgd dan ben ik voornemens de bekostiging voor het Cornelius Haga Lyceum volledig op te schorten. Met deze aanwijzing kies ik voor het belang van de leerlingen en de ouders.

Gevolgen voor ouders, leerlingen en docenten

Ik heb de ouders en leerlingen uiteraard eveneens geïnformeerd over de constateringen van de inspectie en mijn conclusie dat het noodzakelijk is voor het CHL dat het huidige bestuur zich laat vervangen. Ik begrijp dat dit voor sommige leerlingen en ouders moeilijk kan zijn en dat zij vragen hebben. Voor antwoord op hun vragen hebben we een telefoonnummer opengesteld.4 Essentieel is dat de leerlingen hun schoolloopbaan aan het CHL zo goed mogelijk kunnen voortzetten en dat er een einde komt aan de onzekere periode voor leerlingen en ouders. Samen met de gemeente Amsterdam zet ik mij daarvoor in.

Tot slot

Op basis van artikel 103g Wet op het voortgezet onderwijs kan ik het bestuur van een school een aanwijzing geven als er sprake is van wanbeheer door bestuur en toezichthouders van SIO. Er is tot dusver zelden reden geweest om een aanwijzing te geven, maar op basis van de bevindingen van de inspectie kan ik niet anders dan tot de conclusie komen dat bestuur en toezichthouders vervangen moeten worden door een bestuur dat met vertrouwen aan de slag gaat met de diverse herstelopdrachten van de inspectie.

De inspectie heeft een ernstige situatie aangetroffen op het Cornelius Haga Lyceum. Ik hoop dat het bestuur van SIO met het oog op het belang van de continuïteit van het onderwijs aan de leerlingen zijn verantwoordelijkheid neemt en zo spoedig mogelijk terugtreedt. Het interim-bestuur moet zo snel als mogelijk aan de slag om ervoor te zorgen dat de leerlingen het onderwijs en de veilige leeromgeving krijgen waar ze recht op hebben. Ik waak daarvoor en heb de inspectie gevraagd om de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten te houden.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob

Bijlage 2

Moties

Tijdens het debat «Amsterdamse school die beïnvloed zou zijn door jihadisten» van 14 maart 2019 heeft uw Kamer in verschillende moties gevraagd om nader onderzoek naar de bestaande en beoogde wetgeving en daaruit voortvloeiende bevoegdheden, om in ernstige en urgente gevallen waarin besturen blijk geven van antidemocratische gedragingen of antidemocratisch gedachtegoed adequaat te kunnen optreden. Tevens roept de Kamer op om in te grijpen, zodra de omstandigheden daar aanleiding toe geven. In deze paragraaf gaan wij in op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan uw moties.5

Naar aanleiding van het inspectierapport en de AIVD-ambtsberichten heb ik het voornemen om een aanwijzing te treffen tegen dit bestuur. Zoals ik in het debat op 14 maart heb aangegeven is de wettelijk eis voor een aanwijzing dat daar een rapport van de inspectie aan ten grondslag ligt. Nu het rapport openbaar geworden en ik op basis daarvan een voornemen tot aanwijzing heb gegeven is tegemoet gekomen aan moties Kamerstuk 29 614, nrs. 122, 125, 126 en 129 die uw Kamer heeft ingediend tijdens het overleg over «Amsterdamse school die beïnvloed zou zijn door jihadisten» van 14 maart 2019.6

Op 7 juni jl. heeft u een brief ontvangen met voorstellen voor aanvulling van het huidige wettelijke instrumentarium. Met de voorgestelde uitbreiding wordt uitvoering gegeven aan de moties Kamerstuk 29 614, nrs. 115, 116, 118, 121, 123, 124, 125 en 128 waarin de Kamer de regering verzoekt om voorstellen te doen voor uitbreiding van het instrumentarium om in geval van zeer ernstige misstanden in te kunnen grijpen. Deze moties zijn besproken in het overleg met uw Kamer op 19 juli 2019.

Met motie Kamerstuk 29 614, nr. 119 vraagt uw Kamer om te onderzoeken of de Wet Bibob en/of de Gemeentewet zodanig kunnen worden aangepast dat ook onderwijsinstellingen, waarover informatie voorhanden is dat de nationale veiligheid wordt bedreigd dan wel de democratische rechtsorde, kunnen worden gesloten. Naar mijn oordeel is herziening van de Wet Bibob niet noodzakelijk, aangezien onderwijsbekostiging naar zijn aard subsidie is en daarmee valt onder het bereik van de Wet Bibob. Om aan enige onduidelijkheid hierover een eind te maken is bij uw Kamer een wetsvoorstel aanhangig waarin nogmaals wordt benadrukt dat de Wet Bibob ook van toepassing is op de bekostiging van het onderwijs.7 Vandaar dat ik onlangs gestart ben met een Bibob-onderzoek, zoals ik u heb gemeld in reactie op de Kamervragen van het Kamerlid Jasper van Dijk.8 Vanwege de wettelijke geheimhouding kan ik hier geen verdere mededelingen over doen.

Wat betreft de oproep van uw Kamer dat bedreiging van de – nationale – veiligheid of democratische rechtsorde reden is de bekostiging te beëindigen is de wet Bibob niet het geëigende instrument. De wet Bibob is gericht op het tegengaan van strafbare feiten waarbij subsidies of vergunningen van de overheid worden gebruikt. De aangescherpte burgerschapsopdracht in het wetsvoorstel Verduidelijking burgerschapsopdracht heeft mede betrekking op de veiligheid binnen de school en democratische rechtsorde. Het niet-naleven van die deugdelijkheidseis geeft voldoende ruimte om in te grijpen. Ik verwacht het wetsvoorstel na de zomer aan uw Kamer te kunnen toesturen.

Ten slotte vraagt de Kamer met motie 120 om de aangescherpte burgerschapsopdracht ook van toepassing te laten zijn op het niet-bekostigd (maar wel erkend) onderwijs en om de termijnen waarbinnen de Inspectie advies kan uitbrengen over niet-bekostigde onderwijsinstellingen zo kort mogelijk te maken. Op de wens om de termijnen waarbinnen de Inspectie advies kan uitbrengen over niet-bekostigde onderwijsinstellingen zo kort mogelijk te maken ben ik in voornoemde brief van 7 juni ingegaan. Toegezegd is dat zij de termijnen die intern worden gehanteerd waar mogelijk zal inkorten. Daarnaast is het uitgangspunt van het wetsvoorstel Verduidelijking burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs dat deze opdracht onverkort van toepassing wordt op het niet-bekostigd funderend onderwijs.


  1. Bijlage bij Kamerstuk 29 614, nr.112.↩︎

  2. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  3. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  4. www.rijksoverheid.nl.↩︎

  5. Kamerstuk 29 614, nrs. 114, 115, 116, 118, 119, 120, 121, 123, 124, 127 en 128. Met motie Kamerstuk 29 614, nr. 114 roept de Kamer het bestuur op om in het belang van de leerlingen zijn verantwoordelijkheid te nemen en op te stappen. Dit vraagt niet om een actie van de regering.↩︎

  6. Kamerstuk 29 614, nrs. 122, 125, 126 en 129.↩︎

  7. Kamerstuk 35 152, nr. 2, Wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in verband met diverse uitbreidingen van de toepassingsmogelijkheden daarvan alsmede enkele overige wijzigingen.↩︎

  8. Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2801.↩︎